Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2016, 1 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2016, 1 | Verdrag |
10 (2013) Nr. 2
Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht;
(met Bijlagen)
Brussel, 19 februari 2013
De Engelse en de Franse tekst van de Overeenkomst zijn opgenomen in Trb. 2013, 92.
Zie Trb. 2013, 92.
De vertaling van de Overeenkomst dient te worden vervangen door:
De overeenkomstsluitende lidstaten,
Overwegende dat samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van octrooien aanzienlijk bijdraagt aan het integratieproces in Europa, in het bijzonder door de totstandbrenging van een interne markt binnen de Europese Unie, die wordt gekenmerkt door het vrije verkeer van goederen en diensten, en de instelling van een systeem dat waarborgt dat de concurrentie op de interne markt niet wordt verstoord;
Overwegende dat de gefragmenteerde markt voor octrooien en de aanzienlijke verschillen tussen de nationale rechtspraaksystemen nadelig zijn voor innovatie, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen, die moeilijkheden ondervinden hun octrooirechten te handhaven en zich te verdedigen tegen ongegronde vorderingen en vorderingen betreffende octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden;
Overwegende dat het Europees Octrooiverdrag (hierna genoemd „EOV”), dat door alle lidstaten van de Europese Unie is bekrachtigd, in één enkele procedure voor het verlenen van Europese octrooien door het Europees Octrooibureau voorziet;
Overwegende dat octrooihouders krachtens Verordening (EU) nr. 1257/20121) voor hun Europese octrooien kunnen verzoeken om eenheidswerking teneinde eenheidsoctrooibescherming te verkrijgen in de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de nauwere samenwerking;
Geleid door de wens de handhaving van octrooien en het verweer tegen ongegronde vorderingen en octrooien die nietig verklaard zouden moeten worden te verbeteren en de rechtszekerheid te vergroten door het instellen van een eengemaakt octrooigerecht voor geschillen over inbreuken op en de geldigheid van octrooien;
Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht zodanig dient te worden opgezet dat het zeer snel deugdelijke beslissingen kan geven, waarbij de belangen van rechthebbenden en andere partijen zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen en rekening wordt gehouden met de vereiste proportionaliteit en flexibiliteit;
Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht een gerecht gemeenschappelijk aan alle overeenkomstsluitende lidstaten dient te zijn en zo onderdeel dient te worden van hun rechtssysteem, met uitsluitende bevoegdheid met betrekking tot Europese octrooien met eenheidswerking alsmede Europese octrooien die zijn verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV;
Overwegende dat het Hof van Justitie van de Europese Unie de eenheid van de rechtsorde van de Unie en het primaat van het recht van de Unie dient te waarborgen;
Herinnerend aan de verplichtingen die krachtens het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) op de overeenkomstsluitende lidstaten rusten, zoals de verplichting loyaal samen te werken als vervat in artikel 4, derde lid, VEU en de verplichting om via het Eengemaakt Octrooigerecht zorg te dragen voor de algehele uitvoering en eerbiediging van het recht van de Unie op hun onderscheiden grondgebieden en de rechtsbescherming van de in het recht van de Unie neergelegde individuele rechten;
Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht, zoals elk nationaal gerecht, het recht van de Unie dient te eerbiedigen en toe te passen en, in samenwerking met het Hof van Justitie van de Europese Unie als bewaker van het recht van de Unie, de correcte toepassing en uniforme uitlegging ervan dient te waarborgen; in het bijzonder dient het Eengemaakt Octrooigerecht met het Hof van Justitie van de Europese Unie samen te werken door het recht van de Unie correct uit te leggen door te steunen op de jurisprudentie van het Hof en overeenkomstig artikel 267 VWEU te verzoeken om prejudiciële beslissingen;
Overwegende dat de overeenkomstsluitende lidstaten, conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake niet-contractuele aansprakelijkheid, aansprakelijk dienen te zijn voor schade ten gevolge van schendingen van het recht van de Unie door het Eengemaakt Octrooigerecht, met inbegrip van het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie te verzoeken om prejudiciële beslissingen;
Overwegende dat schendingen van het recht van de Unie door het Eengemaakt Octrooigerecht, met inbegrip van het verzuim het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing te verzoeken, rechtstreeks worden toegerekend aan de overeenkomstsluitende lidstaten, waartegen op grond van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU bijgevolg tegen elke overeenkomstsluitende lidstaat een inbreukprocedure kan worden ingesteld, teneinde het primaat van het recht van de Unie en de correcte toepassing ervan te waarborgen;
Herinnerend aan het primaat van het recht van de Unie, met inbegrip van het VEU, het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de algemene beginselen van het recht van de Unie zoals ontwikkeld door het Hof van Justitie van de Europese Unie en in het bijzonder het recht op een doeltreffend rechtsmiddel en op een eerlijke en openbare behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie, de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het secundaire recht van de Unie;
Overwegende dat elke lidstaat van de Europese Unie tot deze overeenkomst dient te kunnen toetreden. Lidstaten die hebben besloten niet deel te nemen aan de nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming mogen aan deze overeenkomst deelnemen met betrekking tot Europese octrooien die voor hun onderscheiden grondgebied zijn verleend;
Overwegende dat deze overeenkomst op 1 januari 2014 in werking dient te treden of op de eerste dag van de vierde maand na de dertiende nederlegging, mits de drie staten met het grootste aantal geldende Europese octrooien in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend tot de overeenkomstsluitende lidstaten behoren die hun akte van bekrachtiging of toetreding hebben nedergelegd, of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen in Verordening (EU) nr. 1215/20122) inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naar gelang welke datum het laatst valt;
Zijn het volgende overeengekomen:
Bij deze overeenkomst wordt een eengemaakt octrooigerecht voor de beslechting van geschillen over Europese octrooien en Europese octrooien met eenheidswerking ingesteld.
Het Eengemaakt Octrooigerecht is een gerecht gemeenschappelijk aan de overeenkomstsluitende lidstaten en is derhalve aan dezelfde verplichtingen uit hoofde van het recht van de Unie onderworpen als elk nationaal gerecht van de overeenkomstsluitende lidstaten.
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
het Eengemaakt Octrooigerecht dat bij deze overeenkomst wordt ingesteld;
een lidstaat van de Europese Unie;
een lidstaat die partij is bij deze overeenkomst;
het Verdrag van 5 oktober 1973 inzake de verlening van Europese octrooien, met inbegrip van latere wijzigingen;
een octrooi verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV dat geen eenheidswerking geniet krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012;
een octrooi verleend overeenkomstig de bepalingen van het EOV dat krachtens Verordening (EU) nr. 1257/2012 eenheidswerking geniet;
een Europees octrooi en/of een Europees octrooi met eenheidswerking;
een aanvullend beschermingscertificaat verleend op grond van Verordening (EG) nr. 469/20093) of van Verordening (EG) nr. 1610/964);
het in bijlage I vervatte statuut van het Octrooigerecht, dat een integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt;
het procesreglement van het Gerecht, zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 41.
Deze overeenkomst is van toepassing op:
a. elk Europees octrooi met eenheidswerking;
b. elk aanvullend beschermingscertificaat dat is verleend voor een door een octrooi beschermd product;
c. elk Europees octrooi dat nog niet is vervallen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst of dat na die datum is verleend, onverminderd artikel 83; en
d. elke Europese octrooiaanvraag die op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst nog in behandeling is of na die datum is ingediend, onverminderd artikel 83.
1. In elke overeenkomstsluitende lidstaat bezit het Gerecht rechtspersoonlijkheid en de ruimste handelingsbevoegdheid die bij de wetgeving van die staat aan rechtspersonen wordt toegekend.
2. Het Gerecht wordt vertegenwoordigd door de president van het Hof van Beroep, die overeenkomstig het statuut wordt gekozen.
1. De contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht wordt beheerst door het overeenkomstig Verordening (EG) nr. 593/20085) (Rome I) op het contract toepasselijke recht, indien van toepassing, of anders overeenkomstig het recht van de lidstaat van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt.
2. De niet-contractuele aansprakelijkheid van het Gerecht voor schade veroorzaakt door het Gerecht of door het personeel bij de uitvoering van zijn taken, voor zover het geen burgerlijke- of handelsrechtelijke aangelegenheid in de zin van Verordening (EG) nr. 864/20076) (Rome II) betreft, wordt beheerst door het recht van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade zich voordoet. Deze bepaling laat de toepassing van artikel 22 onverlet.
3. De bevoegdheid te beslissen over de in het tweede lid bedoelde geschillen ligt bij een rechterlijke instantie van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de schade zich heeft voorgedaan.
1. Het Gerecht bestaat uit een Gerecht van Eerste Aanleg, een Hof van Beroep en een Griffie.
2. Het Gerecht vervult de hem bij deze overeenkomst toegekende taken.
1. Het Gerecht van Eerste Aanleg bestaat uit een centrale divisie alsmede uit lokale en regionale divisies.
2. De centrale divisie zetelt in Parijs en heeft afdelingen in Londen en München. De zaken voor de centrale divisie worden verdeeld overeenkomstig bijlage II, die een integraal onderdeel van deze overeenkomst vormt.
3. Overeenkomstig het statuut wordt op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat op zijn grondgebied een lokale divisie opgericht. Een overeenkomstsluitende lidstaat waar een lokale divisie wordt gevestigd, wijst de zetel van die divisie aan.
4. Op verzoek van een overeenkomstsluitende lidstaat wordt op zijn grondgebied een extra lokale divisie opgericht voor elke honderd octrooizaken die in die overeenkomstsluitende staat zijn ingesteld gedurende drie opeenvolgende kalenderjaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Het aantal lokale divisies in een overeenkomstsluitende lidstaat zal niet meer bedragen dan vier.
5. Overeenkomstig het statuut wordt voor twee of meer overeenkomstsluitende lidstaten op hun verzoek een regionale divisie opgericht. Deze overeenkomstsluitende lidstaten wijzen de zetel van de desbetreffende regionale divisie aan. De regionale divisie kan op meerdere locaties zaken behandelen.
1. Elk panel van het Gerecht van Eerste Aanleg heeft een multinationale samenstelling. Onverminderd het vijfde lid van dit artikel en artikel 33, derde lid, onder a), bestaat zij uit drie rechters.
2. Elk panel van een lokale divisie in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld minder dan vijftig octrooizaken per kalenderjaar zijn ingesteld, bestaat uit één juridisch geschoolde rechter die onderdaan is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de desbetreffende lokale divisie gevestigd is, en twee juridisch geschoolde rechters die geen onderdaan zijn van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, derde lid, per zaak uit de pool van rechters worden toegewezen.
3. Onverminderd het tweede lid, bestaat elk panel van een lokale divisie in een overeenkomstsluitende lidstaat waar gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren voor of na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst gemiddeld vijftig of meer octrooizaken per kalenderjaar zijn ingesteld, uit twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de desbetreffende lokale divisie gevestigd is, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan is van die overeenkomstsluitende lidstaat en die overeenkomstig artikel 18, derde lid, uit de pool van rechters wordt toegewezen. Deze derde rechter blijft langdurig aan de lokale divisie verbonden, indien dat noodzakelijk is voor het efficiënt functioneren van divisies met een hoge werklast.
4. Elk panel van een regionale divisie bestaat uit twee juridisch geschoolde rechters die worden gekozen uit een regionale lijst van rechters en die onderdaan zijn van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten, en één juridisch geschoolde rechter die geen onderdaan van een van die lidstaten is en die overeenkomstig artikel 18, derde lid uit de pool van rechters wordt toegewezen.
5. Op verzoek van een van de partijen verzoekt een panel van een lokale of regionale divisie de president van het Gerecht van Eerste Aanleg overeenkomstig artikel 18, derde lid, uit de pool van rechters een additionele technisch geschoolde rechter met kwalificaties en ervaring op het desbetreffende gebied van de technologie toe te wijzen. Voorts kan een panel van een lokale of regionale divisie, na de partijen te hebben gehoord, een dergelijk verzoek ambtshalve doen indien het panel dit aangewezen acht.
In geval van toewijzing van een dergelijke technisch geschoolde rechter mag niet nog een technisch geschoolde rechter op grond van artikel 33, derde lid, onder a), worden toegewezen.
6. Elk panel van de centrale divisie bestaat uit twee juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten, en één technisch geschoolde rechter die overeenkomstig artikel 18, derde lid uit de pool van rechters wordt toegewezen en kwalificaties en ervaring op het desbetreffende gebied van de technologie bezit. Elk panel van de centrale divisie die vorderingen in de zin van artikel 32, eerste lid, onder i), behandelt, bestaat echter uit drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.
7. Onverminderd het eerste tot en met zesde lid kunnen de partijen, overeenkomstig het procesreglement, overeenkomen dat hun zaak door één juridisch geschoolde rechter wordt behandeld.
8. Elk panel van het Gerecht van Eerste Aanleg wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
1. Elk panel van het Hof van Beroep heeft een multinationale samenstelling en bestaat uit vijf rechters. Het panel telt drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten en twee technisch geschoolde rechters met kwalificaties en ervaring op het desbetreffende gebied van de technologie. Die technisch geschoolde rechters worden overeenkomstig artikel 18 door de president van het Hof van Beroep uit de pool van rechters aan het panel toegewezen.
2. Onverminderd het eerste lid bestaat elk panel die vorderingen in de zin van artikel 32, eerste lid, onder i), behandelt, uit drie juridisch geschoolde rechters die onderdaan zijn van verschillende overeenkomstsluitende lidstaten.
3. Elk panel van het Hof van Beroep wordt voorgezeten door een juridisch geschoolde rechter.
4. De panels van het Hof van Beroep worden ingesteld overeenkomstig het statuut.
5. Het Hof van Beroep heeft zijn zetel in Luxemburg.
1. Bij de zetel van het Hof van Beroep wordt een Griffie ingesteld. De Griffie staat onder leiding van de griffier en vervult de haar overeenkomstig het statuut toegewezen taken. Het door de Griffie bijgehouden register is voor het publiek toegankelijk onder de voorwaarden vervat in deze overeenkomst en het procesreglement.
2. Bij elke divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg wordt een subgriffie ingesteld.
3. De Griffie houdt een register bij van alle zaken voor het Gerecht. Na het indienen zal elke zaak door de desbetreffende subgriffie ter kennis worden gebracht aan de Griffie.
4. Het Gerecht benoemt overeenkomstig artikel 22 van het statuut de griffier en stelt de voorschriften voor zijn ambtsuitoefening vast.
Teneinde toe te zien op de feitelijke invoering en toepassing van deze overeenkomst worden een Bestuurscomité, een Begrotingscomité en een Raadgevend Comité ingesteld. Zij verrichten met name de in deze overeenkomst en het statuut voorziene taken.
1. Het Bestuurscomité bestaat uit één vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat. De Europese Commissie wordt tijdens de vergaderingen van het Bestuurscomité als waarnemer vertegenwoordigd.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3. Het Bestuurscomité besluit bij meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigde en hun stem uitbrengende overeenkomstsluitende lidstaten, tenzij in deze overeenkomst of het statuut anders is bepaald.
4. Het Bestuurscomité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het Bestuurscomité kiest uit zijn midden de voorzitter voor een termijn van drie jaar. Deze termijn kan worden verlengd.
1. Het Begrotingscomité bestaat uit één vertegenwoordiger van elke overeenkomstsluitende lidstaat.
2. Elke overeenkomstsluitende lidstaat heeft één stem.
3. Het Begrotingscomité besluit bij gewone meerderheid van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten. De begroting wordt evenwel vastgesteld bij een meerderheid van drie vierde van de vertegenwoordigers van de overeenkomstsluitende lidstaten.
4. Het Begrotingscomité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het Begrotingscomité kiest uit zijn midden de voorzitter voor een termijn van drie jaar. Deze termijn kan worden verlengd.
1. Het Raadgevend Comité:
a. ondersteunt het Bestuurscomité bij de voorbereiding van de benoeming van rechters van het Gerecht;
b. stelt aan het in artikel 15 van het statuut bedoelde presidium richtlijnen voor met betrekking tot het in artikel 19 bedoelde opleidingsprogramma voor rechters; en
c. geeft het Bestuurscomité adviezen over de in artikel 48, tweede lid, bedoelde vereiste kwalificaties.
2. Het Raadgevend Comité bestaat uit octrooirechters en juristen die als uiterst kundig op het gebied van het octrooirecht en de beslechting van octrooigeschillen bekend staan. Zij worden overeenkomstig de in het statuut neergelegde procedure voor een termijn van zes jaar benoemd. Deze termijn kan worden verlengd.
3. De samenstelling van het Raadgevend Comité dient een breed spectrum aan relevante deskundigheid en de vertegenwoordiging van elk van de overeenkomstsluitende lidstaten te waarborgen. De leden van het Raadgevend Comité verrichten hun taken geheel onafhankelijk en zijn niet gebonden aan aanwijzingen.
4. Het Raadgevend Comité stelt zijn reglement van orde vast.
5. Het Raadgevend Comité kiest uit zijn midden de voorzitter voor een termijn van drie jaar. Deze termijn kan worden verlengd.
1. Het Gerecht bestaat uit zowel juridisch als technisch geschoolde rechters. De rechters moeten aan de hoogste bekwaamheidsnormen voldoen en beschikken over bewezen ervaring op het gebied van de beslechting van octrooigeschillen.
2. De juridisch geschoolde rechters beschikken over de vereiste kwalificaties om benoemd te worden in een rechterlijk ambt in een overeenkomstsluitende lidstaat.
3. De technisch geschoolde rechters bezitten een universitaire graad en beschikken over bewezen deskundigheid op een bepaald gebied van de technologie. Zij hebben tevens aantoonbare kennis van het voor octrooigeschillen relevante burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht.
1. Het Raadgevend Comité stelt een lijst op van de kandidaten die het meest geschikt zijn om overeenkomstig het statuut tot rechter van het Gerecht te worden benoemd.
2. Op basis van deze lijst benoemt het Bestuurscomité in onderlinge overeenstemming de rechters van het Gerecht.
3. De uitvoeringsbepalingen voor de benoeming van de rechters zijn vervat in het statuut.
1. Het Gerecht, zijn zittende rechters en de griffier genieten rechterlijke onafhankelijkheid. Bij de uitoefening van hun taken zijn zij aan geen enkele aanwijzing gebonden.
2. Juridisch geschoolde en technisch geschoolde rechters die voltijd rechter zijn bij het Gerecht mogen geen andere, al dan niet bezoldigde werkzaamheden verrichten, tenzij het Bestuurscomité een uitzondering heeft toegestaan.
3. Onverminderd het tweede lid sluit de uitoefening van het ambt van rechter de uitoefening van andere rechterlijke functies op nationaal niveau niet uit.
4. De uitoefening van het ambt van technisch geschoolde rechter in deeltijd sluit de uitoefening van andere functies niet uit, mits er geen belangenconflict bestaat.
5. In geval van een belangenconflict neemt de betrokken rechter niet deel aan de procedure. De regels inzake belangenconflicten zijn vervat in het statuut.
1. Overeenkomstig het statuut wordt een pool van rechters gevormd.
2. De pool van rechters bestaat uit alle juridisch geschoolde rechters en technisch geschoolde rechters van het Gerecht van Eerste Aanleg die in voltijd of deeltijd rechter bij het Gerecht zijn. De pool van rechters bevat per gebied van de technologie ten minste één technisch geschoolde rechter met relevante kwalificaties en ervaring. De technisch geschoolde rechters uit de pool van rechters staan ook ter beschikking van het Hof van Beroep.
3. In de gevallen waarin zulks in deze overeenkomst of het statuut is bepaald, worden de rechters door de president van het Gerecht van Eerste Aanleg uit de pool van rechters aan de desbetreffende divisie toegewezen. De toewijzing van rechters geschiedt op basis van hun juridische of technische deskundigheid, talenkennis en relevante ervaring. De toewijzing van rechters garandeert dat in alle panels van het Gerecht van Eerste Aanleg dezelfde hoge kwaliteit van werken en hetzelfde hoge niveau van juridische en technische deskundigheid bestaat.
1. Een opleidingsprogramma voor rechters, waarvan de nadere gegevens zijn vervat in het statuut, wordt opgezet opdat de beschikbare deskundigheid op het gebied van octrooigeschillen wordt verbeterd en uitgebreid, en deze specifieke kennis en ervaring over een groot geografisch gebied worden verspreid. De voor het programma benodigde voorzieningen bevinden zich in Boedapest.
2. Het opleidingsprogramma omvat in het bijzonder:
a. stages bij nationale octrooigerechten of divisies van het Gerecht van Eerste Aanleg waarin een aanzienlijk aantal octrooigeschillen wordt behandeld;
b. verbetering van de talenkennis;
c. technische aspecten van het octrooirecht;
d. verspreiding van kennis en ervaring op het gebied van burgerlijke rechtsvordering ten behoeve van technisch geschoolde rechters;
e. voorbereiding van kandidaat-rechters.
3. Het opleidingsprogramma zal voorzien in permanente opleiding. Regelmatig worden bijeenkomsten voor alle rechters van het Gerecht georganiseerd teneinde ontwikkelingen in het octrooirecht te bespreken en de consistentie in de jurisprudentie van het Gerecht te waarborgen.
Het Gerecht past het recht van de Unie in volle omvang toe en eerbiedigt het primaat ervan.
Als gerecht gemeenschappelijk aan alle overeenkomstsluitende lidstaten en als onderdeel van hun rechtssysteem, werkt het Gerecht, zoals ieder nationaal gerecht, samen met het Hof van Justitie van de Europese Unie, in het bijzonder overeenkomstig artikel 267 VWEU, om de correcte toepassing en uniforme uitlegging van het recht van de Unie te verzekeren. De beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn bindend voor het Gerecht.
1. De overeenkomstsluitende lidstaten zijn gezamenlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor schade die door een inbreuk op het recht van de Unie door het Hof van Beroep is ontstaan, overeenkomstig het recht van de Unie inzake de niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade veroorzaakt door hun nationale gerechten die het recht van de Unie schenden.
2. Een vordering tot schadevergoeding tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar de eiser zijn woonplaats of zijn hoofdvestiging of, bij gebreke daarvan, zijn vestiging heeft, wordt ingesteld bij de bevoegde instantie van die overeenkomstsluitende lidstaat. Indien de eiser geen woonplaats of hoofdvestiging noch, bij gebreke daarvan, een vestiging heeft in een overeenkomstsluitende lidstaat, kan de vordering tegen de overeenkomstsluitende lidstaat waar het Hof van Beroep zetelt, worden ingesteld bij de bevoegde instantie van die overeenkomstsluitende lidstaat.
De bevoegde instantie past de lex fori, met uitzondering van het internationaal privaatrecht, toe op alle vragen die niet door het recht van de Unie of deze overeenkomst worden geregeld. De eiser heeft recht op het volledige bedrag aan schadevergoeding dat is toegekend door de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende lidstaat waartegen de vordering was ingesteld.
3. De overeenkomstsluitende lidstaat die schadevergoeding heeft betaald, kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, derde en vierde lid, aanspraak maken op een evenredige bijdrage van de andere overeenkomstsluitende lidstaten. Het Bestuurscomité stelt nadere regels vast voor de bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten uit hoofde van dit lid.
De handelingen van het Gerecht worden rechtstreeks toegerekend aan elk van de overeenkomstsluitende lidstaten afzonderlijk, ook voor de toepassing van de artikelen 258, 259 en 260 VWEU, alsmede aan alle overeenkomstsluitende lidstaten gezamenlijk.
1. Geheel in overeenstemming met artikel 20 baseert het Gerecht zijn beslissingen in zaken die uit hoofde van deze overeenkomst aanhangig zijn gemaakt op:
a. het recht van de Unie, met inbegrip van Verordening (EU) nr. 1257/2012 en Verordening (EU) nr. 1260/20127);
b. deze overeenkomst;
c. het EOV;
d. andere internationale overeenkomsten die van toepassing zijn op octrooien en bindend zijn voor alle overeenkomstsluitende lidstaten; en
e. nationaal recht.
2. Voor zover het Gerecht beslist op grond van nationaal recht met inbegrip van, in voorkomend geval, het recht van niet-overeenkomstsluitende staten, wordt het toepasselijke recht bepaald:
a. door de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van het recht van de Unie die regels van internationaal privaatrecht bevatten, of
b. bij gebreke van rechtstreeks toepasselijke bepalingen van recht van de Unie of, indien het recht van de Unie niet van toepassing is, door internationale regelgeving die bepalingen van internationaal privaatrecht bevat, of
c. bij gebreke van de onder a) en b) bedoelde bepalingen, door de door het Gerecht aangewezen nationale bepalingen van internationaal privaatrecht.
3. Het recht van niet-overeenkomstsluitende staten is van toepassing indien het op grond van de in het tweede lid bedoelde regels is aangewezen, in het bijzonder met betrekking tot de artikelen 25 tot en met 28, 54, 55, 64, 68 en 72.
Een octrooi verleent de houder ervan het recht te verhinderen dat een derde zonder zijn toestemming:
a. een product dat onderwerp van het octrooi is, vervaardigt, aanbiedt, in het verkeer brengt of gebruikt, dan wel met dat doel invoert of in voorraad heeft;
b. een werkwijze die onderwerp van het octrooi is, toepast of, indien de derde weet of behoort te weten dat toepassing van de werkwijze zonder toestemming van de octrooihouder verboden is, voor toepassing op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi van kracht is, aanbiedt;
c. een product dat rechtstreeks is verkregen volgens de werkwijze die onderwerp van het octrooi is, aanbiedt, in het verkeer brengt of gebruikt, dan wel met dat doel invoert of in voorraad heeft.
1. Een octrooi verleent de houder ervan het recht te verhinderen dat een derde zonder zijn toestemming, op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi van kracht is, aan een ander dan degene die gerechtigd is de geoctrooieerde uitvinding te gebruiken, middelen die een wezenlijk bestanddeel van die uitvinding betreffen, voor de toepassing van die uitvinding op dat grondgebied, aanbiedt of levert, indien de derde weet of behoort te weten dat deze middelen geschikt en bestemd zijn voor toepassing van die uitvinding.
2. Het eerste lid geldt niet indien de middelen algemeen in de handel verkrijgbare producten zijn, tenzij de derde degene aan wie hij levert, aanzet tot het verrichten van een krachtens artikel 25 verboden handeling.
3. Degene die de in artikel 27, onderdelen a tot en met e, bedoelde handelingen verricht, wordt niet geacht in de zin van het eerste lid gerechtigd te zijn de uitvinding te gebruiken.
De uit een octrooi voortvloeiende rechten zijn niet van toepassing op:
a. handelingen die in de particuliere sfeer voor niet-commerciële doeleinden worden verricht;
b. handelingen voor experimentele doeleinden die het onderwerp van de geoctrooieerde uitvinding betreffen;
c. het gebruik van biologisch materiaal voor het kweken, of ontdekken en ontwikkelen van andere plantenrassen;
d. de handelingen die zijn toegestaan op grond van artikel 13, zesde lid, van Richtlijn 2001/82/EG8) of artikel 10, zesde lid, van Richtlijn 2001/83/EG9), met betrekking tot een octrooi voor het product in de zin van een van deze richtlijnen;
e. de bereiding van geneesmiddelen voor direct gebruik voor individuele gevallen op medisch voorschrift in apotheken, of handelingen betreffende de aldus bereide geneesmiddelen;
f. het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding aan boord van schepen van landen die partij zijn bij de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of lid zijn van de Wereldhandelsorganisatie, niet zijnde overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi van kracht is, in het schip zelf, in de machines, het scheepswant, de tuigage en andere toebehoren, indien die schepen zich tijdelijk of bij toeval begeven in de wateren van een overeenkomstsluitende lidstaat waar het octrooi van kracht is, mits de uitvinding uitsluitend voor het schip gebruikt wordt;
g. het gebruik van de geoctrooieerde uitvinding in de constructie of werking van luchtvaartuigen of landvoertuigen of andere middelen van vervoer van landen die partij zijn bij de Internationale Unie tot bescherming van de industriële eigendom (Unie van Parijs) of lid zijn van de Wereldhandelsorganisatie, niet zijnde overeenkomstsluitende lidstaten waar het octrooi van kracht is, of van toebehoren van deze luchtvaartuigen of landvoertuigen, indien deze zich tijdelijk of bij toeval begeven op het grondgebied van een overeenkomstsluitende lidstaat waar het octrooi van kracht is;
h. de handelingen, bedoeld in artikel 27 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart van 7 december 194410), indien deze handelingen betrekking hebben op een luchtvaartuig van een land dat partij is bij dat verdrag, niet zijnde een overeenkomstsluitende lidstaat waar het octrooi van kracht is;
i. het gebruik door een landbouwer van de producten van zijn oogst voor de propagatie of vermeerdering door hemzelf op zijn eigen bedrijf, indien het plantaardig propagatiemateriaal door de octrooihouder of met zijn toestemming voor gebruik in de landbouw aan de landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld. De reikwijdte en de voorwaarden voor dit gebruik zijn bepaald in artikel 14 van Verordening (EG) nr. 2100/9411);
j. het gebruik voor agrarische doeleinden, door een landbouwer, van vee dat onder octrooibescherming valt, indien het fokvee of ander dierlijk propagatiemateriaal door de octrooihouder of met zijn toestemming aan de landbouwer is verkocht of anderszins verhandeld. Dit gebruik omvat het beschikbaar stellen van het dier of ander dierlijk propagatiemateriaal voor zijn eigen gebruik in de landbouw, maar niet de verkoop in het kader van of met het oog op de commerciële fokkerij;
k. de handelingen en het gebruik van verkregen informatie, die zijn toegestaan op grond van de artikelen 5 en 6 van Richtlijn 2009/24/EG12), met name de bepalingen inzake decompilatie en interoperabiliteit; en
l. de handelingen die overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 98/44/EG13) zijn toegestaan.
Een ieder die, indien voor een uitvinding een nationaal octrooi zou zijn verleend, in een overeenkomstsluitende lidstaat een recht van voorgebruik of een recht van persoonlijk bezit van die uitvinding zou hebben gehad, geniet in die overeenkomstsluitende lidstaat dezelfde rechten met betrekking tot een octrooi voor diezelfde uitvinding.
De aan een Europees octrooi verbonden rechten strekken zich niet uit tot handelingen, die een door dat octrooi beschermd product betreffen, nadat het product door de octrooihouder of met zijn toestemming in de Europese Unie in het verkeer is gebracht, tenzij de octrooihouder zich op legitieme gronden tegen verdere verkoop van het product kan verzetten.
Een aanvullend beschermingscertificaat verleent dezelfde rechten als het octrooi en is aan dezelfde beperkingen en verplichtingen onderworpen.
De internationale rechtsmacht van het Gerecht wordt vastgesteld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1215/2012 of, in voorkomend geval, op grond van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Verdrag van Lugano)14).
1. Het Gerecht is exclusief bevoegd kennis te nemen van:
a. vorderingen wegens inbreuk of dreigende inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten en gerelateerde verweren, waaronder reconventionele vorderingen betreffende licenties;
b. vorderingen tot verklaring van niet-inbreuk op octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;
c. vorderingen tot het verkrijgen van voorlopige en conservatoire maatregelen of verbodsmaatregelen;
d. vorderingen tot nietigverklaring van octrooien en van aanvullende beschermingscertificaten;
e. reconventionele vorderingen tot nietigverklaring van octrooien en aanvullende beschermingscertificaten;
f. vorderingen tot schadevergoeding of vergoeding op grond van de voorlopige bescherming die door een gepubliceerde Europese octrooiaanvraag wordt verleend;
g. vorderingen in verband met het gebruik van de uitvinding voordat het octrooi is verleend of met het recht dat gebaseerd is op voorgebruik van de uitvinding;
h. vorderingen tot vergoeding voor licenties op grond van artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1257/2012; en
i. vorderingen met betrekking tot besluiten van het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012.
2. De nationale gerechten van de overeenkomstsluitende lidstaten blijven bevoegd ter zake van vorderingen betreffende octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die buiten de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht vallen.
1. Onverminderd het zevende lid van dit artikel worden de in artikel 32, eerste lid, onder a), c), f) en g) bedoelde vorderingen ingesteld bij:
a. de lokale divisie op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de feitelijke inbreuk of dreigende inbreuk zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen, of de regionale divisie waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt; of
b. de lokale divisie op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de verweerder of, in het geval van meerdere verweerders, een van de verweerders zijn woonplaats of zijn hoofdvestiging heeft of, bij gebreke daarvan, zijn vestiging heeft, of de regionale divisie waaraan die overeenkomstsluitende lidstaat deelneemt. Tegen meerdere verweerders kan uitsluitend een vordering worden ingesteld als tussen hen een commerciële relatie bestaat en de vordering op dezelfde vermeende inbreuk betrekking heeft.
Vorderingen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder h), worden overeenkomstig het eerste lid, onder b), bij de lokale of regionale divisie ingesteld.
Vorderingen tegen verweerders die hun woonplaats of zijn hoofdvestiging of, bij gebreke daarvan, hun vestiging buiten het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten hebben, worden overeenkomstig het eerste lid, onder a), bij de lokale of regionale divisie of bij de centrale divisie ingesteld.
Indien er op het grondgebied van de betrokken overeenkomstsluitende lidstaat geen lokale divisie is en deze niet aan een regionale divisie deelneemt, wordt de vordering bij de centrale divisie ingesteld.
2. Indien een vordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a), c), f), g) of h), bij een divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg aanhangig is, mag tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi geen vordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a), c), f), g) of h) bij een andere divisie worden ingesteld.
Indien een vordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a), bij een regionale divisie aanhangig is en de inbreuk op het grondgebied van drie of meer regionale divisies is gepleegd, verwijst de desbetreffende regionale divisie de zaak op verzoek van de verweerder naar de centrale divisie.
Indien een vordering tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij verscheidene divisies is ingesteld, is de divisie waar de vordering het eerst is ingesteld bevoegd voor de gehele zaak, en verklaren de divisies waar de vordering later is ingesteld deze overeenkomstig het procesreglement niet-ontvankelijk.
3. Indien een vordering wegens inbreuk als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a) aanhangig is, kan een reconventionele vordering tot nietigverklaring als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder e), worden ingesteld. De desbetreffende lokale of regionale divisie heeft, na de partijen te hebben gehoord, de keuze om:
a. zowel de inbreukvordering als de reconventionele nietigheidsvordering te behandelen en de president van het Gerecht van Eerste Aanleg te verzoeken overeenkomstig artikel 18, derde lid, uit de pool van rechters een technisch geschoolde rechter met kwalificaties en ervaring op het desbetreffende gebied van de technologie toe te wijzen;
b. de reconventionele nietigheidsvordering naar de centrale divisie te verwijzen en de inbreukprocedure te behandelen of aan te houden; of
c. met instemming van de partijen de zaak ter afdoening naar de centrale divisie te verwijzen.
4. De in artikel 32, eerste lid, onder b) en d), bedoelde vorderingen worden bij de centrale divisie ingesteld. Deze vorderingen kunnen echter, indien een inbreukvordering in de zin van artikel 32, eerste lid, onder a), tussen dezelfde partijen over hetzelfde octrooi bij een lokale of regionale divisie is ingesteld, uitsluitend bij dezelfde lokale of regionale divisie worden ingesteld.
5. Indien bij de centrale divisie een nietigheidsvordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder d), aanhangig is, kan een inbreukvordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a), tussen dezelfde partijen met betrekking tot hetzelfde octrooi, bij elke divisie overeenkomstig het eerste lid van dit artikel of bij de centrale divisie worden ingesteld. De desbetreffende lokale of regionale divisie heeft de keuze overeenkomstig het derde lid van dit artikel te handelen.
6. Een vordering tot verklaring van niet-inbreuk als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder b), die aanhangig is bij de centrale divisie, wordt aangehouden indien binnen drie maanden na de datum waarop de vordering bij de centrale divisie is ingesteld, bij een lokale of regionale divisie tussen dezelfde partijen of tussen de houder van een exclusieve licentie en de partij die een verklaring van niet-inbreuk vordert, met betrekking tot hetzelfde octrooi een inbreukvordering als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a), wordt ingesteld.
7. De partijen kunnen bij vorderingen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder a) tot en met h), overeenkomen hun vordering in te stellen bij de divisie van hun keuze, waaronder de centrale divisie.
8. De in artikel 32, eerste lid, onder d) en e), bedoelde vorderingen kunnen worden ingesteld zonder dat de eiser bij het Europees Octrooibureau oppositie hoeft in te stellen.
9. De in artikel 32, eerste lid, onder i), bedoelde vorderingen worden ingesteld bij de centrale divisie.
10. Een partij stelt het Gerecht in kennis van elke herroepings-, beperkings- of oppositieprocedure die, en van elk verzoek om versnelde behandeling dat, bij het Europees Octrooibureau aanhangig is. Het Gerecht kan de procedure opschorten indien een spoedige beslissing van het Europees Octrooibureau te verwachten is.
De beslissingen van het Gerecht hebben in het geval van een Europees octrooi gelding op het grondgebied van de overeenkomstsluitende lidstaten waar het Europees octrooi van kracht is.
1. Bij deze overeenkomst wordt een centrum voor mediation en arbitrage in octrooizaken (hierna genoemd „het Centrum”) opgericht. Het Centrum zetelt in Ljubljana en Lissabon.
2. Het Centrum verschaft faciliteiten voor mediation en arbitrage bij octrooigeschillen die binnen de reikwijdte van deze overeenkomst vallen. Artikel 82 is van overeenkomstige toepassing op elke schikking die door gebruikmaking van de faciliteiten van het Centrum, waaronder mediation, wordt bereikt. In de mediation- of arbitrageprocedure kan het octrooi echter niet nietig worden verklaard of worden beperkt.
3. Het Centrum stelt regels voor mediation en arbitrage vast.
4. Het Centrum stelt een lijst van mediators en arbiters op die de partijen bij de beslechting van hun geschil bijstaan.
1. De begroting van het Gerecht wordt gefinancierd uit de eigen inkomsten van het Gerecht en, ten minste tijdens de in artikel 83 bedoelde overgangsperiode, voor zover nodig uit bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten. De begroting dient sluitend te zijn.
2. De eigen inkomsten van het Gerecht omvatten de griffierechten en andere inkomsten.
3. De griffierechten worden door het Bestuurscomité vastgesteld. Zij bestaan uit een vast bedrag, in combinatie met een waarde-afhankelijk bedrag boven een van te voren bepaalde drempel. De hoogte van de griffierechten wordt zodanig vastgesteld dat het juiste evenwicht ontstaat tussen het beginsel van een billijke toegang tot de rechter, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen, micro-entiteiten, natuurlijke personen, organisaties zonder winstoogmerk, universiteiten en openbare organisaties voor onderzoek, en een passende bijdrage van de partijen aan de kosten van het Gerecht, met inachtneming van het door de betrokken partijen genoten economisch voordeel en de doelstelling van een financieel zelfstandig Gerecht met een sluitende begroting. De hoogte van de griffierechten wordt op gezette tijden door het Bestuurscomité geëvalueerd. Voor kleine en middelgrote ondernemingen en micro-entiteiten kunnen gerichte steunmaatregelen worden overwogen.
4. Indien het Gerecht er niet in slaagt de begroting met eigen inkomsten sluitend te maken, worden door de overeenkomstsluitende lidstaten bijzondere financiële bijdragen verstrekt.
1. De operationele kosten van het Gerecht worden overeenkomstig het statuut gefinancierd uit de begroting.
Overeenkomstsluitende lidstaten die een lokale divisie oprichten, stellen daartoe de noodzakelijke voorzieningen ter beschikking. Overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale divisie delen, stellen daartoe gezamenlijk de noodzakelijke voorzieningen ter beschikking. De overeenkomstsluitende lidstaten waarin de centrale divisie, afdelingen daarvan of het Hof van Beroep gevestigd is, stellen daartoe de noodzakelijke voorzieningen ter beschikking. Gedurende een eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, leveren de betrokken overeenkomstsluitende lidstaten ook ondersteunend administratief personeel, onverminderd het statuut van dat personeel.
2. Op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, betalen de overeenkomstsluitende lidstaten de eerste financiële bijdragen voor de oprichting van het Gerecht.
3. Tijdens de eerste overgangsperiode van zeven jaar, die ingaat op de datum waarop deze overeenkomst in werking treedt, wordt de bijdrage van elke overeenkomstsluitende lidstaat die de overeenkomst vóór de inwerkingtreding heeft bekrachtigd of ertoe is toegetreden, berekend op basis van het aantal Europese octrooien dat op het grondgebied van die staat op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst van kracht is en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de nationale gerechten van die staat in de drie jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de overeenkomst vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring zijn ingesteld.
Tijdens dezelfde overgangsperiode van zeven jaar worden, ten aanzien van lidstaten die deze overeenkomst na de inwerkingtreding bekrachtigen of ertoe toetreden, de bijdragen berekend op basis van het aantal Europese octrooien dat op de datum van bekrachtiging of toetreding op het grondgebied van de bekrachtigende of toetredende lidstaat van kracht is en het aantal Europese octrooien ten aanzien waarvan er bij de nationale gerechten van de bekrachtigende of toetredende lidstaat in de drie jaar voorafgaand aan de bekrachtiging of toetreding vorderingen wegens inbreuk of nietigheid zijn ingesteld.
4. Na afloop van de eerste overgangsperiode van zeven jaar, wanneer het Gerecht geacht wordt zelf in zijn financiering te voorzien, worden de eventueel benodigde bijdragen van de overeenkomstsluitende lidstaten bepaald volgens de verdeelsleutel van de jaartaksen voor Europese octrooien met eenheidswerking die van toepassing is wanneer de bijdrage nodig is.
Het opleidingsprogramma voor rechters wordt uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
De operationele kosten van het Centrum worden uit de begroting van het Gerecht gefinancierd.
1. In het statuut zijn de nadere voorschriften betreffende de organisatie en het functioneren van het Gerecht vastgelegd.
2. Het statuut is als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd. Het kan, op voorstel van het Gerecht of op voorstel van een overeenkomstsluitende lidstaat na overleg met het Gerecht, bij besluit van het Bestuurscomité worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen mogen evenwel niet leiden tot strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst.
3. Het statuut waarborgt dat de werkwijze van het Gerecht op de meest efficiënte en kosteneffectieve wijze wordt georganiseerd en dat de billijke toegang tot de rechter verzekerd is.
1. In het procesreglement zijn de nadere voorschriften betreffende de procedure voor het Gerecht vastgelegd. De voorschriften zijn in overeenstemming met deze overeenkomst en met het statuut.
2. Het procesreglement wordt door het Bestuurscomité na breed overleg met de belanghebbenden vastgesteld. Voorafgaand wordt het advies van de Europese Commissie over de verenigbaarheid van het procesreglement met het recht van de Unie ingewonnen.
Het procesreglement kan, op voorstel van het Gerecht en na overleg met de Europese Commissie, bij besluit van het Bestuurscomité worden gewijzigd. Dergelijke wijzigingen mogen evenwel niet leiden tot strijdigheid met of wijziging van deze overeenkomst of het statuut.
