Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2021
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij verzocht te reageren op de brief
van de Belangenvereniging Vrij Wonen (BVVW) betreffende «Mensen worden met Kerst hun
recreatiewoning uitgezet». Hierbij doe ik u hierbij mijn reactie toekomen.
De BVVW geeft in haar brief voorbeelden van plekken in Nederland waar gehandhaafd
wordt op permanente bewoning van recreatiewoningen. De BVVW stelt dat bij een aantal
handhavingsacties de menselijke maat niet wordt gehanteerd. Daarbij geeft de BVVW
aan dat zij zich niet aan de indruk kunnen onttrekken dat er sprake is van «institutionele
vooringenomenheid» door met name provincies, gemeenten, daarbij ondersteund door de
bestuursrechter. Ook geeft de BVVW aan dat door het niet toestaan van permanente bewoning
problemen met de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ontstaan.
Menselijke maat
Ik wil graag benadrukken dat de menselijke maat gehanteerd dient te worden wanneer
gemeenten overgaan tot handhaving op permanente bewoning van recreatieparken. De Minister
voor Milieu en Wonen heeft deze oproep eerder gedaan1, en ik heb deze oproep recent herhaald.2 De uiteindelijke beslissing over permanente bewoning van recreatiewoningen ligt bij
gemeenten. Gemeenten besluiten ook over het al dan niet handhaven op permanente bewoning.
Juist omdat de menselijke maat van belang is, is het goed dat gemeenten de afweging
maken hoe met permanente bewoning om te gaan. Zij staan immers als lokale overheid
dicht bij de burger.
Voorts wil ik aangeven geen signalen te hebben ontvangen die erop wijzen dat er sprake
zou zijn van «institutionele vooringenomenheid» bij provincies en gemeenten ten aanzien
van permanente bewoning van recreatiewoningen. Ik herken mij niet in de uitspraak
van de BVVW.
Wel kan ik aangeven gemeenten te ondersteunen om tot een gebalanceerde afweging te
komen, waarin alle belangen worden meegenomen. In de recent opgestelde Actie-agenda
Vakantie heb ik toegezegd met een kwaliteits- en afwegingskader te komen, dat gemeenten
helpt bij het inzichtelijk maken en meenemen van alle relevante belangen die spelen
in de beslissing hoe om te gaan met permanente bewoning van recreatiewoningen.
Basisregistratie Personen
De BVVW stelt voorts dat «wanneer je nergens kunt wonen je je niet kunt inschrijven
in de BRP». Dit is echter wel mogelijk. Wanneer iemand geen woonadres heeft, moet
deze persoon worden ingeschreven op een briefadres. Sterker nog, registratie in de
BRP is verplicht voor eenieder die rechtmatig in Nederland verblijft (langer dan vier
maanden, binnen zes maanden). In de praktijk blijken mensen tegen problemen aan te
lopen om op een briefadres geregistreerd te worden. Om die reden heeft op 24 november
2020 de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een voorstel
voor wijziging van de Wet BRP aan de Tweede Kamer aangeboden3, waarin de verplichting tot inschrijving op een briefadres (bij ontbreken van een
woonadres) wordt aangescherpt. Hierin wordt voorgesteld de in artikel 2.23 van de
wet genoemde bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om ambtshalve
een briefadres op te nemen, te vervangen door een expliciete wettelijke verplichting.
Indien er geen briefadresgever gevonden kan worden die instemming wil verlenen met
het houden van een briefadres, moet als briefadres een adres van de gemeente worden
opgenomen. Kortom, een persoon kan zich bij gebrek aan woonruimte toch laten inschrijven
in de BRP, en wel op een briefadres, waarbij in het uiterste geval de gemeente zelf
als briefadresgever moet optreden.
De verplichting gaat in op het moment dat het college kennis krijgt van de situatie
die tot het ambtshalve handelen noopt. Dit betekent dat zodra het college op de hoogte
wordt gesteld van de aanwezigheid van een persoon in de gemeente die niet als ingezetene
met een woonadres in de BRP is ingeschreven (maar gezien zijn feitelijk en rechtmatig
verblijf wel als ingezetene in de basisregistratie zou moeten worden opgenomen) en
zelf niet in staat of bereid is tot aangifte van een briefadres, het college ambtshalve
dient over te gaan tot opneming van een briefadres van deze persoon.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren