32 847 Integrale visie op de woningmarkt

Nr. 726 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 februari 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij verzocht te reageren op de brief van de Belangenvereniging Vrij Wonen (BVVW) betreffende «Mensen worden met Kerst hun recreatiewoning uitgezet». Hierbij doe ik u hierbij mijn reactie toekomen.

De BVVW geeft in haar brief voorbeelden van plekken in Nederland waar gehandhaafd wordt op permanente bewoning van recreatiewoningen. De BVVW stelt dat bij een aantal handhavingsacties de menselijke maat niet wordt gehanteerd. Daarbij geeft de BVVW aan dat zij zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat er sprake is van «institutionele vooringenomenheid» door met name provincies, gemeenten, daarbij ondersteund door de bestuursrechter. Ook geeft de BVVW aan dat door het niet toestaan van permanente bewoning problemen met de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ontstaan.

Menselijke maat

Ik wil graag benadrukken dat de menselijke maat gehanteerd dient te worden wanneer gemeenten overgaan tot handhaving op permanente bewoning van recreatieparken. De Minister voor Milieu en Wonen heeft deze oproep eerder gedaan1, en ik heb deze oproep recent herhaald.2 De uiteindelijke beslissing over permanente bewoning van recreatiewoningen ligt bij gemeenten. Gemeenten besluiten ook over het al dan niet handhaven op permanente bewoning. Juist omdat de menselijke maat van belang is, is het goed dat gemeenten de afweging maken hoe met permanente bewoning om te gaan. Zij staan immers als lokale overheid dicht bij de burger.

Voorts wil ik aangeven geen signalen te hebben ontvangen die erop wijzen dat er sprake zou zijn van «institutionele vooringenomenheid» bij provincies en gemeenten ten aanzien van permanente bewoning van recreatiewoningen. Ik herken mij niet in de uitspraak van de BVVW.

Wel kan ik aangeven gemeenten te ondersteunen om tot een gebalanceerde afweging te komen, waarin alle belangen worden meegenomen. In de recent opgestelde Actie-agenda Vakantie heb ik toegezegd met een kwaliteits- en afwegingskader te komen, dat gemeenten helpt bij het inzichtelijk maken en meenemen van alle relevante belangen die spelen in de beslissing hoe om te gaan met permanente bewoning van recreatiewoningen.

Basisregistratie Personen

De BVVW stelt voorts dat «wanneer je nergens kunt wonen je je niet kunt inschrijven in de BRP». Dit is echter wel mogelijk. Wanneer iemand geen woonadres heeft, moet deze persoon worden ingeschreven op een briefadres. Sterker nog, registratie in de BRP is verplicht voor eenieder die rechtmatig in Nederland verblijft (langer dan vier maanden, binnen zes maanden). In de praktijk blijken mensen tegen problemen aan te lopen om op een briefadres geregistreerd te worden. Om die reden heeft op 24 november 2020 de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voorstel voor wijziging van de Wet BRP aan de Tweede Kamer aangeboden3, waarin de verplichting tot inschrijving op een briefadres (bij ontbreken van een woonadres) wordt aangescherpt. Hierin wordt voorgesteld de in artikel 2.23 van de wet genoemde bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve een briefadres op te nemen, te vervangen door een expliciete wettelijke verplichting.

Indien er geen briefadresgever gevonden kan worden die instemming wil verlenen met het houden van een briefadres, moet als briefadres een adres van de gemeente worden opgenomen. Kortom, een persoon kan zich bij gebrek aan woonruimte toch laten inschrijven in de BRP, en wel op een briefadres, waarbij in het uiterste geval de gemeente zelf als briefadresgever moet optreden.

De verplichting gaat in op het moment dat het college kennis krijgt van de situatie die tot het ambtshalve handelen noopt. Dit betekent dat zodra het college op de hoogte wordt gesteld van de aanwezigheid van een persoon in de gemeente die niet als ingezetene met een woonadres in de BRP is ingeschreven (maar gezien zijn feitelijk en rechtmatig verblijf wel als ingezetene in de basisregistratie zou moeten worden opgenomen) en zelf niet in staat of bereid is tot aangifte van een briefadres, het college ambtshalve dient over te gaan tot opneming van een briefadres van deze persoon.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken 32 847 en 25 295, nr. 640.

X Noot
2

Kamerstuk 32 847, nr. 701.

X Noot
3

Kamerstuk 35 648.

Naar boven