3. Het procesreglement waarborgt dat de beslissingen van het Gerecht aan de hoogste kwaliteitsnormen voldoen en dat de procedures zo efficiënt en kosteneffectief mogelijk worden georganiseerd. Het waarborgt een redelijk evenwicht tussen de gerechtvaardigde belangen van alle partijen. Het zorgt ervoor dat rechters beschikken over de nodige discretionaire bevoegdheid zonder dat de voorspelbaarheid van de procedure voor de partijen in het gedrang komt.
1. Het Gerecht behandelt geschillen op een wijze die in verhouding staat tot het belang en de complexiteit ervan.
2. Het Gerecht ziet erop toe dat de in deze overeenkomst en in het statuut opgenomen regels, procedures en rechtsmiddelen rechtvaardig en billijk worden toegepast en geen concurrentieverstoring veroorzaken.
De aanhangige zaken worden door het Gerecht, overeenkomstig het procesreglement, voortvarend behandeld, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de vrijheid van de partijen zelf het voorwerp van het geding en het bewijsmateriaal te bepalen.
Het Gerecht maakt, overeenkomstig het procesreglement, optimaal gebruik van elektronische procedures, zoals elektronische indiening van processtukken en bewijsmiddelen, en videoconferenties.
De zittingen zijn openbaar, tenzij het Gerecht besluit, voor zover nodig, een zaak vertrouwelijk te behandelen in het belang van een van de partijen of van andere betrokkenen dan wel in het algemeen belang van behoorlijke rechtspleging of de openbare orde.
Elke natuurlijke persoon, elke rechtspersoon of elke aan een rechtspersoon gelijkgestelde entiteit, die op grond van zijn nationale recht gerechtigd is een vordering in te stellen, is bevoegd om voor het Gerecht als partij op te treden.
1. De octrooihouder is gerechtigd vorderingen bij het Gerecht in te stellen.
2. Tenzij de licentieovereenkomst anders bepaalt, is de houder van een exclusieve licentie voor een octrooi op dezelfde wijze als de octrooihouder gerechtigd een vordering bij het Gerecht in te stellen, mits de octrooihouder hiervan vooraf in kennis is gesteld.
3. De houder van een niet-exclusieve licentie is niet gerechtigd een vordering bij het Gerecht in te stellen, tenzij de octrooihouder hiervan vooraf in kennis is gesteld en voor zover zulks bij de licentieovereenkomst uitdrukkelijk is toegestaan.
4. De octrooihouder is gerechtigd zich te voegen in vorderingen die de licentiehouder bij het Gerecht heeft ingesteld.
5. De geldigheid van een octrooi kan niet worden bestreden in een door de licentiehouder aangespannen inbreukprocedure, indien de octrooihouder niet deelneemt aan de procedure. De partij die in een inbreukprocedure de geldigheid van een octrooi wenst te bestrijden, stelt een vordering in tegen de octrooihouder.
6. Elke andere natuurlijke persoon of rechtspersoon, of elke entiteit met procesbevoegdheid overeenkomstig zijn nationale recht, die door een octrooi wordt geraakt, kan overeenkomstig het procesreglement een vordering instellen.
7. Elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of elke entiteit met procesbevoegdheid overeenkomstig zijn nationale recht, die wordt geraakt door een besluit dat het Europees Octrooibureau bij het uitvoeren van de taken, omschreven in artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012 heeft genomen, is gerechtigd overeenkomstig artikel 32, eerste lid, onder i), een vordering in te stellen.
1. De partijen worden vertegenwoordigd door advocaten die voor een gerecht van een overeenkomstsluitende lidstaat toegelaten zijn.
2. De partijen kunnen zich ook laten vertegenwoordigen door Europese octrooigemachtigden die krachtens artikel 134 van het EOV bevoegd zijn als erkend gemachtigde voor het Europees Octrooibureau op te treden, en over passende kwalificaties beschikken, zoals een Certificaat inzake procederen over Europese octrooien.
3. De eisen waaraan kwalificaties in de zin van het tweede lid dienen te voldoen worden door het Bestuurscomité vastgesteld. De griffier houdt een lijst bij van Europese octrooigemachtigden die bevoegd zijn om partijen voor het Gerecht te vertegenwoordigen.
4. De vertegenwoordigers van de partijen kunnen zich door octrooigemachtigden laten bijstaan, die overeenkomstig het procesreglement tijdens een hoorzitting van het Gerecht het woord mogen voeren.
5. De vertegenwoordigers van de partijen genieten de rechten en immuniteiten die voor een onafhankelijke taakvervulling nodig zijn, zoals de vertrouwelijkheid in procedures voor het Gerecht van de communicatie tussen een vertegenwoordiger en de partij of een andere persoon, zulks onder de in het procesreglement vastgestelde voorwaarden, tenzij de betrokken partij uitdrukkelijk van dat voorrecht afziet.
6. De vertegenwoordigers van de partijen zijn gehouden het Gerecht geen onjuiste voorstelling van de zaken of de feiten te geven, opzettelijk noch wanneer zij dit behoren te weten.
7. In de procedures, bedoeld in artikel 32, eerste lid, onder i), is vertegenwoordiging in de zin van het eerste en tweede lid van dit artikel niet vereist.
1. De procestaal van een lokale of regionale divisie is een officiële taal van de Europese Unie, die de officiële taal of een van de officiële talen is van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de desbetreffende divisie gevestigd is, of de officiële taal of talen, aangewezen door de overeenkomstsluitende lidstaten die een regionale divisie delen.
2. Onverminderd het eerste lid kunnen de overeenkomstsluitende lidstaten een of meer officiële talen van het Europees Octrooibureau als procestaal bij hun lokale of regionale divisie aanwijzen.
3. De partijen kunnen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als procestaal te gebruiken, mits het bevoegde panel daarmee instemt. Indien het panel niet met hun keuze instemt, kunnen de partijen verzoeken om de zaak naar de centrale divisie te verwijzen.
4. Met goedvinden van de partijen kan het bevoegde panel, om praktische redenen en billijkheidshalve, besluiten de taal waarin het octrooi is verleend als procestaal te gebruiken.
5. Op verzoek van een van de partijen en na de andere partijen en het bevoegde panel te hebben gehoord, kan de president van het Gerecht van Eerste Aanleg uit billijkheidsoverwegingen en rekening houdend met alle relevante omstandigheden en met de standpunten van de partijen, in het bijzonder het standpunt van de verweerder, besluiten dat de taal waarin het octrooi is verleend als procestaal wordt gebruikt. In dat geval beoordeelt de president van het Gerecht van Eerste Aanleg of er behoefte is aan specifieke regelingen met betrekking tot vertaling en vertolking.
6. De procestaal bij de centrale divisie is de taal waarin het desbetreffende octrooi is verleend.
1. Bij het Hof van Beroep wordt dezelfde procestaal gebruikt als bij het Gerecht van Eerste Aanleg.
2. Onverminderd het eerste lid kunnen de partijen overeenkomen de taal waarin het octrooi is verleend als procestaal te gebruiken.
3. In uitzonderlijke gevallen en voor zover dat passend wordt geacht, kan het Hof van Beroep besluiten voor de gehele of een deel van de procedure, een andere officiële taal van een overeenkomstsluitende lidstaat als procestaal te gebruiken, mits de partijen daarmee instemmen.
1. Elk panel van het Gerecht van Eerste Aanleg en het Hof van Beroep kan, voor zover passend, afzien van het vereiste van vertaling.
2. Op verzoek van een van de partijen en voor zover passend, wordt door elke divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg en door het Hof van Beroep in tolkdiensten voorzien ten behoeve van de betrokken partijen bij de mondelinge behandeling.
3. Onverminderd artikel 49, zesde lid, heeft de verweerder die zijn woonplaats, zijn hoofdvestiging of vestiging in een lidstaat heeft, in geval van een inbreukprocedure bij de centrale divisie, het recht op zijn verzoek een vertaling te krijgen van relevante stukken in de taal van de lidstaat van zijn woonplaats of van zijn hoofdvestiging of, bij gebreke daarvan, van zijn vestiging, in gevallen waarin:
a. de bevoegdheid overeenkomstig artikel 33, eerste lid, onder 3 of 4, bij de centrale divisie ligt, en
b. de procestaal voor de centrale divisie geen officiële taal is van de lidstaat waar de verweerder zijn woonplaats, zijn hoofdvestiging of, bij gebreke daarvan, zijn vestiging heeft, en
c. de verweerder onvoldoende kennis heeft van de procestaal.
1. De procedure voor het Gerecht omvat een schriftelijke, een tussentijdse en een mondelinge behandeling, overeenkomstig het procesreglement. Alle procedures worden op flexibele en evenwichtige wijze georganiseerd.
2. In de tussentijdse behandeling, die na de schriftelijke behandeling plaatsvindt, roept de rechter die als rapporteur optreedt, binnen een mandaat van het voltallige panel, indien nodig een tussentijdse zitting bijeen. In het bijzonder onderzoekt die rechter samen met de partijen of een schikking kan worden bereikt, ook bij wege van mediation en/of arbitrage, door gebruik te maken van de faciliteiten van het in artikel 35 bedoelde Centrum.
3. De mondelinge behandeling biedt de partijen de gelegenheid om naar behoren hun argumenten toe te lichten. Het Gerecht kan met instemming van partijen afzien van de hoorzitting.
1. In de procedure voor het Gerecht zijn in het bijzonder de volgende bewijsmiddelen toegelaten:
a. horen van partijen;
b. inwinnen van inlichtingen;
c. overleggen van stukken;
d. horen van getuigen;
e. deskundigenrapport;
f. bezichtiging;
g. vergelijkende tests of experimenten;
h. onder ede afgelegde schriftelijke verklaringen.
2. De procedure voor het verkrijgen van bewijs wordt vastgesteld in het procesreglement. Het horen van getuigen en deskundigen geschiedt onder toezicht van het Gerecht en wordt tot het noodzakelijke beperkt.
Onverminderd artikel 24, tweede en derde lid, rust de bewijslast van de feiten op de partij die zich erop beroept.
1. Indien het voorwerp van een octrooi een werkwijze voor de vervaardiging van een nieuw product is, wordt, onverminderd artikel 24, tweede en derde lid, ieder identiek, zonder toestemming van de octrooihouder vervaardigd product, tot bewijs van het tegendeel, geacht met toepassing van die werkwijze te zijn vervaardigd.
2. Het in het eerste lid neergelegde beginsel is eveneens van toepassing indien met aanzienlijke waarschijnlijkheid het identieke product volgens de geoctrooieerde werkwijze was vervaardigd en de octrooihouder, ondanks redelijke inspanningen, de voor het identieke product feitelijk toegepaste werkwijze niet heeft kunnen vaststellen.
3. Bij de bewijsvoering van het tegendeel wordt rekening gehouden met het legitieme belang dat de verweerder heeft bij bescherming van zijn fabricage- en bedrijfsgeheimen.
1. Het Gerecht kan de in deze overeenkomst vervatte maatregelen, procedures en rechtsmiddelen gelasten en hieraan voorwaarden verbinden overeenkomstig het procesreglement.
2. Het Gerecht houdt naar behoren rekening met de belangen van de partijen en stelt alvorens een uitspraak te doen elke partij in de gelegenheid te worden gehoord, tenzij dit onverenigbaar is met de effectieve tenuitvoerlegging van de uitspraak.
1. Onverminderd de mogelijkheid voor de partijen om deskundigenbewijs te overleggen, kan het Gerecht te allen tijde gerechtsdeskundigen aanwijzen die adviseren over bepaalde aspecten van de zaak. Het Gerecht verstrekt de deskundige alle gegevens die hij nodig heeft voor het geven van zijn advies.
2. Hiertoe stelt het Gerecht overeenkomstig het procesreglement een indicatieve lijst van deskundigen samen. Deze lijst wordt door de griffier bijgehouden.
3. De gerechtsdeskundigen waarborgen hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De bij artikel 7 van het statuut op de rechters toepasselijke regels inzake belangenconflicten zijn van overeenkomstige toepassing op gerechtsdeskundigen.
4. Het advies van de gerechtsdeskundigen aan het Gerecht wordt aan de partijen beschikbaar gesteld, die in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze kenbaar te maken.
Ter bescherming van bedrijfsgeheimen, persoonsgegevens of andere vertrouwelijke informatie van een procespartij of een derde, of ter voorkoming van misbruik van bewijs, kan het Gerecht gelasten dat bewijs in de loop van de procedure niet of slechts in beperkte mate wordt verzameld en gebruikt of slechts voor bepaalde personen toegankelijk wordt gemaakt.
1. Op verzoek van een partij die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd, dat voldoet ter ondersteuning van haar vorderingen, en, ter onderbouwing van haar vorderingen, bewijsmateriaal heeft aangeduid dat zich binnen de macht van de wederpartij of een derde bevindt, kan het Gerecht de wederpartij of een derde gelasten dat bewijsmateriaal over te leggen, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie is verzekerd. Een dergelijk bevel mag niet tot een verplichting tot zelfincriminatie leiden.
2. Op verzoek van een partij kan het Gerecht, eveneens onder de in het eerste lid vermelde voorwaarden, de overlegging gelasten van bancaire, financiële of handelsdocumenten die zich binnen de macht van de wederpartij bevinden, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie is verzekerd.
1. Op verzoek van de eiser, die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, kan het Gerecht, nog voordat de inhoudelijke behandeling van de zaak aanvangt, onmiddellijke en effectieve voorlopige maatregelen gelasten tot behoud van relevant bewijsmateriaal in verband met de vermeende inbreuk, mits de bescherming van vertrouwelijke informatie is verzekerd.
2. Deze maatregelen kunnen erin bestaan dat de inbreukmakende producten en, in voorkomend geval, de bij de productie en/of distributie van deze producten gebruikte materialen en werktuigen en de desbetreffende documenten, gedetailleerd worden beschreven, met of zonder monsterneming, of dat er materieel beslag op wordt gelegd.
3. Het Gerecht kan, nog voordat de inhoudelijke behandeling is aangevangen, op verzoek van de eiser die bewijsmateriaal heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, een bezichtiging gelasten. De bezichtiging wordt door een persoon verricht, die door het Gerecht overeenkomstig het procesreglement is aangewezen.
4. Bij de bezichtiging is de eiser zelf niet aanwezig, maar kan zich niettemin door een onafhankelijke deskundige, die in het gerechtelijk bevel staat vermeld, laten vertegenwoordigen.
5. Met name indien waarschijnlijk is dat uitstel onherstelbare schade voor de octrooihouder kan veroorzaken, of als er een aantoonbaar risico van vernietiging van bewijsmateriaal bestaat, worden maatregelen gelast, zo nodig zonder dat de wederpartij is gehoord.
6. Indien maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal of een bezichtiging zijn gelast zonder dat de andere partij is gehoord, worden betrokken partijen onverwijld, en uiterlijk onmiddellijk nadat de maatregelen zijn uitgevoerd, daarvan in kennis gesteld. Op verzoek van betrokken partijen vindt een heroverweging plaats, waarbij zij het recht hebben te worden gehoord, teneinde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de mededeling van de maatregelen, of de maatregelen gewijzigd, herroepen of bevestigd moeten worden.
7. Aan de maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal kan de voorwaarde worden verbonden dat de eiser een passende zekerheid of een gelijkwaardige garantie stelt ter vergoeding van de door de verweerder geleden schade overeenkomstig het negende lid.
8. Het Gerecht ziet erop toe dat de maatregelen tot bewaring van bewijsmateriaal op verzoek van de verweerder worden herroepen of anderszins ophouden van kracht te zijn, onverminderd de schadevergoedingen die kunnen worden geëist, indien de eiser niet binnen een termijn van ten hoogste eenendertig kalenderdagen of twintig werkdagen – naargelang van welke termijn het langste is – een vordering heeft ingesteld die leidt tot een inhoudelijke beslissing van het Gerecht.
9. Indien de maatregelen ter bewaring van bewijsmateriaal worden herroepen, of wegens handelen of nalaten van de eiser vervallen, of indien later wordt vastgesteld dat geen inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigde te worden gemaakt, kan het Gerecht, op verzoek van de verweerder, de eiser gelasten de verweerder een passende vergoeding van de ten gevolge van deze maatregelen ontstane schade te betalen.
1. Op verzoek van een eiser die redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd ter ondersteuning van de stelling dat er inbreuk op het octrooi is gemaakt of dreigt te worden gemaakt, kan het Gerecht, nog voordat de inhoudelijke behandeling is aangevangen, een partij verbieden vermogensbestanddelen uit zijn rechtsgebied af te voeren, of te handelen in vermogensbestanddelen, ongeacht of die zich al dan niet in zijn rechtsgebied bevinden.
2. Het vijfde tot en met negende lid van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen.
1. Het Gerecht kan bij wege van een bevel, een verbod opleggen aan een vermeend inbreukmaker of een tussenpersoon van wiens diensten de inbreukmaker gebruik maakt, teneinde een dreigende inbreuk te voorkomen, voorlopig en waar passend op straffe van een dwangsom, de voortzetting van de vermeende inbreuk te verbieden of aan de voortzetting de voorwaarde te verbinden dat zekerheid wordt gesteld als waarborg voor de schadeloosstelling van de rechthebbende.
2. Het Gerecht maakt een eigen afweging van de belangen van de partijen, en houdt in het bijzonder rekening met de mogelijke schade die elk van hen kan lijden door het opleggen of weigeren van het verbod.
3. Het Gerecht kan tevens de beslaglegging of afgifte gelasten van de producten waarmee vermeende inbreuk wordt gemaakt op het octrooi, om te vermijden dat zij in de handel komen of blijven. Indien de eiser aantoont dat er omstandigheden zijn waardoor schade mogelijk niet kan worden verhaald, kan het Gerecht conservatoir beslag op roerende en onroerende goederen van de vermeende inbreukmaker gelasten, alsmede bankrekeningen en andere activa van de vermeende inbreukmaker blokkeren.
4. Het Gerecht kan, met betrekking tot de in het eerste en derde lid bedoelde maatregelen, van de eiser redelijkerwijs beschikbaar bewijs verlangen waaruit met voldoende zekerheid is op te maken dat de eiser de rechthebbende is en dat inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt.
5. Het vijfde tot en met negende lid van artikel 60 zijn van overeenkomstige toepassing op de in dit artikel bedoelde maatregelen.
1. Indien inbreuk op een octrooi wordt vastgesteld, kan het Gerecht de inbreukmaker een verbod tot voortzetting van de inbreuk opleggen. Het Gerecht kan een dergelijk verbod tevens opleggen aan een tussenpersoon die door een derde is ingezet voor het plegen van de inbreuk.
2. In voorkomend geval wordt op niet-naleving van het in het eerste lid bedoelde bevel een dwangsom gesteld, die aan het Gerecht dient te worden betaald.
1. Onverminderd eventuele schadevergoeding die wegens de inbreuk aan de benadeelde partij is verschuldigd en zonder enige vorm van compensatie, kan het Gerecht, op verzoek van de eiser passende maatregelen gelasten met betrekking tot producten waarvan is vastgesteld dat daarmee inbreuk wordt gemaakt op een octrooi en, in voorkomende gevallen, met betrekking tot materialen en gereedschappen die hoofdzakelijk worden gebruikt bij het vervaardigen of fabriceren van die producten.
2. Deze maatregelen kunnen omvatten:
a. een verklaring van inbreuk;
b. het laten terugroepen van de producten uit de handel;
c. het product laten ontdoen van de eigenschap die de inbreuk vormt;
d. het definitief uit de handel laten nemen van de producten; of
e. het laten vernietigen van de producten en/of de desbetreffende materialen en gereedschappen.
3. Het Gerecht beveelt dat deze maatregelen op kosten van de inbreukmaker worden uitgevoerd, tenzij een beroep wordt gedaan op bijzondere redenen voor het tegendeel.
4. Bij de beoordeling van een verzoek om corrigerende maatregelen op grond van dit artikel, houdt het Gerecht rekening met het vereiste dat de maatregelen in verhouding dienen te staan tot de ernst van de inbreuk, met de bereidheid van de inbreukmaker het materiaal in een toestand te brengen waarin het geen inbreuk vormt, en met de belangen van derden.
1. Het Gerecht beslist over de geldigheid van een octrooi op grond van een vordering tot nietigverklaring of een reconventionele vordering tot nietigverklaring.
2. Het Gerecht kan een octrooi uitsluitend op de in artikel 138, eerste lid, en artikel 139, tweede lid, van het EOV genoemde gronden geheel of gedeeltelijk nietig verklaren.
3. Onverminderd artikel 138, derde lid, van het EOV wordt het octrooi, indien de nietigheidsgronden het octrooi slechts deels raken, door middel van een overeenkomstige wijziging van de conclusies beperkt en gedeeltelijk nietig verklaard.
4. Voor zover een octrooi nietig is verklaard, wordt het geacht van aanvang af niet de in de artikelen 64 en 67 van het EOV bedoelde werking te hebben gehad.
5. Indien het Gerecht bij een eindbeslissing een octrooi geheel of gedeeltelijk nietig verklaart, zendt het een afschrift van de beslissing naar het Europees Octrooibureau en, in geval van een Europees octrooi, naar het nationaal octrooibureau van elke desbetreffende overeenkomstsluitende lidstaat.
1. In geval van vorderingen op grond van artikel 32, eerste lid, onder i), kan het Gerecht elke bevoegdheid uitoefenen die aan het Europees Octrooibureau overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1257/2012 is toegekend, met inbegrip van rectificatie van het register voor eenheidsoctrooibescherming.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 69 draagt elke partij bij een vordering op grond van artikel 32, eerste lid, onder i), haar eigen kosten.
1. Het Gerecht kan, naar aanleiding van een gerechtvaardigd en proportioneel verzoek van de eiser, overeenkomstig het procesreglement, een inbreukmaker gelasten de eiser informatie te verstrekken over:
a. de oorsprong en de distributiekanalen van de inbreukmakende producten of werkwijzen;
b. de geproduceerde, vervaardigde, geleverde, ontvangen of bestelde hoeveelheden, alsmede de prijs die is betaald voor inbreukmakende producten; en
c. de identiteit van derden die zijn betrokken bij de productie of distributie van de inbreukmakende producten of bij de toepassing van de inbreukmakende werkwijze.
2. Het Gerecht kan, overeenkomstig het procesreglement, tevens elke derde die:
a. inbreukmakende producten op commerciële schaal in zijn bezit had, of een inbreukmakende werkwijze op commerciële schaal heeft toegepast;
b. op commerciële schaal diensten blijkt te verlenen die worden gebruikt bij inbreukmakende activiteiten; of
c. op aanwijzing van de onder a) of b) bedoelde persoon betrokken blijkt te zijn bij de productie, vervaardiging of distributie van de inbreukmakende producten of werkwijzen, dan wel bij het verstrekken van de diensten;
gelasten de eiser de in het eerste lid bedoelde informatie te verstrekken.
1. Op verzoek van de benadeelde partij gelast het Gerecht degene die wist of redelijkerwijze had behoren te weten, dat hij inbreuk maakte op een octrooi, de benadeelde partij een passende schadevergoeding te betalen voor de schade die deze als gevolg van de inbreuk werkelijk heeft geleden.
2. De benadeelde partij wordt, voor zover mogelijk, hersteld in de toestand waarin zij zich zou bevinden indien de inbreuk niet zou zijn gepleegd. De inbreukmaker mag geen voordeel behalen uit de inbreuk. De schadevergoeding heeft evenwel geen strafrechtelijk karakter.
3. Bij het vaststellen van de schadevergoeding:
a. neemt het Gerecht alle ter zake dienende aspecten in aanmerking, zoals de negatieve economische gevolgen, waaronder winstderving, die de benadeelde partij heeft ondervonden, de onrechtmatige winst die de inbreukmaker heeft genoten en, in passende gevallen, andere elementen dan economische factoren, zoals de immateriële schade die de benadeelde partij door de inbreuk heeft geleden; of
b. stelt het Gerecht bij wijze van alternatief voor het bepaalde onder a), in passende gevallen, de schadevergoeding vast als een forfaitair bedrag, op basis van elementen zoals ten minste het bedrag aan royalty’s of vergoedingen dat verschuldigd zou zijn geweest indien de inbreukmaker toestemming had gevraagd om het desbetreffende octrooi te gebruiken.
4. Indien de inbreukmaker zich er niet van bewust was, noch dat redelijkerwijs kon zijn, dat hij de inbreuk pleegde, kan het Gerecht gelasten dat de winst wordt afgedragen of dat een schadevergoeding wordt betaald.
1. De proceskosten en andere kosten van de in het gelijk gestelde partij worden, als algemene regel, in een redelijke en evenredige mate, tot een overeenkomstig het procesreglement bepaald maximum, gedragen door de in het ongelijk gestelde partij, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet.
2. Indien een partij slechts gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld of in uitzonderlijke omstandigheden, kan het Gerecht gelasten dat de kosten naar billijkheid worden verdeeld of elke partij haar eigen kosten draagt.
3. Een partij draagt de onnodige kosten die zij voor het Gerecht of een andere partij heeft veroorzaakt.
4. Op verzoek van de verweerder kan het Gerecht, met name in de gevallen bedoeld in de artikelen 59 tot en met 62, de eiser gelasten voldoende zekerheid te stellen voor de proceskosten en andere kosten van de verweerder die de eiser mogelijkerwijs moet dragen.
1. De procespartijen dienen griffierechten te betalen.
2. Tenzij in het procesreglement anders is bepaald, worden de griffierechten vooraf betaald. Een partij die de voorgeschreven griffierechten niet heeft betaald, kan worden uitgesloten van verdere deelname aan de procedure.
1. Een partij die een natuurlijk persoon is en niet of slechts ten dele tot betaling van de proceskosten in staat is, kan te allen tijde om rechtsbijstand verzoeken. De voorwaarden voor de toekenning van rechtsbijstand worden vastgelegd in het procesreglement.
2. Het Gerecht besluit, overeenkomstig het procesreglement, of de rechtsbijstand volledig of gedeeltelijk dient te worden toegekend, dan wel dient te worden afgewezen.
3. Het Bestuurscomité bepaalt, op voorstel van het Gerecht, de hoogte van de rechtsbijstand en de regels voor het dragen van de kosten ervan.
Onverminderd het tweede en derde lid van artikel 24 kunnen vorderingen met betrekking tot alle vormen van financiële schadeloosstelling niet later dan vijf jaar na de datum waarop de eiser kennis heeft genomen, of redelijkerwijs had kunnen nemen, van het laatste feit dat de vordering rechtvaardigt, worden ingesteld.
1. Tegen een beslissing van het Gerecht van Eerste Aanleg kan, binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving ervan, beroep bij het Hof van Beroep worden ingesteld door elke partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld.
2. Tegen een bevel van het Gerecht van Eerste Aanleg kan beroep bij het Hof van Beroep worden ingesteld door elke partij die geheel of gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld:
a. voor de bevelen, bedoeld in artikel 49, vijfde lid, de artikelen 59 tot en met 62 en artikel 67, binnen vijftien kalenderdagen na kennisgeving van het bevel aan de eiser;
b. voor andere dan de onder a) genoemde bevelen:
i. samen met het beroep tegen de beslissing, of
ii. indien het Gerecht beroep toestaat, binnen vijftien dagen na kennisgeving van de daartoe strekkende beslissing van het Gerecht.
3. Het beroep tegen een beslissing of een bevel van het Gerecht van Eerste Aanleg kan op juridische en op feitelijke gronden worden gebaseerd.
4. Nieuwe feiten en nieuw bewijsmateriaal kunnen uitsluitend overeenkomstig het procesreglement worden aangevoerd, en uitsluitend indien de betrokken partij dat redelijkerwijs niet tijdens de procedure voor het Gerecht van Eerste Aanleg heeft kunnen doen.
1. Het beroep heeft geen schorsende werking, tenzij het Hof van Beroep op gemotiveerd verzoek van een van de partijen anders beslist. Het procesreglement waarborgt dat onverwijld een beslissing wordt genomen.
2. Onverminderd het eerste lid heeft een beroep tegen een beslissing op een vordering of een reconventionele vordering tot nietigverklaring en inzake een vordering krachtens artikel 32, eerste lid, onder i), altijd schorsende werking.
3. Een beroep tegen een bevel in de zin van artikel 49, vijfde lid, de artikelen 59 tot en met 62 of artikel 67 verhindert niet de inhoudelijke behandeling. Het Gerecht van Eerste Aanleg geeft evenwel geen eindbeslissing voordat het Hof van Beroep zich over het beroep tegen het bestreden bevel heeft uitgelaten.
1. Indien een beroep overeenkomstig artikel 73 gegrond is, vernietigt het Hof van Beroep de beslissing van het Gerecht van Eerste Aanleg en geeft het een eindbeslissing. In uitzonderlijke gevallen kan het Hof van Beroep, overeenkomstig het procesreglement, de zaak ter afdoening naar het Gerecht van Eerste Aanleg terugverwijzen.
2. Bij terugverwijzing uit hoofde van het eerste lid is het Gerecht van Eerste Aanleg gebonden aan de beslissing van het Hof van Beroep op de rechtsvragen.
1. Het Gerecht beslist in overeenstemming met de door de partijen ingestelde vorderingen en wijst niet meer toe dan hetgeen is gevorderd.
2. Beslissingen ten principale kunnen uitsluitend stoelen op gronden, feiten en bewijzen die de partijen hebben aangevoerd of die op bevel van het Gerecht in de procedure zijn ingebracht en waarover de partijen de gelegenheid hadden om hun zienswijzen kenbaar te maken.
3. Het Gerecht beoordeelt de bewijzen vrij en onafhankelijk.
1. De beslissingen en bevelen van het Gerecht zijn overeenkomstig het procesreglement met redenen omkleed en op schrift gesteld.
2. De beslissingen en bevelen van het Gerecht worden in de procestaal gegeven.
1. De beslissingen en bevelen van het Gerecht worden bij meerderheid van stemmen van het panel genomen, overeenkomstig het statuut. Indien de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
2. In uitzonderlijke omstandigheden kan elke rechter van het panel een afwijkende mening uitspreken gescheiden van de beslissing van het Gerecht.
De partijen kunnen gedurende het geding op ieder moment hun zaak beëindigen door een schikking te treffen, die wordt bevestigd bij een beslissing van het Gerecht. Een octrooi kan bij wege van een schikking niet nietig worden verklaard of worden beperkt.
Het Gerecht kan, op verzoek van de eiser en voor rekening van de inbreukmaker, gelasten dat passende maatregelen tot verspreiding van informatie over de beslissing van het Gerecht worden getroffen, met inbegrip van openbaarmaking en volledige of gedeeltelijke publicatie van de beslissing in de media.
1. Het Hof van Beroep kan, nadat een eindbeslissing van het Gerecht is gegeven, bij uitzondering een verzoek om herziening inwilligen, indien:
a. de partij die verzoekt om herziening een feit heeft ontdekt, welke van zodanige aard is dat zij van beslissende invloed zou zijn geweest en welke haar op het tijdstip van de beslissing onbekend was; het verzoek wordt alleen ingewilligd in geval van een handeling die door een nationale rechter bij een eindbeslissing strafbaar is bevonden; of
b. in geval van een fundamentele procedurele tekortkoming, in het bijzonder als het stuk dat de procedure inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze dat hij zich kan verdedigen, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of ter kennis is gebracht.
2. Het verzoek om herziening wordt binnen tien jaar na de datum van de beslissing ingediend, doch uiterlijk twee maanden na de datum waarop het nieuwe feit of de procedurele tekortkoming ontdekt is. Het verzoek heeft geen opschortende werking, tenzij het Hof van Beroep anders beslist.
3. Indien het verzoek om herziening gegrond is, vernietigt het Hof van Beroep de in het geding zijnde beslissing geheel of gedeeltelijk en heropent de zaak voor een nieuwe behandeling en een nieuwe beslissing, overeenkomstig het procesreglement.
4. Personen die te goeder trouw octrooien gebruiken die het voorwerp zijn van een beslissing die wordt herzien, mogen die octrooien blijven gebruiken.
1. De beslissingen en bevelen van het Gerecht zijn in elke overeenkomstsluitende lidstaat uitvoerbaar. Een bevel tot tenuitvoerlegging wordt aan de beslissing van het Gerecht gehecht.
2. De tenuitvoerlegging van een beslissing kan in voorkomend geval afhankelijk worden gemaakt van het stellen van zekerheid of een gelijkwaardige garantie ter verzekering van vergoeding van geleden schade, met name in het geval van een gerechtelijk bevel.
3. Onverminderd deze overeenkomst en het statuut, geschiedt de tenuitvoerlegging volgens het recht van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt. Elke beslissing van het Gerecht wordt onder dezelfde voorwaarden ten uitvoer gelegd als een beslissing gedaan in de overeenkomstsluitende lidstaat waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt.
4. Indien een partij voorwaarden van een bevel van het Gerecht niet opvolgt, kan haar een dwangsom worden opgelegd, die aan het Gerecht dient te worden betaald. De dwangsom dient in verhouding te staan tot het belang van het ten uitvoer te leggen bevel en laat het recht van de partij schadevergoeding of zekerheid te vorderen onverlet.
1. Gedurende een overgangsperiode van zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst, kan een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een Europees octrooi, dan wel een vordering inzake inbreuk op, of tot nietigverklaring van een aanvullend beschermingscertificaat dat is afgegeven voor een door een Europees octrooi beschermd product, nog bij nationale gerechten of andere bevoegde nationale autoriteiten worden ingesteld.
2. Vorderingen die aan het einde van de overgangsperiode voor een nationale rechter aanhangig zijn, blijven door het verstrijken van de overgangsperiode onverlet.
3. Tenzij reeds een vordering bij het Gerecht is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi dat vóór het einde van de in het eerste lid of, in voorkomend geval, het vijfde lid bedoelde overgangsperiode is verleend of aangevraagd, alsmede de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat is afgegeven voor een door een Europees octrooi beschermd product, zich aan de exclusieve bevoegdheid van het Gerecht onttrekken. Hij stuurt te dien einde, uiterlijk één maand voor het verstrijken van de overgangsperiode, een daartoe strekkende kennisgeving aan de Griffie. De kennisgeving is van kracht vanaf de datum van inschrijving in het register.
4. Tenzij een vordering reeds bij de nationale rechter is ingesteld, kan de houder of de aanvrager van een Europees octrooi, dan wel de houder van een aanvullend beschermingscertificaat dat voor een door een Europees octrooi beschermd product is afgegeven, die gebruik heeft gemaakt van de in het derde lid bedoelde mogelijkheid, zijn onttrekking aan de exclusieve bevoegdheid te allen tijde ongedaan maken. In dat geval stelt hij de Griffie daarvan in kennis. De ongedaanmaking van de onttrekking werkt vanaf de inschrijving van de desbetreffende mededeling in het register.
5. Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt door het Bestuurscomité breed overleg gevoerd met de gebruikers van het octrooisysteem en wordt nagegaan hoeveel Europese octrooien en aanvullende beschermingscertificaten die voor een door een Europees octrooi beschermd product zijn afgegeven nog overeenkomstig het eerste lid het voorwerp zijn van vorderingen wegens inbreuk of tot nietigverklaring bij een nationaal gerecht en wat de redenen hiervoor zijn en de consequenties. Op basis van het overleg en op advies van het Gerecht kan het Bestuurscomité besluiten de overgangsperiode met ten hoogste zeven jaar te verlengen.
1. Deze overeenkomst staat open voor ondertekening door alle lidstaten op 19 februari 2013.
2. Deze overeenkomst wordt bekrachtigd overeenkomstig de onderscheiden grondwettelijke vereisten van de lidstaten. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie (hierna genoemd „de depositaris”).
3. Elke lidstaat die deze overeenkomst heeft ondertekend stelt op het tijdstip van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging de Europese Commissie in kennis van deze bekrachtiging, overeenkomstig artikel 18, derde lid, van Verordening (EU) nr. 1257/2012.
4. Deze overeenkomst staat open voor toetreding door alle lidstaten. De akten van toetreding worden bij de depositaris nedergelegd.
1. De depositaris vervaardigt voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van deze overeenkomst en doet deze aan de regeringen van alle ondertekenende of toetredende lidstaten toekomen.
2. De depositaris stelt de regeringen van de ondertekenende en de toetredende lidstaten in kennis van:
a. elke ondertekening;
b. de nederlegging van elke akte van bekrachtiging of toetreding;
c. de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst.
3. De depositaris laat deze overeenkomst registreren bij het secretariaat van de Verenigde Naties.
1. Zeven jaar na de inwerkingtreding van deze overeenkomst of zodra het Gerecht 2000 inbreukzaken heeft behandeld, al naargelang welke datum het laatst valt, en zo nodig vervolgens met regelmatige tussenpozen, wordt door het Bestuurscomité een uitgebreide raadpleging van de gebruikers van het octrooisysteem gehouden over het functioneren, de doeltreffendheid en de kosteneffectiviteit van het Gerecht en over het vertrouwen van de gebruikers van het octrooisysteem in de kwaliteit van de beslissingen van het Gerecht. Op basis van deze raadpleging en een advies van het Gerecht kan het Bestuurscomité besluiten deze overeenkomst te herzien teneinde het functioneren van het Gerecht te verbeteren.
2. Het Bestuurscomité kan deze overeenkomst wijzigen om haar in overeenstemming te brengen met een internationaal verdrag betreffende octrooien of met het recht van de Unie.
3. Een op grond van het eerste en tweede lid genomen besluit van het Bestuurscomité treedt niet in werking indien een overeenkomstsluitende lidstaat binnen twaalf maanden na de datum van het besluit volgens de toepasselijke interne besluitvormingsprocedures verklaart niet door het besluit gebonden te willen zijn. In dat geval wordt een herzieningsconferentie van de overeenkomstsluitende lidstaten bijeengeroepen.
1. Deze overeenkomst wordt in één oorspronkelijk exemplaar in de Engelse, de Franse en de Duitse taal opgesteld, waarbij alle teksten gelijkelijk authentiek zijn.
2. De teksten van deze overeenkomst in andere officiële talen van andere overeenkomstsluitende lidstaten dan genoemd in het eerste lid, worden, indien zij door het Bestuurscomité zijn goedgekeurd, beschouwd als officiële teksten. Bij verschillen tussen de diverse teksten zijn de in het eerste lid bedoelde teksten doorslaggevend.
1. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 januari 2014 of op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de dertiende akte van bekrachtiging of toetreding overeenkomstig artikel 84, met inbegrip van de akten van de drie overeenkomstsluitende lidstaten waar het grootste aantal Europese octrooien van kracht was in het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de overeenkomst wordt ondertekend, of op de eerste dag van de vierde maand na de datum van inwerkingtreding van de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 1215/2012 inzake de verhouding van de verordening tot deze overeenkomst, al naargelang welke datum het laatst valt.
2. Elke bekrachtiging of toetreding na de inwerkingtreding van deze overeenkomst wordt van kracht op de eerste dag van de vierde maand na de nederlegging van de akte van bekrachtiging of toetreding.
TEN BLIJKE waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te Brussel op 19 februari 2013 in de Engelse, de Franse en de Duitse taal, waarbij de drie teksten gelijkelijk authentiek zijn, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.
Dit statuut bevat de institutionele en financiële regelingen voor het bij artikel 1 van de overeenkomst ingestelde Eengemaakt Octrooigerecht.
1. Een ieder die onderdaan is van een overeenkomstsluitende lidstaat en aan de in artikel 15 van de overeenkomst en de in dit statuut vervatte selectiecriteria voldoet, kan tot rechter worden benoemd.
2. De rechters hebben een goede kennis van ten minste één officiële taal van het Europees Octrooibureau.
3. De ervaring op het gebied van beslechting van octrooigeschillen, die voor de benoeming overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van de overeenkomst dient te worden aangetoond, kan worden verkregen door opleiding in de zin van artikel 11, vierde lid, onder a, van dit statuut.
1. De rechters worden benoemd volgens de procedure vervat in artikel 16 van de overeenkomst.
2. De vacatures worden openbaar gemaakt onder vermelding van de in artikel 2 vervatte toepasselijke selectiecriteria. Het Raadgevend Comité verstrekt advies over de geschiktheid van de kandidaten voor het vervullen van de taken van rechters van het Gerecht. Aan het advies wordt een lijst met de meest geschikte kandidaten gehecht. De lijst bevat ten minste tweemaal zoveel kandidaten als vacatures. Het Raadgevend Comité kan zo nodig, voordat er een besluit over de benoeming wordt genomen, adviseren een kandidaat een opleiding op het gebied van beslechting van octrooigeschillen overeenkomstig artikel 11, vierde lid, onder a, te laten volgen.
3. Bij de benoeming van de rechters ziet het Bestuurscomité erop toe dat de te benoemen kandidaat over de beste juridische en technische deskundigheid beschikt alsmede op een uit geografisch oogpunt zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het Gerecht uit onderdanen van de overeenkomstsluitende lidstaten.
4. Het Bestuurscomité benoemt zoveel rechters als nodig is om het Gerecht goed te laten functioneren. In eerste instantie benoemt het Bestuurscomité het aantal rechters dat nodig is om ten minste één panel in elke divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg en ten minste twee panels in het Hof van Beroep op te richten.
5. In het besluit van het Bestuurscomité tot benoeming van de juridisch geschoolde voltijd- of deeltijdrechters en technisch geschoolde voltijdrechters wordt vermeld bij welke instantie van het Gerecht en/of divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg elke rechter wordt benoemd en voor welk gebied van de technologie de benoeming van de technisch geschoolde rechter geldt.
6. De technisch geschoolde deeltijdrechters worden benoemd tot rechter bij het Gerecht en op basis van hun specifieke kwalificaties en ervaring opgenomen in de pool van rechters. Met de benoeming van deze rechters wordt gewaarborgd dat alle gebieden van de technologie worden bestreken.
1. De rechters worden benoemd voor een ambtstermijn van zes jaar, die aanvangt op de in het benoemingsbesluit bepaalde datum. Zij kunnen worden herbenoemd.
2. Indien geen datum is bepaald, vangt de termijn aan op de datum van het benoemingsbesluit.
1. Elke overeenkomstsluitende lidstaat draagt een lid van het Raadgevend Comité voor dat voldoet aan de in artikel 14, tweede lid, van de overeenkomst genoemde vereisten.
2. De leden van het Raadgevend Comité worden met algehele instemming benoemd door het Bestuurscomité.
Alvorens hun ambt te aanvaarden, verklaren de rechters tijdens een openbare zitting onder ede dat zij hun taak onpartijdig en gewetensvol zullen uitoefenen en de geheimhouding van de beraadslagingen van het Gerecht zullen waarborgen.
1. De rechters ondertekenen meteen na de eedaflegging een verklaring waarin zij plechtig beloven gedurende hun ambtstermijn en na afloop daarvan de uit hun taak voortvloeiende verplichtingen na te komen en in het bijzonder zich integer te gedragen en discretie te zullen betrachten bij het aanvaarden van bepaalde functies of voordelen na afloop van hun ambtstermijn.
