32 846 Wijziging van de Algemene Ouderdomswet en andere wetten in verband met wijziging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen (Wet wijziging ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen)

C MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 21 november 2011

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het voorlopig verslag stellen de verschillende fracties onder meer vragen over de snelheid waarmee het wetsvoorstel wordt ingevoerd en de consequenties hiervan. Onderstaand wordt nader op de specifieke vragen ingegaan. Daarbij zijn vragen die met elkaar verband houden, samengevoegd.

De leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de regering de laatste informatie kan geven over haar overleg met de sociale partners inzake het aanpassen van de cao’s.

Begin van dit jaar zijn de hoofdlijnen van het wetsvoorstel tot wijziging van de ingangsdatum AOW met sociale partners besproken. In dat overleg is aangegeven dat het voorstel gevolgen kan hebben voor cao-bepalingen die een relatie hebben met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Dit najaar zal worden bezien afhankelijk van het aantal tot dan toe gewijzigde cao’s of nader overleg wenselijk of nodig wordt geacht. Dit overleg heeft nog niet plaatsgevonden.

De leden van de D66-fractie zijn er niet gerust op dat de cao's voor 1 april 2012 zijn gewijzigd. Zij vragen hoe de regering de al afgesloten cao's met een expiratiedatum na 1 april 2012 wil stroomlijnen met dit wetsvoorstel.

Als gevolg van onderhavig wetsvoorstel dienen de cao's te worden aangepast. Het wettelijke verbod op leeftijdsdiscriminatie in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid is zo geformuleerd dat dit niet geldt als de arbeidsverhouding of het ambtelijk dienstverband wordt beëindigd in verband met het bereiken van de leeftijd waarop op grond van de AOW recht op ouderdomspensioen ontstaat. Uit deze wet volgt tevens dat onderscheid op grond van leeftijd verboden is, tenzij er een objectieve rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid. Cao-bepalingen die een ontslag kennen eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd en zonder objectieve rechtvaardiging zijn daarom strijdig met het recht. Gezien de verantwoordelijkheid van cao-partijen voor de totstandkoming en de inhoud van cao-bepalingen rust op hen eveneens de primaire verantwoordelijkheid voor toetsing van cao-bepalingen aan relevante wet- en regelgeving, en het in lijn brengen daarmee. De aanpassing van betreffende cao-bepalingen kan in principe op korte termijn plaatsvinden. Sociale partners krijgen voldoende tijd om de bepalingen over functioneel leeftijdsontslag in lijn te brengen met het wetsvoorstel.

Tijdens het Tweede Kamerdebat van 12 oktober 2011 evenals in de e-mail aan uw Kamer door Mn Services1 werd gesproken over een groep van 350 000 mensen met een inkomensgat van gemiddeld twee weken tot maximaal een maand. De leden van de VVD-fractie vragen of dit aantal klopt en zo ja, of het bedrag van 68 000 euro aan extra kosten voor de burgers ook correct is.

Volgens het CBS waren er op 1 januari 2010 346 000 personen in de leeftijd 60–65 jaar met een lopende VUT- of prepensioenregeling. Dit komt ongeveer overeen met de 350 000 personen die de leden van de VVD-fractie noemen.

In 2012 bedraagt de groep met een lopende VUT- of prepensioenuitkering nog ongeveer 265 000 personen. Degenen die op 1 januari 2010 63 of 64 jaar waren, hebben in 2012 de 65-jarige leeftijd al bereikt. Zij ondervinden dus geen gevolgen van het wetsvoorstel. Alleen personen die een vroegpensioenregeling ontvangen die eindigt op de eerste van de maand krijgen te maken met een inkomensgat. Naar schatting is dat één derde van deze groep, dus circa 90 000 personen. In de andere gevallen is hooguit sprake van het wegvallen van de huidige samenloop tussen VUT en AOW in de maand dat iemand 65 jaar wordt, maar niet van een inkomensdaling ten opzichte van de maanden daarvoor. De € 68 000 waar de leden van de VVD-fractie naar verwijzen, heeft geen betrekking op dit inkomensgat, maar op de administratieve lasten in verband met het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de informatie die Mn Services, op 25 oktober, en Syntrus Achmea, op 4 november 2011,1 onder hun aandacht hebben gebracht. Mn Services en Syntrus Achmea wijzen op de gevolgen van het wetsvoorstel voor individuele burgers in relatie tot de beoogde ingangsdatum. Daarnaast geven zij aan dat van pensioenfondsen niet mag worden verwacht dat zij op korte termijn het mogelijke inkomensgat als gevolg van het wetsvoorstel repareren voor hun deelnemers. Syntrus Achmea signaleert dat mensen met een (aanvullende) arbeidsongeschiktheidsuitkering en vutters met een inkomensgat worden geconfronteerd waarop zij niet kunnen anticiperen als de uitkeringen worden beëindigd op de eerste dag van de maand waarin ze 65 jaar worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering dit probleem herkent en erkent. De leden van de D66-fractie vragen of welke wijze het ontstane inkomensgat kan worden voorkomen.

Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Het is daarom in de eerste plaats aan sociale partners om te beslissen of en op welke wijze reparatie van een tijdelijk inkomensgat voor personen met een lopende VUT- of prepensioenuitkering nodig en gewenst is. Het wetsvoorstel dwingt fondsen niet tot compensatie. De regering merkt wel op dat pensioen- en VUT-fondsen een sleutelpositie innemen bij eventuele compensatiemaatregelen en ziet daar met name in de financiële reserves die de VUT-fondsen hebben, ook mogelijkheden voor. Compensatie van een inkomensgat voor mensen met een lopende VUT- of prepensioenuitkering kost naar schatting € 13 mln per jaar tot 2015. Ultimo 2009 bedroegen de reserves van de VUT-fondsen volgens gegevens van het CBS nog € 750 mln. Naar schatting had tenminste de helft van dit bedrag betrekking op vrije reserves. Mn Services geeft aan dat deze reserves nodig zijn om de gevolgen van de financiële crisis op te vangen. Eind 2009 was de crisis echter al in volle gang. Er zijn geen aanwijzingen dat de vrije reserves van VUT-fondsen sindsdien fors verminderd of verdwenen zijn, temeer daar VUT-regelingen primair op omslagbasis worden gefinancierd zoals ook de Stichting van de Arbeid in haar brief aangeeft.

Voor reguliere pensioenfondsen die prepensioenregelingen uitvoeren en in een tekortsituatie verkeren, zijn die reserves er op dit moment inderdaad niet. Deze fondsen mogen op grond van de Pensioenwet een compensatie niet financieren uit eigen middelen omdat dit het financieel herstel belemmert. De Nederlandsche Bank houdt daar ook toezicht op. Deze fondsen moeten een compensatie dus uit extra premies of werkgeversbijdragen betalen. Als externe financiering niet mogelijk of wenselijk is, kunnen zij de prepensioenregeling aanpassen. Nieuwe prepensioenen kunnen bijvoorbeeld later ingaan en langer doorlopen. Bestaande pensioenen kunnen over een langere periode uitgesmeerd worden om de gevolgen van een inkomensgat te verzachten.

De noodzaak die Syntrus Achmea schetst om tegelijkertijd met een eventuele aanpassing van VUT- en prepensioenregelingen ook de richtleeftijd van het ouderdomspensioen in pensioenregelingen aan te passen, is volgens de regering niet aanwezig. Zoals al eerder is opgemerkt, dwingt het wetsvoorstel niet tot aanpassing van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen. Daarnaast zijn de huidige VUT- en prepensioenregelingen in 2015 beëindigd. In dat jaar loopt de overgangstermijn voor VUT- en prepensioenregelingen af uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling.

Voor personen met een pensioenaanvulling op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is er geen sprake van een inkomensgat. De arbeidsongeschiktheidsuitkering loopt door tot de dag waarop men 65 jaar wordt en een pensioenaanvulling in verband met arbeidsongeschiktheid wordt naadloos opgevolgd door het aanvullend ouderdomspensioen.

De leden van de CDA-, PvdA- en SP-fractie maken zich zorgen over de snelheid waarmee de regering het wetsvoorstel wil invoeren. Zowel vanuit werkgevers- als werknemersorganisaties klinkt het verzoek om de implementatie uit te stellen tot in ieder geval 1 juli 2012 en liefst tot eind 2012. Deze leden vragen of de regering bereid is om de sociale partners deze tijd te gunnen, en zo nee, waarom dan niet. De leden van de D66-fractie vragen hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot het rechtszekerheidsbeginsel van betrokkenen, gezien de niet uit te sluiten inkomensgaten waar zij op korte termijn mee te maken krijgen.

Het rechtszekerheidsbeginsel beoogt bescherming te bieden tegen intrekking en wijziging, in het uiterste geval met terugwerkende kracht, van geldende wettelijke bepalingen. Daarnaast is er het vertrouwensbeginsel dat inhoudt dat gerechtvaardigd opgewekte verwachtingen zoveel mogelijk moeten worden gehonoreerd. Achtergrond van beide beginselen is dat men in het rechtsverkeer moet weten waar men aan toe is.

Het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel staan er niet aan in de weg dat beleid en wetgeving kunnen worden gewijzigd. Daarbij gelden wel voorwaarden, zoals dat wijziging niet met terugwerkende kracht plaatsvindt, voldoende bekend moet worden gemaakt en een redelijke termijn in acht wordt genomen. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet, is daarom in maart 2011 al een persbericht over dit wetsvoorstel uitgebracht en is daarvoor aandacht gevraagd op de website van SZW.

Het wetsvoorstel is na de instemming van de Tweede Kamer nogmaals op de SZW-website onder de aandacht gebracht. Ook de SVB heeft op zijn website uitgebreid aandacht gevraagd voor het wetsvoorstel en de gevolgen daarvan.

Om een zorgvuldige voorlichting richting belanghebbenden mogelijk te maken, heb ik de aanvankelijke invoeringsdatum van 1 januari 2012 verschoven naar 1 april 2012. Dit heb ik aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 32 846, 2011/12, nr. 6). Daardoor is het mogelijk geworden belanghebbenden een half jaar voor de ingangsdatum van hun ouderdomspensioen te informeren over het wetsvoorstel en de gevolgen daarvan.

Personen die vanaf 1 april 2012 recht hebben op AOW-ouderdomspensioen worden door de SVB vanaf oktober van dit jaar gewezen op het wetsvoorstel en de gevolgen die dit voor het AOW-ouderdomspensioen heeft in de maand waarin men 65 jaar wordt. De regering is van mening dat belanghebbenden daarmee een redelijke termijn is gegeven om zich op de gevolgen van het wetsvoorstel voor te bereiden. Ook moet deze inwerkingtredingsdatum ruim voldoende zijn voor sociale partners om de benodigde aanpassingen van de cao-bepalingen te realiseren. Technisch gezien kan het tussentijds wijzigen van een cao-bepaling betrekkelijk snel gebeuren, dat wil zeggen binnen een week. Voor wat betreft de algemeen verbindend verklaring (avv)-procedure is doorgaans 5 à 6 weken een gebruikelijke duur voor tussentijdse wijziging van cao-bepalingen.

De leden van de SP- en PvdA-fractie vragen de regering inhoudelijk te reageren op de kritiek van werkgevers en werknemers in de Stichting van de Arbeid (hierna: Stichting)3. Deze leden vragen op welke wijze en op welke termijn op de verschillende juridische en uitvoeringstechnische bezwaren die de Stichting benoemt een adequate oplossing zal zijn gevonden. Zij vragen wie in de tussentijd de rekening betaalt of betalen. En hoewerknemers, pensioen- of uitkeringsgerechtigden op deze aderlating kunnen anticiperen.

De leden van de VVD- en D66-fractie vragen hoeveel mensen die een private arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten op korte termijn met een inkomensgat worden geconfronteerd en of zij hierover al zijn ingelicht. De leden van de PVV-fractie vragen welke voorziening de regering treft voor zelfstandigen met een al ingegane private arbeidsongeschiktheidsverzekering die met een inkomensgat worden geconfronteerd en daardoor beneden het bestaansminimum dreigen te geraken.

De Stichting benoemt in haar brief aan uw Kamer twee elementen die invoering per 1 april 2012 bemoeilijken. Ten eerste wijst de Stichting erop dat er voor de groep mensen die thans een VUT- of een vroegpensioenuitkering genieten een inkomensgat valt van gemiddeld een halve maand. De Stichting voert aan dat de VUT- en vroegpensioenfondsen geen middelen in kas hebben om dit inkomensverlies voor deze mensen te compenseren.

Eerder in deze memorie van antwoord is al ingegaan op de mogelijkheden voor VUT-fondsen en pensioenfondsen om de gevolgen van een inkomensgat te verzachten.

Wat betreft de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, heeft de verschuiving van de ingangsdatum afhankelijk van de polisvoorwaarden gevolgen voor de verzekerde (indien de aanvullende verzekering uitgaat van beëindiging op de eerste dag van de maand van 65) of voor de verzekeraar (indien deze uitgaat van beëindiging in verband met ingaan van het AOW-ouderdomspensioen)

Allereerst moet onderscheid worden gemaakt tussen mensen die een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben afgesloten en niet arbeidsongeschikt zijn en de mensen die wel arbeidsongeschikt zijn en een uitkering ontvangen uit hun private arbeidsongeschiktheidsverzekering. Voor de eerste groep heeft dit wetsvoorstel geen direct inkomenseffect.

Afhankelijk van de beëindigingdatum van de individuele arbeidsongeschiktheidsverzekering kan, zolang de arbeidsongeschiktheid nog niet is ingetreden, desgewenst de polis op dit punt worden aangepast. Het is de taak van de betrokkene en/of verzekeraar om dit aan te passen.

Voor de mensen die nu al arbeidsongeschikt zijn en een uitkering van hun verzekeraar ontvangen en bij wie in de polis is bepaald dat deze tot de pensioengerechtigde leeftijd doorloopt, is het mogelijk dat het wetsvoorstel inkomenseffecten te weeg brengt. Hierbij hangt het van de bepaling in de polis af of er inkomenseffecten zijn.

Als bijvoorbeeld in de polis staat dat de uitkering wordt beëindigd op de 1e dag van de maand van de 65ste verjaardag, dan betekent dit dat de betrokkene door de verschuiving van de AOW een eenmalige inkomensachteruitgang ondervindt. Als bijvoorbeeld in de polis staat dat de uitkering wordt beëindigd bij het ingaan van het AOW-ouderdomspensioen, dan zal de betrokkene geen inkomenseffecten ondervinden.

Omdat private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen individueel worden afgesloten, waarbij de beëindigingdatum zelf kan worden bepaald is bij de regering niet bekend hoeveel mensen een inkomenseffect kunnen ondervinden.

Er is conform mijn toezegging in de Tweede Kamer samenwerking gezocht met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars op het terrein van communicatie. Ook is de Sociale Verzekeringsbank (SVB) al gestart met voorlichtingsactiviteiten zoals het informeren van toekomstige AOW-gerechtigden per brief en via hun website.

In antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractiemerkt de regering op datalsdeze zelfstandigen onder het bestaansminimum dreigen te raken, doordat de private arbeidsongeschiktheidsverzekering stopt op de 1e dag van de maand waarin iemand 65 jaar wordt, de betrokkene dan een beroep kan doen op de Wet Werk en Bijstand (WWB) totdat het AOW-ouderdomspensioen ingaat. Anderzijds is het ook mogelijk om (eenmalig) de AOW-betaling van de SVB naar voren te halen.

In de tweede plaats wijst de Stichting op de arbeidsrechtelijke implicaties van de voorgestelde aanpassing. De regering hecht eraan te benadrukken dat dit wetsvoorstel alleen leidt tot een puur technische aanpassing van die cao’s, die het functioneel leeftijdsontslag laten ingaan op de 1e van de maand waarin betrokkene 65 jaar wordt. Aanpassing van die cao’s die nu nog uitgaan van ontslag op de 1e van de maand kan op redelijk korte termijn, zonder dat cao’s hoeven te worden opengebroken. Het betreft hier immers slechts het technisch wijzigen van de ontslagbepaling. Wanneer de cao niet wordt aangepast zal de erin opgenomen ontslagbepaling vanwege het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in strijd zijn met het wettelijke verbod op leeftijdsdiscriminatie. Technisch gezien is het mogelijk een cao binnen een week aan te passen. Voor wat betreft de avv-procedure is, zoals hiervoor al is opgemerkt, doorgaans 5 à 6 weken de gebruikelijke duur voor een tussentijdse wijziging van de cao-bepalingen.

De leden van de SP-fractie willen graag weten hoe de regering aankijkt tegen de bezwaren uit het veld van de pensioenfondsen en -verzekeraars die uiteraard niet zitten te wachten op 365 uitbetaaldagen per jaar in plaats van 12. Zij vragen met hoeveel de uitvoeringskosten toenemen en wat bedragen zijn van de incidentele invoeringskosten van het voorstel.

De regering merkt op dat het wetsvoorstel alleen de ingangsdatum van het AOW-ouderdomspensioen wijzigt. Het aantal dagen waarop het AOW-ouderdomspensioen wordt uitbetaald, verandert daardoor niet. Alleen de hoogte van het AOW-ouderdomspensioen in de eerste maand verandert.

Verzekeraars en pensioenfondsen die hun aanvullende regelingen willen aanpassen aan de nieuwe ingangsdatum van de AOW worden dus niet geconfronteerd met een toename van het aantal uitbetaaldagen. Ook nu sluit de ingangsdatum en de uitbetaling van het aanvullend pensioen in veel gevallen niet exact aan bij de AOW-ingangsdatum. Pensioenfondsen en verzekeraars worden door het wetsvoorstel ook niet verplicht om hun regelingen aan te passen. De regering heeft daarom de uitvoeringskosten van verzekeraars en pensioenfondsen niet in zijn overwegingen betrokken en heeft ook geen inzicht in deze kosten.

De leden van de D66-fractie vragen zich af waarom het wetsvoorstel niet samen met de wijziging van de AOW-leeftijd en het pensioenakkoord wordt behandeld, gezien het feit dat onderhavig wetsvoorstel inhaakt op de inrichting van het stelsel van oudedagsvoorziening. Deze leden zijn bekend met de begrotingsdoelstellingen van de regering, maar prefereren een integrale behandeling ten behoeve van het uitvoeringsproces en de rechtszekerheid. Tevens stelt een integrale behandeling pensioenfondsen in staat om op een consistente wijze en op een redelijke termijn gerelateerde regelingen als het aanvullend ouderdomspensioen aan te passen.

De regering deelt de mening van de leden van de D66-fractie dat ernaar gestreefd moet worden om het aantal wijzigingsmomenten voor de uitvoering te beperken. Dit kan echter geen doel op zich zijn. Over de AOW en de pensioenen is, naar aanleiding van het bereiken van het pensioenakkoord, onlangs een nieuw wetsvoorstel ingediend. In het kader van het pensioenakkoord zullen in de nabije toekomst nog andere wetsvoorstellen volgen. Het clusteren van de behandeling van de verschillende wetsvoorstellen zou betekenen dat dit wetsvoorstel nu moet worden aangehouden. Gezien de beoogde inwerkingtredingdatum leidt dit direct tot besparingsverlies. Om deze reden is de regering geen voorstander van het gezamenlijk behandelen van alle voorstellen rond de AOW en pensioen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het in de pas lopen van de AOW met andere sociale zekerheidsheidswetten nu de enige en doorslaggevende reden is om de AOW-ingangsdatum samen te laten vallen met de feitelijke datum van ontstaan van recht op AOW. Zij vragen wat het oplevert behalve een gevoel onder aanstaande 65-jarigen dat hen een (klein) voordeeltje onthouden wordt. Deze leden vragen zich af of het bezuinigingsbedrag niet vrijwel geheel opgeheven wordt doordat na wetswijziging het verzekeringsrecht van andere sociale uitkeringen doorloopt tot de datum van bereiken van de 65-jarige leeftijd. Zij wijzen hierbij onder meer op de Werkloosheidwet (WW), de Algemene nabestaandenwet en de WWB. Wat is daarvan het netto financieel resultaat, aldus deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie merken terecht op dat een deel van de besparing op de uitkeringslasten teniet wordt gedaan doordat andere uitkeringen, zoals de WW, de WWB en de Wet werk inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), langer worden doorbetaald. Deze weglek bedraagt in de eerste jaren ongeveer 40%. Onderstaande tabel laat zowel de bruto als de netto besparing van het wetsvoorstel zien.

Tabel 1: bruto en netto besparing (€ mln)
 

20121

2013

2014

2015

Bruto besparing AOW

106

100

97

95

Weglek naar andere SZ

42

40

39

38

Netto besparing

64

60

58

57

X Noot
1

Indien het wetsvoorstel in zou gaan per 1 januari 2012

De leden van de GroenLinks-fractie stellen de vraag of de regering erkent dat er bij AOW-gerechtigden door deze wetswijziging een inkomensgat ontstaat en wat in haar ogen de gewenste oplossing is.

De regering is zich ervan bewust dat de hoogte van het eerste AOW-ouderdomspensioen afhankelijk is van de dag in de maand waarop iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Dit vindt de regering legitiem aangezien de datum waarop het AOW-ouderdomspensioen ingaat dan samenvalt met de datum waarop het recht op AOW-ouderdomspensioen ontstaat. Aangezien de regering verwacht dat de cao’s die nu nog uitgaan van de beëindigingdatum op de eerste dag van de maand waarin men 65 wordt, op korte termijn zullen worden aangepast aan de nieuwe AOW-ingangsdatum, zal dit betekenen dat men tenminste tot de nieuwe AOW-ingangsdatum kan doorwerken en er geen sprake is van een inkomensachteruitgang. Vervroegd gepensioneerden waarvan de VUT- of prepensioenuitkering eindigt op de eerste dag van de maand, kunnen te maken krijgen met een terugval in het inkomen. Op basis van een steekproef heeft dit betrekking op circa éénderde van de vervroegd gepensioneerden. Die terugval voor deze groep treedt alleen op in de eerste maand van de AOW en afhankelijk van de verjaardag. De regering is van mening dat VUT- en prepensioenfondsen zelf het beste in staat zijn om ongewenste inkomensgevolgen voor mensen met een lopende VUT-of prepensioenuitkering te repareren.

Verder stellen de leden van de GroenLinks-fractie de vraag of de regering zekerweet dat voor iedereen die in loondienst is, de werkgevers bereid zijn om langer loon door te betalen dan wel bereid zijn om werknemers te laten werken tot de dag dat zij de 65ste verjaardag bereiken.

Het is in principe niet toegestaan om iemand eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd te ontslaan wegens leeftijd. Hiermee heeft de werknemer dus het recht om door te werken tot de dag dat hij of zij de 65ste verjaardag bereikt.

De leden van de GroenLinks-fractie merken terecht op dat (voormalige) werknemers te maken kunnen krijgen met een tijdelijk inkomensgat als hun aanvullende pensioenregeling niet is afgestemd op de nieuwe ingangsdatum van de AOW. Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. De verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat pensioenregelingen, waar dat nodig is, worden aangepast aan de nieuwe situatie ligt dus in de eerste plaats bij de sociale partners.

De leden van de GroenLinks-fractie noemen het Pensioenfonds van de Metalektro (PME) als voorbeeld van een regeling die aangepast moet worden. Het pensioenreglement van PME kent een tijdelijk ouderdomspensioen (TOP) voor werknemers geboren vóór 1950. Het tijdelijk ouderdomspensioen eindigt op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de 65e verjaardag van de TOP-gerechtigde. Deelnemers aan de TOP-regeling van PME krijgen daardoor te maken met een tijdelijk inkomensgat als de TOP-regeling niet aangepast wordt.

Uit het jaarverslag 2010 van PME (figuur 12, pagina 39) kan worden afgeleid dat er circa 18 000 personen zijn met een lopende TOP-uitkering in de leeftijdscategorie 60–64 jaar. Jaarlijks zullen naar schatting ongeveer 4000 mensen uit deze groep de 65-jarige leeftijd bereiken. Compensatie voor het wegvallen van gemiddeld twee weken AOW voor mensen met een lopende TOP-uitkering kost naar schatting circa € 1,7 mln per jaar.

De TOP-uitkeringen van PME worden gefinancierd uit een afzonderlijke premie die volledig wordt betaald door de werkgevers. In 2010 bedroeg de premie voor de TOP-regeling € 172 mln. Het totaal bedrag aan TOP-uitkeringen bedroeg € 265 mln (jaarverslag PME 2010, figuur 3, pagina 18). De kosten van de compensatie voor het opschuiven van de ingangsdatum van de AOW zijn dus zeer klein in verhouding tot de totale kosten van de regeling. Financiering door een verhoging van de premie lijkt ook niet op voorhand onmogelijk: het exploitatietekort van € 84 mln in de TOP-regeling in 2010 is ook gefinancierd door middel van een premieverhoging in 2011 (jaarverslag PME 2010, figuur 3, pagina 18).

De TOP-regeling is een voorwaardelijke regeling. Het recht op een TOP-uitkering wordt pas toegekend op het moment van uittreden. Werknemers bouwen dus geen individuele rechten op voor een TOP-uitkering. Dat betekent dat eventueel ook gekozen kan worden voor een versobering van de TOP-regeling voor werknemers die nog niet zijn uitgetreden, als financiering van de compensatie uit een verhoging van de premie niet mogelijk is. Ook kunnen de bestaande prepensioenen op basis van de Pensioenwet (artikel 83, eerste lid, onderdeel c) worden uitgesmeerd over een langere periode om de gevolgen van een tijdelijk inkomensgat te verzachten.

De regering is van mening dat het voorbeeld van PME aantoont dat pensioenfondsen verschillende mogelijkheden hebben om de gevolgen van de verschuiving van de ingangsdatum van de AOW voor mensen met een lopende prepensioenuitkering te verzachten, als zij dat nodig en wenselijk vinden, en dat dit desgewenst ook kostenneutraal kan door de prepensioenregeling aan te passen.

In de beleving van de leden van de GroenLinks-fractie hebben de werkenden altijd voor het vullen van de AOW-pot gezorgd. Zij stellen de vraag of de netto in te boeken bezuiniging op de AOW via deze wetswijziging zal leiden tot een lagere AOW-premie.

De hoogte van de AOW-premie verandert door dit wetsvoorstel niet, maar er resteert wel een lagere Rijksbijdrage. De inkomsten uit de AOW-premie zijn onvoldoende om de AOW uitkeringslasten volledig te financieren. Ongeveer een derde van de uitkeringslasten wordt betaald vanuit de algemene middelen. Verlaging van de AOW-premie zou dan ook ongewenst zijn.

Als pensioenfondsen al besluiten om VUT en arbeidsongeschiktheid in overeenstemming te brengen met het nieuwe AOW-ingangstijdstip dan is het niet onlogisch om gelijktijdig te overwegen om alle regelingen daarop aan te passen. Het is pensioenfondsen echter niet zonder meer toegestaan om het ouderdomspensioen met gemiddeld twee weken af te stempelen. Met andere woorden het veranderende en nieuwe recht zal opnieuw berekend moeten worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot welke administratieve last dit leidt en of de regering dit in haar overwegingen heeft meegenomen.

De noodzaak om tegelijkertijd met een eventuele aanpassing van VUT- en prepensioenregelingen ook de richtleeftijd van het ouderdomspensioen in pensioenregelingen aan te passen is volgens de regering niet aanwezig. Daarnaast zijn de huidige VUT- en prepensioenregelingen in 2015 beëindigd. In dat jaar loopt de overgangstermijn voor VUT- en prepensioenregelingen af uit de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT- en prepensioenregelingen en introductie levensloopregeling.

Zoals al eerder is opgemerkt dwingt het onderhavige wetsvoorstel niet tot aanpassing van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen. De regering heeft de uitvoeringsgevolgen van een mogelijke aanpassing van het aanvullend ouderdomspensioen daarom niet in haar overwegingen meegenomen.

Ook vragen de leden van de fracties van 50plus en OSF zich of de maatregel niet de verkeerde signaalfunctie geeft, in die zin dat opnieuw de koopkracht van de ouderen wordt verslechterd ten behoeve van een relatief geringe besparing voor de overheid.

Het regeerakkoord, waar deze maatregel deel van uitmaakt, omvat een pakket van 18 miljard aan ombuigingen. Deze ombuigingen hebben onvermijdelijk koopkrachteffecten, maar zijn nodig om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen. In de begroting van SZW is het koopkrachtbeeld voor 2012 beschreven, hierbij is ook aandacht voor de koopkrachtontwikkeling van ouderen. Uit deze beschrijving blijkt dat de koopkrachtontwikkeling van ouderen in 2012 in de pas loopt met de koopkrachtontwikkeling van andere huishoudens. De regering is van mening dat het totale koopkrachtbeeld evenwichtig is.

De leden van de fracties van 50plus en OSF vragen zich af of niet onderschat wordt dat de gevolgen voor de allerlaagste inkomens aanzienlijk zijn.

De voorgestelde maatregel geeft een inkomenseffect bij het bereiken van de 65e verjaardag. Dit effect is eenmalig.

Wanneer werknemers doorwerken tot de 65e verjaardag of wanneer pensioenuitvoerders de uitkering van vervroegd gepensioneerden uitkeren tot het moment dat de 65e verjaardag is bereikt, wordt het inkomenseffect gecompenseerd. Daarnaast is het zo dat personen met de allerlaagste inkomens voor zover ze een socialezekerheidsuitkering ontvangen, niet worden geraakt door de maatregel omdat de socialezekerheidsuitkeringen ook doorlopen tot de 65e verjaardag. De gevolgen voor hen zijn naar het oordeel van de regering acceptabel.

In 1957 was de doorslaggevende overweging om de AOW in te laten gaan op de eerste van de maand waarin iemand 65 wordt het gemak van administratie. De leden van de GroenLinks- en ChristenUnie-fractie vragen of de regering de problemen in de administratieve zin voor de uitvoeringsinstanties nu niet aan het vergroten en complexer aan het maken is. Zij vragen of de uitvoeringsinstanties gezien de ultrakorte invoeringstermijn wel in staat zijn het wetsvoorstel uit te voeren. Ook vragen zij of de regering garanties kan bieden dat deze overgang storingsvrij zal verlopen, dat wil zeggen zonder de belanghebbenden te duperen.

Zijn in de ogen van de regering alle mogelijke waarborgen ingebouwd, aldus de leden van de ChristenUnie-fractie.

In de nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven dat sinds de invoering van de AOW het handwerk en de papieren dossiers die het destijds wenselijk maakten de uitkering te laten beginnen op de 1e van de maand inmiddels zijn vervangen door geautomatiseerde computersystemen. Deze nieuwe manier van administreren maakt het makkelijker meer complexe berekeningen uit te voeren. De administratieve argumenten van toen zijn daarom nu in sterk verminderde mate relevant.

De uitkeringsinstanties zijn goed in staat deze wetswijziging zorgvuldig en tijdig uit te voeren. Ze zijn al begonnen met de voorbereidingen, waarbij bijvoorbeeld de SVB alle mensen die vanaf 1 april 2012 hun eerste AOW-pensioen ontvangen uitgebreid heeft geïnformeerd over het wetsvoorstel en de mogelijke gevolgen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp


X Noot
1

Ter inzage gelegd onder griffie nrs. 149371.02 en 149371.03, als bijlagen bijgevoegd.

X Noot
3

Brief van 7 november 2011 van de Stichting van de Arbeid, ter inzage gelegd onder griffienummer 149371.04, als bijlage bijgevoegd.

Naar boven