Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2013
U heeft mij verzocht om aan te geven op welke termijn aan het verzoek tot doorrekening
van werkgelegenheidseffecten van het Woonakkoord kan worden voldaan. Tijdens de begrotingsbehandeling
van Wonen en Rijksdienst (XVIII) voor het jaar 2013, is door het lid Paulus Jansen
een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht de werkgelegenheidseffecten
van het voorgestelde woningmarktbeleid te laten doorrekenen (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 35).
Ik heb toen aangegeven dat, als de heer Jansen met zijn motie doelde op het pakket
dat ik heb ingediend, ik bereid was aan het Centraal Planbureau (CPB) te verzoeken
een doorrekening te maken van de werkgelegenheidseffecten voor de bouwsector. Ik heb
dit verzoek vervolgens aan het CPB gedaan. Het CPB heeft aangegeven, geen kans te
zien hier voldoende betrouwbare en nauwkeurige uitspraken over te kunnen doen.
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft een rapport uitgebracht over de
effecten op bouwproductie en werkgelegenheid, getiteld «Woonakkoord-effecten op bouwproductie
en werkgelegenheid» (EIB 2013). Het EIB komt in dat rapport tot de conclusie dat door
het Woonakkoord de eerder voorziene terugval in investeringen in bouwproductie grotendeels
ongedaan wordt gemaakt en dat de afspraken in het Woonakkoord in vergelijking met
het Regeerakkoord een positief effect hebben op de investeringscapaciteit en de werkgelegenheid
in de bouwsector. De beperking van het huurstijging is gunstig voor de huurders, de
beperking van de verhuurdersheffing gunstig voor de corporaties, die daardoor meer
investeringsruimte houden. De btw-maatregelen leveren volgens het EIB een impuls voor
de bouwproductie op van 0,6 mld. Ook over de voorstellen van Van Dijkhuizen die worden
uitgewerkt door de commissie Kroes, is het EIB positief. Het EIB verwacht dat de hypotheekrente
daardoor kan dalen, hetgeen vele banen in de bouw zou kunnen opleveren. In zijn algemeenheid
geldt dat 2013 en 2014 lastige jaren worden voor de bouwsector en breder ook voor
de woningmarkt. Dit heeft te maken met de ongunstige economische conjunctuur. De terugval
in de bouwproductie is mede een gevolg van schuldafbouw en terughoudendheid bij consumenten.
Ten aanzien van de voorgenomen verhuurdersheffing is met de Kamer gesproken over een
investeringsaftrek. Om een nadere duiding te kunnen geven van de gevolgen van een
investeringsaftrek heb ik Ortec Finance en EIB gevraagd een analyse te maken van de
effecten, waaronder werkgelegenheidseffecten, van een investeringsaftrek in de verhuurdersheffing.
Beide bureaus maken in de analyse onderscheid tussen een tijdelijke faciliteit (gedurende
enkele jaren) en een structurele faciliteit. Zij beschrijven twee effecten voor verhuurders,
het positieve effect op de investeringen van de investeringsfaciliteit aan de ene
kant, en het negatieve effect op het investeringsvolume vanwege de hogere heffing
voor de verhuurders die geen gebruik maken van de investeringsfaciliteit aan de andere
kant. Ortec Finance geeft aan dat het hoogst onzeker is of de mogelijke investeringsfaciliteit
per saldo een positief effect heeft op de investeringen van corporaties. Daarbij geeft
het bureau aan dat een positief effect eerder te verwachten is bij een tijdelijke
dan bij een structurele investeringsfaciliteit. Het EIB constateert dat een investeringsimpuls
een licht positief werkgelegenheidseffect heeft. Het effect is beperkt als gevolg
van de budgetneutraliteit van de maatregel. De effecten voor de werkgelegenheid zijn
volgens het EIB dan ook beperkt van omvang.
Met bovengenoemde rapporten van EIB en Ortec, alsmede de berekeningen die onder meer
door het CFV zijn gemaakt ten behoeve van de investeringsfaciliteit in de verhuurdersheffing,
heb ik mede invulling gegeven aan mijn toezegging om inzicht te bieden in de werkgelegenheidseffecten
van het Woonakkoord.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok