32 827 Toekomst mediabeleid

34 459 Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanvullingen bij het toekomstbestendig maken van de landelijke publieke mediadienst

D1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 29 maart 2017

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2 hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap3 van 16 januari 2017 inzake de frictiekostenregeling voor de regionale publieke media-instellingen. Naar aanleiding hiervan is op 17 februari 2017 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris.

De Staatssecretaris heeft op 29 maart 2017 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Den Haag, 17 februari 2017

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief4 van 16 januari 2017 inzake de frictiekostenregeling voor de regionale publieke media-instellingen. De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enige vragen. De leden van de PvdA-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van GroenLinks danken u voor het toezenden van de frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019 en voor het inwilligen van het verzoek van deze Kamer om een voldoende budget voor frictiekosten beschikbaar te stellen. Zeker nu de totstandkoming van de samenwerking tussen de regionale omroepen in het kader van de RPO-vorming vertraging heeft opgelopen ten opzichte van het oorspronkelijke tijdpad. Deze leden hebben nog een tweetal vragen bij de regeling.

Ten eerste hebben deze leden een vraag inzake regeling A.

Zij citeren5 uit de frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019: «Voor een bijdrage komen slechts in aanmerking kosten die in totale omvang maximaal de helft bedragen van de omvang van de beoogde structurele besparing.» Het gaat hier, zo lezen deze leden, om de frictiekosten zoals die gedefinieerd zijn onder Voorwaarde 7 van de regeling.6 De hier aangehaalde formulering geeft in de ogen van deze leden geen duidelijkheid of het gaat om kosten die in de gehele periode 2016–2019 worden gemaakt, dan wel of het om een jaarsnede gaat. Daarmee is ook de vraag of de regeling hier de structurele besparing op jaarbasis bedoelt, dan wel de besparing over het gehele tijdvak. Ook is het voor deze leden niet geheel helder of het hier de sectorbrede besparing betreft die als grondslag voor de totale tegemoetkoming wordt genomen of dat het gaat om kosten en besparingen per RPMI. Graag ontvangen deze leden hierop een toelichting.

Daarnaast hebben deze leden een vraag over regeling B.

In deze regeling, de samenwerkingsregeling, lezen zij als uitgangspunt dat bijdragen de samenwerking en efficiency moeten bevorderen. Dat is natuurlijk positief, maar er lijkt in de regeling ook een beperking te zitten, zo merken deze leden op. Zij lezen als eis dat er altijd direct sprake van efficiency moet zijn om in aanmerking te komen voor een bijdrage. Dat is op zich een goede manier om samenwerking te bevorderen, maar door de focus op efficiency lijken investeringen in structurele innovatie die pas op langere termijn geld opleveren niet mee te tellen. Deze leden zien graag dat de samenwerkende omroepen vooral ook investeren in noodzakelijke sectorbrede innovatie. Daarbij zullen in veel gevallen de kosten voor de baat uitgaan, zo merken zij op. Ziet u ook mogelijkheden om op innovatie gerichte, gezamenlijke structurele investeringen, onder de werking van deze regeling B te laten vallen? Daarmee zou in de ogen van deze leden een flinke stap vooruit gezet kunnen worden in echte, op samenwerking gerichte, vernieuwing bij de regionale omroepen.

De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 17 maart 2017.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. de Vries-Leggedoor

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 maart 2017

Uw Kamer heeft vragen gesteld over de frictiekostenregeling (regeling A en B) voor de regionale publieke omroep. Middels deze brief informeer ik u over de antwoorden op deze vragen.

Allereerst beantwoord ik de vragen die gesteld zijn over regeling A. Deze regeling stelt een financiële bijdrage beschikbaar aan een regionale publieke media-instelling voor de bekostiging van de kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van reorganisatieplannen als gevolg van opgelegde overheidsbezuinigingen. Het gaat hierbij om plannen die gericht zijn op de reorganisatie van de regionale publieke media-instelling zelf.

Voor een financiële bijdrage op basis van de frictiekostenregeling komen kosten in aanmerking die in totale omvang maximaal de helft bedragen van de omvang van de beoogde structurele besparing. Naar aanleiding hiervan is de vraag gesteld of met de besparing een sectorbrede besparing of een besparing per regionale publieke media-instelling wordt bedoeld.

