32 827 Toekomst mediabeleid

Nr. 240 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 december 2021

In het wetgevingsoverleg over de Mediabegroting op 29 november jl. (Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 139) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de afspraken die de NPO en de nieuwe samenwerkingsomroepen (AVROTROS-PowNed, MAX-WNL en VPRO-HUMAN) met elkaar hebben gemaakt. Met deze brief doe ik die toezegging gestand. Daarnaast ga ik in deze brief in op de aangenomen motie Wuite over de pilot professionalisering lokale omroepen.

Dit kabinet hecht sterk aan de externe pluriformiteit van ons publieke omroepbestel. Door de verschillende omroepen die elk vanuit hun eigen missie en identiteit programma’s maken, is de publieke omroep een plek waar bijna iedereen zich thuis voelt. Vanwege het grote belang van externe pluriformiteit heeft dit kabinet in de erkenningsprocedure aangegeven dat van samenwerkingsomroepen niet wordt verwacht dat zij overgaan tot een programmatische samenwerking. Zo wordt voorkomen dat het unieke geluid van omroepen verloren gaat en blijft de publieke omroep verschillende groepen uit de samenleving vertegenwoordigen. Daarnaast hecht dit kabinet aan een bestuurbare en doelmatige publieke omroep waarbij een coördinerende rol is weggelegd voor de NPO. Van de samenwerkingsomroepen wordt daarom wel verwacht dat zij organisatorisch samenwerken.

In de praktijk blijkt dat de deze in de Mediawet opgenomen werkwijze op bepaalde punten nadere afspraken vergt. De NPO en de samenwerkingsomroepen hebben daarom nadere afspraken gemaakt op het gebied van vertegenwoordiging bij het audio- en video-overleg. Daarnaast heeft het ministerie met de NPO gesproken over garantiebudgetten en reserves. Hieronder geef ik de uitkomsten weer. Ook ga ik in op het mogelijke verlies van de erkenning aan het einde van de erkenningsperiode.

Vertegenwoordiging bij audio- en video-overleg

Voor de samenwerkingsomroepen is het van belang dat beide onderliggende omroepverenigingen mee kunnen praten binnen de overlegstructuur tussen NPO en omroepen. De Mediawet stelt in bepaalde gevallen echter regels aan wie er aan tafel mag. Zo is in artikel 2.56 van de Mediawet vastgelegd dat een redactie bestaat uit omroeporganisaties met een erkenning, de NOS en de NTR.

De NPO heeft in samenspraak met de omroepen besloten om voor de erkenningsperiode die per 1 januari aanstaande aanvangt naast de omroeporganisaties met een erkenning ook de onderliggende omroepverenigingen die een samenwerkingsomroep vormen een plek aan tafel te geven bij het audio- en video-overleg.

Garantiebudgetten en reserves

De besluiten van de NPO richten zich volgens de Mediawet op de samenwerkingsomroepen. Dat betekent dat ook over het garantiebudget, de toekenningen aan de omroepen en de maxima van de programmatische reserves op het niveau van de samenwerkingsomroep wordt besloten. In de praktijk zou dit kunnen leiden tot een situatie waarin één van de omroepverenigingen in de samenwerkingsomroep aanspraak maakt op reserves van de andere omroepvereniging of dat één van de omroepverenigingen minder dan zijn oorspronkelijke garantiebudget als zelfstandige omroep krijgt toegekend. Dit is voor de omroepen een onwenselijke situatie. Bij programmatische autonomie hoort ook de zekerheid om autonoom te kunnen beschikken over voldoende middelen die nodig zijn om de programmering te verzorgen.

Ik heb hierover met de NPO gesproken. Op basis van dit gesprek concludeer ik dat de onderliggende omroepverenigingen erop kunnen rekenen dat zij bij de toekenningen minimaal hun garantiebudget als zelfstandige omroep ontvangen. Ook worden de programmatische reserves van de samenwerkingsomroep gescheiden behandeld zodat geen vermenging optreedt. Er is daarbij wel sprake van één geldstroom van de NPO naar de samenwerkingsomroep.

Na de zomer van 2022 zal het ministerie met de NPO en de omroepen reflecteren op de hierboven genoemde afspraken en de uitvoering daarvan, met inachtneming van de relevante bepalingen uit de Mediawet en de opgedane ervaringen in de praktijk.

Verlies erkenning

Tot slot leven er bij de omroepverenigingen die een samenwerkingsomroep hebben gevormd vragen over de mogelijkheid om in een volgende erkenningsperiode aanspraak te maken op een erkenning. Zoals ik in de mediabegrotingsbrief al schreef ben ik op de hoogte van deze onevenredige gevolgen voor een omroepvereniging die als samenwerkingsomroep doorgaat en onderzoek de mogelijkheden om de Mediawet hierop aan te passen.1 Ik zal dit ook onder de aandacht van het nieuwe kabinet brengen.

Aangenomen motie Pilot professionalisering lokale omroepen

Uw kamer heeft bij het debat over de mediabegroting de motie Wuite aangenomen die mij oproept om de pilot journalistieke professionalisering lokale publieke mediadiensten ter overbrugging met drie maanden te verlengen, te dekken met middelen uit de Algemene Mediareserve (AMr), via de bekostiging van de landelijke publieke omroep. Hoewel ik waardering heb voor het belang dat door uw Kamer aan lokale media gehecht wordt zoals dat uit de steun voor deze motie spreekt heb ik deze motie moeten ontraden en als onuitvoerbaar geapprecieerd. Ik hecht eraan om hier een toelichting bij te geven.

Allereerst constateer ik dat ik voor de uitvoering van de motie geen dekking heb. De dekking die in de motie is aangedragen is strijdig is met de Mediawet omdat hij niet past bij de limitatieve bestedingsdoelen die de Mediawet verbindt aan de inzet van de AMr en van de Ster-inkomsten en de rijksmediabijdrage. We kunnen middelen die ten gunste komen aan de nationale omroep niet op deze manier inzetten voor de lokale media.

Binnen de middelen die ik naast de AMr, Ster-inkomsten en de rijksmediabijdrage beschikbaar heb is onvoldoende ruimte. De meeste van deze middelen zijn al juridisch vastgelegd voor komend jaar. Dekking van de motie uit deze middelen betekent een bezuiniging op de subsidies of opdrachten uit de mediabegroting.

Ook als er deugdelijke dekking wordt gevonden kan de pilot niet zomaar worden doorgetrokken. De pilot is immers afgelopen, de eerste bevindingen zijn gerapporteerd en de evaluatie wordt nu uitgevoerd. Ik kan niet zonder juiste juridische grondslag middelen toekennen aan een beperkt aantal lokale omroepen, daarvoor moet er eerst een nieuwe regeling komen. Ik heb bovendien geen directe bekostigingsrelatie met de lokale omroepen. Daarom was er ook een aanvullende regeling nodig zoals die voor de financiering van deze pilot liep bij het Stimuleringsfonds. Als er sprake is van goede dekking zal dus ook goed moeten worden bekeken hoe dit geregeld kan worden.

Mijn grove inschatting is dat het creëren van een nieuwe regeling circa twee maanden in beslag zal nemen. Ik zal met inachtneming van deze achtergrond voorbereidingen treffen voor het maken van een nieuwe regeling en uw Kamer daarover na het Kerstreces informeren.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 111

Naar boven