Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend
luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
Hieronder is opgenomen het nader rapport d.d. 30 juni 2011, aangeboden aan de Koningin door de minister van Infrastructuur
en Milieu.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 april 2011, nr. 11.001054, machtigde Uwe Majesteit de Raad van
State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 juni
2011, No. W14.11.0160/IV, bied ik U hierbij aan.
Het voorstel van wet geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De redactionele kanttekening van de Afdeling is niet overgenomen. Hieronder ga ik op deze kanttekening.
De Afdeling adviseert in artikel XV, onderdeel D, tweede lid, van het wetsvoorstel het woord «derde» te schrappen. Deze wijziging
heeft betrekking op artikel 9a van de Wet voorkeursrecht gemeenten. In een aantal leden van dit artikel wordt verwezen naar
de artikelen 16 tot en met 23 van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Zo ook in het betreffende derde lid van artikel 9a. De
artikelen 16 tot en met 23 zijn vervallen artikelen. De schrapping van het woord «derde» zou inhouden dat de verwijzing naar
de vervallen artikelen zou blijven bestaan. Het advies van de Afdeling om het woord «derde» te schrappen neem ik gelet hierop
niet over.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om aan het wetsvoorstel nog een tweetal kleine wijzigingen toe te voegen. Dit betreft
in de eerste plaats een wijziging van artikel 2.7, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het gaat hier
om een wijziging die rechtstreeks samenhangt met de wijziging van artikel 2.11, tweede lid, van die wet, die reeds was opgenomen
in het wetsvoorstel zoals aan de Raad voorgelegd en daarmee als één geheel moet worden gezien. Verder gaat het om een wijziging
van een opschrift in de Wet milieubeheer. De memorie van toelichting is in overeenstemming met deze toevoegingen aangepast.
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus