Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2012, 127 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2012, 127 | Verdrag |
89 (2009) Nr. 1
Tussentijdse Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een Economische Partnerschapsovereenkomst tussen staten in oostelijk en zuidelijk Afrika, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds;
(met bijlagen en protocollen)
Grand Baie, 29 augustus 2009
de Unie der Comoren,
de Republiek Madagaskar,
de Republiek Mauritius,
de Republiek der Seychellen,
de Republiek Zambia,
de Republiek Zimbabwe,
hierna „de OZA-staten” genoemd,
enerzijds, en
het Koninkrijk België,
de Republiek Bulgarije,
de Tsjechische Republiek,
het Koninkrijk Denemarken,
de Bondsrepubliek Duitsland,
de Republiek Estland,
Ierland,
de Helleense Republiek,
het Koninkrijk Spanje,
de Franse Republiek,
de Italiaanse Republiek,
de Republiek Cyprus,
de Republiek Letland,
de Republiek Litouwen,
het Groothertogdom Luxemburg,
de Republiek Hongarije,
Malta,
het Koninkrijk der Nederlanden,
de Republiek Oostenrijk,
de Republiek Polen,
de Portugese Republiek,
Roemenië,
de Republiek Slovenië,
de Slowaakse Republiek,
de Republiek Finland,
het Koninkrijk Zweden,
het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
en
de Europese Gemeenschap, hierna „de EG” genoemd,
anderzijds,
hierna tesamen „partijen” genoemd,
wij, de ACS-staten (staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan) in Oostelijk en Zuidelijk Afrika, samen de OZA-groep en zijn afzonderlijke lidstaten uitmakend, enerzijds, en de Europese Gemeenschap (EG) en haar lidstaten, anderzijds;
gelet op de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de EG en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend op 23 juni 2000, hierna de „Overeenkomst van Cotonou” genoemd, het Verdrag inzake de gemeenschappelijke markt van Oostelijk en Zuidelijk Afrika (Comesa), ondertekend op 5 november 1993, het Verdrag inzake de ontwikkelingsgemeenschap van Zuidelijk Afrika (SADC), ondertekend op 17 augustus 1992, en het handelsprotocol hierbij, het Verdrag inzake de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, ondertekend op 30 november 1999, en het Oprichtingsverdrag van de Afrikaanse Unie, ondertekend en goedgekeurd op 11 juli 2002;
gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
mede gelet op het besluit van de achtste top van de Comesa-autoriteit van staatshoofden en regeringsleiders, gehouden in Khartoem, Sudan, op 17 maart 2003, over de vaststelling van de OZA-groepering voor de onderhandelingen over een economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met de Europese Unie (EU);
overwegende dat de OZA-staten en de EG en haar lidstaten zijn overeengekomen dat hun samenwerking op economisch en handelsgebied erop gericht moet zijn de soepele, geleidelijke integratie van de OZA-staten in de wereldeconomie met inachtneming van hun beleidskeuzen, hun ontwikkelingsniveau en hun ontwikkelingsprioriteiten te stimuleren en zo hun duurzame ontwikkeling te bevorderen en bij te dragen aan de uitroeiing van armoede in de OZA-staten;
opnieuw uitdrukking gevende aan hun streven de economische, culturele en sociale ontwikkeling van de OZA-staten te bevorderen en te bespoedigen, om zo een bijdrage te leveren aan vrede en veiligheid en een stabiel, democratisch politiek klimaat te bevorderen, dat gunstig is voor een duurzame nationale en regionale ontwikkeling;
opnieuw bevestigend dat de EPO in overeenstemming moet zijn met de doelstellingen en beginselen van de Overeenkomst van Cotonou, in het bijzonder met deel 3, titel II;
opnieuw bevestigend dat de EPO een ontwikkelingsinstrument moet zijn, een duurzame groei moet bevorderen, de productie- en aanbodcapaciteit van de OZA-staten moet verhogen, de structurele hervorming van de OZA-economieën en hun diversificatie en concurrentievermogen moet stimuleren en moet leiden tot ontwikkeling van de handel, het aantrekken van investeringen en technologie en het scheppen van werkgelegenheid in de OZA-staten;
herinnerend aan de verbintenissen van de internationale gemeenschap inzake de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, opgenomen in de VN-Verklaring van september 2000;
opnieuw bevestigend dat alleen vorderingen bij de ontwikkelingsagenda kunnen worden geboekt wanneer er sprake is van echte internationale samenwerking en een volledige tenuitvoerlegging van de verbintenissen die zijn overeengekomen bij de conferenties van Rio, Peking, Kopenhagen, Caïro en Monterrey en die zijn neergelegd in de actieprogramma's ten behoeve van de minst ontwikkelde landen (MOL's), de niet aan zee grenzende ontwikkelingslanden (LLDC's) en de kleine insulaire ontwikkelingslanden (SIDS);
gedachtig aan de rechten en plichten van de leden van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), het belang dat partijen hechten aan de beginselen en regels van de internationale handel en de noodzaak van een transparant, voorspelbaar, open en rechtvaardig multilateraal handelssysteem;
nogmaals wijzend op de noodzaak bijzondere aandacht te besteden aan regionale integratie en aan een speciale, gedifferentieerde behandeling van alle OZA-staten, de minst ontwikkelde OZA-staten hun speciale behandeling te laten behouden, en terdege rekening te houden met de positie van kleine OZA-economieën, die kwetsbaar zijn omdat zij geen toegang tot de zee hebben, een eiland zijn, aan zee liggen, met droogte te kampen hebben of uit een conflictsituatie komen;
in het bewustzijn dat aanzienlijke investeringen nodig zijn om de levensstandaard van de OZA-staten te verhogen;
herinnerend aan de verbintenissen van de partijen in het kader van de WTO,
zijn als volgt overeengekomen:
Bij deze tussentijdse overeenkomst wordt een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst, hierna „EPO” genoemd, vastgesteld.
De doelstellingen van de economische partnerschapsovereenkomst zijn als volgt:
a. bijdragen aan het terugdringen en uiteindelijk uitroeien van armoede door de instelling van een versterkt, strategisch handels- en ontwikkelingspartnerschap dat in overeenstemming is met het doel van een duurzame ontwikkeling, de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling en de Overeenkomst van Cotonou;
b. regionale integratie, economische samenwerking en een goed bestuur in de OZA-regio bevorderen;
c. de geleidelijke integratie van de OZA-regio in de wereldeconomie bevorderen, in overeenstemming met haar beleidskeuzen en ontwikkelingsprioriteiten;
d. de structurele aanpassing en diversificatie van de OZA-economieën, met inbegrip van waardetoevoeging, stimuleren;
e. de capaciteit van de OZA-regio op het gebied van handelsbeleid en handelsgerelateerde vraagstukken verbeteren;
f. een doeltreffend, voorspelbaar en transparant regionaal regelgevend kader voor handel en investeringen in de OZA-regio tot stand brengen en ten uitvoer leggen, en op die manier de voorwaarden voor een toename van investeringen en particuliere initiatieven verbeteren en de leveringscapaciteit, het concurrentievermogen en de economische groei vergroten;
g. de bestaande relaties tussen de partijen op basis van solidariteit en wederzijdse belangen versterken. Om dit te bereiken verbetert de overeenkomst de economische en handelsbetrekkingen, geeft zij steun aan een nieuwe handelsdynamiek tussen de partijen door middel van de geleidelijke, asymmetrische liberalisering van de onderlinge handel en versterkt, verruimt en verdiept zij de samenwerking op alle gebieden die voor de handel en voor investeringen van belang zijn, een en ander met inachtneming van de WTO-verplichtingen.
1. In overeenstemming met de artikelen 34 en 35 van de Overeenkomst van Cotonou zijn de doelstellingen van deze overeenkomst:
a. een overeenkomst tot stand brengen die in overeenstemming is met artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994, hierna „GATT 1994” genoemd;
b. op basis van de reeds ingediende voorstellen het kader, de werkingssfeer en de beginselen vaststellen voor verdere onderhandelingen over de handel in goederen, zoals oorsprongsregels, handelsbeschermingsinstrumenten, douanesamenwerking en handelsbevordering, sanitaire en fytosanitaire maatregelen, technische handelsbelemmeringen en landbouw;
c. het kader en de werkingssfeer vaststellen voor eventuele onderhandelingen over andere aangelegenheden, zoals de handel in diensten, de in de Overeenkomst van Cotonou genoemde handelsgerelateerde vraagstukken en andere gebieden die voor beide partijen van belang zijn.
2. De partijen verbinden zich ertoe de onderhandelingen te voltooien met het oog op de sluiting, uiterlijk op 31 december 2008, van een volledige EPO, onder meer over de in lid 1, onder b) en c), genoemde onderwerpen, in overeenstemming met de gemeenschappelijke routekaart die de partijen op 7 februari 2004 zijn overeengekomen.
De beginselen van deze overeenkomst op basis waarvan de onderhandelingen tussen de partijen over een volledige EPO zullen worden voortgezet, zijn:
a. voortbouwen op het acquis van de Overeenkomst van Cotonou;
b. versterken van de regionale integratie in de OZA-regio;
c. asymmetrie bij de liberalisering van de handel en bij de toepassing van handelsgerelateerde maatregelen en handelsbeschermingsinstrumenten;
d. een speciale, gedifferentieerde behandeling van de MOL's in de OZA-regio, daarbij rekening houdend met de kwetsbaarheid van kleine, niet aan zee grenzende of insulaire staten, onder meer bij het niveau en het tempo van de liberalisering van de handel;
e. een variabele geometrie om een OZA-staat die het aankan de mogelijkheid te geven sneller te liberaliseren;
f. ruime toepassing van de ontwikkelingssamenwerkingsbepalingen, zodat de MOL's in de OZA-regio die niet in staat zijn een tariefaanbod te doen, toch kunnen profiteren van alle aspecten van deze overeenkomst, en in het bijzonder van de bepalingen inzake economische en ontwikkelingssamenwerking in deze tussentijdse overeenkomst;
g. de MOL's in de OZA-regio die nog geen tariefverlagingsaanbod hebben gedaan, de mogelijkheid te bieden dit op dezelfde of op flexibele voorwaarden na de sluiting van deze tussentijdse overeenkomst te doen en toch ten volle van de bepalingen van deze overeenkomst te profiteren;
h. de OZA-staten toestaan onderling en met andere staten en regio's in Afrika handelspreferenties in stand te houden zonder verplicht te zijn deze tot de EG uit te breiden.
De samenwerking op handelsgebied heeft de volgende doelstellingen:
a. op een veilige, langdurige en voorspelbare grondslag de voorwaarden bieden voor een volledig rechten- en contingentvrije toegang van goederen van oorsprong uit de OZA-staten tot de EG-markt;
b. de handel tussen de partijen en een snellere, op de uitvoer gerichte groei bevorderen om de OZA-staten in staat te stellen in de wereldeconomie te integreren;
c. de goederenmarkten in de OZA-regio geleidelijk liberaliseren in overeenstemming met de in deze overeenkomst neergelegde modaliteiten;
d. de markttoegangsvoorwaarden behouden en verbeteren om ervoor te zorgen dat de OZA-staten erop vooruit en niet erop achteruit gaan.
1. Alleen de in bijlage II opgenomen overeenkomstsluitende OZA-staten gaan verbintenissen uit hoofde van dit hoofdstuk aan.
2. De verbintenissen van de EG uit hoofde van dit hoofdstuk hebben alleen betrekking op goederen van oorsprong uit de in bijlage II opgenomen overeenkomstsluitende OZA-staten.
3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en voor besluiten die uit hoofde van dit hoofdstuk worden goedgekeurd, heeft elke verwijzing naar de overeenkomstsluitende OZA-staten of naar goederen van oorsprong uit de overeenkomstsluitende OZA-staten alleen betrekking op de in bijlage II opgenomen overeenkomstsluitende OZA-staten.
4. Wanneer een niet in bijlage II opgenomen overeenkomstsluitende OZA-staat wenst deel te nemen aan hoofdstuk II, moet hij van zijn voornemen kennis geven aan het EPO-comité. Het EPO-comité is bevoegd bijlage II te wijzigen.
5. Het EPO-comité kan besluiten tot overgangsmaatregelen of wijzigingen wanneer deze nodig zijn om de opname van dergelijke overeenkomstsluitende OZA-staten in bijlage II te vergemakkelijken.
In het kader van de afschaffing van de douanerechten op invoer worden onder douanerechten verstaan alle rechten en heffingen, met inbegrip van alle aanvullende heffingen of belastingen, die worden opgelegd op of in verband met de invoer van goederen, met uitzondering van:
a. heffingen die overeenkomen met interne belastingen, die in overeenstemming met artikel 18 zowel op ingevoerde goederen als op ter plaatse geproduceerde goederen worden opgelegd;
b. antidumpingmaatregelen of compenserende maatregelen die in overeenstemming met artikel 19 worden toegepast en vrijwaringsmaatregelen die in overeenstemming met artikel 21 worden toegepast;
c. vergoedingen en andere heffingen die in overeenstemming met artikel 10 worden opgelegd.
De classificatie van de handelsgoederen waarop deze overeenkomst van toepassing is, geschiedt overeenkomstig de tariefnomenclatuur van elk der partijen, in overeenstemming met het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en codering van goederen (GS). De overeenkomstsluitende OZA-staten gebruiken de Comesa-nomenclatuur.
Het basisrecht waarop de opeenvolgende verlagingen worden toegepast, is het recht dat voor het betrokken product is vermeld in het tariefschema van elk van beide partijen.
De in lid 7, onder c), bedoelde vergoedingen en andere heffingen blijven beperkt tot, bij benadering, de kosten van de verleende diensten en beogen geen indirecte bescherming van binnenlandse producten of een belasting op de invoer voor fiscale doeleinden. Zij worden gebaseerd op specifieke tarieven. Voor consulaire diensten worden geen handelsgerelateerde vergoedingen en heffingen opgelegd.
Producten van oorsprong uit de OZA-staten worden vrij van douanerechten in de EG ingevoerd, onder de in bijlage I genoemde voorwaarden.
1. Douanerechten op de invoer van producten van oorsprong uit de EG worden verlaagd of afgeschaft in overeenstemming met de in bijlage II opgenomen schema's voor de liberalisering van de tarieven; die bijlage bevat de schema's van elk van de overeenkomstsluitende OZA-staten of van elke groep overeenkomstsluitende OZA-staten.
2. De partijen kunnen de schema's voor de liberalisering van de tarieven in bijlage II herzien om ze in het geval van regionale integratieprocessen te harmoniseren.
3. Elk nieuw schema voor de liberalisering van de douanetarieven met betrekking tot de invoer van producten van oorsprong uit de EG dat na het begin van de ratificatieprocedure voor deze overeenkomst wordt ingediend, kan bij besluit van het EPO-comité in bijlage II bij deze overeenkomst worden opgenomen.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden als „van oorsprong” beschouwd de goederen die aan de oorsprongsregels in protocol 1 bij deze overeenkomst voldoen. Met het oog op de toepassing van de volledige EPO onderzoeken de partijen gedurende de periode tussen de inwerkingtreding van deze overeenkomst en de inwerkingtreding van de volledige EPO of de bepalingen van dat protocol verder kunnen worden vereenvoudigd. Zij houden daarbij rekening met de ontwikkelingsbehoeften van de OZA-staten en met de ontwikkeling van de technologie, van de productieprocessen en van alle andere factoren, met inbegrip van de lopende hervormingen van de oorsprongsregels, die een wijziging van de bepalingen van dat protocol nodig kunnen maken. Het EPO-comité besluit over dergelijke wijzigingen.
Behoudens artikel 12 komen de partijen overeen de invoerrechten op producten uit de andere partij niet te verhogen.
1. Tenzij in bijlage III anders is bepaald, voeren de partijen gedurende de looptijd van deze overeenkomst geen nieuwe rechten of belastingen op of in verband met de uitvoer van goederen naar de andere partij in die hoger zijn dan de rechten of belastingen die op soortgelijke, voor verkoop in het binnenland bestemde producten worden geheven.
2. Het EPO-comité kan een verzoek van een overeenkomstsluitende OZA-staat om een herziening van de in bijlage III opgenomen goederen onderzoeken.
1. Wat de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden betreft, kent de EG de overeenkomstsluitende OZA-staten in voorkomend geval een gunstiger behandeling toe wanneer die toepasselijk wordt doordat de EG na de ondertekening van deze overeenkomst partij wordt bij een vrijhandelsovereenkomst met derde partijen.
2. Wat de onder dit hoofdstuk vallende aangelegenheden betreft, kennen de overeenkomstsluitende OZA-staten de EG in voorkomend geval een gunstiger behandeling toe wanneer die toepasselijk wordt doordat de overeenkomstsluitende OZA-staten na de ondertekening van deze overeenkomst partij worden bij een vrijhandelsovereenkomst met een belangrijke handelsmacht.
3. De bepalingen van dit hoofdstuk worden niet zo uitgelegd dat de partijen verplicht zijn elkaar een preferentiële behandeling toe te kennen omdat een van hen op de datum van ondertekening van deze overeenkomst partij is bij een vrijhandelsovereenkomst met een derde partij.
4. Lid 2 is niet van toepassing ten aanzien van handelsovereenkomsten tussen overeenkomstsluitende OZA-staten en andere landen en gebieden in Afrika.
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „vrijhandelsovereenkomst” verstaan een overeenkomst tot wezenlijke liberalisering van de handel en tot afschaffing van praktisch alle discriminerende situaties tussen de partijen door middel van de opheffing van bestaande discriminerende maatregelen en/of een verbod op nieuwe discriminerende maatregelen of op de aanscherping van bestaande discriminerende maatregelen, bij de inwerkingtreding van die overeenkomst of volgens een redelijk tijdschema.
6. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „belangrijke handelsmacht” verstaan elk ontwikkeld land of elk land dat in het jaar vóór de inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde vrijhandelsovereenkomst een aandeel van meer dan 1% in de mondiale uitvoer van goederen had, of elke groep landen die individueel, collectief of via een vrijhandelsovereenkomst in het jaar vóór de inwerkingtreding van de in lid 2 bedoelde vrijhandelsovereenkomst een aandeel van meer dan 1,5% in de mondiale uitvoer van goederen had 1).
Tenzij in de bijlagen I en II bij deze overeenkomst anderszins is bepaald, worden vanaf de inwerkingtreding van deze overeenkomst in de handel tussen de partijen alle invoer- of uitvoerverboden of -beperkingen, met uitzondering van douanerechten, belastingen en de in artikel 7 bedoelde vergoedingen en andere heffingen, afgeschaft, ongeacht of zij de vorm hebben van contingenten, in- of uitvoervergunningen of andere maatregelen. Er worden geen nieuwe maatregelen van dien aard ingevoerd.
1. Ingevoerde producten van oorsprong uit de andere partij worden noch direct, noch indirect aan hogere interne belastingen of andere interne heffingen van welke aard dan ook onderworpen dan die welke direct of indirect op soortgelijke nationale producten van toepassing zijn. Bovendien passen de partijen ook anderszins geen interne belastingen of andere interne heffingen toe om de binnenlandse productie te beschermen.
2. Ingevoerde producten van oorsprong uit de andere partij worden, wat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en vereisten met betrekking tot hun verkoop, aanbieding tot verkoop, aankoop, vervoer, distributie of gebruik op de binnenlandse markt betreft, niet ongunstiger behandeld dan soortgelijke binnenlandse producten. Het bepaalde in dit lid is geen beletsel voor de toepassing van differentiële binnenlandse vervoerstarieven die uitsluitend berusten op de economische exploitatie van het vervoermiddel en niet op de oorsprong van het product.
3. De partijen voeren geen interne kwantitatieve regelingen inzake menging, be- of verwerking of gebruik van producten in specifieke hoeveelheden of verhoudingen in, die direct of indirect vereisen dat een specifieke hoeveelheid of een specifiek percentage van een onder de regeling vallend product uit binnenlandse bron afkomstig is; evenmin handhaven zij dergelijke regelingen. Bovendien passen de partijen ook anderszins geen interne kwantitatieve regelingen toe om de binnenlandse productie te beschermen.
4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de toekenning van subsidies aan uitsluitend nationale producenten, met inbegrip van betalingen aan nationale producenten uit de opbrengsten van interne belastingen of heffingen die overeenkomstig dit artikel worden geheven en van subsidies in de vorm van aankopen van binnenlandse producten door de overheid.
5. Dit artikel is niet van toepassing op wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, procedures of praktijken inzake overheidsopdrachten.
6. Het EPO-comité kan besluiten een overeenkomstsluitende OZA-staat vergunning te verlenen van de bepalingen van dit artikel af te wijken om een binnenlandse productie op te zetten en een opkomende industrie te beschermen. In dit verband zal rekening worden gehouden met de ontwikkelingsbehoeften van de overeenkomstsluitende OZA-staten en in het bijzonder met de speciale behoeften en problemen van de overeenkomstsluitende OZA-staten die tot de MOL's behoren.
7. In bijlage III is een lijst van voorlopige afwijkingen opgenomen. Die afwijkingen worden aan de belanghebbende overeenkomstsluitende OZA-staten toegestaan voor de in die bijlage genoemde termijn.
1. Behoudens het bepaalde in dit artikel vormt geen enkele bepaling in deze overeenkomst voor de EG of voor de overeenkomstsluitende OZA-staten, individueel of gezamenlijk, een beletsel om in overeenstemming met de desbetreffende WTO-overeenkomsten antidumpingmaatregelen of compenserende maatregelen in te stellen. Voor de toepassing van dit artikel wordt de oorsprong vastgesteld in overeenstemming met de niet-preferentiële oorsprongsregels van de partijen.
2. Alvorens definitieve antidumpingmaatregelen of compenserende maatregelen in te stellen ten aanzien van uit een OZA-staat ingevoerde producten, overweegt de EG de mogelijkheid van constructieve oplossingen als bedoeld in de desbetreffende WTO-overeenkomsten.
3. Wanneer een regionale autoriteit namens twee of meer overeenkomstsluitende OZA-staten een antidumpingmaatregel of een compenserende maatregel heeft ingesteld, is er slechts één instantie voor rechterlijke toetsing, ook in het stadium van de hogere voorziening.
4. Wanneer een antidumpingmaatregel of een compenserende maatregel zowel op regionaal of subregionaal niveau als op nationaal niveau kan worden ingesteld, zorgen de partijen ervoor dat die maatregel ten aanzien van hetzelfde product niet tegelijkertijd door regionale of subregionale autoriteiten, enerzijds, en nationale autoriteiten, anderzijds, wordt toegepast.
5. De EG stelt de overeenkomstsluitende OZA-staten van uitvoer in kennis van de ontvangst van een naar behoren gestaafde klacht voordat zij een onderzoek opent.
6. Dit artikel is van toepassing op alle onderzoeken die na de inwerkingtreding van deze overeenkomst worden geopend.
7. De bepalingen in deze overeenkomst over geschillenbeslechting zijn niet van toepassing op dit artikel.
1. Behoudens het bepaalde in dit artikel vormt geen enkele bepaling in deze overeenkomst voor de overeenkomstsluitende OZA-staten en de EG een beletsel om maatregelen te nemen overeenkomstig artikel XIX van de GATT 1994, de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 5 van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw. Voor de toepassing van dit artikel wordt de oorsprong vastgesteld in overeenstemming met de niet-preferentiële oorsprongsregels van de partijen.
2. Behoudens het bepaalde in lid 1 en gezien de algemene ontwikkelingsdoelstellingen van deze overeenkomst en de kleine omvang van de economieën van de OZA-staten, sluit de EG de invoer uit een OZA-staat uit van maatregelen die zij neemt uit hoofde van artikel XIX van de GATT 1994, de WTO-Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen en artikel 5 van de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw.
3. Lid 2 geldt voor een periode van vijf jaar, te beginnen op de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Uiterlijk 120 dagen voor het eind van deze periode onderzoekt het EPO-comité de uitvoering van deze bepalingen in het licht van de ontwikkelingsbehoeften van de OZA-staten, teneinde vast te stellen of de toepassing ervan moet worden verlengd.
4. De bepalingen in deze overeenkomst over geschillenbeslechting zijn niet van toepassing op lid 1.
1. Na alternatieve oplossingen te hebben onderzocht, kan een partij op de voorwaarden van en in overeenstemming met de procedures van dit artikel vrijwaringsmaatregelen van beperkte duur vaststellen die afwijken van de artikelen 11, 12 en 17.
2. De in lid 1 bedoelde vrijwaringsmaatregelen kunnen worden getroffen wanneer een product van oorsprong uit een van de partijen in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige omstandigheden op het gebied van de andere partij wordt ingevoerd dat deze invoer:
a. op het gebied van de invoerende partij ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken voor binnenlandse producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, of
b. leidt tot of dreigt te leiden tot verstoring van een economische sector, met name wanneer hierdoor grote sociale problemen ontstaan, of moeilijkheden die een ernstige verslechtering van de economische situatie van de invoerende partij tot gevolg kunnen hebben, of
c. verstoring van de markten voor soortgelijke of rechtstreeks concurrerende landbouwproducten 2) of van de mechanismen tot regeling van die markten veroorzaakt of dreigt te veroorzaken.
3. De in dit artikel bedoelde vrijwaringsmaatregelen gaan niet verder dan wat nodig is om de in de leden 2 en 5, onder b), bedoelde ernstige schade of verstoringen te verhelpen of te voorkomen. Deze vrijwaringsmaatregelen van de invoerende partij bestaan alleen uit een of meer van de volgende maatregelen:
a. schorsing van de verdere verlaging van het invoerrecht op het betrokken product, zoals bepaald in deze overeenkomst;
b. verhoging van het douanerecht op het betrokken product tot een niveau dat het voor andere WTO-leden geldende recht niet overschrijdt;
c. invoering van tariefcontingenten voor het betrokken product.
4. Onverminderd de leden 1 tot en met 3 kan de EG, wanneer een product van oorsprong uit een of meer overeenkomstsluitende OZA-staten of OZA-subgroepen in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige omstandigheden wordt ingevoerd dat hierdoor voor een of meer ultraperifere gebieden van de EG een van de in lid 2 genoemde situaties ontstaat of dreigt te ontstaan, volgens de in de leden 6 tot en met 9 neergelegde procedures toezicht- of vrijwaringsmaatregelen nemen die beperkt zijn tot dat gebied of die gebieden.
5.
a. Onverminderd de leden 1 tot en met 3 kan een overeenkomstsluitende OZA-staat, wanneer een product van oorsprong uit de EG in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige omstandigheden wordt ingevoerd dat hierdoor voor die overeenkomstsluitende OZA-staat een van de in lid 2 genoemde situaties ontstaat of dreigt te ontstaan, volgens de in de leden 6 tot en met 9 neergelegde procedures toezicht- of vrijwaringsmaatregelen nemen die tot zijn gebied beperkt zijn.
b. Een overeenkomstsluitende OZA-staat kan vrijwaringsmaatregelen nemen wanneer een product van oorsprong uit de EG als gevolg van de verlaging van de douanerechten in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zodanige omstandigheden op zijn gebied wordt ingevoerd dat hierdoor voor een opkomende industrie die soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten vervaardigt, verstoringen ontstaan of dreigen te ontstaan. Deze bepaling geldt voor niet-MOL's voor een periode van tien jaar en voor MOL's voor vijftien jaar, gerekend vanaf de datum van inwerkingtreding van deze overeenkomst. Maatregelen moeten worden genomen volgens de in de leden 6 tot en met 9 neergelegde procedures.
6.
a. De in dit artikel bedoelde vrijwaringsmaatregelen worden slechts zolang gehandhaafd als nodig is om ernstige schade of verstoringen als omschreven in de leden 2, 4 en 5 te voorkomen of te verhelpen.
b. De in dit artikel bedoelde vrijwaringsmaatregelen worden niet langer dan twee jaar toegepast. Wanneer de omstandigheden die de instelling van vrijwaringsmaatregelen rechtvaardigden, blijven bestaan, kunnen deze maatregelen worden verlengd voor nog eens maximaal twee jaar. Wanneer de overeenkomstsluitende OZA-staten of een overeenkomstsluitende OZA-staat een vrijwaringsmaatregel toepassen (toepast), of wanneer de EG een maatregel toepast die beperkt is tot een of meer van haar ultraperifere gebieden, kan die maatregel evenwel voor een periode van niet meer dan vier jaar worden toegepast, met een mogelijke verlenging met nog eens vier jaar wanneer de omstandigheden die de instelling van vrijwaringsmaatregelen rechtvaardigden, blijven bestaan.
c. In dit artikel bedoelde vrijwaringsmaatregelen die langer dan één jaar van kracht blijven, bevatten duidelijke elementen die geleidelijk tot beëindiging van die maatregelen, uiterlijk aan het einde van de vastgestelde periode, leiden.
d. Ten aanzien van een product waarop al eerder vrijwaringsmaatregelen van toepassing waren, mogen gedurende een periode van ten minste één jaar na het verstrijken van deze maatregelen niet opnieuw vrijwaringsmaatregelen als bedoeld in dit artikel worden genomen.
7. Voor de tenuitvoerlegging van bovenstaande leden gelden de volgende bepalingen:
a. wanneer een partij van oordeel is dat een van de in de leden 2, 4 en/of 5 bedoelde omstandigheden zich voordoet, verwijst zij de aangelegenheid onmiddellijk voor onderzoek naar het EPO-comité;
b. het EPO-comité kan elke aanbeveling doen die nodig is om in de gerezen omstandigheden uitkomst te bieden. Indien het EPO-comité geen aanbevelingen heeft gedaan, of indien er binnen 30 dagen nadat de aangelegenheid aan het EPO-comité werd voorgelegd geen bevredigende oplossing is bereikt, kan de invoerende partij overeenkomstig dit artikel passende maatregelen vaststellen om de problemen op te lossen;
c. alvorens een in dit artikel bedoelde maatregel te nemen, of, in de gevallen waarin lid 8 van toepassing is, zo spoedig mogelijk, verstrekt de EG of de betrokken overeenkomstsluitende OZA-staat het EPO-comité alle informatie die nodig is voor een grondig onderzoek van de situatie, teneinde een voor de betrokken partijen aanvaardbare oplossing te vinden;
d. bij de keuze van vrijwaringsmaatregelen krachtens dit artikel moet voorrang worden gegeven aan maatregelen die de werking van deze overeenkomst zo min mogelijk verstoren;
e. alle krachtens dit artikel genomen vrijwaringsmaatregelen worden onmiddellijk ter kennis van het EPO-comité gebracht en in dat comité op gezette tijden aan een onderzoek onderworpen, in het bijzonder om een tijdschema vast te stellen voor de afschaffing van de maatregelen zodra de omstandigheden dat toelaten.
8. Wanneer wegens uitzonderlijke omstandigheden onmiddellijk maatregelen moeten worden genomen, kan de betrokken invoerende partij, of het hierbij nu gaat om de EG, de OZA-staten of een overeenkomstsluitende OZA-staat, voorlopig de in de leden 3, 4 en/of 5 bedoelde maatregelen nemen zonder aan de eisen van lid 7 te voldoen. Deze maatregelen hebben een maximale duur van 180 dagen wanneer ze door de EG worden genomen, en van 200 dagen wanneer ze door de OZA-staten of een overeenkomstsluitende OZA-staat worden genomen of wanneer ze door de EG worden genomen en beperkt zijn tot een of meer van haar ultraperifere gebieden. De duur van een voorlopige maatregel wordt meegerekend als deel van de initiële periode en van eventuele verlengingen als bedoeld in lid 6. Wanneer voorlopige maatregelen worden genomen, wordt rekening gehouden met de belangen van alle betrokken partijen. De betrokken invoerende partij stelt de andere betrokken partij in kennis en verwijst de aangelegenheid onmiddellijk voor onderzoek naar het EPO-comité.
9. Indien een invoerende partij de invoer van een product onderwerpt aan een administratieve procedure die ten doel heeft snel informatie te verschaffen over de ontwikkeling van handelsstromen die tot de in dit artikel bedoelde problemen kunnen leiden, stelt zij het EPO-comité daarvan onverwijld in kennis.
10. Er kan geen beroep op de WTO-overeenkomst worden gedaan om een partij te beletten vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig dit artikel te nemen.
1. De partijen zijn het erover eens dat administratieve samenwerking van essentieel belang is voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de preferentiële behandeling die op grond van dit hoofdstuk wordt verleend, en benadrukken hun vastberadenheid om onregelmatigheden en fraude op het gebied van douane- en aanverwante aangelegenheden te bestrijden.
2. Wanneer een partij op basis van objectieve informatie tot de bevinding is gekomen dat geen administratieve medewerking is verleend en/of dat zich onregelmatigheden of fraude hebben voorgedaan, kan de betrokken partij de preferentiële behandeling ten aanzien van het betrokken product of de betrokken producten in overeenstemming met dit artikel tijdelijk schorsen.
3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het niet verlenen van administratieve medewerking onder meer verstaan:
a. het herhaaldelijk niet nakomen van de verplichting om de oorsprongsstatus van het betrokken product of de betrokken producten te controleren;
b. het herhaaldelijk weigeren een controle achteraf van het bewijs van oorsprong uit te voeren en/of de resultaten daarvan mede te delen, of onredelijke vertraging daarbij;
c. het herhaaldelijk weigeren van toestemming voor missies in het kader van de administratieve samenwerking ter controle van de echtheid van documenten of de juistheid van gegevens die van belang zijn voor het verlenen van een preferentiële behandeling, of onredelijke vertraging daarbij.
4. Voor de toepassing van dit artikel kunnen onregelmatigheden of fraude onder meer worden vastgesteld wanneer de invoer van goederen snel stijgt zonder dat daarvoor een bevredigende verklaring is, die invoer de gebruikelijke productie- en uitvoercapaciteit van de andere partij te boven gaat en de stijging in verband kan worden gebracht met objectieve informatie betreffende onregelmatigheden of fraude.
5. Voor een tijdelijke schorsing moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
a. de partij die op grond van objectieve informatie tot de bevinding is gekomen dat geen administratieve medewerking is verleend en/of dat zich onregelmatigheden of fraude hebben voorgedaan, stelt het EPO-comité onverwijld in kennis van zijn bevindingen en van de objectieve informatie, en treedt op basis van alle relevante informatie en objectief vastgestelde bevindingen binnen het EPO-comité in overleg om een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te vinden;
b. wanneer de partijen zoals hierboven beschreven binnen het EPO-comité in overleg zijn getreden en niet binnen drie maanden na de kennisgeving overeenstemming over een aanvaardbare oplossing hebben bereikt, kan de betrokken partij de preferentiële behandeling voor het betrokken product of de betrokken producten tijdelijk schorsen. Het EPO-comité wordt van deze tijdelijke schorsing onverwijld in kennis gesteld;
c. tijdelijke schorsingen op grond van dit artikel blijven beperkt tot wat nodig is om de financiële belangen van de betrokken partij te beschermen. Zij duren niet langer dan zes maanden, waarna verlenging mogelijk is. Tijdelijke schorsingen worden onmiddellijk na goedkeuring ervan ter kennis gebracht van het EPO-comité. Binnen het EPO-comité vindt hierover periodiek overleg plaats, met name met het oog op opheffing van de schorsingen zodra de omstandigheden die aanleiding gaven tot toepassing ervan, niet meer gelden.
6. Tegelijk met de kennisgeving aan het EPO-comité overeenkomstig lid 5, onder a), publiceert de betrokken partij in haar officiële publicatieblad een bericht aan de importeurs. In dit bericht wordt aangegeven dat zij voor het betrokken product op grond van objectieve informatie tot de bevinding is gekomen dat geen administratieve medewerking is verleend en/of dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude.
Indien de bevoegde autoriteiten bij het beheer van de preferentiële uitvoerregeling een fout hebben gemaakt, met name bij de toepassing van de bepalingen van protocol 1 betreffende de definitie van het begrip „producten van oorsprong” en de methoden voor administratieve samenwerking, en deze fout gevolgen heeft voor de invoerrechten, kan de partij die met deze gevolgen wordt geconfronteerd het EPO-comité verzoeken na te gaan of passende maatregelen kunnen worden genomen om de situatie te herstellen.
1. Artikel VII van de GATT 1994 en de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de GATT 1994 zijn van toepassing op de voorschriften inzake de vaststelling van de douanewaarde in de handel tussen de partijen.
2. De partijen werken samen aan een gemeenschappelijke aanpak van problemen met betrekking tot de douanewaarde.
1. De partijen erkennen dat de visserij een belangrijke economische sector voor de OZA-regio is en aanzienlijk bijdraagt aan de economieën van de overeenkomstsluitende OZA-staten en dat zij grote mogelijkheden biedt voor de toekomstige economische ontwikkeling van de regio en voor vermindering van de armoede. De visserij is ook een belangrijke bron van voedsel en van buitenlandse valuta.
2. Verder erkennen de partijen dat de visbestanden van groot belang zijn voor zowel de EG als de overeenkomstsluitende OZA-staten en komen zij overeen in hun wederzijdse belang samen te werken bij de duurzame ontwikkeling en het duurzame beheer van de visserijsector, en daarbij rekening te houden met de economische, sociale en milieueffecten.
3. De partijen zijn het erover eens dat de economische groei van de visserijsector en de vergroting van zijn bijdrage aan de OZA-economie het best kan worden bevorderd door een toename van waardetoevoegende activiteiten binnen deze sector, waarbij de duurzaamheid op lange termijn niet uit het oog mag worden verloren.
De doelstellingen van de samenwerking op visserijgebied zijn:
a. bevorderen van een duurzame ontwikkeling en een duurzaam beheer van de visserij;
b. bevorderen en ontwikkelen van de regionale en internationale handel op basis van goede praktijken;
c. creëren van een omgeving, waaronder infrastructuur en capaciteitsopbouw, waarin de OZA-staten ervoor kunnen zorgen dat zowel de industriële als de kleinschalige visserij aan de strikte markteisen voldoet;
d. steun verlenen voor nationaal en regionaal beleid ter verhoging van de productiviteit en het concurrentievermogen van de visserijsector; en
e. tot stand brengen van banden met andere economische sectoren.
De samenwerking bij de handel in visserijproducten en de ontwikkeling van de visserij heeft betrekking op de zeevisserij, de binnenvisserij en de aquicultuur.
1. De beginselen van de samenwerking op visserijgebied zijn:
a. steun voor de ontwikkeling en intensivering van regionale integratie;
b. behoud van het acquis van de Overeenkomst van Cotonou;
c. een speciale, gedifferentieerde behandeling;
d. de noodzaak rekening te houden met de beste wetenschappelijke informatie die voor de vaststelling en het beheer van de visbestanden beschikbaar is;
e. een goed werkend systeem voor het toezicht op de gevolgen op economisch, sociaal en milieugebied in departijen;
f. naleving van bestaande nationale wetgeving en internationale instrumenten ter zake, waaronder het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) en regionale en subregionale overeenkomsten;
g. behoud van en prioriteit voor de bijzondere noden van de ambachtelijke visserij en de visserij om in het eigen levensonderhoud te voorzien.
2. Deze richtsnoeren moeten bijdragen tot een duurzame en verantwoorde ontwikkeling van de visbestanden in binnenwateren en op zee en van de aquicultuur en tot een optimalisering van de baten van deze sector voor huidige en toekomstige generaties, door grotere investeringen, capaciteitsopbouw en een betere markttoegang.
De werkingssfeer van deze titel betreft het gebruik, het behoud en het beheer van de zeevisbestanden teneinde de baten van de visserij voor de OZA-regio te optimaliseren door de opbouw van investeringscapaciteit en een verbeterde markttoegang.
De doelstellingen van de samenwerking zijn:
a. versterken van de samenwerking met het oog op een duurzame exploitatie en een duurzaam beheer van de visbestanden als stevige basis voor regionale integratie, aangezien de grensoverschrijdende en trekkende vissoorten door eiland- en kuststaten worden gedeeld en geen enkele OZA-staat alleen de capaciteit heeft om voor duurzaamheid van de bestanden te zorgen;
b. zorgen voor een billijker aandeel van de baten uit de visserijsector;
c. zorgen voor een doeltreffend systeem van toezicht, controle en bewaking (MCS) met het oog op de bestrijding van illegale, niet-gemelde en niet-gereglementeerde (IUU) visserij;
d. bevorderen van een doeltreffende exploitatie en een doeltreffend behoud en beheer van de visbestanden in de exclusieve economische zone en de wateren die onder de jurisdictie van de OZA-staten vallen op grond van internationale instrumenten, waaronder Unclos (Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee), ten voordele - zowel op economisch als op sociaal vlak - van zowel de OZA-staten als de EG.
1. Om de doelstellingen van de samenwerking op het gebied van de zeevisserij binnen de omschreven beginselen te bereiken, heeft de samenwerking betrekking op visserijbeheer en instandhouding van visbestanden, schepenbeheer en regelingen voor de behandeling na de vangst, financiële en handelsmaatregelen en ontwikkeling van de visserij, van visserijproducten en van de mariene aquicultuur.
2. De EG zal bijdragen aan de mobilisatie van de middelen voor de tenuitvoerlegging van de genoemde samenwerkingsgebieden op nationaal en regionaal niveau; dit betreft ook steun voor regionale capaciteitsopbouw. Verder draagt de EG bij aan de maatregelen die zijn beschreven in de afdeling over financiële en handelsmaatregelen en aan die betreffende de ontwikkeling van speciale infrastructuur voor de visserij en de mariene aquicultuur.
a. Visserijbeheer en instandhouding van visbestanden
1. Bij de vaststelling van de hoogte van een duurzame vangst, van de visserijcapaciteit en van andere beheersstrategieën worden de nodige voorzorgen genomen om onwenselijke gevolgen zoals overcapaciteit en overbevissing en ook onwenselijke effecten voor ecosystemen of de ambachtelijke visserij te vermijden of tegen te gaan.
2. Elke OZA-staat kan passende maatregelen nemen, waaronder beperkingen ten aanzien van het visseizoen en het vistuig, teneinde zijn territoriale wateren verder te beschermen en de duurzaamheid van de ambachtelijke en de kustvisserij te waarborgen.
3. De partijen zullen de toetreding van alle betrokken staten tot de Indian Ocean Tuna Commission (IOTC) en andere relevante visserijorganisaties bevorderen. Deze landen coördineren, samen met de EG, acties om te zorgen voor het beheer en de instandhouding van alle vissoorten, met inbegrip van tonijn en tonijnachtigen, en om wetenschappelijk onderzoek ter zake te bevorderen.
4. Wanneer de bevoegde nationale beheersautoriteiten niet over voldoende wetenschappelijk bewijs beschikken om grenzen en streefwaarden voor de duurzame vangst in de exclusieve economische zone van een OZA-staat vast te stellen, verlenen beide partijen in overleg met de bevoegde nationale autoriteiten en samen met de IOTC en, indien relevant, andere regionale visserijorganisaties steun bij de wetenschappelijke analyse.
5. De partijen komen overeen passende maatregelen te nemen wanneer een toename van de visserijinspanningen leidt tot vangstniveaus die boven de door de bevoegde nationale autoriteiten vastgestelde streefwaarde voor duurzaamheid liggen.
6. Om grensoverschrijdende visbestanden en visbestanden met een sterk trekgedrag in stand te houden en te beheren, zorgen de EG en de staten in de OZA-regio ervoor dat schepen die hun vlag voeren de nationale, regionale en subregionale maatregelen voor het beheer van de visbestanden en de verwante nationale wet- en regelgeving naleven.
b. Schepenbeheer en regelingen inzake de behandeling na de vangst
1. De regelingen van de IOTC en andere relevante regionale visserijorganisaties inzake de behandeling na de vangst en het schepenbeheer worden in acht genomen. De OZA-staten en de EG stellen minimumnormen vast voor het toezicht op en de controle en bewaking van vissersschepen uit de EG die in de wateren van de OZA-staten opereren; dit betreft onder meer het volgende:
i. er wordt een systeem voor het toezicht op schepen (VMS) opgezet voor de staten in de OZA-regio en alle OZA-staten zullen een onderling compatibel systeem gebruiken. OZA-staten zonder VMS krijgen hulp van de EG bij het opzetten van een compatibel VMS;
ii. behalve een verplicht compatibel VMS ontwikkelen alle staten in de OZA-regio samen met de EG andere mechanismen voor een doeltreffend toezicht en een doeltreffende controle en bewaking; de EG ondersteunt de OZA-staten bij de invoering van een overeengekomen systeem en helpt bij de tenuitvoerlegging ervan;
iii. de partijen hebben het recht waarnemers in de nationale of internationale wateren te stationeren wanneer er goede procedures voor het inzetten van waarnemers zijn uitgewerkt. De waarnemers worden betaald door de nationale regeringen, maar alle kosten aan boord komen voor rekening van de reder. De EG draagt bij in de kosten voor de opleiding van waarnemers;
iv. er worden gemeenschappelijke systemen voor de rapportering van visserij ontwikkeld, die in de gehele regio worden gebruikt; ook worden er minimumvoorwaarden voor de rapportering vastgesteld;
v. alle schepen die hun vangst in een staat in de OZA-regio aanlanden of overladen, doen dit in een haven of buitenhaven. Overlading op zee is niet toegestaan, behalve onder speciale voorwaarden zoals voorzien door de desbetreffende regionale organisatie voor visserijbeheer (RFMO). De partijen werken samen bij de modernisering van de aanlandings- of overladingsinfrastructuur, waaronder de capaciteit voor de ontwikkeling van visserijproducten, in de havens van de OZA-staten;
vi. alle schepen streven ernaar gebruik te maken van de faciliteiten van de OZA-staten en zich ter plaatse te bevoorraden;
vii. teruggooi wordt verplicht gerapporteerd. Er wordt prioriteit gegeven aan het vermijden van teruggooi door het gebruik van selectieve vismethoden in overeenstemming met de beginselen van de IOTC en andere relevante regionale visserijorganisaties. Voor zover mogelijk wordt bijvangst aan land gebracht.
2. De partijen komen overeen samen te werken bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van nationale en regionale opleidingsprogramma's voor onderdanen van de OZA-staten zodat deze doeltreffend werkzaam kunnen zijn in de visserijindustrie. Wanneer de EG bilaterale visserijovereenkomsten sluit, wordt de indienstneming van onderdanen van de OZA-staten aangemoedigd. De verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) inzake fundamentele beginselen en rechten op het werk is van rechtswege van toepassing op zeelieden die op schepen uit de Gemeenschap aanmonsteren.
3. De partijen coördineren hun inspanningen ter verbetering van de middelen om IUU-visserij te voorkomen, te ontmoedigen en uit te roeien, en nemen hiertoe passende maatregelen. Vissersschepen die bij IUU-visserij betrokken zijn, worden vervolgd en krijgen geen toestemming meer om in OZA-wateren te vissen, tenzij vooraf een vergunning is verkregen van zowel de vlaggenstaat als de betrokken OZA-staten en, indien relevant, de betrokken RFMO.
c. Financiële en handelsmaatregelen en ontwikkelingsvraagstukken
De partijen verbinden zich ertoe samen te werken bij de bevordering van de oprichting van joint ventures voor visserijactiviteiten, visverwerking, havendiensten, vergroting van de productiecapaciteit, verbetering van het concurrentievermogen van de visserij en van aanverwante industrieën en diensten, verdere verwerking, ontwikkeling en verbetering van havenfaciliteiten, diversificatie van de visserij tot andere vissoorten dan tonijn die onderbevist of niet bevist worden.
Deze titel heeft betrekking op de ontwikkeling van de binnen- en kustvisserij en de aquicultuur in de OZA-regio, wat capaciteitsopbouw, technologieoverdracht, sanitaire en fytosanitaire normen (SPS-normen), investeringen en financiering van investeringen, milieubescherming en wet- en regelgevingskaders betreft.
De doelstellingen van samenwerking bij de ontwikkeling van de binnenvisserij en de aquicultuur zijn bevordering van de duurzame exploitatie van zoetwatervisbestanden, vergroting van de aquicultuurproductie, verwijdering van aanbodbeperkingen, verbetering van de kwaliteit van vis en visproducten zodat ze aan de SPS-normen van de EG voldoen, verbetering van de toegang tot de EG-markt, aanpakken van intraregionale handelsbelemmeringen, aantrekken van kapitaal en investeringen voor de sector, capaciteitsopbouw en verruiming van de toegang tot financiële steun voor particuliere investeerders in de ontwikkeling van de binnenvisserij en de aquicultuur.
1. De samenwerkingsgebieden omvatten bijdragen van de EG op onderstaande gebieden:
a. capaciteitsopbouw en ontwikkeling van de exportmarkt door:
i. de opbouw van capaciteit bij de industriële en ambachtelijke productie, verwerking en productdiversificatie, waardoor het concurrentievermogen van de binnenvisserij en de aquicultuur in de regio wordt versterkt. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door de oprichting van centra voor onderzoek en ontwikkeling (O&O), onder meer voor de ontwikkeling van aquicultuur voor commerciële viskwekerijen;
ii. de opbouw van capaciteit voor het beheer van exportmarktketens, met inbegrip van de invoering en het beheer van certificeringsprogramma's voor specifieke productlijnen; afzetbevordering, waardetoevoeging en vermindering van verliezen na de vangst;
iii. vergroting van de capaciteit in de regio, bijvoorbeeld door verbetering van de kennis van de autoriteiten en van handels- en vissersverenigingen, met het oog op deelname aan de handel in vis met de EG, en door opleidingsprogramma's op het gebied van productontwikkeling en het gebruik van merken;
b. infrastructuur:
i. ontwikkeling en verbetering van de infrastructuur voor de binnenvisserij en de aquicultuur;
ii. bevordering van de toegang tot de financiering van infrastructuur, met inbegrip van alle soorten uitrusting;
c. technologie:
i. bijdragen aan de ontwikkeling van technische capaciteiten, met inbegrip van de bevordering van waarde toevoegende technologie, bijvoorbeeld door de overdracht van visserijtechnologie van de EG naar de OZA-staten;
ii. vergroting van de capaciteit voor visserijbeheer in de regio, bijvoorbeeld door onderzoek en gegevensverzamelingssystemen en door een bijdrage aan geschikte technologieën in verband met de vangst en het beheer na de vangst;
d. wet- en regelgeving:
i. steun voor de ontwikkeling van regelgeving en toezicht-, controle- en bewakingssystemen voor de binnenvisserij en de aquicultuur;
ii. steun aan de OZA-staten bij de ontwikkeling van passende wet- en regelgevingsinstrumenten inzake intellectuele-eigendomsrechten en de opbouw van capaciteit voor de tenuitvoerlegging ervan in de internationale handel;
iii. milieukeuren en bescherming van intellectuele eigendom;
e. investeringen en financiën:
i. bevordering van joint ventures en andere vormen van gemengde investeringen door belanghebbenden in de OZA-staten en de EG, bijvoorbeeld bij de vaststelling van modaliteiten voor de identificatie van investeerders ten behoeve van joint-ventureprojecten op het gebied van de binnenvisserij en de aquicultuur;
ii. bijdragen aan het verlenen van toegang tot kredietfaciliteiten voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen en van de binnenvisserij op industriële schaal;
f. sociaaleconomische maatregelen en maatregelen ter verlichting van de armoede:
i. bijdragen aan de bevordering van kleine en middelgrote bedrijven op het gebied van de visserij, de visverwerking en de vishandel door opbouw van de capaciteit van de OZA-staten om deel te nemen aan de handel met de EG;
ii. bevordering van de participatie van marginale groepen in de visserijindustrie, bijvoorbeeld door de bevordering van gendergelijkheid in de visserij door ontwikkeling van de capaciteit van vrouwen die in de visserijsector werkzaam zijn, alsmede van andere achtergestelde groepen die in de visserij werkzaam kunnen zijn met het oog op een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling.
2. Beide partijen dragen bij aan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de handel in vis verenigbaar is met milieubehoud en beschermt tegen uitputting van de visbestanden, alsmede aan het behoud van de biodiversiteit en een voorzichtige invoering van exotische soorten in de aquicultuur (invoering in beheerste/afgesloten ruimten in overleg met alle betrokken buurlanden).
1. De partijen komen overeen de ontwikkelingsbehoeften van de OZA-staten aan te pakken, teneinde een duurzame groei in de OZA-regio te bevorderen, de productie- en aanbodcapaciteit van de betrokken staten te vergroten, de structurele hervorming en het concurrentievermogen van hun economieën en hun diversificatie en waardetoevoeging te stimuleren en regionale integratie te ondersteunen.
2. De partijen verbinden zich ertoe samen te werken om de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst te vergemakkelijken en steun te verlenen voor regionale integratie en ontwikkelingsstrategieën. De partijen komen overeen de samenwerking te baseren op de OZA-ontwikkelingssamenwerkingsstrategie en de gezamenlijk overeengekomen ontwikkelingsmatrix. De matrix is als bijlage IV aan deze overeenkomst gehecht. De strategie voor de ontwikkeling van de OZA en de matrix voor de ontwikkeling zullen regelmatig worden herzien, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk VI, Vermijden en beslechten van geschillen, institutionele, algemene en slotbepalingen. Deze samenwerking zal worden afgezet tegen gezamenlijk overeengekomen ontwikkelingsbenchmarks die nog moeten worden ontwikkeld en vastgesteld en die als bijlage aan deze overeenkomst zullen worden gehecht. De samenwerking vindt plaats in de vorm van financiële en niet-financiële steun aan de OZA-regio.
3. De financiering van de ontwikkelingssamenwerking tussen de OZA-regio en de EG ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst geschiedt volgens de in de Overeenkomst van Cotonou neergelegde voorschriften en procedures ter zake, en met name de programmeringsprocedures van het Europees Ontwikkelingsfonds binnen de opeenvolgende financiële kaders van de EU gedurende de looptijd van deze overeenkomst, en die binnen het kader van de desbetreffende financiële instrumenten die uit de algemene begroting van de EU worden gefinancierd. Gezien de nieuwe uitdagingen als gevolg van een uitbreiding van de regionale integratie en een grotere concurrentie op de wereldmarkt zijn de partijen het erover eens dat steun voor de tenuitvoerlegging van de EPO een van de prioriteiten is.
4. De partijen zullen samenwerken om, in aanvulling op het financiële kader van de EU, voor de behoeften aan steun voor de tenuitvoerlegging van de EPO en voor de aanpassingskosten in dat verband middelen aan te trekken bij de EU-lidstaten en bij andere donoren, in het bijzonder door uitbreiding van de verbintenissen in het kader van Hulp voor handel. De voorgestelde financieringsprogramma's/-projecten zullen gezamenlijk worden uitgewerkt op basis van een ontwikkelingsmatrix met een gedetailleerde kostenberekening.
5. Er moeten op een voorspelbare en duurzame basis tijdig voldoende middelen worden aangetrokken, onder meer door schenkingen en concessionele leningen op basis van de ontwikkelingsmatrix. De EG draagt bij aan deze inspanningen in het kader van haar internationale verbintenis de officiële ontwikkelingshulp op te schalen. De partijen komen overeen het gebruik van deze middelen te coördineren en er toezicht op uit te oefenen.
6. In overeenstemming met de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp komen de partijen overeen om in voorkomend geval voor het kanaliseren en coördineren van de middelen voor de tenuitvoerlegging van de EPO gebruik te maken van en steun te verlenen voor verstrekkingsmechanismen, fondsen of faciliteiten die in nationaal en/of regionaal bezit zijn. De partijen steunen in dat verband de oprichting van een EPO-fonds om middelen die op de EPO betrekking hebben, te kanaliseren. Voorts komen de partijen overeen dat bij alle vormen van steunverlening in verband met hun samenwerking in het kader van deze overeenkomst de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp als leidraad zal dienen.
7. De in de volledige EPO te regelen handelsgerelateerde vraagstukken worden in het kader van de ontwikkelingssamenwerking in overeenstemming met dit artikel behandeld met inachtneming van de Verklaring van Parijs over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp.
8. De partijen komen overeen dat het toezicht op de EPO op basis van overeengekomen indicatoren betrekking moet hebben op alle aspecten van de EPO, met inbegrip van de resultaten op nationaal niveau en op het niveau van de regionale integratie en de ontwikkelingsstrategieën, alsook op de doeltreffendheid van de institutionele regelingen en de mate waarin de doelstellingen met betrekking tot de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp, waaronder de voorspelbaarheid van de middelen, dankzij deze regelingen werden gehaald.
9. De partijen zijn het erover eens dat het herzieningsproces van de Overeenkomst van Cotonou, onverminderd artikel 95, lid 4, van die overeenkomst, voor de partijen een gelegenheid is om na te gaan wat met de in de overeenkomst opgenomen strategieën op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking bereikt is, waar de problemen liggen en wat de vooruitzichten zijn.
1. Met de economische en de ontwikkelingssamenwerking wordt ernaar gestreefd het concurrentievermogen van de OZA-economieën te vergroten, aanbodcapaciteit op te bouwen en de overeenkomstsluitende OZA-staten in staat te stellen de EPO soepel uit te voeren.
2. Met de economische en de ontwikkelingssamenwerking wordt ernaar gestreefd de OZA-economieën structureel om te vormen door een sterke, concurrentiegerichte en gediversifieerde economische basis in de OZA-staten te leggen; daartoe worden hun productie-, distributie-, vervoers- en marketingcapaciteit vergroot, hun handelscapaciteit en hun capaciteit om investeringen aan te trekken ontwikkeld, het beleid en de regelgeving van de OZA-staten op het gebied van handel en investeringen versterkt en de regionale integratie verdiept.
1. De partijen leggen in verband met de EPO ontwikkelingsdoelstellingen vast die specifiek zijn voor de OZA-regio en die nodig zijn voor het welslagen van regionale integratie op de gebieden en in de sectoren die in dit artikel worden genoemd.
2. De samenwerking heeft betrekking op de volgende gebieden:
a. regionale samenwerking en integratie om te zorgen voor transregionale coördinatie in alle sectoren;
b. beleid en regelgeving op het gebied van de handel om de OZA-staten bij te staan onder meer doeltreffender aan handelsbesprekingen deel te nemen en internationale verdragen op handelsgerelateerde gebieden en handelsgerelateerde wetgeving, alsmede hervormingen van de regelgeving ten uitvoer te leggen;
c. ontwikkeling van de handel, die met name de volgende aspecten omvat: ontwikkeling van het bedrijfsleven, activiteiten ter verbetering van informatiebeheerssystemen, partnerschappen, netwerken, joint ventures en uitwisseling van informatie en ervaringen, toegang tot kredietfaciliteiten en investeringsmiddelen, handelsbevordering en marktontwikkeling, institutionele ondersteuning en steun bij de handel in financiële en andere diensten;
d. infrastructuur ten behoeve van de handel, zoals vervoer, energie en water;
e. opbouwen van productiecapaciteit in de desbetreffende sectoren van de OZA-economieën;
f. onderzoek en ontwikkeling, innovatie en technologieoverdracht;
g. handelsgerelateerde aanpassingskosten, waaronder herstructureringskosten en sociale kosten als gevolg van de productieverlaging bij bedrijven in sectoren die met invoer moeten concurreren en het verlies van belastinginkomsten als gevolg van tariefverlagingen;
h. gendermainstreaming;
i. versterking van de rol van lokale gemeenschappen, met inbegrip van hun sociale en culturele ontwikkeling; en
j. mainstreaming van milieuaangelegenheden bij handel en ontwikkeling.
3. De samenwerking heeft vooral betrekking op de volgende sectoren:
a. ontwikkeling van de particuliere sector, met name industriële ontwikkeling, micro-ondernemingen, kleine en middelgrote ondernemingen, mijnbouw en mineralen, toerisme;
b. ontwikkeling van de infrastructuur, met name op het gebied van vervoer, energie en informatie- en communicatietechnologie (ICT);
c. natuurlijke hulpbronnen en milieu, met inbegrip van watervoorraden en biodiversiteit;
d. landbouw;
e. visserij;
f. diensten, waaronder toerisme; en
g. handelsgerelateerde onderwerpen, namelijk investeringen, concurrentie, intellectuele-eigendomsrechten, normen, handelsbevordering en statistiek.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de ontwikkeling van de particuliere sector van de OZA-regio als de belangrijkste motor voor het scheppen van welvaart, teneinde een passend klimaat te creëren dat bevorderlijk is voor investeringen en groei. Bij het verlenen van steun en bij de samenwerking zal de Gemeenschap rekening houden met de economische structuur van de OZA-staten en met hun prioriteiten ten aanzien van de versterking van de productiecapaciteiten en de waardetoevoeging en de toepassing van productie-, marketing-, distributie- en vervoersfuncties om de aanbodcapaciteit en het concurrentievermogen te verbeteren.
2. De samenwerking bij de ontwikkeling van de particuliere sector bestrijkt onder meer investeringen, industriële ontwikkeling en vergroting van het concurrentievermogen, ontwikkeling van micro-ondernemingen en van kleine en middelgrote ondernemingen, mijnbouw en mineralen en ontwikkeling van het toerisme, alsmede andere productiesectoren, die direct dan wel indirect onder deze overeenkomst vallen.
1. De partijen erkennen het belang van investeringen. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. een klimaat voor een duurzame en billijke economische ontwikkeling van de OZA-regio scheppen door middel van investeringen, met inbegrip van directe buitenlandse investeringen (beleggingen in geheel nieuwe projecten of portefeuillebeleggingen), technologieoverdracht, capaciteitsopbouw en institutionele steun van de EG;
b. zorgen voor verdergaande samenwerking met instellingen en intermediaire organisaties op het gebied van de bevordering van investeringen in de EG, waaronder het Centrum voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven, en in de OZA-regio, onder meer door bedrijfsdialoog, samenwerking en partnerschap;
c. met passende instrumenten steun verlenen voor de bevordering en stimulering van investeringen in de OZA-regio, met inbegrip van de oprichting van een kader voor financiering en bijstand ten behoeve van programma's voor economische ontwikkeling in de OZA-regio;
d. de capaciteit opbouwen en versterken van instellingen voor de ontwikkeling van de particuliere sector, zoals bureaus voor investeringsbevordering, kamers van koophandel, verenigingen en binnenlandse ontwikkelingsorganisaties in de afzonderlijke OZA-staten en in de regio, teneinde de opkomst van een dynamische, krachtige particuliere sector mogelijk te maken;
e. een rechtskader ontwikkelen dat bevorderlijk is voor investeringen door beide partijen, teneinde investeringen te stimuleren en te beschermen en te werken aan geharmoniseerde, vereenvoudigde procedures en administratieve praktijken.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. steun voor het investeringsbeleid en voor investeringsstrategieën om te helpen een voorspelbaar en veilig investeringsklimaat te creëren en te handhaven;
b. steun voor beleidshervormingen en belangenbehartiging, de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen, institutionele capaciteitsopbouw of andere vormen van institutionele ondersteuning, teneinde de capaciteit van de particuliere financiële en niet-financiële intermediairs te versterken, en voor de vergemakkelijking en bevordering van investeringen en activiteiten ter vergroting van het concurrentievermogen;
c. stimulering van EU-OZA-partnerschappen in de particuliere sector en EU-OZA-joint-ventures ter bevordering van investeringen, financiering van volledig nieuwe productiefaciliteiten met durfkapitaal en technologieoverdracht;
d. steun voor inspanningen van de OZA-staten om financiering aan te trekken, met speciale nadruk op particuliere financiering, voor investeringen in infrastructuur en voor inkomsten genererende infrastructuur die van cruciaal belang zijn voor de particuliere sector, met inbegrip van het mkb;
e. steun voor de ontwikkeling van de reguleringscapaciteit;
f. verbetering van de toegang van OZA-ondernemingen tot financieringsinstrumenten voor investeringen in de EU, zoals de Europese Investeringsbank (EIB);
g. invoering van financiële instrumenten die zijn toegesneden op het mkb in de OZA-regio;
h. zorgen voor een grotere beschikbaarheid en een toegenomen gebruik van risicoverzekering als mechanisme om risico's te beperken, teneinde het vertrouwen van investeerders in de OZA-staten te vergroten;
i. bieden van waarborgen en bijstaan door middel van garantiefondsen ter dekking van risico's bij in aanmerking komende investeringen.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van de industriële ontwikkeling en het concurrentievermogen. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. vergemakkelijking van de vestiging, ontwikkeling, herstructurering en modernisering van de industrie van de overeenkomstsluitende OZA-staten, en tegelijkertijd stimuleren van haar concurrentievermogen en evenwichtige groei op eigen kracht, waarbij rekening wordt gehouden met milieubescherming, duurzame ontwikkeling en versterking van de economische positie;
b. totstandbrenging van een klimaat dat gunstig is voor de ontwikkeling van particuliere ondernemingen, teneinde de groei en diversificatie van de industriële productie te bevorderen.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. bevordering van de ontwikkeling van activiteiten met betrekking tot de verwerking, marketing, distributie en het vervoer van producten;
b. overdracht van technologie, kennis en onderzoek en ontwikkeling;
c. steun voor de financiële instellingen van de OZA-staten en voor de ontwikkeling van de kapitaalmarkt, teneinde de toegang van de particuliere sector tot zowel kort- als langlopend kapitaal te verbeteren;
d. capaciteitsopbouw voor de particuliere en de overheidssector;
e. stimulering van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
f. bevordering en intensivering van innovatie, diversificatie, op waardetoevoeging gerichte productontwikkeling en kwaliteit.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van micro-ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. bevordering van een gunstig klimaat voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen en voor het aantrekken van investeringen in dergelijke ondernemingen;
b. steun voor kleine en middelgrote ondernemingen om zich aan de liberalisering van de handel aan te passen.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. capaciteitsopbouw en institutionele steun;
b. ontwikkeling en overdracht van technologie, innovatie, uitwisseling van informatie, informatienetwerken, marketing;
c. ontwikkeling van mkmo-databanken;
d. toegang tot financiering;
e. stimulering van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
f. bevordering van handel en investeringen;
g. versterking van waardeketens;
h. bevordering van diversificatie en waardetoevoeging.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de ontwikkeling en het beheer van de sector mijnbouw en mineralen. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. totstandbrenging van een gunstig klimaat voor het aantrekken van investeringen in deze sector;
b. bevordering van waardetoevoeging en milieuvriendelijke technologieën bij de winning van delfstoffen;
c. zorgen voor participatie door lokale gemeenschappen.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. capaciteitsopbouw en institutionele steun voor de exploratie, exploitatie en marketing van mineralen;
b. uitwisseling van informatie;
c. stimulering van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
d. verbetering van gezondheids- en veiligheidnormen in de winningsindustrie;
e. overdracht van technologie, kennis, innovatie en onderzoek en ontwikkeling;
f. aandacht voor kwetsbaarheid bij afhankelijkheid van de uitvoer van mineralen.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van het toerisme. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. ontwikkeling en versterking van een concurrerende toerisme-industrie als generator voor economische groei, economische empowerment, werkgelegenheid en deviezen;
b. versterking van de banden tussen het toerisme en andere sectoren van de economie;
c. bewaren, beschermen en promoten van natuurlijke, historische en culturele toeristenattracties, en daarbij de integriteit en de belangen van lokale gemeenschappen, met name in plattelandsgebieden, respecteren.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. totstandbrenging van strategische allianties tussen openbare en particuliere belangen en de belangen van lokale gemeenschappen, teneinde de duurzame ontwikkeling van het toerisme te waarborgen;
b. bevordering van partnerschappen, de uitwisseling van knowhow en gezamenlijke acties op gebieden als de ontwikkeling van producten, markten en ecotoerisme.
c. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen, verbetering van servicenormen en institutionele structuren;
d. regionale samenwerking bij de bevordering van het toerisme.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de ontwikkeling en het beheer van infrastructuur als middel om obstakels aan de aanbodzijde te boven te komen en de regionale integratie te versterken.
2. De Gemeenschap houdt bij het verlenen van steun en bij de samenwerking op het gebied van de infrastructurele ontwikkeling rekening met prioritaire ontwikkelingsgebieden, zoals neergelegd in de nationale ontwikkelingprogramma's van de OZA-staten en in regionale ontwikkelingsprogramma's.
3. De samenwerking op het gebied van de infrastructuur heeft betrekking op de ontwikkeling van materiële infrastructuur: vervoer, energie, informatie- en communicatietechnologie.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van de ontwikkeling en het beheer van het vervoer. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. een duurzame ontwikkeling, herstructurering, sanering, verbetering en modernisering van de vervoerssystemen in de OZA-regio;
b. verbetering van de reizigers- en -goederenstromen en van de toegang tot markten door middel van vervoer over de weg, door de lucht, over zee, over binnenwateren en per spoor.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. verbetering van het beheer van vervoerssystemen;
b. verbetering en ontwikkeling van de toestand van de infrastructuur op alle niveaus, met inbegrip van de ontwikkeling van infrastructuurnetwerken voor intermodaal vervoer;
c. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen, verbetering van servicenormen en institutionele structuren;
d. ontwikkeling en overdracht van technologie, innovatie, uitwisseling van informatie, informatienetwerken, marketing;
e. stimulering van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
f. verbetering van de veiligheid en de betrouwbaarheid van de vervoerssector, met inbegrip van het beheer van gevaarlijke goederen en rampenplannen;
g. steun bij de ontwikkeling van een regionaal vervoerbeleid.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking in de energiesector als middel ter ondersteuning van het concurrentievermogen van de OZA-economieën op regionaal en mondiaal niveau. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. verbetering van de toegang van de OZA-staten tot moderne, efficiënte, betrouwbare, gediversifieerde, duurzame en hernieuwbare bronnen van schone energie tegen concurrerende prijzen;
b. vergroting van de productie-, distributie- en beheerscapaciteit voor energie op nationale en regionale schaal;
c. bevordering van regionale samenwerking op energiegebied.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. vergroting van de productie- en distributiecapaciteit van bestaande energiebronnen, met name waterkracht, aardolie en biomassa;
b. uitbreiding en diversifiëring van de energiemix door hierin potentiële energiebronnen op te nemen die vanuit sociaal en milieuoogpunt aanvaardbaar zijn en de afhankelijkheid van aardolie verminderen;
c. steun bij de ontwikkeling van een energie-infrastructuur, ook op het platteland;
d. steun bij de ontwikkeling van passende hervormingen van de regelgeving en het beleid op energiegebied, met inbegrip van commercialisering en privatisering;
e. bevordering van regionale interconnectie en samenwerking bij de productie en distributie van energie;
f. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen, verbetering van het beheer, van servicenormen en van institutionele structuren;
g. steun bij de totstandbrenging van een gunstig klimaat voor het aantrekken van investeringen in deze sector;
h. ontwikkeling en overdracht van technologie, onderzoek en ontwikkeling (O&O), innovatie, uitwisseling van informatie, ontwikkeling van databanken en netwerken;
i. stimulering van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de ontwikkeling van ICT, omdat ICT in de moderne samenleving een belangrijke sector is om het concurrentievermogen en innovatie te bevorderen en te zorgen voor een soepele overgang naar de informatiemaatschappij. Het doel op dit gebied is de ontwikkeling van de ICT-sector en de stimulering van de bijdrage van deze sector aan andere sociaal-economische sectoren.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. vergemakkelijking van de connectie op nationaal, regionaal en mondiaal niveau;
b. verspreiding van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën;
c. steun bij de ontwikkeling van wet- en regelgevingskaders voor ICT;
d. ontwikkeling, overdracht en toepassingen van technologie, O&O, innovatie, uitwisseling van informatie, informatienetwerken, marketing;
e. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen, verbetering van servicenormen en institutionele structuren;
f. stimulering en vergemakkelijking van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
g. bevordering van en steun voor de ontwikkeling van nichemarkten voor door ICT mogelijk geworden diensten.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking op het gebied van het duurzame beheer van natuurlijke hulpbronnen en het milieu. Bij de samenwerking op dit gebied wordt rekening gehouden met de uiteenlopende en grensoverschrijdende behoeften van de OZA-staten.
2. De samenwerking op het gebied van de natuurlijke hulpbronnen en het milieu bestrijkt natuurlijke rijkdommen, met inbegrip van watervoorraden, en het milieu, met inbegrip van de biodiversiteit, alsmede de uitbreiding van de relaties tussen handel en milieu. Verder bestrijkt zij de tenuitvoerlegging van internationale milieuovereenkomsten en -verdragen.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de ontwikkeling van watervoorraden (met inbegrip van irrigatie, waterkracht en watervoorziening) ten behoeve van de verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. duurzame ontwikkeling en duurzaam beheer van de watervoorraden in de regio;
b. regionale samenwerking bij het duurzame gebruik van grensoverschrijdende watervoorraden.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. ontwikkeling van de infrastructuur voor watervoorraden in de regio;
b. steun bij de ontwikkeling van wet- en regelgevingskaders;
c. bevordering van een geïntegreerd waterbeheer;
d. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen, verbetering van servicenormen, van het waterbeheer en van institutionele structuren;
e. stimulering en vergemakkelijking van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
f. ontwikkeling, overdracht en toepassingen van technologie, O&O, innovatie, uitwisseling van informatie, informatienetwerken;
g. bestrijding van waterverontreiniging, waterzuivering, waterbehoud, afvalwaterbehandeling en afvalwaterzuivering;
h. bevordering van duurzame irrigatieprogramma's.
1. De partijen erkennen het belang van samenwerking bij de bescherming en het duurzame beheer van het milieu en de tenuitvoerlegging van een handelsgerelateerd milieubeleid. De doelstellingen op dit gebied zijn als volgt:
a. bescherming, herstel en behoud van het milieu en de biodiversiteit: flora, fauna en bacteriologische genetische hulpbronnen, met inbegrip van hun ecosystemen;
b. ontwikkeling van nieuwe milieugerelateerde industrieën in de OZA-regio;
c. vermindering van milieuaantasting, met inbegrip van luchtverontreiniging en verwoestijning.
Samenwerkingsgebieden
2. Behoudens artikel 36 komen de partijen overeen op de volgende gebieden samen te werken en het verlenen van steun te vergemakkelijken:
a. steun bij de tenuitvoerlegging van internationale milieuovereenkomsten en -verdragen;
b. versterking en bevordering van duurzame milieubeheerssystemen;
c. duurzaam gebruik van de biodiversiteit, van bossen en van in het wild voorkomende dieren en planten;
d. versterking van het institutionele en rechtskader en van de capaciteit wet- en regelgeving, normen en beleid op milieugebied op te stellen, uit te voeren, te beheren en te handhaven;
e. capaciteitsopbouw op het gebied van menselijke hulpbronnen en institutionele structuren teneinde eisen op het gebied van milieu en biodiversiteit in acht te nemen;
f. stimulering en vergemakkelijking van partnerschappen, netwerken en joint ventures tussen marktdeelnemers uit de EU en de OZA-regio;
g. mitigatie van natuurrampen, voorkoming van milieurampen en van het verlies van biodiversiteit;
h. ontwikkeling en aanpassing, overdracht en toepassingen van technologie, O&O en innovatie;
i. bescherming en beheer van hulpbronnen aan de kust en in zee en van gedomesticeerde en in het wild voorkomende inheemse biologische hulpbronnen;
j. steun voor de ontwikkeling van alternatieve milieuvriendelijke activiteiten en vormen van levensonderhoud;
k. steun voor de productie en vergemakkelijking van de handel in goederen en diensten waarvoor een milieukeur belangrijk is;
l. uitwisseling van informatie over en netwerkvorming inzake producten en de daaraan gestelde eisen wat het productieproces, het vervoer, marketing en etikettering betreft;
m. steun voor de ontwikkeling van infrastructuurfaciliteiten voor milieuvriendelijke producten;
n. inschakeling van lokale gemeenschappen bij het beheer van de biodiversiteit, van bossen en van in het wild levende planten en dieren;
o. afvalbeheer en verwijdering van industrieel en toxisch afval;
p. duurzaam beheer van bossen en dergelijke mechanismen.
1. De EG stelt de OZA-staten financiële hulp ter beschikking als bijdrage voor de tenuitvoerlegging van de programma's en projecten in het kader van de in deze overeenkomst en de desbetreffende hoofdstukken beschreven samenwerkingsgebieden en van de uitvoerige ontwikkelingsmatrix.
2. De partijen komen overeen adequate gezamenlijke institutionele regelingen te treffen om doeltreffend toezicht uit te oefenen op de tenuitvoerlegging van de ontwikkelingssamenwerking in het kader van deze overeenkomst. Een van die regelingen is de oprichting van een gezamenlijk ontwikkelingscomité.
3. De partijen komen overeen dat de institutionele regelingen flexibel blijven, zodat zij kunnen worden aangepast aan nieuwe nationale en regionale behoeften.
Voortbouwend op de Overeenkomst van Cotonou en rekening houdend met de vorderingen die worden gemaakt bij de onderhandelingen over een volledige EPO komen de partijen overeen de onderhandelingen overeenkomstig artikel 3 voort te zetten met het oog op de sluiting van een volledige EPO, die de volgende gebieden zal bestrijken:
a. douane en handelsbevordering;
b. nog open vraagstukken inzake handel en markttoegang, met inbegrip van oorsprongsregels en andere verwante onderwerpen en handelsbeschermingsmaatregelen, met inbegrip van ultraperifere gebieden;
c. technische handelsbelemmeringen en sanitaire en fytosanitaire maatregelen;
d. handel in diensten;
e. handelsgerelateerde vraagstukken, namelijk:
i. mededingingsbeleid;
ii. investeringen en ontwikkeling van de particuliere sector;
iii. handel, milieu en duurzame ontwikkeling;
iv. intellectuele-eigendomsrechten;
v. transparantie bij overheidsopdrachten;
f. landbouw;
g. lopende betalingen en kapitaalbetalingen;
h. ontwikkelingsvraagstukken;
i. samenwerking en dialoog inzake goed bestuur op fiscaal en justitieel terrein;
j. een uitgebreid mechanisme voor geschillenbeslechting, institutionele regelingen;
k. alle andere onderwerpen die de partijen noodzakelijk achten, met inbegrip van raadpleging in het kader van artikel 12 van de Overeenkomst van Cotonou.
1. De partijen streven ernaar elk geschil over de uitleg en toepassing van deze overeenkomst op te lossen door te goeder trouw overleg te plegen om tot een onderling overeengekomen oplossing te komen.
2. Een partij verzoekt de andere partij schriftelijk om overleg, waarbij zij aangeeft om welke maatregel het gaat en met welke bepalingen van de overeenkomst de maatregel niet in overeenstemming zou zijn.
3. Het overleg vindt plaats binnen 40 dagen na de datum van indiening van het verzoek. Het overleg wordt 60 dagen na de datum van indiening van het verzoek geacht te zijn afgesloten, tenzij de partijen overeenkomen het overleg voort te zetten. Het overleg blijft vertrouwelijk.
4. Overleg over urgente kwesties, zoals over bederfelijke waren of seizoensgebonden goederen, vindt plaats binnen 15 dagen na de datum van indiening van het verzoek en wordt 30 dagen na de datum van indiening van het verzoek geacht te zijn afgesloten.
1. Indien het overleg niet binnen de in artikel 54 genoemde 60 resp. 30 dagen leidt tot beslechting van het geschil, kan elk van beide partijen verzoeken om beslechting van het geschil door arbitrage. Elk van beide partijen benoemt daartoe binnen 30 dagen na het verzoek om arbitrage een scheidsrechter door de andere partij en het EPO-comité hiervan in kennis te stellen. In het verzoek om arbitrage wordt aangegeven om welke maatregel het gaat en met welke bepalingen van de overeenkomst de maatregel volgens de klagende partij niet in overeenstemming is. Wanneer dit niet gebeurt, kan elk van beide partijen de secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage vragen de tweede scheidsrechter te benoemen.
2. De twee scheidsrechters benoemen vervolgens binnen dertig dagen een derde scheidsrechter. Wanneer dit niet gebeurt, kan elk van beide partijen de secretaris-generaal van het Permanente Hof van Arbitrage vragen de derde scheidsrechter te benoemen.
3. Behoudens andersluidende beslissing van de scheidsrechters wordt de procedure toegepast die is vastgelegd in het optionele arbitragereglement van het Permanente Hof van Arbitrage voor Internationale Organisaties en Staten. De scheidsrechters nemen binnen 90 dagen bij meerderheid van stemmen een besluit; in spoedeisende gevallen spannen zij zich in om binnen 60 dagen een besluit te nemen.
4. Elk van beide partijen bij het geschil is verplicht de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van de beslissing van de scheidsrechters.
5. In afwijking van lid 1 is de procedure van artikel 98 van de Overeenkomst van Cotonou van toepassing bij geschillen over de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering, als bedoeld in de Overeenkomst van Cotonou.
Mits de hieronder bedoelde maatregelen niet zodanig worden toegepast dat zij een middel tot willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie tussen de partijen bij soortgelijke omstandigheden of een verkapte beperking van de internationale handel vormen, wordt geen bepaling in deze overeenkomst uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of toepassen door de EG, de OZA-staten of een overeenkomstsluitende OZA-staat van maatregelen:
a. die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare zeden of de handhaving van de openbare orde en de openbare veiligheid;
b. die noodzakelijk zijn voor de bescherming van het leven of de gezondheid van mens, dier of plant;
c. die noodzakelijk zijn voor de handhaving van wetten of voorschriften die niet strijdig zijn met deze overeenkomst, met inbegrip van die welke betrekking hebben op:
i. het voorkomen van misleidende of frauduleuze praktijken of op middelen om de gevolgen van de niet-nakoming van contracten te compenseren;
ii. de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking en verspreiding van persoonsgegevens en op de bescherming van de vertrouwelijke aard van persoonlijke dossiers en rekeningen;
iii. de veiligheid;
iv. de handhaving van douanevoorschriften;
v. de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten;
d. die verband houden met de invoer of de uitvoer van goud of zilver;
e. die noodzakelijk zijn voor de bescherming van nationaal artistiek, historisch of archeologisch erfgoed;
f. die betrekking hebben op de instandhouding van niet-duurzame natuurlijke hulpbronnen, indien die maatregelen gepaard gaan met beperkingen van de binnenlandse productie of het binnenlandse verbruik van goederen, het binnenlandse aanbod of verbruik van diensten of met beperkingen voor binnenlandse investeerders;
g. die betrekking hebben op voortbrengselen van gevangenisarbeid;
h. die van wezenlijk belang zijn voor het verwerven of distribueren van producten in het algemeen of die plaatselijk zeldzaam zijn, mits dergelijke maatregelen in overeenstemming zijn met het beginsel dat alle partijen recht hebben op een billijk aandeel in het internationale aanbod van dergelijke producten, en mits dergelijke maatregelen, wanneer zij niet in overeenstemming zijn met andere bepalingen van deze overeenkomst, worden beëindigd zodra de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de maatregelen, niet meer bestaan.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst wordt zodanig uitgelegd dat zij:
a. de EG of een overeenkomstsluitende OZA-staat verplicht gegevens te verstrekken waarvan openbaarmaking naar haar (zijn) oordeel tegen haar (zijn) wezenlijke veiligheidsbelangen indruist;
b. de EG of een overeenkomstsluitende OZA-staat belet maatregelen te nemen die zij (hij) ter bescherming van haar (zijn) wezenlijke veiligheidsbelangen nodig acht en die:
i. betrekking hebben op splijt- of fusiestoffen of op grondstoffen waaruit deze kunnen worden vervaardigd;
ii. betrekking hebben op economische activiteiten die direct of indirect de bevoorrading van een militaire inrichting als doel hebben;
iii. verband houden met de productie van of de handel in wapens, munitie en oorlogstuig;
iv. betrekking hebben op overheidsopdrachten die onontbeerlijk zijn voor de nationale veiligheid of voor de nationale defensie;
v. in tijden van oorlog of ernstige internationale spanningen worden genomen;
c. de EG of een overeenkomstsluitende OZA-staat belet maatregelen te nemen tot uitvoering van verplichtingen die zij (hij) op zich heeft genomen met het oog op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.
2. De partijen lichten elkaar zo volledig mogelijk in over maatregelen die krachtens lid 1, onder b) en c), worden genomen en over de beëindiging daarvan.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst of in een in het kader van deze overeenkomst getroffen regeling wordt uitgelegd als beletsel voor de EG of voor een overeenkomstsluitende OZA-staat om bij de toepassing van de desbetreffende bepalingen van haar (zijn) belastingwetgeving een onderscheid te maken tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren, in het bijzonder met betrekking tot hun verblijfplaats of de plaats waar hun kapitaal is geïnvesteerd.
2. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst of in een in het kader van deze overeenkomst getroffen regeling wordt uitgelegd als beletsel voor het vaststellen of doen naleven van maatregelen ter voorkoming van belastingontwijking of -ontduiking overeenkomstig de fiscale bepalingen van overeenkomsten inzake voorkoming van dubbele belastingheffing, andere belastingregelingen of de binnenlandse belastingwetgeving.
3. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst heeft gevolgen voor de rechten en verplichtingen van de EG of een overeenkomstsluitende OZA-staat uit hoofde van enig belastingverdrag. In geval van strijdigheid tussen deze overeenkomst en een dergelijk verdrag heeft dat verdrag voorrang voor zover het strijdige bepalingen betreft.
In geval van strijdigheid tussen de volledige EPO en deze tussentijdse overeenkomst heeft de volledige EPO voorrang voor zover het strijdige bepalingen betreft.
1. Gezien de geografische nabijheid van de ultraperifere gebieden van de EG en de OZA-staten en ter versterking van de economische en sociale banden tussen deze gebieden en de OZA-staten, streven de partijen ernaar, tussen deze gebieden en de OZA-staten, de samenwerking op alle door deze overeenkomst bestreken gebieden te vergemakkelijken, de handel in goederen en diensten uit te bouwen en te verbeteren, investeringen aan te moedigen en het vervoer en communicatieverbindingen te stimuleren.
2. De in lid 1 genoemde doelen worden waar mogelijk ook nagestreefd door de gezamenlijke deelname van de OZA-staten en de ultraperifere gebieden in kaderprogramma's en specifieke programma's van de EG op door deze overeenkomst bestreken gebieden te stimuleren.
3. De EG streeft naar coördinatie tussen de verschillende financiële instrumenten van haar cohesie- en ontwikkelingsbeleid, teneinde de samenwerking tussen de OZA-staten en de ultraperifere gebieden van de EG op door deze overeenkomst bestreken gebieden te stimuleren.
4. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst belet de EG toepassing van bestaande maatregelen uit hoofde van artikel 299, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ter verbetering van de structurele economische en sociale situatie van de ultraperifere gebieden.
1. De overeenkomstsluitende partijen bij deze overeenkomst zijn de Unie der Comoren, de Republiek Madagaskar, de Republiek Mauritius, de Republiek der Seychellen, de Republiek Zambia en de Republiek Zimbabwe, hierna de „OZA-staten” genoemd, enerzijds, en de EG of haar lidstaten of de EG en haar lidstaten, in het kader van hun respectieve bevoegdheidsgebieden overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, hierna de „EG” genoemd, anderzijds, waarvoor deze overeenkomst in werking is getreden of voorlopig wordt toegepast.
2. Voor de toepassing van deze overeenkomst stemmen de OZA-staten, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, ermee in gezamenlijk op te treden. Wanneer in het kader van deze overeenkomst een individuele actie voorzien of vereist is om rechten uit te oefenen of verplichtingen na te leven, wordt verwezen naar „overeenkomstsluitende OZA-staat”.
3. De partijen of, naargelang het geval, de overeenkomstsluitende OZA-staat (OZA-staten) treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die vereist zijn om aan hun verplichtingen krachtens deze overeenkomst te voldoen en zien erop toe dat zij de in deze overeenkomst neergelegde doelstellingen in acht nemen.
4. Op een overeenkomstsluitende OZA-staat waarop de in hoofdstuk II genoemde rechten en plichten niet van toepassing zijn, zijn de rechten en plichten uit hoofde van de andere hoofdstukken van deze overeenkomst wel van toepassing.
1. Deze overeenkomst wordt ondertekend, geratificeerd en goedgekeurd volgens de toepasselijke grondwettelijke of interne voorschriften en procedures van de respectieve partijen.
2. Deze overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand volgende op de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
3. Kennisgevingen van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring moeten worden gezonden naar de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie en naar de secretaris-generaal van de Gemeenschappelijke Markt van Oostelijk en Zuidelijk Afrika, die de depositarissen voor deze overeenkomst zijn.
4. De EG en de overeenkomstsluitende OZA-staten komen overeen om, in afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst, de bepalingen van deze overeenkomst die in het kader van hun respectieve bevoegdheidsgebied vallen, alvast toe te passen, hierna „voorlopige toepassing” genoemd. Dit kan gebeuren door middel van voorlopige toepassing, wanneer dat mogelijk is, of door ratificatie van de overeenkomst.
5. Van de voorlopige toepassing wordt kennisgegeven aan de depositarissen. Deze overeenkomst wordt voorlopig toegepast vanaf 10 dagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van voorlopige toepassing van de EG of van de ratificatie of voorlopige toepassing van alle in bijlage II genoemde overeenkomstsluitende OZA-staten, afhankelijk van welke de laatste is.
6. In afwijking van de leden 2 en 4 kunnen de EG en de overeenkomstsluitende OZA-staten unilateraal stappen nemen om de overeenkomst, voor zover haalbaar, al voor de voorlopige toepassing toe te passen.
7. De EG of een of meer overeenkomstsluitende OZA-staten kunnen de andere partij schriftelijk kennis geven van hun voornemen deze overeenkomst op te zeggen.
8. De opzegging wordt een maand na de kennisgeving aan de andere partij van kracht.
9. Deze overeenkomst blijft van kracht totdat de volledige EPO in werking treedt.
Deze overeenkomst is van toepassing op, enerzijds, elk gebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is, onder de in dat verdrag neergelegde voorwaarden, en, anderzijds, het gebied van de overeenkomstsluitende OZA-staten. Verwijzingen in deze overeenkomst naar „gebied” worden in deze zin begrepen.
1. Hierbij wordt een EPO-comité opgericht.
2. Het EPO-comité is verantwoordelijk voor het beheer van alle onder deze overeenkomst vallende aangelegenheden, met inbegrip van de in artikel 36 bedoelde ontwikkelingssamenwerking, en voor de uitvoering van de in deze overeenkomst genoemde taken.
3. Het EPO-comité bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen. Elk van beide partijen stelt de organisatie van haar vertegenwoordiging vast.
4. Het EPO-comité stelt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de tussentijdse overeenkomst zijn reglement van orde vast.
1. Geen enkele bepaling in deze overeenkomst doet afbreuk aan de toepassing van passend geachte maatregelen als bedoeld in de artikelen 11 ter, 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou overeenkomstig de in die artikelen vastgestelde procedures.
2. In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van deel 3, titel II, van de Overeenkomst van Cotonou, met uitzondering van de daarin vervatte bepalingen inzake ontwikkelingssamenwerking, en de bepalingen van deze overeenkomst, hebben de bepalingen van deze overeenkomst voorrang.
3. De partijen erkennen dat enkele overeenkomstsluitende OZA-staten geen lid van de WTO zijn. Verwijzingen in deze overeenkomst naar WTO-overeenkomsten (met inbegrip van de daarin vervatte definities) en WTO-organen of -comités worden niet zo uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende OZA-staat die geen lid van de WTO is, verplichtingen uit hoofde van dergelijke WTO-overeenkomsten of besluiten van dergelijke WTO-organen of -comités opleggen die verder gaan dan de verplichtingen die die overeenkomstsluitende OZA-staat in het kader van deze overeenkomst uitdrukkelijk is aangegaan. In geval van strijdigheid tussen de bepalingen van WTO-overeenkomsten of besluiten van WTO-organen of -comités, enerzijds, en bepalingen van deze overeenkomst, anderzijds, hebben laatstgenoemde bepalingen altijd voorrang voor overeenkomstsluitende OZA-staten die geen lid van de WTO zijn.
4. De partijen komen overeen dat geen enkele bepaling in deze overeenkomst hen of de overeenkomstsluitende OZA-staten verplicht te handelen op een wijze die in strijd is met hun WTO-verplichtingen.
1. De volgende OZA-staten, te weten de Republiek Djibouti, de Staat Eritrea, de Federale Democratische Republiek Ethiopië, de Republiek Malawi en de Republiek Sudan, kunnen tot deze overeenkomst toetreden wanneer de partijen hiermee instemmen. Voor de toetredende staat treedt deze overeenkomst in werking in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke procedures van de EG, de OZA-staten en het toetredende land. De EG streeft ernaar deze overeenkomst zo spoedig mogelijk op het toetredende land toe te passen.
2. Elk verzoek om toetreding tot deze overeenkomst door een niet in lid 1 genoemde staat in de OZA-regio wordt ingediend bij het EPO-comité, dat erover beslist.
3. Het EPO-comité kan de voorwaarden en specifieke regelingen met het oog op de toetreding van een in lid 2 bedoelde staat vaststellen.
4. Voor een toetredende staat treedt deze overeenkomst in werking op de datum waarop hij zijn instrument van toetreding heeft neergelegd.
1. Het EPO-comité wordt in kennis gesteld van elk verzoek van een derde staat om toe te treden tot de EU. Tijdens de onderhandelingen tussen de EU en de staat die het verzoek heeft ingediend, verstrekt de EG de OZA-staten alle relevante informatie en stellen de OZA-staten de EG in kennis van hun problemen, zodat deze daar ten volle rekening mee kan houden. De OZA-staten worden door de EG in kennis gesteld van elke toetreding tot de EU.
2. Elke nieuwe lidstaat van de EU wordt vanaf de datum van zijn toetreding partij bij deze overeenkomst door middel van een daartoe strekkende clausule in de akte van toetreding. Indien de akte van toetreding tot de EU niet voorziet in een automatische toetreding tot deze overeenkomst, treedt de betrokken EU-lidstaat toe door nederlegging van een akte van toetreding bij de twee depositarissen, die hiervan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift doen toekomen aan de OZA-staten.
3. De partijen onderzoeken de gevolgen van de toetreding van nieuwe EU-lidstaten voor deze overeenkomst. Het EPO-comité kan de nodige overgangs- of wijzigingsmaatregelen vaststellen.
1. Wijzigingen in deze overeenkomst worden goedgekeurd door het EPO-comité; ze treden in werking wanneer ze zijn geratificeerd.
2. Het EPO-comité stelt overgangsmaatregelen vast indien deze nodig mochten zijn totdat de gewijzigde bepalingen in werking treden.
Deze overeenkomst is opgesteld in tweevoud, in de volgende talen: Bulgaars, Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Ests, Fins, Frans, Duits, Grieks, Hongaars, Italiaans, Lets, Litouws, Maltees, Pools, Portugees, Roemeens, Slowaaks, Sloveens, Spaans en Zweeds, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.
INHOUD |
|||
TITEL I: |
Algemene bepalingen |
||
Artikelen |
|||
1. |
Definities |
||
TITEL II: |
Definitie van het begrip „producten van oorsprong” |
||
Artikelen |
|||
2. |
Algemene voorwaarden |
||
3. |
Cumulatie in de Gemeenschap |
||
4. |
Cumulatie in de OZA-staten |
||
5. |
Cumulatie met naburige ontwikkelingslanden |
||
6. |
Volledig verkregen producten |
||
7. |
Toereikende be- of verwerking |
||
8. |
Ontoereikende be- of verwerking |
||
9. |
In aanmerking te nemen eenheid |
||
10. |
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen |
||
11. |
Stellen en assortimenten |
||
12. |
Neutrale elementen |
||
TITEL III: |
Territoriale voorwaarden |
||
Artikelen |
|||
13. |
Territorialiteitsbeginsel |
||
14. |
Rechtstreeks vervoer |
||
15. |
Tentoonstellingen |
||
TITEL IV: |
Bewijs van oorsprong |
||
Artikelen |
|||
16. |
Algemene voorwaarden |
||
17. |
Procedure voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 |
||
18. |
Afgifte achteraf van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 |
||
19. |
Afgifte van een duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 |
||
20. |
Afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan de hand van een eerder opgesteld of afgegeven bewijs van oorsprong |
||
21. |
Voorwaarden voor het opstellen van een factuurverklaring |
||
22. |
Toegelaten exporteur |
||
23. |
Geldigheid van het bewijs van oorsprong |
||
24. |
Doorvoerprocedure |
||
25. |
Overlegging van het bewijs van oorsprong |
||
26. |
Invoer in deelzendingen |
||
27. |
Vrijstelling van het bewijs van oorsprong |
||
28. |
Informatieprocedure in verband met cumulatie |
||
29. |
Bewijsstukken |
||
30. |
Bewaring van het bewijs van oorsprong en de bewijsstukken |
||
31. |
Verschillen en vormfouten |
||
32. |
In euro uitgedrukte bedragen |
||
TITEL V: |
Regelingen voor administratieve samenwerking |
||
Artikelen |
|||
33. |
Administratieve voorwaarden waaronder producten voor preferenties in aanmerking komen |
||
34. |
Kennisgeving door douaneautoriteiten van de partijen |
||
35. |
Wederzijdse bijstand |
||
36. |
Controle van het bewijs van oorsprong |
||
37. |
Controle van leveranciersverklaringen |
||
38. |
Geschillenbeslechting |
||
39. |
Sancties |
||
40. |
Vrije zones |
||
41. |
Comité voor douanesamenwerking |
||
42. |
Afwijkingen |
||
TITEL VI: |
Ceuta en Melilla |
||
Artikelen |
|||
43. |
Bijzondere voorwaarden |
||
TITEL VII: |
Slotbepalingen |
||
Artikelen |
|||
44. |
Wijzigingen van het protocol |
||
45. |
Bijlagen |
||
46. |
Tenuitvoerlegging van het protocol |
||
BIJLAGEN |
|||
BIJLAGE I bij Protocol 1: |
Aantekeningen bij de lijst in bijlage II |
||
BIJLAGE II bij Protocol 1: |
Lijst van oorsprongverlenende be- of verwerkingen, verricht ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen, die deze materialen oorsprong verlenen |
||
BIJLAGE II(a) bij Protocol 1: |
Afwijkingen van de lijst van oorsprongverlenende be- of verwerkingen, verricht ten aanzien van niet van oorsprong zijnde materialen, die deze materialen oorsprong verlenen overeenkomstig artikel 7, lid 2 |
||
BIJLAGE III bij Protocol 1: |
Formulier voor het certificaat inzake goederenverkeer |
||
BIJLAGE IV bij Protocol 1: |
Factuurverklaring |
||
BIJLAGE V A bij Protocol 1: |
Leveranciersverklaring voor producten van preferentiële oorsprong |
||
BIJLAGE V B bij Protocol 1: |
Leveranciersverklaring voor producten die niet van preferentiële oorsprong zijn |
||
BIJLAGE VI bij Protocol 1: |
Inlichtingenblad |
||
BIJLAGE VII bij Protocol 1: |
Formulier voor een verzoek om afwijking |
||
BIJLAGE VIII bij Protocol 1: |
Naburige ontwikkelingslanden |
||
BIJLAGE IX bij Protocol 1: |
Landen en gebieden overzee |
||
BIJLAGE X bij Protocol 1: |
Producten waarop de cumulatiebepalingen van de artikelen 3 en 4 na 1 oktober 2015 van toepassing zijn en waarop artikel 5 niet van toepassing is |
||
BIJLAGE XI bij Protocol 1: |
Andere ACS-staten |
||
BIJLAGE XII bij Protocol 1: |
Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika waarop de cumulatiebepalingen van artikel 4 niet van toepassing zijn |
||
BIJLAGE XIII bij Protocol 1: |
Producten van oorsprong uit Zuid-Afrika waarop de cumulatiebepalingen van artikel 4 na 31 december 2009 van toepassing zijn |
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
elke soort be- of verwerking, met inbegrip van assemblage of speciale behandelingen;
alle ingrediënten, grondstoffen, componenten of delen enz., die bij de vervaardiging van het product worden gebruikt;
het product dat wordt vervaardigd, ook indien dit bestemd is om later bij de vervaardiging van een ander product te worden gebruikt;
zowel materialen als producten;
de waarde zoals bepaald overeenkomstig de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (Overeenkomst inzake de douanewaarde van de WTO);
de prijs van het product af fabriek, betaald aan de fabrikant in de Gemeenschap of in de OZA-staten in wiens onderneming de laatste be- of verwerking is verricht, voor zover in die prijs de waarde is begrepen van alle gebruikte materialen, verminderd met alle binnenlandse belastingen die worden of kunnen worden terugbetaald wanneer het verkregen product wordt uitgevoerd;
de douanewaarde ten tijde van de invoer van de gebruikte materialen die niet van oorsprong zijn, of, indien deze niet bekend is en niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of in de OZA-staten is betaald;
de waarde van deze materialen volgens de definitie in punt g), die van overeenkomstige toepassing is;
de prijs af fabriek verminderd met de douanewaarde van elk van de verwerkte materialen die van oorsprong zijn uit de andere in de artikelen 3 en 4 bedoelde landen of gebieden waarmee cumulatie mogelijk is, of, indien de douanewaarde niet bekend is of niet kan worden vastgesteld, de eerste controleerbare prijs die voor de materialen in de Gemeenschap of in een van de OZA-staten is betaald;
genoemd;
de indeling van een product of materiaal onder een bepaalde post;
producten die gelijktijdig van één exporteur naar één geadresseerde worden verzonden of die vergezeld gaan van een enkel vervoersdocument voor de verzending van de exporteur naar de geadresseerde, of bij gebreke daarvan, een enkele factuur;
met inbegrip van de territoriale wateren;
de landen en gebieden overzee zoals gedefinieerd in bijlage IX;
alle ACS-staten met uitzondering van de OZA-staten.
1. Voor de toepassing van de economische partnerschapsovereenkomst OZA-EU, hierna „de overeenkomst” genoemd, worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit de Gemeenschap:
a. volledig in de Gemeenschap verkregen producten in de zin van artikel 6 van dit protocol;
b. in de Gemeenschap verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet volledig zijn verkregen, mits die materialen in de Gemeenschap een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 7.
2. Voor de toepassing van de overeenkomst worden de volgende producten beschouwd als van oorsprong uit een OZA-staat:
a. volledig in een OZA-staat verkregen producten in de zin van artikel 6 van dit protocol;
b. in een OZA-staat verkregen producten waarin materialen zijn verwerkt die daar niet volledig zijn verkregen, mits die materialen in die OZA-staat een be- of verwerking hebben ondergaan die toereikend is in de zin van artikel 7.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 1, worden producten als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd als zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit een OZA-staat, andere ACS-staten of de LGO's, mits de be- of verwerking in de Gemeenschap ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen. De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan.
2. Wanneer de be- of verwerking in de Gemeenschap niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de in lid 1 bedoelde andere landen en gebieden. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging in de Gemeenschap zijn gebruikt, voor zijn rekening neemt.
3. Producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 bedoelde landen of gebieden, die geen be- of verwerking in de Gemeenschap ondergaan, behouden hun oorsprong indien zij naar een van deze landen of gebieden worden uitgevoerd.
4. Voor de toepassing van artikel 2, lid 1, onder b), worden be- of verwerkingen in een OZA-staat, in de andere ACS-staten of in de LGO's geacht in de Gemeenschap te zijn verricht wanneer de verkregen producten naderhand nog in de Gemeenschap worden be- of verwerkt. Wanneer de van oorsprong zijnde producten op grond van deze bepaling in twee of meer van de betrokken landen of gebieden worden verkregen, worden zij alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd indien de be- of verwerking ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen.
5. Wanneer de be- of verwerking in de Gemeenschap niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit de Gemeenschap beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de materialen die in een van de in lid 4 bedoelde andere landen en gebieden werden gebruikt. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan bij de vervaardiging gebruikte materialen voor zijn rekening neemt.
6. De in dit artikel bedoelde cumulatie kan alleen worden toegepast wanneer:
a. de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprongsstatus en het land van bestemming een overeenkomst inzake administratieve samenwerking hebben gesloten die een correcte toepassing van dit artikel garandeert;
b. materialen en producten de oorsprongsstatus hebben verkregen door toepassing van dezelfde oorsprongsregels als die welke in dit protocol zijn vermeld;
c. de Gemeenschap de OZA-staten via de Europese Commissie bijzonderheden verstrekt over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast.
7. De in dit artikel bedoelde cumulatie kan voor de in bijlage X genoemde producten pas vanaf 1 oktober 2015 worden toegepast en voor rijst bedoeld in tariefpost 1006 pas vanaf 1 januari 2010.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, worden producten als van oorsprong uit een OZA-staat beschouwd als zij daar zijn verkregen en in die producten materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit de Gemeenschap, andere ACS-staten, de LGO's of andere OZA-staten, mits de be- of verwerking in die OZA-staat ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen. De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan.
2. Wanneer de be- of verwerking in de OZA-staat niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de gebruikte materialen van oorsprong uit een van de in lid 1 bedoelde andere landen en gebieden. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging in die OZA-staat zijn gebruikt, voor zijn rekening neemt.
3. Producten van oorsprong uit een van de in de leden 1 en 2 bedoelde landen of gebieden, die geen be- of verwerking in de OZA-staat ondergaan, behouden hun oorsprong indien zij naar een van die landen of gebieden worden uitgevoerd.
4. Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, onder b), worden be- of verwerkingen in de Gemeenschap, de andere OZA-staten, de andere ACS-staten of de LGO's geacht in een bepaalde OZA-staat te zijn verricht wanneer de verkregen producten naderhand nog in die OZA-staat worden be- of verwerkt. Wanneer de van oorsprong zijnde producten op grond van deze bepaling in twee of meer van de betrokken landen of gebieden worden verkregen, worden zij alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd indien de be- of verwerking ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen.
5. Wanneer de be- of verwerking in de OZA-staat niet ingrijpender is dan de in artikel 8 genoemde be- of verwerkingen, wordt het verkregen product alleen als van oorsprong uit die OZA-staat beschouwd wanneer de aldaar toegevoegde waarde groter is dan de waarde van de materialen die in een van de in lid 4 bedoelde andere landen en gebieden werden gebruikt. Indien dit niet het geval is, wordt het verkregen product beschouwd als van oorsprong uit het land of gebied dat de hoogste waarde aan bij de vervaardiging gebruikte materialen voor zijn rekening neemt.
6. De in dit artikel bedoelde cumulatie kan alleen worden toegepast wanneer:
a. de landen die betrokken zijn bij het verwerven van de oorsprongsstatus en het land van bestemming een overeenkomst inzake administratieve samenwerking hebben gesloten die een correcte toepassing van dit artikel garandeert;
b. materialen en producten de oorsprongsstatus hebben verkregen door toepassing van dezelfde oorsprongsregels als die welke in dit protocol zijn vermeld;
c. de OZA-staten de Gemeenschap via de Europese Commissie bijzonderheden verstrekken over overeenkomsten inzake administratieve samenwerking met de andere in dit artikel bedoelde landen of gebieden. De Europese Commissie en de OZA-staten maken, respectievelijk in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie en volgens hun eigen procedures, bekend vanaf welke datum de in dit artikel bedoelde cumulatie met de in dit artikel bedoelde landen of gebieden die aan de nodige eisen hebben voldaan, mag worden toegepast.
7. De in dit artikel bedoelde cumulatie is niet van toepassing op de in bijlage X genoemde producten. Desalniettemin kan de in dit artikel bedoelde cumulatie pas vanaf 1 oktober 2015 worden toegepast voor de in bijlage X genoemde producten en pas vanaf 1 januari 2010 voor rijst als bedoeld in tariefpost 1006 wanneer de voor de vervaardiging van die producten gebruikte materialen van oorsprong zijn uit of wanneer de be- of verwerking wordt verricht in een OZA-staat of in een andere ACS-staat die partij is bij een economische partnerschapsovereenkomst.
8. Dit artikel is niet van toepassing op producten van bijlage XII die van oorsprong zijn uit Zuid-Afrika. Op de in bijlage XIII genoemde producten van oorsprong uit Zuid-Afrika is de in dit artikel bedoelde cumulatie na 31 december 2009 van toepassing.
In overeenstemming met artikel 41 worden, op verzoek van de OZA-staten, materialen van oorsprong uit een naburig ontwikkelingsland dat geen ACS-staat is maar tot een samenhangende geografische entiteit behoort, waarvan een lijst in bijlage VIII is opgenomen, als materialen van oorsprong uit een OZA-staat beschouwd wanneer zij in een aldaar verkregen product zijn verwerkt. De materialen behoeven geen toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan, mits:
a. de be- of verwerking in de OZA-staat ingrijpender is dan de in artikel 8 vermelde be- en verwerkingen;
b. de OZA-staten, de Gemeenschap en de betrokken naburige ontwikkelingslanden een overeenkomst hebben gesloten die voorziet in adequate administratieve samenwerkingsprocedures om de correcte toepassing van deze alinea te garanderen.
De in dit artikel bedoelde cumulatie is niet van toepassing op de lijst van producten die bij besluit van het comité voor douanesamenwerking zal worden opgesteld.
Aan de hand van dit protocol wordt vastgesteld of de producten van oorsprong zijn uit een naburig ontwikkelingsland, zoals gedefinieerd in bijlage VIII.
1. Als volledig in een OZA-staat of in de Gemeenschap verkregen worden beschouwd:
a. aldaar uit de bodem of zeebodem gewonnen minerale producten;
b. aldaar geoogste producten van het plantenrijk;
c. aldaar geboren en opgefokte levende dieren;
d. producten afkomstig van aldaar gehouden levende dieren;
e.
i. producten van de aldaar bedreven jacht en visserij;
ii. producten van de aldaar bedreven aquicultuur, maricultuur daaronder begrepen, wanneer de vis er is geboren en opgefokt;
f. producten van de zeevisserij en andere producten van de zee die door hun schepen buiten de territoriale wateren van de Gemeenschap of een OZA-staat uit zee werden gewonnen;
g. producten die, uitsluitend uit de onder f) bedoelde producten, aan boord van hun fabrieksschepen werden vervaardigd;
h. aldaar verzamelde gebruikte artikelen die slechts voor de terugwinning van grondstoffen kunnen dienen, met inbegrip van gebruikte banden die uitsluitend geschikt zijn om van een nieuw loopvak te worden voorzien of slechts als afval kunnen worden gebruikt;
i. afval en schroot afkomstig van aldaar verrichte industriële bewerkingen;
j. producten, buiten de territoriale wateren gewonnen uit de zeebodem of -ondergrond, mits zij het alleenrecht hebben op ontginning van deze bodem of ondergrond;
k. goederen die aldaar uitsluitend uit de onder a) tot en met j) bedoelde producten zijn vervaardigd.
2. De termen „hun schepen” en „hun fabrieksschepen” in lid 1, onder f) en g), zijn slechts van toepassing op schepen en fabrieksschepen:
a. die in een lidstaat van de EG of in een OZA-staat zijn geregistreerd;
b. die de vlag van een lidstaat van de EG of van een OZA-staat voeren;
c. die aan een van de volgende voorwaarden voldoen:
i. zij behoren voor ten minste 50% toe aan onderdanen van een lidstaat van de EG of van een OZA-staat;
of
ii. zij behoren toe aan een onderneming:
– die haar hoofdkantoor en haar belangrijkste handelsactiviteit in een lidstaat van de EG of in een OZA-staat heeft; en
– die voor ten minste 50% toebehoort aan een lidstaat van de EG of een OZA-staat of aan overheidsorganen of onderdanen van die lidstaat of OZA-staat.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 erkent de Gemeenschap, op verzoek van een OZA-staat, dat door die OZA-staat gecharterde of geleasede vaartuigen worden beschouwd als „zijn schepen” om in zijn exclusieve economische zone visserijactiviteiten uit te oefenen, mits het comité voor douanesamenwerking van oordeel is dat het charter- of leasecontract, dat in eerste instantie aan de Gemeenschap is aangeboden, een geschikte manier is om de capaciteit van de betrokken OZA-staat om voor eigen rekening te vissen, verder te ontwikkelen en met name dat die OZA-staat de verantwoordelijkheid draagt voor het nautische en commerciële beheer van het vaartuig dat hem gedurende langere tijd ter beschikking staat.
4. Aan de voorwaarden van lid 2 kan worden voldaan in verschillende staten, zolang deze behoren tot de OZA-staten. In dat geval worden de producten geacht de oorsprong te hebben van de staat waarvan onderdanen of ondernemingen overeenkomstig lid 2, onder c), eigenaar zijn van het schip of het fabrieksschip. Wanneer een schip of een fabrieksschip eigendom is van onderdanen of ondernemingen uit staten die partij zijn bij verschillende economische partnerschapsovereenkomsten, worden de producten geacht van oorsprong te zijn uit de staat waarvan de onderdanen of ondernemingen overeenkomstig lid 2, onder c), het grootste aandeel hebben.
1. Voor de toepassing van artikel 2 worden niet volledig verkregen producten geacht een toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan wanneer aan de voorwaarden in de lijst in bijlage II is voldaan.
2. In afwijking van lid 1 kunnen de in bijlage II(a) opgenomen producten worden geacht voor de toepassing van artikel 2 een toereikende be- of verwerking te hebben ondergaan wanneer is voldaan aan de in die bijlage genoemde voorwaarden.
3. De in de leden 1 en 2 bedoelde voorwaarden geven voor alle onder deze overeenkomst vallende producten aan welke be- of verwerkingen bij de vervaardiging gebruikte, niet van oorsprong zijnde materialen moeten hebben ondergaan, en gelden slechts voor die materialen. Dit betekent dat indien een product dat de oorsprongsstatus heeft verkregen doordat het aan de in een van beide lijsten genoemde voorwaarden heeft voldaan, bij de vervaardiging van een ander product wordt gebruikt, de voorwaarden die van toepassing zijn op het product waarin het is verwerkt daarvoor niet gelden, en ook wordt geen rekening gehouden met de niet van oorsprong zijnde materialen die bij de vervaardiging ervan kunnen zijn gebruikt.
4. In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen niet van oorsprong zijnde materialen die volgens de voorwaarden in de bijlagen II en II(a) niet bij de vervaardiging van een bepaald product mogen worden gebruikt, toch worden gebruikt, mits:
a. de totale waarde ervan niet meer bedraagt dan 15% van de prijs af fabriek van het product;
b. de in de lijst vermelde maximumwaarden voor niet van oorsprong zijnde materialen door de toepassing van dit lid niet worden overschreden.
5. Lid 4 is niet van toepassing op producten bedoeld in de hoofdstukken 50 tot en met 63 van het geharmoniseerd systeem.
6. De leden 1 tot en met 5 zijn van toepassing behoudens het bepaalde in artikel 8.
1. Onverminderd lid 2 worden de volgende be- of verwerkingen als ontoereikend beschouwd om de oorsprongsstatus te verkrijgen, ongeacht of aan de voorwaarden van artikel 7 is voldaan:
a. behandelingen om de producten tijdens vervoer en opslag in goede staat te bewaren;
b. het splitsen en samenvoegen van colli;
c. het wassen of schoonmaken; het stofvrij maken of het verwijderen van roest, olie, verf of dergelijke;
d. het strijken of persen van textiel;
e. het eenvoudig schilderen of polijsten;
f. het ontvliezen of doppen, het geheel of gedeeltelijk bleken, het polijsten en het glaceren van granen of rijst;
g. het kleuren van suiker of het vormen van suikerklonten; het geheel of gedeeltelijk vermalen van kristalsuiker;
h. het pellen, ontpitten of schillen van vruchten of groenten;
i. het aanscherpen of het eenvoudig vermalen of versnijden;
j. het zeven, sorteren, classificeren, assorteren (daaronder begrepen het samenstellen van stellen of assortimenten van artikelen);
k. het eenvoudig verpakken in flessen, flacons, blikken, zakken, kratten of dozen, het bevestigen op kaarten of platen en alle andere eenvoudige handelingen in verband met de verpakking;
l. het aanbrengen of opdrukken van merken, etiketten, beeldmerken of andere soortgelijke onderscheidingstekens op de producten zelf of op de verpakking;
m. het eenvoudig mengen van producten, ook indien van verschillende soorten; het mengen van suiker met andere stoffen;
n. het eenvoudig samenvoegen van delen van artikelen tot een volledig artikel dan wel het uit elkaar nemen van artikelen;
o. twee of meer van de onder a) tot en met n) vermelde behandelingen tezamen;
p. het slachten van dieren.
2. Alle be- en verwerkingen die een product in de Gemeenschap of in de OZA-staten heeft ondergaan, worden tezamen genomen om te bepalen of deze als ontoereikend in de zin van lid 1 moeten worden beschouwd.
1. De voor de toepassing van dit protocol in aanmerking te nemen eenheid is het product dat bij het vaststellen van de indeling in de nomenclatuur van het geharmoniseerd systeem als de basiseenheid wordt beschouwd.
Hieruit volgt dat:
a. wanneer een product, bestaande uit een groep of verzameling van artikelen, onder een enkele post van het geharmoniseerd systeem wordt ingedeeld, het geheel de in aanmerking te nemen eenheid vormt;
b. wanneer een zending uit een aantal identieke producten bestaat die onder dezelfde post van het geharmoniseerd systeem zijn ingedeeld, elk product voor de toepassing van dit protocol afzonderlijk moet worden genomen.
2. Wanneer volgens algemene regel 5 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem de verpakking meetelt voor het vaststellen van de indeling, telt deze ook mee voor het vaststellen van de oorsprong.
Toebehoren, vervangingsonderdelen en gereedschappen die samen met materieel, machines, apparaten of voertuigen worden verzonden en die deel uitmaken van de normale uitrusting daarvan en in de prijs ervan zijn begrepen of niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, worden geacht een geheel te vormen met het materieel of de machines, apparaten of voertuigen in kwestie.
Stellen en assortimenten in de zin van algemene regel 3 voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem worden als van oorsprong beschouwd wanneer alle samenstellende delen van oorsprong zijn. Een stel of assortiment bestaande uit producten van oorsprong en producten die niet van oorsprong zijn, wordt als van oorsprong beschouwd wanneer de waarde van de producten die niet van oorsprong zijn niet meer dan 15% van de prijs af fabriek van het stel of assortiment bedraagt.
Om de oorsprong van een product te bepalen, behoeft niet te worden nagegaan wat de oorsprong is van de bij de vervaardiging van dat product gebruikte:
a. energie en brandstof;
b. fabrieksuitrusting;
c. machines en werktuigen;
d. goederen die in de uiteindelijke samenstelling van het product niet voorkomen en ook niet bedoeld waren om daarin voor te komen.
1. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 moet zonder onderbreking zijn voldaan aan de in titel II genoemde voorwaarden met betrekking tot het verkrijgen van de oorsprongsstatus in de OZA-staten of in de Gemeenschap.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 worden goederen van oorsprong die uit een OZA-staat of de Gemeenschap naar een ander land zijn uitgevoerd en dan terugkeren, geacht geen product van oorsprong meer te zijn, tenzij ten genoegen van de douaneautoriteiten kan worden aangetoond dat:
a. de goederen die terugkeren dezelfde zijn als de eerder uitgevoerde goederen; en
b. de goederen, terwijl zij in het andere land waren of toen zij werden uitgevoerd, geen andere be- of verwerkingen hebben ondergaan dan die welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren.
1. De preferentiële behandeling waarin de overeenkomst voorziet, is uitsluitend van toepassing op producten die aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en die rechtstreeks tussen een OZA-staat en de Gemeenschap worden vervoerd, dan wel via het gebied van de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde andere landen waarmee cumulatie mogelijk is. Producten die een enkele zending vormen, kunnen evenwel via een ander gebied worden vervoerd, eventueel met overslag of tijdelijke opslag op dat gebied, mits ze in het land van doorvoer of opslag onder toezicht van de douane blijven en aldaar geen andere behandelingen ondergaan dan lossen en opnieuw laden of behandelingen om ze in goede staat te bewaren.
Het is evenwel toegestaan producten van oorsprong per pijpleiding door een ander gebied dan dat van een OZA-staat of de Gemeenschap te vervoeren.
2. Het bewijs dat aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, wordt geleverd door overlegging van de volgende stukken aan de douaneautoriteiten van het land van invoer:
a. een enkel vervoersdocument voor het vervoer van het land van uitvoer door het land van doorvoer; of
b. een door de douaneautoriteiten van het land van doorvoer afgegeven certificaat, waarin:
i. de producten nauwkeurig zijn omschreven;
ii. de data zijn vermeld waarop de producten gelost en opnieuw geladen zijn, in voorkomend geval onder vermelding van de scheepsnamen of van de andere gebruikte vervoermiddelen;
en
iii. wordt verklaard onder welke omstandigheden de producten in het land van doorvoer verbleven; of
c. bij gebreke van bovengenoemde stukken, enig ander bewijsstuk.
1. Op producten van oorsprong die zijn verzonden naar een tentoonstelling in een ander land of gebied dan de in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden waarmee cumulatie mogelijk is, en die na de tentoonstelling zijn verkocht voor invoer in de Gemeenschap of een OZA-staat, is bij die invoer de overeenkomst van toepassing, mits ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat:
a. een exporteur deze producten vanuit een OZA-staat of de Gemeenschap naar het land van de tentoonstelling heeft verzonden en deze daar heeft tentoongesteld;
b. die exporteur de producten heeft verkocht of op andere wijze heeft afgestaan aan een persoon in een OZA-staat of in de Gemeenschap;
c. de producten tijdens of onmiddellijk na de tentoonstelling in dezelfde staat zijn verzonden als waarin zij naar de tentoonstelling zijn gegaan;
en
d. de producten vanaf het moment dat zij naar de tentoonstelling werden verzonden, niet voor andere doeleinden zijn gebruikt dan om op die tentoonstelling te worden vertoond.
2. Overeenkomstig titel IV wordt een bewijs van oorsprong afgegeven of opgesteld, dat op de gebruikelijke wijze bij de douaneautoriteiten van het land van invoer wordt ingediend. Op dit bewijs moeten de naam en het adres van de tentoonstelling zijn vermeld. Zo nodig kunnen aanvullende bewijsstukken worden gevraagd ten aanzien van de omstandigheden waaronder de producten werden tentoongesteld.
3. Lid 1 is van toepassing op alle tentoonstellingen, beurzen of soortgelijke openbare evenementen met een commercieel, industrieel, agrarisch of ambachtelijk karakter die niet voor particuliere doeleinden in winkels of bedrijfsruimten met het oog op de verkoop van buitenlandse producten worden gehouden, en gedurende welke de producten onder douanetoezicht blijven.
1. Producten van oorsprong uit een OZA-staat komen bij invoer in de Gemeenschap en producten van oorsprong uit de Gemeenschap komen bij invoer in een OZA-staat voor de voordelen van de overeenkomst in aanmerking op vertoon van:
a. een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, waarvan het model in bijlage III is opgenomen; of
b. in de in artikel 21, lid 1, bedoelde gevallen, een verklaring van de exporteur op een factuur, pakbon of ander handelsdocument, waarin de producten voldoende duidelijk zijn omschreven om ze te kunnen identificeren, hierna „factuurverklaring” genoemd; de tekst van deze factuurverklaring is opgenomen in bijlage IV.
2. In afwijking van lid 1 komen producten van oorsprong in de zin van dit protocol in de in artikel 27 bedoelde gevallen voor de voordelen van de overeenkomst in aanmerking zonder dat een van de hierboven genoemde documenten behoeft te worden overgelegd.
3. Voor de toepassing van deze titel streven de exporteurs ernaar een taal te gebruiken die zowel door de OZA-staten als door de Gemeenschap wordt gebruikt.
1. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer afgegeven op schriftelijke aanvraag van de exporteur of, onder diens verantwoordelijkheid, van zijn gemachtigde.
2. Te dien einde vult de exporteur of diens gemachtigde zowel het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 als het aanvraagformulier in; modellen van beide formulieren zijn in bijlage III opgenomen. Deze formulieren worden overeenkomstig de bepalingen van dit protocol ingevuld. Indien zij met de hand worden ingevuld, moet dit met inkt en in blokletters gebeuren. De producten moeten worden omschreven in het daartoe bestemde vak zonder dat regels worden opengelaten. Indien het vak niet volledig wordt ingevuld, wordt onder de laatste regel een horizontale lijn getrokken en wordt het niet-ingevulde gedeelte doorgekruist.
3. Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, moeten op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer waar dat certificaat wordt afgegeven, steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan alle andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
4. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten van een lidstaat of van een OZA-staat afgegeven indien de betrokken producten kunnen worden beschouwd als producten van oorsprong uit de Gemeenschap, uit een OZA-staat of uit een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden, en aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
5. De met de afgifte van het certificaat belaste douaneautoriteiten nemen de nodige maatregelen om te controleren of de producten van oorsprong zijn en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten. Zij zien er ook op toe dat de in lid 2 bedoelde formulieren correct zijn ingevuld. Zij gaan met name na of het voor de omschrijving van de producten bestemde vak zodanig is ingevuld dat frauduleuze toevoegingen niet mogelijk zijn.
6. De datum van afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt vermeld in vak 11 van het certificaat.
7. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt door de douaneautoriteiten afgegeven en ter beschikking van de exporteur gesteld zodra de goederen werkelijk worden uitgevoerd of wanneer het zeker is dat zij zullen worden uitgevoerd.
1. In afwijking van artikel 17, lid 7, kan een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 bij wijze van uitzondering worden afgegeven na de uitvoer van de producten waarop het betrekking heeft, indien:
a. dit door een vergissing, onopzettelijk verzuim of bijzondere omstandigheden niet bij de uitvoer is gebeurd; of
b. ten genoegen van de douaneautoriteiten wordt aangetoond dat er wel een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is afgegeven, maar dat dit bij de invoer om technische redenen niet is aanvaard.
2. Voor de toepassing van lid 1 moet de exporteur in zijn aanvraag plaats en datum van uitvoer vermelden voor de producten waarop het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 betrekking heeft, onder opgave van de redenen van zijn aanvraag.
3. De douaneautoriteiten kunnen eerst tot afgifte achteraf van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 overgaan na te hebben vastgesteld dat de gegevens in de aanvraag van de exporteur overeenstemmen met die in het desbetreffende dossier.
4. Op een achteraf afgegeven certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht:
„ISSUED RETROSPECTIVELY”.
5. De in lid 4 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
1. In geval van diefstal, verlies of vernietiging van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 kan de exporteur de douaneautoriteiten die het certificaat hebben afgegeven, verzoeken een duplicaat op te maken aan de hand van de uitvoerdocumenten die in hun bezit zijn.
2. Op het aldus afgegeven duplicaat wordt in de Engelse taal de volgende vermelding aangebracht:
„DUPLICATE”.
3. De in lid 2 bedoelde vermelding wordt aangebracht in het vak „Opmerkingen” van het duplicaat van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1.
4. Het duplicaat draagt dezelfde datum van afgifte als het oorspronkelijke certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 en is vanaf die datum geldig.
Voor producten van oorsprong die in een OZA-staat of in de Gemeenschap onder toezicht van een douanekantoor zijn geplaatst, kan het oorspronkelijke bewijs van oorsprong bij verzending van deze producten of van een gedeelte daarvan naar een andere plaats binnen de OZA-staten of de Gemeenschap door een of meer certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 worden vervangen. Dergelijke certificaten worden afgegeven door het douanekantoor dat toezicht houdt op de producten en geviseerd door de douaneautoriteit die toezicht houdt op de producten.
1. De in artikel 16, lid 1, onder b), genoemde factuurverklaring kan worden opgesteld:
a. door een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22; of
b. voor zendingen bestaande uit een of meer colli met producten van oorsprong waarvan de totale waarde niet meer dan 6 000 euro bedraagt, door elke exporteur.
2. Een factuurverklaring kan worden opgesteld indien de betrokken producten als van oorsprong uit een OZA-staat, uit de Gemeenschap of uit een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen of gebieden kunnen worden beschouwd en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen.
3. De exporteur die een factuurverklaring opstelt, moet op verzoek van de douaneautoriteiten van het land van uitvoer steeds de nodige documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de betrokken producten van oorsprong zijn en dat aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
4. De factuurverklaring, waarvan de tekst in bijlage IV bij dit protocol is opgenomen, wordt door de exporteur op de factuur, de pakbon of een ander handelsdocument getypt, gestempeld of gedrukt in een van de in die bijlage opgenomen taalversies, overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht van het land van uitvoer. Indien de factuurverklaring met de hand wordt geschreven, moet dit met inkt en in blokletters geschieden.
5. De factuurverklaring wordt door de exporteur met de hand ondertekend. Een toegelaten exporteur in de zin van artikel 22 behoeft deze verklaring echter niet te ondertekenen, mits hij de douaneautoriteiten van het land van uitvoer een schriftelijke verklaring doet toekomen waarin hij de volle verantwoordelijkheid op zich neemt voor alle factuurverklaringen waaruit zijn identiteit blijkt alsof hij deze met de hand had ondertekend.
6. Een factuurverklaring kan door de exporteur worden opgesteld bij of na de uitvoer van de producten waarop zij betrekking heeft, maar moet uiterlijk twee jaar na de invoer van de producten waarop zij betrekking heeft in het land van invoer worden aangeboden.
1. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer kunnen een exporteur die veelvuldig producten verzendt waarop de bepalingen inzake handelssamenwerking van de overeenkomst van toepassing zijn, vergunning verlenen factuurverklaringen op te stellen ongeacht de waarde van de betrokken producten. Een exporteur die een dergelijke vergunning aanvraagt, moet ten genoegen van de douaneautoriteiten alle waarborgen bieden die nodig zijn voor de controle op de oorsprongsstatus van de producten en de naleving van de overige voorwaarden van dit protocol.
2. De douaneautoriteiten kunnen het verlenen van de status van toegelaten exporteur afhankelijk stellen van alle voorwaarden die zij dienstig achten.
3. De douaneautoriteiten kennen de toegelaten exporteur een vergunningsnummer toe, dat op de factuurverklaringen moet worden vermeld.
4. De douaneautoriteiten houden toezicht op het gebruik van de vergunning door de toegelaten exporteur.
5. De douaneautoriteiten kunnen de vergunning te allen tijde intrekken. Zij zijn verplicht dit te doen wanneer de toegelaten exporteur niet langer de in lid 1 bedoelde garanties biedt, niet meer aan de in lid 2 bedoelde voorwaarden voldoet of de vergunning niet op de juiste wijze gebruikt.
1. Een bewijs van oorsprong is vanaf de datum van afgifte in het land van uitvoer tien maanden geldig en moet binnen deze periode worden ingediend bij de douaneautoriteiten van het land van invoer.
2. Bewijzen van oorsprong die na het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn bij de douaneautoriteiten van het land van invoer worden ingediend, kunnen met het oog op de toepassing van de preferentiële behandeling worden aanvaard wanneer de verlate indiening het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
3. In andere gevallen van verlate indiening kunnen de douaneautoriteiten van het land van invoer de bewijzen van oorsprong aanvaarden indien de producten vóór het verstrijken van genoemde termijn bij hen zijn aangebracht.
Wanneer de goederen een in de artikelen 3 en 4 bedoeld land of gebied binnenkomen dat niet het land van oorsprong is, gaat een nieuwe geldigheidsduur van 4 maanden in op de datum waarop de douaneautoriteiten van het land van doorvoer in vak 7 van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1:
– het woord „transit”,
– de naam van het land van doorvoer,
– het officiële stempel, waarvan een voorbeeld overeenkomstig artikel 34 aan de Europese Commissie is toegezonden,
– de datum van deze verklaringen, hebben aangebracht.
Bewijzen van oorsprong worden bij de douaneautoriteiten van het land van invoer ingediend overeenkomstig de aldaar geldende procedures. Deze douaneautoriteiten kunnen eisen dat het bewijs van oorsprong wordt vertaald en dat de aangifte ten invoer vergezeld gaat van een verklaring van de importeur dat de producten aan de voorwaarden voor de toepassing van de overeenkomst voldoen.
Wanneer, op verzoek van de importeur en op de door de douaneautoriteiten van het land van invoer vastgestelde voorwaarden, gedemonteerde of niet-gemonteerde producten in de zin van algemene regel 2 a) voor de interpretatie van het geharmoniseerd systeem, vallende onder de afdelingen XVI of XVII of de posten 7308 of 9406 van het geharmoniseerd systeem, in deelzendingen worden ingevoerd, wordt bij de invoer van de eerste deelzending een enkel bewijs van oorsprong bij de douaneautoriteiten ingediend.
1. Producten die in kleine colli door particulieren aan particulieren worden verzonden of die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers, worden als producten van oorsprong toegelaten zonder dat een bewijs van oorsprong behoeft te worden overgelegd, mits deze producten niet als handelsgoederen worden ingevoerd en bij hun aangifte verklaard is dat zij aan de voorwaarden van dit protocol voldoen en er over de juistheid van deze verklaring geen twijfel bestaat. Voor postzendingen kan deze verklaring op het douaneaangifteformulier CN22/CN23 of op een daaraan gehecht blad worden gesteld.
2. Invoer van incidentele aard van producten die uitsluitend bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de ontvanger of de reiziger of de leden van diens gezin worden niet als invoer van handelsgoederen aangemerkt indien noch de aard, noch de hoeveelheid van de producten op commerciële doeleinden wijst.
3. Voorts mag de totale waarde van deze producten niet meer bedragen dan 500 euro voor kleine colli of 1 200 euro voor producten die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers.
1. Wanneer artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 5 worden toegepast, wordt het bewijs dat de materialen in de zin van dit protocol van oorsprong zijn uit een OZA-staat, de Gemeenschap, een andere ACS-staat, een LGO of een ander land waarmee cumulatie mogelijk is, geleverd door een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of door de leveranciersverklaring waarvan het model in bijlage V A bij dit protocol is opgenomen, afgegeven door de exporteur in de staat waaruit de materialen afkomstig zijn, dan wel in de Gemeenschap indien de materialen uit de Gemeenschap afkomstig zijn.
2. Wanneer artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 4, worden toegepast, wordt het bewijs van de be- of verwerking in een OZA-staat, de Gemeenschap, een andere ACS-staat of een LGO geleverd door de leveranciersverklaring waarvan het model in bijlage V B bij dit protocol is opgenomen, afgegeven door de exporteur in de staat waaruit de materialen afkomstig zijn, dan wel in de Gemeenschap indien de materialen uit de Gemeenschap afkomstig zijn.
3. Voor elke goederenzending stelt de leverancier een afzonderlijke leveranciersverklaring op, hetzij op de handelsfactuur betreffende die zending of op een bijlage bij die factuur, hetzij op een pakbon of op een ander handelsdocument betreffende die zending, waarin de betrokken materialen voldoende nauwkeurig zijn omschreven om ze te kunnen identificeren.
4. De leveranciersverklaring kan op een voorgedrukt formulier worden gesteld.
5. De leveranciersverklaring wordt door de leverancier met de hand ondertekend. Wanneer de factuur en de leveranciersverklaring met de computer worden opgesteld, behoeft de leveranciersverklaring evenwel niet met de hand te worden ondertekend indien ten genoegen van de douaneautoriteiten in de staat waar de leveranciersverklaring wordt opgesteld, is verklaard wie binnen de onderneming van de leverancier verantwoordelijk is. Deze douaneautoriteiten kunnen de toepassingsvoorwaarden van dit lid vaststellen.
6. De leveranciersverklaring wordt ingediend bij de douaneautoriteiten in het land van uitvoer waar het verzoek om afgifte van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 is gedaan.
7. De leverancier die een verklaring opstelt, moet te allen tijde op verzoek van de douaneautoriteiten van het land waar de verklaring is opgesteld alle documenten kunnen overleggen waaruit blijkt dat de gegevens in zijn verklaring juist zijn.
8. Leveranciersverklaringen en inlichtingenbladen die vóór de inwerkingtreding van dit protocol overeenkomstig artikel 26 van protocol 1 bij de Overeenkomst van Cotonou zijn afgegeven, behouden hun geldigheid.
De in artikel 17, lid 3, en artikel 21, lid 3, bedoelde documenten aan de hand waarvan wordt aangetoond dat producten waarvoor een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of een factuurverklaring is opgesteld, als producten van oorsprong uit een OZA-staat, uit de Gemeenschap of uit een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden kunnen worden aangemerkt en aan de andere voorwaarden van dit protocol voldoen, kunnen onder meer de volgende zijn:
a. een rechtstreeks bewijs, bijvoorbeeld aan de hand van de boekhouding of de interne administratie van de exporteur of leverancier, van de door deze uitgevoerde be- of verwerkingen om de betrokken goederen te verkrijgen;
b. in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt;
c. in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden afgegeven of opgestelde en volgens het nationale recht gebruikte documenten waaruit de be- of verwerking van de materialen in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden blijkt;
d. certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 of factuurverklaringen waaruit de oorsprongsstatus van de gebruikte materialen blijkt, die overeenkomstig dit protocol in een OZA-staat, in de Gemeenschap of in een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen en gebieden zijn afgegeven of opgesteld.
1. Exporteurs die om de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 verzoeken, bewaren de in artikel 17, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
2. Exporteurs die een factuurverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze factuurverklaring alsmede de in artikel 21, lid 3, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
3. Leveranciers die een leveranciersverklaring opstellen, bewaren een kopie van deze verklaring en van de factuur, de pakbon of het andere handelsdocument waaraan zijn verklaring werd gehecht alsmede de in artikel 28, lid 7, bedoelde documenten gedurende ten minste drie jaar.
4. De douaneautoriteiten van het land van uitvoer die een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 afgeven, bewaren het in artikel 17, lid 2, bedoelde aanvraagformulier gedurende ten minste drie jaar.
5. De douaneautoriteiten van het land van invoer bewaren de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en de factuurverklaringen die bij hen worden ingediend gedurende ten minste drie jaar.
1. Geringe verschillen tussen de gegevens op het bewijs van oorsprong en die op de documenten die voor het vervullen van de invoerformaliteiten bij het douanekantoor worden ingediend, maken het bewijs van oorsprong niet automatisch ongeldig indien blijkt dat dit document wel degelijk met de aangebrachte producten overeenstemt.
2. Kennelijke vormfouten, zoals typefouten op het bewijs van oorsprong, mogen niet tot weigering van dit document leiden indien deze fouten niet van dien aard zijn dat zij twijfel doen rijzen over de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
1. Voor de toepassing van artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 27, lid 3, wordt, wanneer de producten gefactureerd zijn in een andere valuta dan de euro, de tegenwaarde van de in euro uitgedrukte bedragen in de nationale valuta van een OZA-staat, van de lidstaten van de Gemeenschap of van een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen of gebieden jaarlijks door elk van de betrokken landen vastgesteld.
2. Artikel 21, lid 1, onder b), en artikel 27, lid 3, zijn van toepassing op zendingen op basis van de valuta waarin de factuur is opgesteld, overeenkomstig het bedrag dat door het betrokken land is vastgesteld.
3. De in een bepaalde nationale valuta te gebruiken bedragen zijn de tegenwaarde in die valuta van de in euro uitgedrukte bedragen op de eerste werkdag van oktober. De bedragen worden de Commissie van de Europese Gemeenschappen uiterlijk op 15 oktober medegedeeld en zijn van toepassing vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar. De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelt alle betrokken landen in kennis van de desbetreffende bedragen.
4. Een land mag het bedrag dat het resultaat is van de omrekening in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag naar boven of beneden afronden. Het afgeronde bedrag mag niet meer dan 5 procent afwijken van het door omrekening verkregen bedrag. Een land mag de tegenwaarde in zijn nationale valuta van een in euro uitgedrukt bedrag ongewijzigd handhaven indien bij de omrekening van dat bedrag, ten tijde van de in lid 3 bedoelde jaarlijkse aanpassing, vóór afronding, een stijging van minder dan 15 procent van die tegenwaarde wordt verkregen. De tegenwaarde in nationale valuta kan ongewijzigd blijven indien de omrekening tot een daling van de tegenwaarde leidt.
5. De in euro uitgedrukte bedragen worden op verzoek van de Gemeenschap of van de OZA-staten door het comité voor douanesamenwerking herzien. Bij deze herziening onderzoekt dit comité of het wenselijk is de effecten van de betreffende limieten in reële termen te handhaven. Het kan in dit verband besluiten de in euro uitgedrukte bedragen te wijzigen.
1. Producten die in de zin van dit protocol van oorsprong zijn uit de OZA-staten of uit de Gemeenschap, komen op het moment van de douaneaangifte ten invoer alleen voor de uit de overeenkomst voortvloeiende preferenties in aanmerking indien zij werden uitgevoerd op of na de datum waarop het land van uitvoer aan de bepalingen in lid 2 voldeed.
2. De overeenkomstsluitende partijen zullen:
a. de nationale en regionale regelingen invoeren die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging en handhaving van de regels en procedures in dit protocol, in voorkomend geval met inbegrip van de regelingen die nodig zijn voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 5;
b. de administratieve structuren en systemen opzetten die nodig zijn voor een passend beheer van en een passend toezicht op de oorsprong van producten en de naleving van de andere in dit protocol neergelegde voorwaarden.
Zij doen de in artikel 34 bedoelde kennisgevingen.
1. De OZA-staten en de lidstaten van de Gemeenschap doen elkaar via de Commissie van de Europese Gemeenschappen en het secretariaat van de COMESA de adressen toekomen van de douaneautoriteiten die belast zijn met de afgifte en/of controle van certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van factuur- en leveranciersverklaringen, alsmede afdrukken van de stempels die in hun douanekantoren voor de afgifte van die certificaten worden gebruikt.
Certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en factuur- en leveranciersverklaringen worden met het oog op de preferentiële behandeling aanvaard vanaf de datum van ontvangst van die informatie door de Commissie van de Europese Gemeenschappen en het secretariaat van de COMESA.
2. De OZA-staten en de lidstaten van de Gemeenschap stellen elkaar onverwijld in kennis van wijzigingen in de in lid 1 bedoelde informatie.
3. De in lid 1 bedoelde autoriteiten handelen onder gezag van de regering van het betrokken land. De met de controle belaste autoriteiten maken deel uit van de overheid van het betrokken land.
1. Ten behoeve van de correcte toepassing van dit protocol verlenen de Gemeenschap, de OZA-staten en de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen elkaar, via de bevoegde douaneautoriteiten, bijstand bij de controle van de echtheid van de certificaten inzake goederenverkeer EUR.1 en van de factuur- en leveranciersverklaringen en van de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
2. De geraadpleegde autoriteiten verstrekken de relevante gegevens over de omstandigheden waaronder het product is vervaardigd, met name over de omstandigheden waaronder de oorsprongsregels in de verschillende OZA-staten, de Gemeenschap en de in de artikelen 3, 4, en 5 bedoelde betrokken andere landen in acht zijn genomen.
1. Bewijzen van oorsprong worden achteraf op grond van een risicoanalyse en door middel van steekproeven gecontroleerd of wanneer de douaneautoriteiten van het land van invoer gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten, de oorsprongsstatus van de betrokken producten of de naleving van de andere voorwaarden van dit protocol.
2. Met het oog op de toepassing van lid 1 retourneren de douaneautoriteiten van het land van invoer het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1, de factuur, indien deze werd voorgelegd, en de factuurverklaring of een kopie van deze documenten aan de douaneautoriteiten van het land van uitvoer, eventueel onder vermelding van de redenen waarom een onderzoek wordt aangevraagd. Zij verstrekken bij deze controleaanvraag alle documenten en gegevens die het vermoeden hebben doen rijzen dat de gegevens op het bewijs van oorsprong onjuist zijn.
3. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land van uitvoer. Met het oog hierop zijn zij gerechtigd bewijsstukken op te vragen, de administratie van de exporteur of de fabrikant in te zien en alle andere controles te verrichten die zij dienstig achten.
4. Indien de douaneautoriteiten van het land van invoer besluiten de preferentiële behandeling niet toe te kennen zolang de uitslag van de controle niet bekend is, stellen zij de importeur voor de producten vrij te geven onder voorbehoud van de noodzakelijk geachte conservatoire maatregelen.
5. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de documenten echt zijn, of de betrokken producten als producten van oorsprong uit een OZA-staat, de Gemeenschap of een van de andere in de artikelen 3, 4 en 5 bedoelde landen kunnen worden beschouwd en of aan de andere voorwaarden van dit protocol is voldaan.
6. Indien bij gegronde twijfel binnen tien maanden na de controleaanvraag geen antwoord is ontvangen of indien het antwoord onvoldoende gegevens bevat om de echtheid van het betrokken document of de werkelijke oorsprong van de producten vast te stellen, kennen de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd, de preferentiële behandeling niet toe, behoudens in buitengewone omstandigheden.
7. Wanneer de resultaten van de controle of andere beschikbare gegevens erop lijken te wijzen dat de bepalingen van dit protocol worden geschonden, stelt het land van uitvoer op eigen initiatief of op verzoek van het land van invoer met de nodige spoed een onderzoek in of laat hij een onderzoek instellen om eventuele schendingen vast te stellen en te voorkomen; het betrokken land van uitvoer kan het land van invoer verzoeken aan deze controles deel te nemen.
1. Leveranciersverklaringen worden op grond van een risicoanalyse en door middel van steekproeven gecontroleerd of wanneer de douaneautoriteiten van het land waar die verklaringen in aanmerking zijn genomen voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een factuurverklaring, gegronde redenen hebben om te twijfelen aan de echtheid van het document of de juistheid van de daarin vermelde gegevens.
2. De douaneautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, kunnen de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring werd opgesteld, verzoeken om afgifte van een inlichtingenblad overeenkomstig het model in bijlage VI bij dit protocol. Voorts kunnen de certificeringsautoriteiten waaraan een leveranciersverklaring wordt overgelegd, de exporteur verzoeken een inlichtingenblad over te leggen, afgegeven door de douaneautoriteiten van de staat waar de verklaring is opgesteld.
Het kantoor dat het inlichtingenblad heeft afgegeven, bewaart gedurende ten minste drie jaar een kopie hiervan.
3. De resultaten van de controle worden zo spoedig mogelijk medegedeeld aan de douaneautoriteiten die de controle hebben aangevraagd. Hierbij moet duidelijk worden aangegeven of de gegevens in de leveranciersverklaring juist zijn, en de resultaten moeten hen in staat stellen te bepalen of en in hoeverre de leveranciersverklaring in aanmerking kan worden genomen voor de afgifte van een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 of de opstelling van een factuurverklaring.
4. De controle wordt verricht door de douaneautoriteiten van het land waar de leveranciersverklaring werd opgesteld. Met het oog hierop zijn deze gerechtigd bewijsmateriaal op te vragen, de administratie van de leverancier in te zien en elke andere controle te verrichten die zij dienstig achten om de juistheid van de leveranciersverklaring te controleren.
5. Een certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 dat is afgegeven of opgesteld op grond van een onjuiste leveranciersverklaring, wordt geacht ongeldig te zijn.
Geschillen ten aanzien van de in de artikelen 36 en 37 bedoelde controles tussen de douaneautoriteiten die de controle aanvragen en de douaneautoriteiten die de controle moeten uitvoeren die zij niet onderling kunnen regelen en problemen in verband met de interpretatie van dit protocol worden voorgelegd aan het comité voor douanesamenwerking.
Op de regeling van geschillen tussen de importeur en de douaneautoriteiten van het land van invoer is in alle gevallen de wetgeving van het land van invoer van toepassing.
Er worden sancties getroffen tegen eenieder die een document met onjuiste gegevens opstelt of laat opstellen met het doel een preferentiële behandeling voor producten te verkrijgen.
1. De OZA-staten en de Gemeenschap nemen alle nodige maatregelen om te voorkomen dat producten die onder geleide van een bewijs van oorsprong of een leveranciersverklaring worden verhandeld en die tijdens het vervoer in een op hun gebied gelegen vrije zone verblijven, door andere goederen worden vervangen of andere be- of verwerkingen ondergaan dan die welke bedoeld zijn om ze in goede staat te bewaren.
2. In afwijking van lid 1 geven de bevoegde autoriteiten, wanneer producten van oorsprong uit een OZA-staat of uit de Gemeenschap onder geleide van een bewijs van oorsprong in een vrije zone worden ingevoerd en er een be- of verwerking ondergaan, op verzoek van de exporteur een nieuw certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 af, mits de be- of verwerking in overeenstemming is met de bepalingen van dit protocol.
1. Er wordt een comité voor douanesamenwerking, hierna „het comité” genoemd, opgericht, dat belast wordt met de uitvoering van de administratieve samenwerking met het oog op de correcte, uniforme toepassing van dit protocol en van alle andere taken op douanegebied.
2. Het comité onderzoekt regelmatig de gevolgen van de toepassing van de oorsprongsregels voor de OZA-staten en in het bijzonder de minst ontwikkelde OZA-staten en doet aanbevelingen aan het EPO-comité over passende maatregelen.
3. Het comité neemt besluiten over cumulatie overeenkomstig artikel 5.
4. Het comité neemt besluiten over afwijkingen van dit protocol overeenkomstig artikel 42.
5. Het comité vergadert regelmatig aan de hand van een agenda die vooraf tussen de OZA-staten en de Gemeenschap is overeengekomen.
6. Het comité bestaat uit deskundigen uit de lidstaten van de Gemeenschap en ambtenaren van de Commissie die verantwoordelijk zijn voor douanevraagstukken, enerzijds, en uit deskundigen die de OZA-staten vertegenwoordigen en ambtenaren van regionale groeperingen van de OZA-staten die verantwoordelijk zijn voor douanevraagstukken, anderzijds. Zo nodig kan het comité een beroep doen op passende expertise. Het voorzitterschap van het comité wordt beurtelings door elk van de partijen bekleed.
1. Het comité voor douanesamenwerking, hierna in dit artikel „het comité” genoemd, kan besluiten dat van dit protocol mag worden afgeweken wanneer de ontwikkeling van bestaande industrieën of de oprichting van nieuwe industrieën in de OZA-staten dit rechtvaardigt.
Voordat of wanneer de betrokken OZA-staat of -staten de aangelegenheid aan het comité voorlegt (voorleggen), stelt hij (stellen zij) de Gemeenschap overeenkomstig lid 2 van zijn (hun) verzoek om een afwijking in kennis, onder vermelding van de redenen voor dit verzoek.
De Gemeenschap willigt alle verzoeken van OZA-staten in die overeenkomstig dit artikel naar behoren gemotiveerd zijn, tenzij hierdoor ernstige schade kan ontstaan voor een gevestigde industrie in de Gemeenschap.
2. Om het onderzoek van verzoeken om een afwijking door het comité te vergemakkelijken, verstrekken OZA-staten die een verzoek doen, ter staving van hun verzoek op het in bijlage VII bij dit protocol opgenomen formulier zo volledig mogelijke gegevens over met name de volgende punten:
– omschrijving van het eindproduct,
– aard en hoeveelheid van de materialen die van oorsprong zijn uit een derde land,
– aard en hoeveelheid van de materialen die van oorsprong zijn uit de OZA-staten of uit de in de artikelen 3 en 4 bedoelde landen en gebieden, dan wel van de materialen die daar een verwerking hebben ondergaan,
– fabricageprocedés,
– toegevoegde waarde,
– aantal werknemers in de betrokken onderneming,
– verwachte omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap,
– andere bronnen waaruit grondstoffen kunnen worden betrokken,
– verantwoording van de duur van de gevraagde afwijking, in het licht van de inspanningen om andere bronnen voor de grondstoffen te vinden,
– andere opmerkingen.
Dezelfde regels zijn van toepassing op verzoeken om een verlenging.
Het formulier kan door het comité worden gewijzigd.
3. Bij het onderzoek van verzoeken wordt in het bijzonder rekening gehouden met:
a. het ontwikkelingsniveau of de geografische ligging van de betrokken OZA-staat of -staten;
b. gevallen waarin toepassing van de bestaande oorsprongsregels van aanzienlijke invloed zou zijn op het vermogen van een bestaande industrie in een OZA-staat om haar uitvoer naar de Gemeenschap voort te zetten, met name wanneer dit kan leiden tot stopzetting van haar activiteiten;
c. bijzondere gevallen waarin duidelijk kan worden aangetoond dat toepassing van de oorsprongsregels kan leiden tot ontmoediging van belangrijke investeringen in een industrie en waarin, door het toestaan van een afwijking, een investeringsprogramma kan worden uitgevoerd dat het mogelijk zou maken op den duur aan deze regels te voldoen.
4. In alle gevallen wordt onderzocht of de regels inzake cumulatie van oorsprong een oplossing voor het probleem bieden.
5. Wanneer het verzoek om een afwijking een van de minst ontwikkelde OZA-staten of een insulaire OZA-staat betreft, wordt het in een geest van welwillendheid onderzocht, waarbij met name rekening wordt gehouden met:
a. de economische en sociale gevolgen van het te nemen besluit, met name voor de werkgelegenheid;
b. de noodzaak de afwijking gedurende een bepaalde periode toe te passen, waarbij rekening wordt gehouden met de bijzondere situatie van de betrokken OZA-staat en de moeilijkheden waarmee deze te kampen heeft.
6. Elk verzoek wordt afzonderlijk onderzocht, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de mogelijkheid de oorsprongsstatus te verlenen aan producten waarin materialen zijn verwerkt die van oorsprong zijn uit naburige ontwikkelingslanden, de minst ontwikkelde landen of ontwikkelingslanden waarmee een of meer OZA-staten bijzondere banden hebben, mits met deze landen een bevredigende administratieve samenwerking tot stand kan worden gebracht.
7. Onverminderd de leden 1 tot en met 6 wordt de afwijking toegestaan wanneer de waarde die aan de in de betrokken OZA-staat gebruikte, niet van oorsprong zijnde producten wordt toegevoegd, ten minste 45% van de waarde van het eindproduct bedraagt, mits door deze afwijking geen ernstige schade ontstaat voor een economische sector van de Gemeenschap of van een of meer lidstaten.
8. Onverminderd en in aanvulling op de leden 1 tot en met 7 worden afwijkingen betreffende ingeblikte tonijn en tonijnzijden toegestaan binnen een contingent van 8 000 ton per jaar voor ingeblikte tonijn en van 2 000 ton per jaar voor tonijnzijden.
Verzoeken om een dergelijke afwijking moeten door de OZA-staten in overeenstemming met bovengenoemd contingent worden ingediend bij het comité, dat de afwijking automatisch verleent en door middel van een besluit in werking doet treden.
9. Het comité ziet erop toe dat zo spoedig mogelijk, en in elk geval binnen 75 werkdagen na ontvangst van het verzoek door de EG-medevoorzitter van het comité, een besluit wordt genomen. Indien de Gemeenschap een OZA-staat niet binnen deze termijn van zijn standpunt inzake het verzoek in kennis stelt, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd.
10.
a. Afwijkingen gelden voor een door het comité vast te stellen periode, die in het algemeen vijf jaar bedraagt.
b. Het besluit tot afwijking kan voorzien in verlengingen zonder dat het comité hiervoor een nieuw besluit behoeft te nemen, op voorwaarde dat de betrokken OZA-staat of -staten drie maanden vóór het einde van elke periode aantoont (aantonen) dat nog niet kan worden voldaan aan de voorwaarden van dit protocol waarop de afwijking betrekking heeft.
Indien tegen de verlenging bezwaar wordt gemaakt, stelt het comité zo spoedig mogelijk een onderzoek hiernaar in en besluit het of de afwijking kan worden verlengd. Het comité volgt hierbij de procedure van lid 9. Alles wordt in het werk gesteld om onderbrekingen in de toepassing van de afwijking te voorkomen.
c. Tijdens de onder a) en b) bedoelde periodes kan het comité de voorwaarden voor de toepassing van de afwijking opnieuw onderzoeken indien zich een belangrijke wijziging blijkt te hebben voorgedaan in de essentiële feiten die ertoe hebben geleid de afwijking goed te keuren. Naar aanleiding van dit nieuwe onderzoek kan het comité zijn besluit wijzigen wat het toepassingsgebied van de afwijking of een andere eerder vastgestelde voorwaarde betreft.
1. De in dit protocol gebruikte term „Gemeenschap” omvat niet Ceuta en Melilla. Onder „producten van oorsprong uit de Gemeenschap” worden geen producten van oorsprong uit Ceuta en Melilla verstaan.
2. Dit protocol is van overeenkomstige toepassing om vast te stellen of producten die in Ceuta en Melilla worden ingevoerd, als van oorsprong uit een OZA-staat kunnen worden aangemerkt.
3. Wanneer volledig in Ceuta, Melilla of de Gemeenschap verkregen producten in een OZA-staat een be- of verwerking ondergaan, worden zij geacht volledig in een OZA-staat te zijn verkregen.
4. Be- en verwerkingen in Ceuta en Melilla of de Gemeenschap worden geacht in een OZA-staat te zijn verricht wanneer de materialen in een OZA-staat een verdere be- of verwerking ondergaan.
5. Voor de toepassing van de leden 3 en 4 worden de in artikel 8 van dit protocol genoemde ontoereikende be- en verwerkingen niet als be- of verwerking beschouwd.
6. Ceuta en Melilla worden als een enkel gebied beschouwd.
Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder:
alle goederen die binnen de werkingssfeer van het geharmoniseerd systeem vallen, ongeacht de werkingssfeer van de tussen de lidstaten van de Europese Unie en de overeenkomstsluitende OZA-staten gesloten economische partnerschapsovereenkomst;
de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die op het gebied van de partijen van toepassing zijn op de invoer, de uitvoer en de doorvoer van goederen en de plaatsing daarvan onder andere douaneregelingen of -procedures, met inbegrip van verbods-, beperkings- en controlemaatregelen;
een bevoegde overheidsinstantie die hiertoe door de partijen is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand indient;
een bevoegde overheidsinstantie die hiertoe door de partijen is aangewezen en die op grond van dit protocol een verzoek om bijstand ontvangt;
alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;
elke overtreding of poging tot overtreding van de douanewetgeving.
1. De partijen verlenen elkaar bijstand om op de onder hun bevoegdheid vallende gebieden en op de wijze en voorwaarden die bij dit protocol zijn vastgesteld, een correcte toepassing van de douanewetgeving te waarborgen, in het bijzonder door met die wetgeving strijdige handelingen te voorkomen, op te sporen en te bestrijden.
2. De in dit protocol bedoelde bijstand in douaneaangelegenheden geldt voor alle overheidsinstanties van de partijen die voor de toepassing van dit protocol bevoegd zijn. Deze bijstand laat de regels inzake wederzijdse bijstand in strafzaken onverlet. Hij geldt evenmin voor informatie die is verkregen krachtens bevoegdheden die op verzoek van een rechterlijke instantie worden uitgeoefend, tenzij deze er vooraf mee instemt dat die informatie wordt verstrekt.
3. Bijstand bij de invordering van rechten, belastingen en boetes valt niet onder dit protocol.
1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit verstrekt de aangezochte autoriteit eerstgenoemde alle ter zake dienende informatie die deze nodig heeft om erop toe te zien dat de douanewetgeving correct wordt toegepast, met inbegrip van informatie betreffende voorgenomen of vastgestelde activiteiten die met deze wetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn.
2. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit deelt de aangezochte autoriteit haar mede:
a. of goederen die uit het gebied van de ene partij zijn uitgevoerd, op legale wijze in het gebied van de andere partij zijn ingevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst;
b. of goederen die in het gebied van de ene partij zijn ingevoerd, op legale wijze uit het gebied van de andere partij zijn uitgevoerd, in voorkomend geval onder vermelding van de douaneregeling waaronder de goederen zijn geplaatst.
3. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in het kader van haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om te zorgen voor speciaal toezicht op:
a. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bij met de douanewetgeving strijdige handelingen betrokken zijn of waren;
b. plaatsen waar op zodanige wijze voorraden goederen zijn of kunnen worden aangelegd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat die goederen bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
c. goederen die op zodanige wijze worden of kunnen worden vervoerd dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen; en
d. vervoermiddelen die op zodanige wijze worden of kunnen worden gebruikt dat redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij bedoeld zijn om te worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.
De partijen verlenen elkaar, in overeenstemming met hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, op eigen initiatief bijstand indien zij dit noodzakelijk achten voor de correcte toepassing van de douanewetgeving, in het bijzonder indien zij informatie hebben verkregen over:
a. transacties die met de douanewetgeving in strijd zijn of lijken te zijn en die van belang kunnen zijn voor de andere partij;
b. nieuwe middelen of methoden die worden gebruikt om met de douanewetgeving strijdige handelingen te verrichten;
c. goederen waarvan bekend is dat zij het voorwerp vormen van met de douanewetgeving strijdige handelingen;
d. natuurlijke personen of rechtspersonen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij betrokken zijn of waren bij met de douanewetgeving strijdige handelingen;
e. vervoermiddelen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat zij zijn, worden of kunnen worden gebruikt bij met de douanewetgeving strijdige handelingen.
1. Op aanvraag van de verzoekende autoriteit neemt de aangezochte autoriteit, in overeenstemming met haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, alle maatregelen die nodig zijn voor:
a. de overhandiging van documenten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het gebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn, en, indien van toepassing;
b. de kennisgeving van besluiten van de verzoekende autoriteit in verband met de toepassing van dit protocol aan adressaten die op het gebied van de aangezochte autoriteit verblijven of gevestigd zijn.
2. Verzoeken om de overhandiging van documenten of de kennisgeving van besluiten worden schriftelijk aan de aangezochte autoriteit gericht in een officiële taal van die autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal.
1. Verzoeken in het kader van dit protocol worden schriftelijk gedaan. Zij gaan vergezeld van de documenten die voor de behandeling van het verzoek noodzakelijk zijn. In spoedeisende gevallen kunnen verzoeken ook mondeling worden gedaan, mits zij onmiddellijk schriftelijk worden bevestigd. Verzoeken kunnen ook in elektronische vorm worden gedaan.
2. De overeenkomstig lid 1 ingediende verzoeken bevatten de volgende gegevens:
a. de naam van de verzoekende autoriteit;
b. de maatregel waarom wordt gevraagd;
c. het doel en de reden van het verzoek;
d. de toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en andere juridische aspecten;
e. zo nauwkeurig en volledig mogelijke informatie over de natuurlijke personen of rechtspersonen op wie het onderzoek betrekking heeft;
f. een samenvatting van de feiten en van het reeds uitgevoerde onderzoek.
3. Verzoeken worden ingediend in een officiële taal van de aangezochte autoriteit of in een voor die autoriteit aanvaardbare taal. Deze eis geldt niet voor de in lid 1 bedoelde documenten bij het verzoek.
4. Indien een verzoek niet aan de hierboven vermelde vormvereisten voldoet, kan worden verzocht het te corrigeren of aan te vullen; in de tussentijd kan opdracht worden gegeven tot conservatoire maatregelen.
1. Binnen de grenzen van haar bevoegdheden en de haar beschikbare middelen behandelt de aangezochte autoriteit een verzoek om bijstand alsof zij voor eigen rekening of in opdracht van een andere autoriteit van dezelfde partij handelt, en verstrekt zij de al beschikbare informatie en verricht zij het nodige onderzoek of laat zij dit verrichten. Deze bepaling is eveneens van toepassing op autoriteiten waaraan de aangezochte autoriteit het verzoek doorstuurt wanneer zij dit niet zelf kan afhandelen.
2. Aan verzoeken om bijstand wordt voldaan overeenkomstig de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de partij waaraan het verzoek is gericht.
3. Daartoe gemachtigde ambtenaren van een partij kunnen met instemming van de andere betrokken partij en op de door deze gestelde voorwaarden:
a. ten kantore van de aangezochte autoriteit of van een andere betrokken autoriteit als bedoeld in lid 1, informatie verzamelen over activiteiten die met de douanewetgeving strijdige handelingen zijn of kunnen zijn, die de verzoekende autoriteit voor de toepassing van dit protocol nodig heeft;
b. aanwezig zijn bij onderzoek dat op het gebied van laatstgenoemde wordt verricht.
1. De aangezochte autoriteit deelt de uitslag van het onderzoek schriftelijk aan de verzoekende autoriteit mede en voegt daarbij de relevante documenten, gewaarmerkte afschriften of andere stukken.
2. Op verzoek kan de in lid 1 bedoelde informatie in elektronische vorm worden verstrekt.
3. Originelen van documenten worden uitsluitend op verzoek verstrekt wanneer gewaarmerkte afschriften niet toereikend zijn. Deze originelen worden ten spoedigste geretourneerd.
1. Bijstand kan worden geweigerd of van bepaalde voorwaarden of eisen afhankelijk worden gesteld wanneer een betrokken partij van oordeel is dat bijstand op grond van dit protocol:
a. de soevereiniteit van een overeenkomstsluitende OZA-staten of van een lidstaat van de Europese Gemeenschap waaraan op grond van dit protocol om bijstand is gevraagd, zou kunnen aantasten, of
b. de openbare orde, de veiligheid of andere wezenlijke belangen in gevaar zou kunnen brengen, in het bijzonder in de in artikel 10, lid 2, bedoelde gevallen, of
c. tot schending van een industrieel geheim, een handelsgeheim of een beroepsgeheim zou leiden.
2. De aangezochte autoriteit kan de bijstand uitstellen indien deze een lopend onderzoek of een lopende strafvervolging of procedure zou verstoren. In dat geval pleegt de aangezochte autoriteit overleg met de verzoekende autoriteit om na te gaan of bijstand kan worden verleend op door de aangezochte autoriteit te stellen voorwaarden.
3. Wanneer de verzoekende autoriteit om een vorm van bijstand verzoekt die zij desgevraagd zelf niet zou kunnen verlenen, vermeldt zij dit in haar verzoek. De aangezochte autoriteit is vrij te bepalen hoe zij op een dergelijk verzoek reageert.
4. In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen moeten het besluit van de aangezochte autoriteit en de redenen ervan onverwijld aan de verzoekende autoriteit worden medegedeeld.
1. Alle informatie die, in welke vorm dan ook, op grond van dit protocol wordt verstrekt, heeft een vertrouwelijk karakter of is alleen bestemd voor beperkte verspreiding, afhankelijk van de toepasselijke voorschriften van elk van de partijen. De verstrekte gegevens vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming die door de desbetreffende wetgeving van de ontvangende partij, dan wel door de desbetreffende bepalingen die op de instellingen van de Europese Gemeenschap van toepassing zijn, aan dergelijke gegevens wordt geboden.
2. Persoonsgegevens mogen uitsluitend worden doorgegeven indien de ontvangende partij zich ertoe verbindt die gegevens te beschermen op een passende wijze die ten minste gelijkwaardig is aan de bescherming van dergelijke gegevens door de partij die de gegevens verstrekt. Te dien einde stellen de partijen elkaar in kennis van hun ter zake geldende voorschriften, in voorkomend geval met inbegrip van de rechtsvoorschriften van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.
3. Het gebruik van op grond van dit protocol verkregen informatie in gerechtelijke of administratieve procedures betreffende met de douanewetgeving strijdige handelingen wordt beschouwd als gebruik voor de doeleinden van dit protocol. De partijen kunnen derhalve bij de bewijsvoering, in verslagen en getuigenissen en bij procedures die bij rechtbanken aanhangig worden gemaakt, gebruikmaken van de informatie die zij op grond van dit protocol hebben verkregen en van de documenten waarin zij op grond van dit protocol inzage hebben gekregen. De bevoegde autoriteit die de informatie heeft verstrekt of die inzage in de documenten heeft gegeven, wordt van dergelijk gebruik in kennis gesteld.
4. De verkregen informatie wordt uitsluitend voor de toepassing van dit protocol gebruikt. Wanneer een van de partijen dergelijke informatie voor andere doeleinden wenst te gebruiken, moet zij de autoriteit die de informatie heeft verstrekt vooraf om schriftelijke toestemming vragen. Voor dit gebruik gelden dan de eventueel door deze autoriteit vastgestelde beperkingen.
Een onder een aangezochte autoriteit ressorterende ambtenaar kan worden gemachtigd om, binnen de grenzen van de hem verleende machtiging, als deskundige of getuige te verschijnen in gerechtelijke of administratieve procedures betreffende onder dit protocol vallende aangelegenheden en daarbij de voor de procedure noodzakelijke voorwerpen, documenten of gewaarmerkte afschriften over te leggen. In de dagvaarding dient uitdrukkelijk te worden vermeld voor welke rechterlijke of administratieve instantie de ambtenaar moet verschijnen en over welke aangelegenheid en in welke functie of hoedanigheid hij zal worden ondervraagd.
De partijen brengen elkaar geen kosten in rekening voor uitgaven die op grond van dit protocol worden gedaan, met uitzondering van eventuele uitgaven voor deskundigen en getuigen en voor tolken en vertalers die niet in overheidsdienst zijn.
1. Dit protocol wordt ten uitvoer gelegd door de douaneautoriteiten van de overeenkomstsluitende OZA-staten, enerzijds, en de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en, in voorkomend geval, de douaneautoriteiten van de lidstaten, anderzijds. Zij stellen alle voor de toepassing van dit protocol noodzakelijke praktische maatregelen en regelingen vast, rekening houdend met de geldende voorschriften, met name op het gebied van de gegevensbescherming.
2. De partijen plegen onderling overleg en lichten elkaar in over alle uitvoeringsbepalingen die zij op grond van dit protocol vaststellen.
De partijen kunnen de bevoegde autoriteiten aanbevelingen doen over wijzigingen die naar hun oordeel in dit protocol moeten worden aangebracht.
1. Dit protocol is een aanvulling op en geen beletsel voor de toepassing van overeenkomsten inzake wederzijdse administratieve bijstand die tussen de partijen zijn gesloten of kunnen worden gesloten en staat niet in de weg aan uitgebreidere wederzijdse bijstand uit hoofde van dergelijke overeenkomsten.
2. Dit protocol laat de verplichtingen van de partijen krachtens andere internationale overeenkomsten of verdragen onverlet.
3. Dit protocol laat onverlet de bepalingen van de Europese Gemeenschap betreffende de doorgifte, tussen de bevoegde diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de douaneautoriteiten van de lidstaten van de Europese Gemeenschap, van gegevens die op grond van dit protocol zijn verkregen en die van belang kunnen zijn voor de Europese Gemeenschap.
4. Onverminderd het bepaalde in lid 1 prevaleert dit protocol boven bilaterale overeenkomsten inzake wederzijdse bijstand die tussen afzonderlijke lidstaten van de Europese Gemeenschap en een overeenkomstsluitende OZA-staat zijn of kunnen worden gesloten, indien de bepalingen van die overeenkomsten strijdig zijn met die van dit protocol.
5. Ten aanzien van vraagstukken in verband met de toepassing van dit protocol plegen de partijen onderling overleg om deze op te lossen in het kader van het EPO-comité.
De Overeenkomst, met bijlagen en protocollen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst, met bijlagen en protocollen, kan worden gebonden.
Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring zijn voorzien in artikel 62, eerste lid, en toetreding in artikel 66.
Partij |
Ondertekening |
Ratificatie |
Type* |
In werking |
Opzegging |
Buiten werking |
---|---|---|---|---|---|---|
België |
29-08-09 |
|||||
Bulgarije |
29-08-09 |
|||||
Cyprus |
29-08-09 |
|||||
Denemarken |
29-08-09 |
|||||
Duitsland |
29-08-09 |
|||||
Estland |
29-08-09 |
|||||
EU (Europese Unie) |
29-08-09 |
|||||
Finland |
29-08-09 |
|||||
Frankrijk |
29-08-09 |
|||||
Griekenland |
29-08-09 |
|||||
Hongarije |
29-08-09 |
|||||
Ierland |
29-08-09 |
|||||
Italië |
29-08-09 |
|||||
Letland |
29-08-09 |
|||||
Litouwen |
29-08-09 |
|||||
Luxemburg |
29-08-09 |
|||||
Madagaskar |
29-08-09 |
|||||
Malta |
29-08-09 |
|||||
Mauritius |
29-08-09 |
|||||
Nederlanden, het Koninkrijk der |
09-09-09 |
|||||
– Nederland: |
||||||
– in Europa |
||||||
– Bonaire |
||||||
– Sint Eustatius |
||||||
– Saba |
||||||
– Aruba |
||||||
– Curaçao |
||||||
– Sint Maarten |
||||||
Oostenrijk |
29-08-09 |
|||||
Polen |
29-08-09 |
|||||
Portugal |
29-08-09 |
|||||
Roemenië |
29-08-09 |
|||||
Seychellen |
29-08-09 |
17-05-10 |
R |
|||
Slovenië |
29-08-09 |
|||||
Slowakije |
29-08-09 |
|||||
Spanje |
29-08-09 |
|||||
Tsjechië |
29-08-09 |
|||||
Verenigd Koninkrijk |
29-08-09 |
|||||
Zimbabwe |
29-08-09 |
|||||
Zweden |
29-08-09 |
|||||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R=Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
EU (Europese Unie), 8 oktober 2009
Provisional application as of 8 October 2009.
Madagaskar, 23 juni 2011
Provisional application as of 23 June 2011.
Mauritius, 25 juli 2011
Provisional application as of 25 July 2011.
Zimbabwe, 3 mei 2012
Provisional application as of 3 May 2012.
De Overeenkomst, met bijlagen en protocollen, wordt ingevolge artikel 62, vierde en vijfde lid, vanaf 14 mei 2012 voorlopig toegepast door de Europese Unie en de overeenkomstsluitende OZA-staten.
De bepalingen van de Overeenkomst, met bijlagen en protocollen, zullen ingevolge artikel 62, tweede lid, in werking treden op de eerste dag van de eerste maand volgende op de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Titel |
: |
Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie; Versailles, 28 juni 1919 |
Tekst |
: |
Stb. 1920, 108 (Frans en Engels) Stb. 1920, 127 (vertaling) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Verdag betreffende de werking van de Europese Unie1) ; Rome, 25 maart 1957 |
Tekst |
: |
Trb. 2008, 51 (Nederlands, geconsolideerd) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee; Montego Bay, 10 december 1982 |
Tekst |
: |
Trb. 1983, 83 (Engels en Frans) Trb. 1984, 55 (vertaling) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie; Marrakesh, 15 april 1994 |
Tekst |
: |
Trb. 1994, 235 (Engels) Trb. 1995, 130 (vertaling) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (GATT 1994); Marrakesh, 15 april 1994 |
Tekst |
: |
Trb. 1994, 235 (Engels) Trb. 1995, 130 (vertaling) |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten, anderzijds; Cotonou, 23 juni 2000 |
Tekst |
: |
Trb. 2001, 57 (Nederlands) |
Laatste Trb. |
: |
Uitgegeven de dertigste juli 2012.
De Minister van Buitenlandse Zaken, U. ROSENTHAL
De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet opgenomen.
De tekst van de bijlagen bij de Overeenkomst, en de bijlagen bij Protocol 1, is niet opgenomen. Deze ligt ter inzage bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De tekst van de Overeenkomst, met bijlagen en protocollen, is tevens gepubliceerd in Pb. EU L 111 van 24 april 2012, blz. 2 - 1172.
Voor deze berekening wordt gebruik gemaakt van officiële WTO-gegevens over leidende exporteurs van goederen in de wereldhandel (met uitzondering van de intra-EU-handel).
Voor de toepassing van dit artikel zijn landbouwproducten producten die vallen onder bijlage I van de WTO-overeenkomst inzake de landbouw.
De titel van het verdrag luidde vóór 1 december 2009: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2012-127.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.