De frictiekostenregeling voorziet in een financiële bijdrage aan een regionale publieke media-instelling voor de bekostiging van haar reorganisatiekosten die het gevolg zijn van de budgettaire structurele taakstelling die met ingang van 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze taakstelling vloeit voort uit het regeerakkoord-Rutte II.7 Op grond van artikel 2.166, eerste lid, onderdeel b, van de Mediawet 2008 kan de Minister middelen uit de Algemene Mediareserve inzetten als bijdrage voor de reorganisatiekosten die het gevolg zijn van het overheidsbesluit om de voorgenoemde taakstelling uit te voeren. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een bijdrage zijn uitgewerkt in de frictiekostenregeling.

De juridische grondslag voor een financiële tegemoetkoming houdt dus verband met het opvangen van de kosten van de regionale publieke media-instelling die zijn ontstaan door overheidsbesluiten s. Deze financiële tegemoetkoming dient te resulteren in een structurele besparing op de kosten van de regionale publieke media-instelling, waarmee zij de budgettaire taakstelling kan opvangen. Dit is ook toegelicht in paragraaf 2 van de regeling. Het gaat dus bij de financiële bijdrage om de besparing per regionale publieke media-instelling en niet om een sectorbrede besparing.

Verder is inzake regeling A een vraag gesteld over de bepaling dat voor een financiële bijdrage op basis van de frictiekostenregeling slechts kosten in aanmerking komen die in totale omvang maximaal de helft bedragen van de omvang van de beoogde structurele besparing. De vraag is in dit verband gesteld of hiermee de structurele besparing op jaarbasis wordt bedoeld, dan wel de besparing over het gehele tijdvak van de frictiekostenregeling.

De frictiekostenregeling stelt als voorwaarde dat voor een financiële bijdrage sprake moet zijn van een structurele besparing. De frictiekostenregeling definieert in dit verband in paragraaf 2 van de regeling een structurele besparing als een permanente (meerjarige) vermindering van de kosten. De totale omvang hiervan is afhankelijk van de tijdsperiode waarmee de aanvraag van de regionale publieke media-instelling rekening houdt en wordt beoordeeld in relatie tot de totale omvang van de frictiekosten. Hierbij komen kosten in aanmerking voor een bijdrage voor zover die niet meer bedragen dan de helft van de totale structurele besparing.

Tot slot is een vraag gesteld inzake regeling B. De vraag is of investeringen gericht op innovatie in aanmerking komen voor een financiële bijdrage op basis van regeling B.

Regeling B houdt rekening met het feit dat innovaties investeringen kunnen vergen. Wanneer deze investeringen worden terugverdiend door structurele besparingen, dan komen die investeringen in aanmerking voor een financiële bijdrage en hoeven de regionale media-instellingen hier niet aan mee te betalen. Dit betekent concreet dat regeling B er rekening mee houdt dat de kosten (investeringen) voor de baten (besparing) uitgaan. Op deze wijze kan regeling B ook de totstandkoming van innovatie bevorderen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Letter D heeft alleen betrekking op 32 827.

X Noot
2

Samenstelling:

Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), De Vries-Leggedoor (CDA) (voorzitter), Ganzevoort (GL), Martens (CDA), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Kok (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Köhler (SP), vac. (VVD), Nooren (PvdA), Pijlman (D66), Rinnooy Kan (D66), Schalk (SGP), Schnabel (D66) (vice-voorzitter), Bikker (CU), Klip-Martin (VVD), Sini (PvdA), A.J.M. van Kesteren (PVV).

X Noot
3

Kamerstukken I, 2016–2017, 32 827/34 459, B.

X Noot
4

Kamerstukken I, 2016–2017, 32 827/34 459, B.

X Noot
5

Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019, pagina 4, laatsgenoemde punt van regeling A.

X Noot
6

Frictiekostenregeling regionale publieke media-instellingen 2016–2019, pagina 3 en verder.

X Noot
7

Hieraan is uitvoering gegeven met de Wet van 18 december 2013 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting (Stb. 2013, 570).

Naar boven