32 845 Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van openbaar vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat (Wet aanbestedingsvrijheid OV grote steden)

H BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU INZAKE BEANTWOORDING VRAAG VERSLAG

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 september 2012

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van het verslag van de vaste commissie voor infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening d.d. 24 juli 2012 en de daarin (mede) aan de regering gerichte vraag. Hierbij geef ik antwoord, na afstemming hierover met de Staatssecretaris van Financiën, op de door de leden van de CDA-fractie gestelde vraag.

De vraag van de CDA-fractie.

Kan de regering bevestigen dat de vrijstelling van vennootschapsbelasting op geen enkele manier een risico kan vormen voor verboden staatssteun en zo ja, kan de regering aangeven op grond van welke argumenten zij tot die conclusie komt?

De Europese Commissie heeft in 1999 een overgangsmaatregel met betrekking tot de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor de GVB’s als steunmaatregel (steunmaatregel nr. N 199/99-Nederland) goedgekeurd in een beschikking (Beschikking). Het was destijds de bedoeling om de GVB’s voor te bereiden op de vrije markt en om daarmee de Vpb-vrijstelling nog gedurende een overgangsperiode te handhaven en vervolgens per 1 januari 2003 af te schaffen. Deze steunmaatregel is echter nooit ingevoerd in de Nederlandse Vpb-wetgeving. Hierdoor is de huidige Vpb-vrijstelling gelijk aan de vrijstelling zoals deze gold ten tijde van het verkrijgen van de Beschikking. In deze Beschikking is de destijds (en nog steeds) geldende regel omtrent de Vpb-vrijstelling van GVB’s aangemerkt als bestaande steun situatie. Hierdoor is ook de huidige situatie aan te merken als bestaande steun situatie en lijkt vooralsnog voor de huidige situatie in beginsel geen risico voor verboden staatssteun te bestaan.

De Vpb-vrijstelling van GVB’s raakt tevens de bredere problematiek omtrent de belastingplicht van overheidsbedrijven. Bij brief van 11 mei 2012 heeft het Kabinet aangegeven dat er een gelijk speelveld gecreëerd dient te worden waarbij overheidsbedrijven geen voordelen genieten (zoals een Vpb-vrijstelling) ten opzichte van niet-overheidsbedrijven. Het ligt voor de hand dat de te maken keuzes inzake de fiscale behandeling van GVB´s en mogelijke staatssteunaspecten daarvan in dit traject meelopen. Vanuit de visie van het kabinet lijkt het thans logisch dat de keuze voor aanbesteding danwel inbesteding niet mag afhangen van de fiscale behandeling van aanbieders van openbaar vervoer binnen de gemeentegrenzen. Het lijkt voor de hand liggend dat indien er door middel van aanbesteding wordt gekozen voor marktwerking in het gemeentelijk openbaar vervoer, het concurrentieverstorende element van de Vpb-vrijstelling voor GVB's ter discussie wordt gesteld.

De minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen

Naar boven