TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
Leven Lang Ontwikkelen neemt grote vlucht
Het belang van leven lang ontwikkelen (LLO) neemt de komende jaren alleen maar toe
onder invloed van veranderingen op de arbeidsmarkt door snelle technologische ontwikkelingen,
globalisering en de latere pensioenleeftijd. En recentelijk heeft de coronacrisis,
en de gevolgen die deze gezondheidscrisis heeft voor de arbeidsmarkt, nog eens duidelijk
gemaakt dat het van groot belang is om te blijven investeren in leren en ontwikkelen
en duurzame inzetbaarheid. Niet alleen voor mensen zelf, maar ook voor bedrijven en
instellingen en de samenleving en economie als geheel. Na het verlaten van het initieel
onderwijs is gedurende de hele loopbaan aandacht nodig voor ontwikkeling en duurzame
inzetbaarheid. Leren en werken gaan steeds meer samen. Als gevolg van technologische
ontwikkelingen neemt de snelheid toe waarmee banen verdwijnen, maar ook de inhoud
van banen verandert en er ontstaan nieuwe banen. Deze veranderingen treffen met name
werkenden en werkzoekenden aan de onderkant en het middensegment van die arbeidsmarkt,
in het bijzonder daar waar taken vooral bestaan uit routinematig werk.
Investeren in de eigen duurzame inzetbaarheid maakt mensen minder kwetsbaar op de
steeds veranderende arbeidsmarkt, het verkleint het risico op werkloosheid en het
vergroot het aanpassingsvermogen. In het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’
wordt geconcludeerd dat een aantal specifieke groepen op de arbeidsmarkt weinig bijscholen,
in het bijzonder praktisch opgeleiden en ouderen. Naast praktisch opgeleiden en ouderen
blijkt uit onderzoek dat dit eveneens geldt voor mensen met een flexibel contract,
mensen werkzaam in het mkb en zzp’ers.1
Sterke leercultuur bij mensen en bedrijven
Een sterke en breed gedragen leercultuur is nodig om de Nederlandse maatschappelijke
en economische ambities te realiseren en de huidige en komende uitdagingen op de arbeidsmarkt
het hoofd te bieden. