Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2011, 109 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2011, 109 | Verdrag |
7 (2011) Nr. 1
Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru;
Den Haag, 12 mei 2011
Het Koninkrijk der Nederlanden
en
de Republiek Peru,
hierna te noemen de „Partijen”;
Geleid door de wens de internationale samenwerking op het gebied van het strafrecht te ontwikkelen en voor onderdanen van beide Partijen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit de mogelijkheid te scheppen hun straf binnen hun eigen samenleving te ondergaan;
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:
elke vrijheidsbenemende straf of maatregel, opgelegd door een rechter of tribunaal, wegens een strafbaar feit;
een beslissing of bevel van een rechter of tribunaal waarbij een veroordeling wordt uitgesproken;
een persoon die bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld door een rechter of een tribunaal van een van de Partijen en die zijn veroordeling ondergaat in de overbrengende Staat;
voor de Republiek Peru, elke persoon aan wie de Politieke Grondwet van Peru de Peruaanse nationaliteit toekent en voor het Koninkrijk der Nederlanden, iedere persoon die krachtens de wetgeving van het Koninkrijk der Nederlanden de Nederlandse nationaliteit bezit;
de Staat waarin de veroordeling werd uitgesproken tegen de persoon. Voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft wordt onder „overbrengende Staat” verstaan, Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, al naargelang het deel van het Koninkrijk waar het vonnis is gewezen;
de Staat waarnaar de gevonniste persoon kan worden of reeds is overgebracht teneinde zijn veroordeling te ondergaan. Voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft wordt onder „ontvangende Staat” verstaan, Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten, al naargelang het deel van het Koninkrijk waar de gevonniste persoon zijn hoofdverblijf heeft, tenzij dit Verdrag anders bepaalt;
wat de Republiek Peru betreft het „Ministerio Público-Fiscalía de la Nación”; wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de minister van Justitie van Nederland, de minister van Justitie van Aruba, de minister van Justitie van Curaçao of de minister van Justitie van Sint Maarten, die de taken van bevoegde autoriteit uitoefent al naargelang het deel van het Koninkrijk waar de gevonniste persoon zijn hoofdverblijf heeft of waar het vonnis is gewezen.
1. De Partijen verbinden zich elkaar wederzijds in de ruimst mogelijke mate medewerking te verlenen met betrekking tot de overdracht van gevonniste personen en de tenuitvoerlegging van veroordelingen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.
2. Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het grondgebied van de andere Partij worden overgebracht teneinde de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan. Te dien einde kan hij de overbrengende Staat of de ontvangende Staat zijn wens te kennen geven overeenkomstig dit Verdrag te worden overgebracht.
3. De overbrenging kan door de overbrengende Staat of door de ontvangende Staat worden verzocht.
De gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, slechts onder de navolgende voorwaarden worden overgebracht:
a. indien hij onderdaan is van de ontvangende Staat;
b. indien het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
c. indien op het tijdstip van ontvangst van het verzoek om overbrenging, nog ten minste zes maanden van de veroordeling moet worden ondergaan, behoudens bijzondere gevallen;
d. indien het handelen of nalaten op grond waarvan de veroordeling werd uitgesproken een strafbaar feit oplevert naar het recht van de ontvangende Staat of een strafbaar feit zou opleveren indien dit op zijn grondgebied zou zijn gepleegd;
e. indien hij niet uitsluitend wegens militaire delicten is veroordeeld;
f. indien hij instemt met de overbrenging;
g. indien hij de bij vonnis opgelegde boete en schadeloosstelling heeft betaald aan het slachtoffer, uitgezonderd in gevallen waarin de gevonniste persoon aantoont volledig minvermogend te zijn; en
h. indien de overbrengende en ontvangende Staat instemmen met de overbrenging.
1. Een gevonniste persoon op wie dit Verdrag mogelijk van toepassing is, dient door de overbrengende Staat van de strekking van dit Verdrag in kennis te worden gesteld.
2. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de overbrengende Staat kenbaar heeft gemaakt, dient die Staat de ontvangende Staat zo spoedig mogelijk, nadat het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, daarvan in kennis te stellen.
3. De kennisgeving dient de navolgende inlichtingen te omvatten:
a. de naam, geboortedatum en -plaats van de gevonniste persoon;
b. zijn eventuele adres in de ontvangende Staat;
c. een opgave van de feiten die aan de veroordeling ten grondslag liggen;
d. de aard, duur en aanvangsdatum van de veroordeling; en
e. alle aanvullende inlichtingen waarom de ontvangende Staat mogelijk verzoekt en, in ieder geval, inlichtingen die het hem mogelijk maken de mogelijkheid van overbrenging in overweging te nemen en de gevonniste persoon en de overbrengende Staat te informeren over de gevolgen van de overbrenging van de gevonniste persoon ingevolge zijn recht.
4. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de ontvangende Staat kenbaar heeft gemaakt, doet de overbrengende Staat desgevraagd die Staat de in het derde lid bedoelde inlichtingen toekomen.
5. De gevonniste persoon dient van elke door de overbrengende Staat of door de ontvangende Staat ingevolge de vorenstaande leden getroffen maatregel schriftelijk in kennis te worden gesteld, alsmede van elke door een van beide Staten op een verzoek tot overbrenging genomen beslissing.
1. Verzoeken en antwoorden uit hoofde van dit Verdrag worden schriftelijk gedaan. Elektronische communicatiemiddelen mogen worden gebruikt onder voorwaarden die het de ontvangende Staat mogelijk maken de authenticiteit vast te stellen en mits de communicatie schriftelijk wordt vastgelegd.
2. Verzoeken en antwoorden worden rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten en/of langs diplomatieke weg uitgewisseld.
1. De ontvangende Staat verstrekt de overbrengende Staat op diens verzoek:
a. een document of verklaring dat de gevonniste persoon een onderdaan is van die Staat;
b. een afschrift van het toepasselijke recht van de ontvangende Staat waaruit blijkt dat het handelen of het nalaten, op grond waarvan de veroordeling in de overbrengende Staat werd uitgesproken, naar het recht van de ontvangende Staat een strafbaar feit oplevert of een strafbaar feit zou opleveren indien gepleegd op zijn grondgebied.
2. Indien een overbrenging wordt verzocht, verstrekt de overbrengende Staat de navolgende stukken aan de ontvangende Staat tenzij een van beide Staten reeds heeft aangegeven dat hij niet met de overbrenging zal instemmen:
a. een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en de wettelijke bepalingen die daaraan ten grondslag liggen;
b. een opgave van het reeds ondergane gedeelte van een veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent enige voorlopige hechtenis, strafvermindering en elke andere voor de tenuitvoerlegging van de veroordeling ter zake dienende omstandigheid;
c. een document, van welke aard dan ook, waaruit de uitdrukkelijke instemming blijkt van de gevonniste persoon of van zijn wettelijke vertegenwoordiger indien de persoon minderjarig is of indien vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand een vertegenwoordiger noodzakelijk is;
d. waar nodig, een medisch of sociaal rapport omtrent de gevonniste persoon, inlichtingen betreffende zijn gedrag tijdens de detentie en zijn behandeling in de overbrengende Staat en elke aanbeveling ten aanzien van zijn verdere behandeling in de ontvangende Staat; en
e. de van toepassing zijnde bepalingen inzake mogelijke vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling of elke beslissing omtrent vervroegde invrijheidstelling die verband houdt met de tenuitvoerlegging van het vonnis dat het onderwerp van het verzoek is.
3. Elk van beide Staten kan verzoeken in het bezit te worden gesteld van de in het eerste of tweede lid hierboven bedoelde stukken alvorens een verzoek tot overbrenging te doen of een beslissing te nemen of hij al dan niet met de overbrenging zal instemmen.
Met het oog op artikel 9, tweede lid, geeft de ontvangende Staat in zijn antwoord aan op welke wijze de veroordeling na de overdracht ten uitvoer zal worden gelegd, teneinde de overbrengende Staat in staat te stellen een definitieve beslissing over de overbrenging te nemen.
1. Met de daadwerkelijke overname van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de ontvangende Staat wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de overbrengende Staat geschorst.
2. De overbrengende Staat kan de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen, indien de ontvangende Staat de veroordeling als geheel ten uitvoer gelegd beschouwt.
1. De voortzetting van de tenuitvoerlegging van de veroordeling van de overgebrachte dader vindt plaats in overeenstemming met de wetgeving en de bestuursrechtelijke of gerechtelijke procedures van de ontvangende Staat. Deze Staat kan, bij de beslissing inzake vervroegde of voorwaardelijke invrijheidstelling, de in artikel 6, tweede lid, onderdeel e, bedoelde bepalingen of beslissingen in aanmerking nemen.
2. De ontvangende Staat is gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling zoals vastgesteld door de overbrengende Staat en dient het vonnis, voor zover van toepassing, ten uitvoer te leggen tot de in zijn wetgeving vastgestelde maximumstraf is bereikt. De ontvangende Staat mag de door de overdragende Staat opgelegde sanctie naar aard en duur niet verzwaren.
De Partijen kunnen gratie, amnestie verlenen of de straf omzetten in overeenstemming met hun grondwet of overige wetgeving. De bevoegde autoriteiten stellen elkaar in kennis van elk voornemen tot het verlenen van gratie, amnestie of tot het omzetten van de straf.
Alleen de overbrengende Staat heeft het recht te beslissen op een verzoek tot herziening van het vonnis.
De ontvangende Staat dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te beëindigen zodra hij door de overbrengende Staat in kennis is gesteld van enige beslissing of maatregel ten gevolge waarvan de veroordeling niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
De ontvangende Staat bericht de overbrengende Staat ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de veroordeling:
a. wanneer eerstgenoemde de veroordeling als geheel ten uitvoer gelegd beschouwt;
b. indien de gevonniste persoon ontsnapt is vóór de beëindiging van de tenuitvoerlegging van de veroordeling uit de detentie; of
c. indien de overbrengende Staat om een bijzonder rapport verzoekt.
1. De kennisgevingen en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 4, 6, eerste lid, en 13, en de verzoeken, antwoorden en berichten, bedoeld in de artikelen 5, 7, 10 en 15, derde lid, dienen te worden gesteld in de taal van de Partij waaraan zij zijn gericht. De stukken ter ondersteuning van een verzoek als bedoeld in artikel 6, tweede lid, dienen vergezeld te gaan van een vertaling in de taal van de Partij waaraan zij zijn gericht.
2. Het verzoek en de documenten die door elk van de Partijen in overeenstemming met dit Verdrag worden overgelegd zijn vrijgesteld van legalisatie, tenzij het Verdrag anders bepaalt.
3. De kosten voortvloeiend uit de toepassing van het Verdrag worden door de ontvangende Staat gedragen, uitgezonderd de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de overbrengende Staat zijn gemaakt.
1. Een Partij voldoet, in overeenstemming met haar wetgeving, aan een verzoek om doortocht van een gevonniste persoon door haar grondgebied indien een zodanig verzoek door de andere Partij is gedaan en die Partij met een derde Staat overeenstemming heeft bereikt met betrekking tot de overbrenging van die persoon naar of van haar grondgebied.
2. Een verzoek om doortocht kan worden geweigerd indien:
a. de gevonniste persoon een van haar onderdanen is; of
b. het strafbaar feit dat aan de veroordeling ten grondslag lag geen strafbaar feit oplevert ingevolge haar het eigen recht.
3. Verzoeken om doortocht en de antwoorden daarop dienen te worden uitgewisseld tussen de bevoegde autoriteiten.
4. De Partij aan wie verzocht is doortocht te verlenen, mag de gevonniste persoon slechts in bewaring houden voor de periode die voor de doortocht over haar grondgebied wordt vereist.
5. De Partij die verzocht wordt doortocht te verlenen, kan gevraagd worden de verzekering te geven dat de gevonniste persoon niet zal worden vervolgd of, behoudens het bepaalde in het vorige lid, aangehouden of anderszins zal worden onderworpen aan enige vrijheidsbeperking op het grondgebied van de doortocht verlenende Staat wegens een strafbaar feit dat gepleegd is, of een veroordeling die is uitgesproken voorafgaand aan zijn vertrek uit het grondgebied van de Staat van veroordeling.
Ieder geschil dat mocht ontstaan inzake de uitlegging of toepassing van dit Verdrag wordt door de Partijen in der minne geschikt langs diplomatieke weg.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twee maanden na de datum van de laatste kennisgeving, langs diplomatieke weg, waarbij de Partijen elkaar hebben medegedeeld dat zij hun respectieve interne procedures daarvoor hebben voltooid.
2. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Koninkrijk dat in Europa is gelegen en op de delen van het Koninkrijk die buiten Europa zijn gelegen, tenzij in de in het eerste lid bedoelde kennisgeving anders is bepaald. In het laatste geval kan het Koninkrijk der Nederlanden te allen tijde de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot een of meer van zijn afzonderlijke delen door middel van een kennisgeving aan de Republiek Peru.
Dit Verdrag is van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen die hetzij voor hetzij na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn uitgesproken.
1. Elk van de Partijen kan dit Verdrag te allen tijde beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de andere Partij. De beëindiging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van een dergelijke kennisgeving.
2. Met inachtneming van het in het eerste lid genoemde tijdvak, zijn het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Peru gerechtigd de toepassing van dit Verdrag afzonderlijk te beëindigen ten aanzien van elk deel van het Koninkrijk der Nederlanden.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te ’s-Gravenhage, op 12 mei 2011, in tweevoud, in de Nederlandse, de Spaanse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek en geldig. In geval van verschillen in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.
U. ROSENTHAL
J. A. GARCÍA BELAÚNDE
The Kingdom of the Netherlands
and
the Republic of Peru,
hereinafter referred to as the “Parties”;
Desirous of developing international co-operation in the field of criminal law, and creating the possibility for the nationals of either Party who are deprived of their liberty as a result of their commission of a criminal offence to serve their sentences within their own society;
Have agreed as follows:
For the purpose of this Treaty:
means any punishment or measure involving deprivation of liberty ordered by a judge or a court on account of a criminal offence;
means a decision or order of a judge or a court imposing a sentence;
means a person who has been sentenced by a final judgement of a judge or a court of one of the Parties and is serving his sentence in the transferring State;
means, in relation to the Republic of Peru, any person to whom the Political Constitution of Peru confers Peruvian nationality and, in relation to the Kingdom of the Netherlands, any person who, in accordance with the legislation of the Kingdom of the Netherlands, possesses the Dutch nationality;
means the State in which the sentence was imposed on the person. As for the Kingdom of the Netherlands, “transferring State” is taken to mean the Netherlands, Aruba, Curaçao, or Sint Maarten, in whichever of these parts of the Kingdom the sentencing takes place;
means the State to which the sentenced person may be, or has been, transferred in order to serve his sentence. As for the Kingdom of the Netherlands, “receiving State” is taken to mean the Netherlands, Aruba, Curaçao, or Sint Maarten, in whichever of these parts of the Kingdom the sentenced person has his principal residence, unless otherwise stipulated by this Treaty;
for the Republic of Peru, el Ministerio Público-Fiscalía de la Nación; for the Kingdom of the Netherlands, the Minister of Justice of the Netherlands, the Minister of Justice of Aruba, the Minister of Justice of Curaçao or the Minister of Justice of Sint Maarten shall have the functions of the competent authority in whichever of these parts of the Kingdom the sentenced person has his principal residence or where sentencing took place.
1. The Parties undertake to afford each other the widest measure of cooperation in respect of the transfer of sentenced persons and the execution of sentences imposed by judgements in accordance with the provisions of this Treaty.
2. A person sentenced in the territory of a Party may be transferred to the territory of the other Party, in accordance with the provisions of this Treaty, in order to serve the sentence imposed on him. To that end, he may express his interest to the transferring State or to the receiving State in being transferred under this Treaty.
3. Transfer may be requested by either the transferring State or the receiving State.
The sentenced person may be transferred under this Treaty only on the following conditions:
a. if he is a national of the receiving State;
b. if the judgement is final and executable;
c. if, at the time of receipt of the request for transfer, there remains still at least six months of the sentence to be served, except for exceptional circumstances;
d. if the acts or omissions on account of which the sentence has been imposed constitute a criminal offence according to the law of the receiving State or would constitute a criminal offence if committed on its territory;
e. if he has not been sentenced exclusively for military offenses;
f. if he consents to the transfer;
g. if he has payed the fine and the compensation to the victim as imposed in the judgement. Except in cases where the sentenced person gives proof of absolute insolvency; and
h. if the transferring and the receiving States agree to the transfer.
1. A sentenced person to whom this Treaty may apply shall be informed by the transferring State of the substance of this Treaty.
2. If the sentenced person has expressed his interest to the transferring State in being transferred under this Treaty, that State shall so inform the receiving State as soon as practicable after the judgement has become final and executable.
3. The notification shall include the following information:
a. the name, date and place of birth of the sentenced person;
b. his address, if any, in the receiving State;
c. a statement of facts upon which the sentence was based;
d. the nature, duration and date of commencement of the sentence; and
e. any additional information which the receiving State may request and, in any case, information to enable it to consider the possibility of transfer as well as to inform the sentenced person and the transferring State of the effects of the transfer for the sentenced person under its law.
4. If the sentenced person has expressed his interest to the receiving State in being transferred under this Treaty, the transferring State shall, on request, communicate to that State the information referred to in paragraph 3.
5. The sentenced person shall be informed, in writing, of any action taken by the transferring State or by the receiving State under the preceding paragraphs, as well as of any decision taken by either State on a request for transfer.
1. Requests and answers under this Treaty shall be made in writing. Electronic means of communication may be used under conditions allowing the receiving State to establish its authenticity and provided that they leave a written record.
2. Requests and answers shall be exchanged directly between the competent authorities and/or the diplomatic channels.
1. The receiving State, if requested by the transferring State, shall furnish it with:
a. a document or statement indicating that the sentenced person is a national of that State;
b. a copy of the relevant law of the receiving State which provides that the acts or omissions on account of which the sentence has been imposed in the transferring State constitute a criminal offence according to the law of the receiving State, or would constitute a criminal offence if committed on its territory.
2. If a transfer is requested, the transferring State shall provide the following documents to the receiving State, unless either State has already indicated that it will not agree to the transfer:
a. a certified copy of the judgement and the law on which it is based;
b. a statement indicating how much of the sentence has already been served, including information on any pre-trial detention, remission, and any other factor relevant to the execution of the sentence;
c. a document, of whatever nature, containing the express consent of the sentenced person or of his legal representative if the person is a minor or if he due to his mental or physical condition requires a representative;
d. where appropriate, any medical or social report on the sentenced person, information about his behaviour during detention and his treatment in the transferring State, and any recommendation for his further treatment in the receiving State; and
e. the applicable provisions on possible early or conditional release or any decision on early release related to the execution of the judgement that is the subject of the request.
3. Either State may ask to be provided with any of the documents referred to in paragraphs 1 or 2 above before making a request for transfer or taking a decision on whether or not to agree to the transfer.
When replying, the receiving State shall, in reference to Article 9, paragraph 2, indicate the way the sentence will be executed after the transfer, in order to enable the transferring State to take its final decision on the transfer.
1. The actual taking into charge of the sentenced person by the authorities of the receiving State shall have the effect of suspending the enforcement of the sentence in the transferring State.
2. The transferring State may no longer enforce the sentence if the receiving State considers enforcement of the sentence to have been completed.
1. The continuation of the execution of a transferred offender’s sentence shall be carried out according to the laws and administrative or judicial procedures of the receiving State. This State may, when deciding on early or conditional release, take into account the provisions or decisions referred to in Article 6, paragraph 2, point e.
2. The receiving State shall be bound by the legal nature and duration of the sentence as determined by the transferring State and shall, where appropriate, execute the sentence up to the maximum penalty prescribed by its law. The receiving State shall not aggravate, by its nature or duration the sanction imposed in the transferring State.
Parties may grant pardon, amnesty or commutation of the sentence in accordance with its constitution or other laws. The competent authorities inform each other about any intention to the granting of pardon, amnesty or commutation.
The transferring State alone shall have the right to decide on any application for review of the judgement.
The receiving State shall terminate execution of the sentence as soon as it is informed by the transferring State of any decision or measure as a result of which the sentence ceases to be executable.
The receiving State shall provide information to the transferring State concerning the execution of the sentence:
a. when the former considers execution of the sentence to have been completed;
b. if the sentenced person has escaped from custody before execution of the sentence has been completed; or
c. If the transferring State requests a special report.
1. The notifications and information referred to in Articles 4, 6, paragraph 1, and 13 and the requests, answers and announcements referred to in Articles 5, 7, 10 and 15, paragraph 3, shall be furnished in the language of the Party to which they are addressed. The supporting documents for a request as referred to in Article 6, paragraph 2, must be accompanied by translations into the language of the Party to which they are addressed.
2. The request and the documents submitted by either Party in accordance with this Treaty shall be exempted of legalization, unless otherwise stipulated in the Treaty.
3. Any costs incurred in the application of the Treaty shall be borne by the receiving State, except costs incurred exclusively in the territory of the transferring State.
1. A Party shall, in accordance with its law, grant a request for transit of a sentenced person through its territory if such a request is made by the other Party and that Party has agreed with a third State to the transfer of that person to or from its territory.
2. A request for transit may be refused:
a. if the sentenced person is one of its nationals; or
b. if the offence for which the sentence was imposed is not an offence under its own law.
3. Requests for transit and replies shall be communicated between the competent authorities.
4. The Party requested to grant transit may hold the sentenced person in custody only for such time as transit through its territory requires.
5. The Party requested to grant transit may be asked to give an assurance that the sentenced person will not be prosecuted, or, except as provided in the preceding paragraph, detained, or otherwise subjected to any restriction on his liberty in the territory of the transit State for any offence committed or sentence imposed prior to his departure from the territory of the sentencing State.
Any dispute that may arise on the interpretation or application of this Treaty shall be settled amicably by the Parties by diplomatic means.
1. This Treaty shall enter into force on the first day of the month following the expiration of a period of two months after the date of the latter notification, through diplomatic way, by which the Parties have communicated that they have completed their respective internal procedures to that effect.
2. As regards to the Kingdom of the Netherlands, this Treaty shall apply to the constituent part of the Kingdom which is situated in Europe and to the constituent parts of the Kingdom which are situated outside Europe, unless its notification referred to in paragraph 1 provides otherwise. In the latter case the Kingdom of the Netherlands may extend the application of this Treaty at any time to one or more of its constituent parts by notification to the Republic of Peru.
This Treaty shall be applicable to the execution of sentences imposed either before or after the date of its entry into force.
1. Either Party may terminate this Treaty at any time by written notification to the other Party. The termination shall be effective one year after the date of the receipt of such notice.
2. Subject to the period mentioned in paragraph 1, the Kingdom of the Netherlands and the Republic of Peru shall be entitled to terminate the application of this Treaty separately in respect of any of the constituent parts of the Kingdom of the Netherlands.
IN WITNESS WHEREOF the undersigned, being duly authorized thereto, have signed this Treaty.
DONE at The Hague, on 12 May 2011, in duplicate, in the Dutch, Spanish and English languages, all three texts being equally authentic and valid. In case of any divergence of interpretation, the English text shall prevail.
U. ROSENTHAL
J. A. GARCÍA BELAÚNDE
Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.
De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 17, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twee maanden na de datum van de laatste kennisgeving waarbij de partijen elkaar hebben medegedeeld dat zij hun respectieve interne procedures daarvoor hebben voltooid.
Uitgegeven de twintigste juni 2011.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
U. ROSENTHAL
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2011-109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.