32 847 Integrale visie op de woningmarkt

Nr. 1033 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 april 2023

Op 3 februari 2023 hebben de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken een brief gestuurd waarin zij verzoeken om een reactie op vragen die de commissie heeft gesteld naar aanleiding van de procedurevergadering van 2 februari 2023 over de opvolging van het in 2021 verschenen rapport «Een thuis voor iedereen», over de huisvesting van aandachtsgroepen. Met deze brief zend ik uw Kamer de antwoorden op deze vragen.

Vraag 1:

Is het kabinet van plan om alle aanbevelingen van de interbestuurlijke werkgroep versterking beleid huisvesting van aandachtsgroepen uit te voeren (omdat in de beleidsdocumenten het advies meestal niet expliciet wordt genoemd)? Zo ja, welke planning heeft het kabinet daarbij voor ogen?

Antwoord:

Het kabinet heeft de analyse en de aanbevelingen uit het adviesrapport «Een thuis voor iedereen1» onderschreven. De aanbevelingen die zien op de integrale aanpak van de huisvesting van aandachtsgroepen, zijn verwerkt in het programma «Een thuis voor iedereen2» (d.d. 11 mei 2022). Dit programma heeft – in lijn met het adviesrapport – als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Voor de planning verwijs ik u naar het hoofdstuk Planning, pagina 44 en 45, van het programma. Voor de zomer stuur ik de voortgangsrapportage over het programma Een thuis voor iedereen naar uw Kamer waarin in nader op de implementatie inga.

Het adviesrapport bevat daarnaast een aantal aanbevelingen die niet direct zien op de huisvesting van aandachtsgroepen. Deze bredere aanbevelingen zijn ontleend aan eerdere rapporten en de inbreng van de vele partijen die betrokken waren bij het opstellen van het adviesrapport. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in (voorgestelde) aanpassingen in de wetgeving, zoals het verhogen van de leeftijdsgrens voor kostendelersnorm, verhogen van het WML, het afschaffen van de verhuurderheffing en de wetsvoorstellen goed verhuurderschap, regulering van de middenhuur en hervorming van de huurtoeslag.

Daarnaast zijn er nationale prestatieafspraken gemaakt en woondeals gesloten die invulling geven aan de aanbevelingen die zien op de nieuwbouw van sociale huurwoningen, het behoud van een deel van de woningvoorraad met een lage huur en de balans in de woningvoorraad. De aanbevelingen zijn dus langs diverse wegen meegenomen zonder dat daarbij steeds naar het adviesrapport is verwezen.

Vraag 2:

Kunt u een overzicht verstrekken van benodigde woonruimte voor diverse aandachtsgroepen (ouderen, studenten, statushouders etc.) passend binnen de totale nieuwbouwopgave? Hoe wordt dit overzicht doorvertaald in de regionale woondeals?

Antwoord:

In het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting (LAS)3 wordt de behoefte aan aanvullende studentenhuisvesting geschat op 60.000 extra wooneenheden tot en met 2030. Dit aantal bedraagt zowel zelfstandige- als onzelfstandige woonruimte. Onzelfstandige woonruimte wordt niet meegerekend in de prognoses onder de 900.000 woningen, omdat het hier gaat om kamergewijze bewoning. In welke mate deze 60.000 woonruimtes daadwerkelijk nodig zullen zijn, is ook sterk afhankelijk van de mate van instroom van internationale studenten. Deze instroom vormt het grootste gedeelte van de verwachte groei.

In het programma Wonen en Zorg voor Ouderen4 is de behoefte voor nieuwe woningen geschikt voor ouderen in beeld gebracht. Het gaat om 290.000 woningen, waarvan 170.000 nultredenwoningen geschikt voor ouderen, 80.000 geclusterde woningen en 40.000 verpleegzorgplekken.

Voor statushouders geldt een halfjaarlijkse taakstelling voor gemeenten. Zij vragen aan woningcorporaties om een deel van de vrijkomende woningen toe te wijzen aan statushouders. De woonbehoefte van nieuwe statushouders wordt daarmee grotendeels in de bestaande woningvoorraad opgelost. Voor nieuwbouw voor statushouders is daarmee geen specifieke opgave beschikbaar. Wel wordt er met de landelijke ambitie om 250.000 sociale huurwoningen nieuw te bouwen voorzien in extra huisvesting voor statushouders en andere aandachtsgroepen.

In bijna alle regio’s zijn inmiddels woondeals gesloten. In april van dit jaar wordt uw Kamer middels een Kamerbrief uitgebreid geïnformeerd over de resultaten van de woondeals. Dat geldt ook voor de afspraken die gemaakt zijn ten aan zien van woningbouw voor aandachtsgroepen en ouderen.

Vanaf dit jaar gaan gemeenten aan de slag met het maken van regionaal afgestemde woonzorgvisies. Daarbij wordt de actuele woonbehoefte en -opgave van alle aandachtsgroepen (en de woongerelateerde zorg- en ondersteuningsbehoefte) in kaart gebracht. De woonzorgvisies worden onderdeel van volkshuisvestingsprogramma’s, zoals dat is aangekondigd in het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting. De optelsom van de woonbehoeftes zal naar verwachting op termijn (vanaf 2026) leiden tot een landelijk dekkend overzicht van de benodigde woonruimtes voor aandachtsgroepen, en zal meelopen bij de actualisatie van de woondeals.

Vraag 3:

In hoeverre lukt het om de lokale woningbouwprogramma’s aan te passen aan de fors hogere inschatting van benodigde ouderenwoningen (vergeleken met in 2021 gemaakte bestuurlijke afspraken)?

Antwoord:

Met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting wordt geregeld dat gemeenten verplicht zijn om de behoefte aan ouderenhuisvesting op te nemen in hun volkshuisvestingsprogramma. Daarop vooruitlopend vragen wij van gemeenten om de regionale opgave aan ouderenhuisvesting per gemeente te verdelen (doorvertaling van de landelijke opgave ouderenhuisvesting) en op te nemen bij de actualisatie van hun regionale woondeal. Hiertoe worden deeltafels bij de woondealtafels opgericht, waar bekeken wordt welke ruimte gemeenten zien om hun lokale woningbouwprogrammering aan te passen met de opgave voor ouderen. De woondeal biedt hiervoor een goed vertrekpunt, omdat daarin goed zicht is gekregen op het aantal te bouwen en transformeren woningen, en ook op de locaties.

Daarbij geldt dat het onderscheid tussen een reguliere woning en een «ouderenwoning» in beginsel vaak gaat om specifieke vereisten in de woonplattegrond (toegankelijkheid), een ontmoetingsruimte en/of de aanwezigheid van een lift om zonder traplopen bij de woning te komen. Het zijn vereisten waaraan veelal relatief eenvoudig kan worden voldaan, zo is bij nieuwbouw een lift al verplicht vanaf 4 woonlagen, hetgeen veel appartementencomplexen al geschikt voor ouderen zal maken. Ook voor geclusterde woonvormen gelden in beginsel weinig aanvullende bouwtechnische vereisten. Voor verpleegzorgplekken geldt dit wel, en zal er een subsidieregeling komen om deze meerkosten grotendeels mee te dekken en daarmee de bouw te stimuleren.

Vraag 4:

Kunt u een inschatting maken van de benodigde middelen voor gemeenten voor huisvesting van aandachtsgroepen op langere termijn?

Antwoord:

Ik kan deze inschatting momenteel niet geven. Er zijn voorlopig geen precieze gegevens bekend over de behoefte aan extra huisvesting voor aandachtsgroepen. Zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven staat, verwacht ik op de langere termijn (vanaf 2026) inzicht in de actuele woonbehoefte en -opgave per aandachtsgroep (en de woon- en woongerelateerde zorg- en ondersteuningsbehoefte).

Wel hoor ik genoeg signalen dat er te weinig woningen beschikbaar zijn voor deze groepen, zoals ook beschreven staat in het adviesrapport «Een thuis voor iedereen»5. De urgentie voor huisvesting van aandachtsgroepen is sindsdien verder toegenomen onder andere door een hogere instroom van statushouders en de komst van ontheemden uit Oekraïne. Daarom heb ik in 2022 ook diverse regelingen ingezet om versneld tot meer sociale woningbouw te komen, zoals de Woningbouwimpuls (besteed: 112 mln. euro), de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (besteed: 52 mln. euro) en de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatie (besteed: 88 mln. euro). In 2023 worden nieuwe tranches geopend voor in ieder geval de Woningbouwimpuls (250 mln. euro) en de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (35 mln. euro).

Vraag 5:

Wat is de visie van het kabinet op de (on)mogelijkheden van ontschotting van budgetten van wonen en zorg, en specifiek op het probleem van het onvoldoende «meebewegen» van Wmo-budgetten met activiteiten van gemeenten op het gebied van huisvesting?

Antwoord:

Gemeenten ontvangen geld van de rijksoverheid uit het gemeentefonds. Gemeenten bepalen zelf waar ze dit geld aan besteden. Gemeenten gaan dus ook zelf over het ontschotten van de budgetten van wonen en zorg. De Staatssecretaris van VWS zal, zoals aangekondigd in de hoofdlijnenbrief toekomst Wmo6, samen met de VNG een analyse uitvoeren naar de ontwikkelingen op vraag en aanbod in de Wmo die op basis van demografische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn te verwachten (het zogenoemde houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015). Het doel hiervan is om een gezamenlijk beeld te krijgen van de opgave in de Wmo en daarnaast te bevorderen dat VNG en Rijk gezamenlijk en proactief kunnen sturen op de fundamentele vraagstukken voor de lange termijn.

Vraag 6:

Wat is de status van het wetsvoorstel domeinoverstijgende samenwerking?

Antwoord:

Het wetsvoorstel domeinoverstijgende samenwerking (DOS) is nog in voorbereiding. Het wetsvoorstel regelt middels een aanpassing van de Wet langdurige zorg (Wlz) dat zorgkantoren de mogelijkheid krijgen te investeren in preventieve maatregelen om duurdere en zwaardere zorg te voorkomen of uit te stellen. Daarnaast wordt ook een aanvulling van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) voorgesteld, waardoor er een wettelijke grondslag komt voor aanvullende bekostiging van de geleverde zorg, naast de persoonsvolgende bekostiging per cliënt. Begin 2021 is het wetsvoorstel op deze punten bij externe partijen geconsulteerd7, maar vanwege de demissionaire status van het kabinet indertijd niet aangeboden aan uw Kamer. Momenteel wordt overwogen om het wetsvoorstel uit te breiden met andere wijzigingen ten behoeve van de uitvoering van de Wlz en versterking van de samenwerking tussen betrokken partijen, zoals meerjarig contracteren, afboeken van daadwerkelijk oninbare vorderingen, alsmede een bevoegdheid voor de NZa om onrechtmatige Wlz-uitgaven, die beleidsmatig wel gewenst zijn, onder voorwaarden eenmalig in stand te laten. Het streven is om het wetsvoorstel dit jaar aan uw Kamer te sturen.

Vooruitlopend op het wetsvoorstel DOS is er in 2023 al € 8,9 miljoen beschikbaar via een zogenoemde specifieke uitkering (spuk) waarmee gemeenten, zorgverzekeraars en zorgkantoren domeinoverstijgend kunnen samenwerken om betere zorg thuis te organiseren, wat kan bijdragen aan de kwaliteit van leven van de betrokken mensen en hun naasten, en Wlz-zorg kan helpen voorkomen, verminderen of uitstellen.8 Daar zijn goede ervaringen mee opgedaan in drie gemeenten (Ede, Dongen en Hollandscheveld).9

Vraag 7:

Wat is de visie van het kabinet op de (on)mogelijkheden van harmonisatie van leeftijdsgrenzen voor de groep 18- tot 23- jarigen in diverse regelgeving?

Antwoord:

Het kabinet wil voorkomen dat jongeren (in een kwetsbare positie) tussen wal en schip raken. Om dit te voorkomen wordt gezamenlijk met diverse departementen zowel ingezet op acties gericht op vloeiende overgangen en passende ondersteuning als op het verbeteren van de inkomenspositie van jongeren. Dit gebeurt in samenwerking met gemeenten, zorgaanbieders en wooncorporaties. Deze acties zijn onder andere gericht op continuïteit van zorg en ondersteuning bij jongeren die uitstromen uit jeugdhulp met verblijf, bestaanszekerheid en wonen.

Vraag 8:

Wat is de looptijd van het programma «Een thuis voor iedereen»? Wordt dit programma ingericht als programmatische aanpak voor de lange termijn zoals de werkgroep-Ter Haar adviseert?

Antwoord:

Zie ook het antwoord op vraag 1. Het programma «Een thuis voor iedereen» heeft een programmatische aanpak gericht op resultaten op de lange termijn. Daarbij is geen specifiek jaartal genoemd. Het adviesrapport van de werkgroep Ter Haar voorziet in een adaptieve aanpak. Daar hoort bij dat periodiek herijking plaatsvindt over de continuering en uitvoering van het programma met name na deze kabinetsperiode. Mijn inzet is om de doelstellingen van het programma te borgen via het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting.

Vraag 9:

Kunt u een integrale monitoring ontwikkelen van de huisvesting van aandachtsgroepen, naast specifieke monitoringsinstrumenten zoals de monitor ouderenhuisvesting? Is het mogelijk om al eerder een beeld te geven van de implementatie door gemeenten dan het vierde kwartaal van 2023 (zoals in het programma Een thuis voor iedereen aangekondigd)?

Antwoord:

Het CBS voert op mijn verzoek een haalbaarheidsstudie uit of en op welke manier de woonsituatie van verschillende aandachtsgroepen structureel gemonitord kan worden. Het betreft deels zeer specifieke aandachtsgroepen waarbij zowel de beschikbaarheid van monitoringinformatie als aspecten die te maken hebben met privacy zorgvuldig verkend moeten worden. Over de uitkomst van deze studie verwacht ik u te kunnen informeren in de voortgangsrapportage van het programma Een thuis voor iedereen. De inzet is om, afhankelijk van de uitkomst van de haalbaarheidsstudie, in de eerste helft van 2024 over de eerste nulmeting te beschikken. Eerder is op dit moment niet haalbaar.

In de voortgangsrapportage die uw Kamer voor de zomer ontvangt, wil ik ingaan op de plannen en de realisatie door gemeenten van de huisvesting van aandachtgroepen die daarvoor middelen hebben ontvangen uit de regeling huisvesting aandachtsgroepen.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge

Naar boven