2. De rechters mogen niet deelnemen aan de behandeling van een zaak waarin zij:
a. hebben deelgenomen als adviseur;
b. partij zijn geweest of voor een van de partijen zijn opgetreden;
c. verzocht zijn zich uit te spreken als lid van een hof, rechtbank, raad van beroep, arbitrage- of mediationpanel, onderzoekscommissie of in elke andere hoedanigheid;
d. een persoonlijk of financieel belang hebben bij de zaak of banden hebben met een van de partijen; of
e. familiebanden hebben met een van de partijen of vertegenwoordigers van de partijen.
3. Een rechter die om een bijzondere reden meent niet te kunnen deelnemen aan de behandeling of het onderzoek van een bepaalde zaak, deelt dit mee aan de president van het Hof van Beroep of, in het geval hij rechter is bij het Gerecht van Eerste Aanleg, aan de president van het Gerecht van Eerste Aanleg. Indien de president van het Hof van Beroep of, in het geval van een rechter van het Gerecht van Eerste Aanleg, de president van het Gerecht van Eerste Aanleg van oordeel is dat een rechter om een bijzondere reden in een bepaalde zaak niet dient deel te nemen aan de beraadslaging of de beslissing, stelt de president van het Hof van Beroep of de president van het Gerecht van Eerste Aanleg deze rechter schriftelijk dienovereenkomstig in kennis.
4. Elke procespartij kan een rechter wraken op een van de in het tweede lid genoemde gronden of indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de rechter partijdig is.
5. Alle geschillen die voortkomen uit de toepassing van dit artikel worden beslecht bij besluit van het presidium, overeenkomstig het procesreglement. De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt niet deel aan de beraadslagingen.
1. De rechters worden gevrijwaard van rechtsvervolging. Na de nederlegging van hun ambt blijven zij immuniteit genieten met betrekking tot handelingen die zij in hun officiële hoedanigheid hebben verricht.
2. Het presidium kan de immuniteit opheffen.
3. Ingeval tegen een rechter wiens immuniteit is opgeheven strafvervolging wordt ingesteld, kan die rechter in elk van de overeenkomstsluitende lidstaten slechts worden berecht door de instantie die bevoegd is tot berechting van de leden van het hoogste nationale rechtscollege.
4. Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is op de rechters van het Gerecht van toepassing, onverminderd de in dit statuut vervatte bepalingen betreffende de vrijwaring van rechters van rechtsvervolging.
1. Behalve door vervanging na het verstrijken van de ambtstermijn in de zin van artikel 4, of door overlijden, eindigt de ambtsuitoefening van een rechter wanneer hij ontslag neemt.
2. Een rechter die ontslag neemt, richt daartoe een brief aan de president van het Hof van Beroep of, in het geval van rechters van het Gerecht van Eerste Aanleg, aan de president van het Gerecht van Eerste Aanleg, ter doorzending aan de voorzitter van het Bestuurscomité.
3. Behoudens in gevallen waarin artikel 10 van toepassing is, blijft elke rechter in functie totdat zijn opvolger aantreedt.
4. Elke vacature wordt vervuld door benoeming van een nieuwe rechter voor de resterende ambtstermijn van zijn voorganger.
1. Een rechter kan slechts uit zijn ambt worden ontheven of het recht op andere voordelen worden ontzegd, indien het presidium van oordeel is dat deze rechter niet langer aan de gestelde voorwaarden of aan de uit zijn ambt voortvloeiende verplichtingen voldoet. De betrokken rechter wordt gehoord, maar neemt geen deel aan de beraadslagingen.
2. De griffier van het Gerecht doet deze beslissing toekomen aan de voorzitter van het Bestuurscomité.
3. In geval van een beslissing waarbij een rechter van zijn ambt wordt ontheven, ontstaat bij die kennisgeving een vacature.
1. Binnen het kader van het in artikel 19 van de overeenkomst bedoelde opleidingsprogramma, wordt een passende, periodieke opleiding van rechters verzorgd. Het presidium stelt de opleidingsvoorschriften vast waarmee de uitvoering en de algehele samenhang van het opleidingsprogramma worden gewaarborgd.
2. Het opleidingsprogramma voorziet in een platform voor de uitwisseling van kennis en in een discussieforum, met name door:
a. het organiseren van cursussen, conferenties, seminars, workshops en symposia;
b. samenwerking met internationale organisaties en opleidingsinstituten op het gebied van de bescherming van de intellectuele eigendom; en
c. het bevorderen en ondersteunen van verdere beroepsopleiding.
3. Een jaarlijks werkprogramma en opleidingsrichtlijnen worden opgesteld, bestaande uit een jaarlijks opleidingsprogramma voor elke rechter, waarmee wordt voorzien in zijn volgens de opleidingsvoorschriften vastgestelde opleidingsbehoeften.
4. Voorts voorziet het opleidingsprogramma in:
a. passende opleiding van kandidaat-rechters en pas benoemde rechters van het Gerecht;
b. ondersteunende projecten ter vereenvoudiging van de samenwerking tussen partijvertegenwoordigers, octrooigemachtigden en het Gerecht.
Het Bestuurscomité stelt de bezoldiging vast van de president van het Hof van Beroep, de president van het Gerecht van Eerste Aanleg, de rechters, de griffier, de plaatsvervangend griffier en het personeel.
1. De president van het Hof van Beroep wordt door alle rechters van het Hof van Beroep uit hun midden gekozen voor een ambtstermijn van drie jaar. De president van het Hof van Beroep is tweemaal herkiesbaar.
2. De verkiezing van de president van het Hof van Beroep geschiedt bij geheime stemming. Verkozen wordt de rechter die de absolute meerderheid van stemmen heeft verkregen. Indien geen van de rechters de absolute meerderheid heeft verkregen, wordt tot een tweede stemming overgegaan en is de rechter die de meeste stemmen krijgt verkozen.
3. De president van het Hof van Beroep leidt de rechterlijke werkzaamheden en de administratie van het Hof van Beroep en zit de beraadslagingen van het Hof van Beroep in voltallige zitting voor.
4. Indien het ambt van president van het Hof van Beroep vóór het verstrijken van de ambtstermijn vacant wordt, wordt voor het resterende gedeelte van de termijn een opvolger gekozen.
1. De president van het Gerecht van Eerste Aanleg wordt door alle voltijdrechters van het Gerecht van Eerste Aanleg uit hun midden gekozen voor een ambtstermijn van drie jaar. De president van het Gerecht van Eerste Aanleg is tweemaal herkiesbaar.
2. De eerste president van het Gerecht van Eerste Aanleg is een onderdaan van de overeenkomstsluitende lidstaat waar de centrale divisie zetelt.
3. De president van het Gerecht van Eerste Aanleg leidt de rechterlijke werkzaamheden en de administratie van het Gerecht van Eerste Aanleg.
4. Artikel 13, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de president van het Gerecht van Eerste Aanleg.
1. Het presidium bestaat uit de president van het Hof van Beroep, die als voorzitter optreedt, de president van het Gerecht van Eerste Aanleg, twee rechters van het Hof van Beroep die uit hun midden zijn gekozen, drie voltijdrechters van het Gerecht van Eerste Aanleg die uit hun midden zijn gekozen, en de griffier als niet-stemgerechtigd lid.
2. Het presidium verricht zijn taken in overeenstemming met dit statuut. Onverminderd zijn eigen verantwoordelijkheden kan het bepaalde taken delegeren aan een van zijn leden.
3. Het presidium is belast met het beheer van het Gerecht en, in het bijzonder:
a. stelt het voorstellen op tot wijziging van het procesreglement overeenkomstig artikel 41 van de overeenkomst en voorstellen betreffende het financieel reglement van het Gerecht;
b. stelt het de jaarlijkse begroting, de jaarrekeningen en het jaarverslag van het Gerecht op en legt deze voor aan bij het Begrotingscomité;
c. stelt het de richtlijnen voor het opleidingsprogramma voor rechters vast en ziet het toe op de uitvoering ervan;
d. neemt het besluiten omtrent de benoeming en de ontzetting uit het ambt van griffier en van plaatsvervangend griffier;
e. stelt het de regels voor de griffie, met inbegrip van de subgriffies vast;
f. brengt het advies uit overeenkomstig artikel 83, vijfde lid, van de overeenkomst.
4. De in de artikelen 7, 8, 10 en 22 genoemde besluiten van het presidium worden genomen zonder dat de griffier eraan deelneemt.
5. Het presidium kan slechts geldig beslissen, indien alle leden aanwezig zijn of naar behoren zijn vertegenwoordigd. Er wordt beslist bij meerderheid van stemmen.
1. De ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht hebben tot taak de president van het Hof van Beroep, de president van het Gerecht van Eerste Aanleg, de rechters en de griffier bij te staan. Zij leggen verantwoording af aan de griffier, onder het gezag van de president van het Hof van Beroep en de president van het Gerecht van Eerste Aanleg.
2. Het Bestuurscomité stelt het reglement voor de ambtenaren en andere personeelsleden van het Gerecht vast.
1. De president van het Hof van Beroep stelt na overleg met het presidium de duur van de recessen en de voorschriften met betrekking tot de naleving van de officiële feestdagen vast.
2. Tijdens de recessen kunnen de taken van de president van het Hof van Beroep en president van het Gerecht van Eerste Aanleg worden verricht door elke rechter die daartoe door de desbetreffende president wordt aangezocht. De president van het Hof van Beroep kan de rechters in dringende gevallen bijeenroepen.
3. De president van het Hof van Beroep of de president van het Gerecht van Eerste Aanleg kan, indien de omstandigheden dat vergen, verlof verlenen aan respectievelijk de rechters van het Hof van Beroep of de rechters van het Gerecht van Eerste Aanleg.
1. Een verzoek van een of meer overeenkomstsluitende lidstaten om oprichting van een lokale of regionale divisie wordt gericht aan de voorzitter van het Bestuurscomité. In dit verzoek wordt de zetel van de lokale of regionale divisie vermeld.
2. In het besluit van het Bestuurscomité tot oprichting van een lokale of regionale divisie wordt het aantal rechters voor de desbetreffende divisie vermeld; het besluit wordt openbaar gemaakt.
3. Op verzoek van de overeenkomstsluitende lidstaat op het grondgebied waarvan de lokale divisie gevestigd is of van de overeenkomstsluitende lidstaten die aan de regionale divisie deelnemen, besluit het Bestuurscomité tot opheffing van een regionale of lokale divisie. In het besluit tot opheffing van een lokale of regionale divisie worden zowel de datum vermeld waarna geen nieuwe zaken bij de divisie aanhangig kunnen worden gemaakt als de datum waarop de divisie ophoudt te bestaan.
4. Vanaf de datum waarop een lokale of regionale divisie ophoudt te bestaan, worden de bij deze lokale of regionale divisie aangestelde rechters aangesteld bij de centrale divisie, en worden zaken die nog bij die lokale of regionale divisie aanhangig zijn, alsmede de subgriffie en alle stukken, aan de centrale divisie overgedragen.
1. De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de panels binnen een divisie wordt geregeld in het procesreglement. Een rechter van het panel wordt overeenkomstig het procesreglement als voorzitter aangewezen.
2. Overeenkomstig het procesreglement kan het panel bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.
3. Overeenkomstig het procesreglement kan voor elke divisie een vaste rechter voor de behandeling van urgente zaken worden aangewezen.
4. Indien een alleensprekend rechter in de zin van artikel 8, zevende lid, van de overeenkomst, of een vaste rechter in de zin van het derde lid van dit artikel, een zaak behandelt, verricht hij alle functies van een panel.
5. Eén rechter van het panel treedt op als rapporteur, overeenkomstig het procesreglement.
1. De griffier stelt een lijst op met de namen van de rechters die deel uitmaken van de pool van rechters. De lijst vermeldt voor elke rechter ten minste de talenkennis, het gebied van de technologie en de ervaring daarmee, alsmede de reeds door hem behandelde zaken.
2. Het verzoek aan de president van het Gerecht van Eerste Aanleg tot aanwijzing van een rechter uit de pool van rechters bevat met name het onderwerp van de zaak, de door de rechters van de panels gebruikte officiële taal van het Europees Octrooibureau, de procestaal en het gebied van de technologie waarvoor de rechter dient te zijn opgeleid.
1. De toewijzing van rechters en de toewijzing van zaken aan de panels worden geregeld in het procesreglement. Eén rechter van het panel wordt overeenkomstig het procesreglement benoemd tot voorzitter.
2. Indien een zaak van uitzonderlijk belang is, en met name wanneer de beslissing gevolgen kan hebben voor de eenheid en consistentie van de jurisprudentie van het Gerecht, kan het Hof van Beroep op voorstel van de voorzitter besluiten de zaak te verwijzen naar het Hof in voltallige zitting.
3. Overeenkomstig het procesreglement kan het panel bepaalde taken aan een of meer van zijn rechters delegeren.
4. Eén rechter van het panel treedt op als rapporteur, overeenkomstig het procesreglement.
1. Het presidium benoemt de griffier van het Gerecht voor een termijn van zes jaar. De griffier kan worden herbenoemd.
2. Twee weken voor de datum van de benoeming van de griffier stelt de president van het Hof van Beroep het presidium in kennis van de voor het ambt ingediende sollicitaties.
3. Voor zijn aantreden legt de griffier voor het presidium de eed af dat hij zijn taken als griffier onpartijdig en gewetensvol zal uitoefenen.
4. De griffier kan uitsluitend uit zijn ambt worden ontzet indien hij niet langer aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoet. Het presidium neemt een besluit na de griffier te hebben gehoord.
5. Indien het ambt van griffier vóór het verstrijken van de ambtstermijn vacant wordt, benoemt het presidium een nieuwe griffier voor een termijn van zes jaar.
6. Bij afwezigheid of verhindering, of indien het ambt vacant is, wijst de president van het Hof van Beroep, na het presidium te hebben geraadpleegd, een personeelslid van het Hof aan dat de taken van de griffier zal verrichten.
1. De griffier staat het Gerecht, de president van het Hof van Beroep, de president van het Gerecht van Eerste Aanleg en de rechters bij, in de uitoefening van hun taken. De griffier is verantwoordelijk voor de organisatie en de werkzaamheden van de Griffie onder het gezag van de president van het Hof van Beroep.
2. De griffier is in het bijzonder verantwoordelijk voor:
a. het bijhouden van het register van alle zaken voor het Gerecht;
b. het bijhouden en beheren van de overeenkomstig de artikelen 18, 48, derde lid en 57, tweede lid, van de overeenkomst opgestelde lijsten;
c. het bijhouden en publiceren van de lijst van kennisgevingen omtrent onttrekking aan de exclusieve bevoegdheid en de ongedaanmaking daarvan overeenkomstig artikel 83 van de overeenkomst;
d. het publiceren van de beslissingen van het Gerecht, onder voorbehoud van de bescherming van vertrouwelijke informatie;
e. het publiceren van jaarverslagen met statistische gegevens; en
f. het verzekeren dat het Europees Octrooibureau in kennis wordt gesteld van de informatie over onttrekking aan de exclusieve bevoegdheid in de zin van artikel 83 van de overeenkomst.
1. In de door het presidium vastgestelde regels voor de Griffie worden gedetailleerde voorschriften voor het bijhouden van het register van het Gerecht vastgelegd.
2. De voorschriften betreffende toegang tot stukken van de Griffie worden opgenomen in het procesreglement.
1. Een plaatsvervangend griffier wordt door het presidium benoemd voor een termijn van zes jaar. De plaatsvervangend griffier kan worden herbenoemd.
2. Het tweede tot en met zesde lid van artikel 22 zijn van overeenkomstige toepassing.
3. De plaatsvervangend griffier is verantwoordelijk voor de organisatie en de werkzaamheden van de subgriffies onder het gezag van de griffier en de president van het Gerecht van Eerste Aanleg. De plaatsvervangend griffier heeft met name tot taak:
a. het bijhouden van het register van alle zaken voor het Gerecht van Eerste Aanleg;
b. kennisgeving aan de Griffie van elke zaak voor het Gerecht van Eerste Aanleg.
4. De plaatsvervangend griffier verleent ook administratieve en secretariële ondersteuning aan de divisies van het Gerecht van Eerste Aanleg.
1. De begroting wordt op voorstel van het presidium door het Begrotingscomité vastgesteld. Zij wordt opgesteld overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige grondslagen vastgelegd in het overeenkomstig artikel 33 opgestelde financieel reglement.
2. Binnen de begroting kan het presidium, overeenkomstig het financieel reglement, financiële middelen verschuiven tussen de diverse hoofdstukken en onderverdelingen.
3. De griffier is overeenkomstig het financieel reglement verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting.
4. De griffier stelt jaarlijks een jaarrekening op over de uitvoering van de begroting in het voorgaande begrotingsjaar. Deze jaarrekening wordt goedgekeurd door het presidium.
1. Voor de in de begroting opgenomen uitgaven wordt machtiging verleend voor de duur van één begrotingsjaar, tenzij het financieel reglement anders bepaalt.
2. Overeenkomstig het financieel reglement kunnen andere gelden dan voor personeelskosten die aan het eind van het begrotingsjaar niet zijn besteed, uiterlijk naar het eind van het volgende begrotingsjaar worden verschoven.
3. Reserveringen worden opgenomen in verschillende hoofdstukken naar aard en bestemming van de uitgaven en worden, voor zover nodig, verder onderverdeeld in overeenstemming met het financieel reglement.
1. Op de begroting van het Gerecht kunnen gelden worden gereserveerd voor onvoorziene uitgaven.
2. De besteding van deze gelden door het Gerecht is onderworpen aan voorafgaande toestemming van het Begrotingscomité.
Het presidium legt aan het Begrotingscomité de ontwerpbegroting van het Gerecht voor uiterlijk op de in het financieel reglement voorgeschreven datum.
1. Indien aan het begin van het begrotingsjaar de begroting niet door het Begrotingscomité is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk of volgens een andere onderverdeling van de begroting worden verricht in overeenstemming met het financieel reglement, tot ten hoogste een twaalfde van op de begroting van het voorafgaande begrotingsjaar toegestane gelden, mits de aldus aan het presidium beschikbaar gestelde gelden niet meer bedragen dan een twaalfde van de in de ontwerpbegroting voorziene gelden.
2. Het Begrotingscomité kan, onder voorbehoud van de overige bepalingen van het eerste lid, machtiging verlenen voor uitgaven die een twaalfde van de begrotingsreserveringen voor het voorafgaande begrotingsjaar te boven gaan.
1. De financiële jaarverslagen van het Gerecht worden door onafhankelijke accountants gecontroleerd. De accountants worden benoemd en, zo nodig, ontslagen door het Begrotingscomité.
2. Uit de controle, die gebaseerd is op professionele auditingnormen en zo nodig ter plaatse wordt verricht, dient te blijken dat de begroting op rechtmatige en juiste wijze is uitgevoerd en dat de financiële administratie van het Gerecht overeenkomstig de beginselen van spaarzaamheid en gezond financieel beheer is gevoerd. Aan het eind van elk begrotingsjaar stellen de accountants een verslag op met een ondertekende accountantsverklaring.
3. Het presidium legt de financiële jaarverslagen van het Gerecht en de jaarlijkse verklaring over de uitvoering van de begroting voor het voorafgaande begrotingsjaar voor bij het Begrotingscomité, alsmede het accountantsverslag.
4. Het Begrotingscomité keurt de jaarrekening en het accountantsverslag goed en verleent kwijting aan het presidium voor de uitvoering van de begroting.
1. Het financieel reglement wordt door het Bestuurscomité vastgesteld. Het wordt op voorstel van het Gerecht gewijzigd door het Bestuurscomité.
2. Het financieel reglement behelst met name:
a. voorschriften voor het opstellen en uitvoeren van de begroting en voor de wijze waarop over de rekeningen verantwoording dient te worden afgelegd;
b. de wijze waarop en procedure volgens welke de betalingen en bijdragen, inclusief de eerste financiële bijdragen als bedoeld in artikel 37 van de overeenkomst, aan het Gerecht ter beschikking dienen te worden gesteld;
c. de voorschriften betreffende de taken van de controlerende en met de boekhouding belaste ambtenaren alsmede het op hen uit te oefenen toezicht; en
d. de algemeen aanvaarde boekhoudkundige grondslagen waarop de begroting en de financiële jaarverslagen worden gebaseerd.
De beraadslagingen van het Gerecht zijn en blijven geheim.
1. Wanneer een panel met een even aantal rechters zitting houdt, worden beslissingen van het Gerecht genomen door een meerderheid van het panel. Bij staking van de stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
2. In geval van verhindering van een van de rechters van een panel kan, overeenkomstig het procesreglement, een rechter die deel uitmaakt van een ander panel worden verzocht deel te nemen.
3. In de gevallen waarin dit statuut bepaalt dat het Hof van Beroep in voltallige zitting een beslissing neemt, is deze beslissing slechts geldig indien zij genomen is door ten minste drie vierde van het aantal rechters waaruit een voltallige zitting bestaat.
4. De beslissingen van het Gerecht bevatten de namen van de rechters die in de zaak een beslissing hebben genomen.
5. De beslissingen worden ondertekend door de rechters die bij de beslissing betrokken zijn geweest. De beslissingen van het Hof van Beroep worden ondertekend door de griffier en de beslissingen van het Gerecht van Eerste Aanleg door de plaatsvervangend griffier. Zij worden in openbare zitting uitgesproken.
Een afwijkende mening dat door een rechter van een panel afzonderlijk wordt ingenomen overeenkomstig artikel 78 van de overeenkomst wordt door die rechter met redenen omkleed, schriftelijk ingediend en ondertekend.
1. Op verzoek van een procespartij kan overeenkomstig het procesreglement een beslissing bij verstek worden genomen indien de andere partij, nadat haar een dagvaarding of gelijkwaardig document is betekend, nalaat schriftelijke conclusies in te dienen of niet verschijnt tijdens de mondelinge behandeling. Tegen deze beslissing bij verstek kan binnen een maand na de betekening ervan aan de partij waartegen deze is gedaan in verzet gekomen worden.
2. Tenzij het Gerecht anders beslist, heeft het verzet geen schorsende werking ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de beslissing bij verstek.
1. De door het Hof van Justitie van de Europese Unie vastgestelde procedures voor verzoeken om een prejudiciële uitspraak binnen de Europese Unie zijn van toepassing.
2. Indien het Gerecht van Eerste Aanleg of het Hof van Beroep besloten heeft aan het Hof van Justitie van de Europese Unie een vraag voor te leggen over de uitlegging van het Verdrag betreffende de Europese Unie of het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of een vraag over de geldigheid of de uitlegging van de handelingen van de instellingen van de Europese Unie, schort het de procedure op.
Afdeling te LONDEN |
Zetel te PARIJS |
Afdeling te MÜNCHEN |
---|---|---|
Bureau van de President |
||
A) Menselijke levensbehoeften |
B) Industriële technieken, transport |
F) Werktuigbouwkunde, verlichting, verwarming, wapens, springstoffen |
C) Chemie, metaal |
D) Textiel, papier |
|
E) Vaste constructies |
||
G) Natuurkunde |
||
H) Elektriciteit |
Zie Trb. 2013, 92.
Zie Trb. 2013, 92.
Partij |
Ondertekening |
Voorlopige toepassing |
Ratificatie |
Type* |
In werking |
Opzegging |
Buiten werking |
---|---|---|---|---|---|---|---|
België |
19-02-2013 |
06-06-2014 |
R |
||||
Bulgarije |
19-02-2013 |
||||||
Cyprus |
19-02-2013 |
||||||
Denemarken |
19-02-2013 |
20-06-2014 |
R |
||||
Duitsland |
19-02-2013 |
||||||
Estland |
19-02-2013 |
||||||
Finland |
19-02-2013 |
||||||
Frankrijk |
19-02-2013 |
14-03-2014 |
R |
||||
Griekenland |
19-02-2013 |
||||||
Hongarije |
19-02-2013 |
||||||
Ierland |
19-02-2013 |
||||||
Italië |
19-02-2013 |
||||||
Letland |
19-02-2013 |
||||||
Litouwen |
19-02-2013 |
||||||
Luxemburg |
19-02-2013 |
22-05-2015 |
R |
||||
Malta |
19-02-2013 |
09-12-2014 |
R |
||||
Nederlanden, het Koninkrijk der |
19-02-2013 |
||||||
Oostenrijk |
19-02-2013 |
06-08-2013 |
R |
||||
Portugal |
19-02-2013 |
28-08-2015 |
R |
||||
Roemenië |
19-02-2013 |
||||||
Slovenië |
19-02-2013 |
||||||
Slowakije |
19-02-2013 |
||||||
Tsjechië |
19-02-2013 |
||||||
Verenigd Koninkrijk |
19-02-2013 |
||||||
Zweden |
19-02-2013 |
05-06-2014 |
R |
||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
Nederlanden, het Koninkrijk der, 1 oktober 2015
Pending the entry into force of the Agreement for the European part of the Kingdom of the Netherlands, in accordance with its Article 89, the Kingdom of the Netherlands declares that it considers itself bound, for the European part of the Kingdom, by the provisional application of the following provisions of the Agreement as from the date on which the Kingdom of the Netherlands will have informed the depositary that it has received parliamentary approval to ratify the Agreement for the European part of the Kingdom:
– the articles 1, 2, 4-5, 6(1), 7, 10-19, 35(1, 3 and 4), 36-41 and 71(3) of the Agreement,
– the articles 1-7(1), 7(5), 9-18, 20(1), 22-28, 30, 32, 33 and 35(1) of Annex I of the Agreement (Statute of the Unified Patent Court).
Verenigd Koninkrijk, 1 oktober 2015
The United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland shall not provisionally apply Article 4 of the Agreement on a Unified Patent Court.
Op 1 oktober 2015 heeft het Koninkrijk der Nederlanden verklaard de artikelen 1 en 2, 4 en 5, 6, eerste lid, 7, 10 tot en met 19, 35, eerste, derde en vierde lid, 36 tot en met 41 en 71, derde lid, van de Overeenkomst en de artikelen 1 tot en met 7, eerste lid, 7, vijfde lid, 9 tot en met 18, 20, eerste lid, 22 tot en met 28, 30, 32 en 33 van Bijlage I bij de Overeenkomst (Statuut van het Eengemaakt Octrooigerecht) voorlopig te zullen toepassen vanaf de datum waarop het Koninkrijk der Nederlanden de depositaris in kennis heeft gesteld van de parlementaire goedkeuring tot bekrachtiging van de Overeenkomst, met Bijlagen, voor het Europese deel van het Koninkrijk.
Zie Trb. 2013, 92.
Zie Trb. 2013, 92.
Titel |
: |
Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (Europees Octrooiverdrag); München, 5 oktober 1973 |
Laatste Trb. |
: |
Titel |
: |
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Rome, 25 maart 1957 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie; Marrakesh, 15 april 1994 |
Laatste Trb. |
: |
Uitgegeven de achttiende januari 2016.
De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. KOENDERS
Verordening (EU) Nr. 1257/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2012 tot het uitvoering geven aan nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming (PbEU L 361 van 31 december 2012, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PbEU L 351 van 20 december 2012, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EG) Nr. 469/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen (PbEU L 152, 16 juni 2009, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EG) Nr. 1610/96 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende de invoering van een aanvullend beschermingscertificaat voor gewasbeschermingsmiddelen, (PbEG L 198 van 8 augustus 1996, blz. 30), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EG) Nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PbEU L 177 van 4 juli 2008, blz. 6), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EG) Nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PbEU L 199 van 31 juli 2007, blz. 40), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verordening (EU) Nr. 1260/2012 van de Raad tot het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van de instelling van eenheidsoctrooibescherming met betrekking tot de toepasselijke vertaalregelingen (PbEU L 361 van 31 december 2012, blz. 89), met inbegrip van latere wijzigingen.
Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 311 van 28 november 2001, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik (PbEG L 311 van 28 november 2001, blz. 67), met inbegrip van latere wijzigingen.
Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO), „Verdrag van Chicago”, doc. 7300/9 (9e editie, 2006).
Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PbEG L 227 van 1 september 1994, blz. 1), met inbegrip van latere wijzigingen.
Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PbEU L 111 van 5 mei 2009, blz. 16), met inbegrip van latere wijzigingen.
Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (PbEG L 213 van 30 juli 1998, blz. 13), met inbegrip van latere wijzigingen.
Verdrag van Lugano betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken van 30 oktober 2007, met inbegrip van latere wijzigingen.
De indeling in 8 secties (A tot en met H) is gebaseerd op de internationale classificatie van octrooien door de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (http://www.wipo.int/classifications/ipc/en).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2016-1.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.