32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 322 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2024

Met deze brief informeer ik u naar aanleiding van de toezegging die ik heb gedaan tijdens het Commissiedebat Media van 11 april 2024. Ik heb uw Kamer toegezegd te komen met bouwstenen om het omroepbestel van de landelijke publieke omroep aan te passen. Ook ga ik in deze brief in op de aangenomen motie om de huidige erkenningsperiode met één jaar te verlengen.1

Op 5 april 2024 heb ik uw Kamer een ambtelijke verkenning en analyse van het rapport van de Commissie Van Geel over de publieke omroep gestuurd.2 Tijdens het debat op 11 april hebben uw Kamer en ik een goede discussie gehad over het belang van de landelijke publieke omroep voor de samenleving en hoe dit belang ook in de toekomst geborgd kan worden. Tijdens het debat constateerde ik dat het belang van een brede en sterke publieke omroep voor de Nederlandse samenleving en democratie breed onderschreven werd. De met brede steun aangenomen motie van de leden Tseggai (GL-PvdA) en Rooderkerk (D66) wijst tevens op het belang van media in brede zin voor de democratie.3 Het belang van een pluriform aanbod en een publieke omroep die de verschillende geluiden uit de samenleving laat zien en horen werd door veel van uw Kamerleden gedeeld, net als het feit dat ledenaantallen alleen niet toereikend zijn als erkenningscriterium voor omroepen om toe- en uit te treden tot het bestel. De noodzaak om het omroepbestel zo aan te passen dat dit beter is toegerust op de toekomst werd dan ook meermaals onderstreept.

Dit zijn goede vertrekpunten om het vervolggesprek te voeren over hoe het omroepbestel aangepast zou moeten worden. Tijdens het Commissiedebat is aan mij gevraagd om een nadere uitwerking te sturen van de hierboven aangehaalde verkenning in de vorm van een bouwstenennotitie. Het doel van de notitie zou zijn om – op basis van de hiervoor gemarkeerde uitgangspunten – te komen tot concrete handvatten voor de inrichting van een toekomstgericht publiek omroepbestel. Gelet op het spoedig aantreden van een nieuw kabinet vind ik het niet passend nu met een bouwstenennotitie te komen.

Zoals aangegeven in mijn eerdere appreciatie van de motie die de regering verzoekt om de huidige erkenningsperiode met één jaar te verlengen, is wat mij betreft minimaal twee jaar verlengen nodig om de door de voorgenomen coalitie gewenste hervorming van de publieke omroep voor te bereiden, te behandelen in het parlement en te implementeren voordat een nieuwe erkenningsperiode zou aanvangen. Er liggen grote uitdagingen voor de publieke omroep en er spelen duidelijke problemen waar het gaat om bijvoorbeeld erkenningscriteria, bestuurbaarheid en onduidelijkheid over rollen en verantwoordelijkheden. Voor deze problemen moet, samen met de sector, zorgvuldig aan oplossingen worden gewerkt en er moet vervolgens ook voldoende tijd zijn een nieuw stelsel te implementeren. Dit is geen sinecure en het is van groot belang dat deze problemen grondig worden aangepakt. Met een verlenging van de erkenningsperiode met één jaar is het niet mogelijk om een fundamentele hervorming te realiseren. Dit biedt te weinig tijd voor een goed gesprek met betrokken partijen en voor een gedegen consultatie van marktpartijen. Tevens zet dit het doorlopen van een zorgvuldig wetgevingsproces onder druk, terwijl het belang daarvan nu juist één van de lessen is geweest van onder meer de kinderopvangtoeslag affaire. Het gaat hier om een ingreep die potentieel veel betekent voor medewerkers bij de omroepen, de NPO en bij externe producenten. Een kortere periode dan verlenging met twee jaar acht ik voor een hervorming dus niet haalbaar en in het kader van behoorlijk bestuur onwenselijk. Het is echter aan mijn opvolger om een besluit te nemen over de aangenomen motie en eventueel een wetsvoorstel dat de erkenningsperiode verlengt voor te bereiden en aan uw Kamer voor te leggen. Totdat een dergelijk wetswijziging is doorgevoerd, gelden vanzelfsprekend de huidige wettelijke kaders en termijnen

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, F.Q. Gräper–van Koolwijk


X Noot
1

Kamerstukken II, 2023/24, 32 827, nr. 319.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2023/24, 32 827, nr. 299.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2023/24, 32 827, nr. 305.

Naar boven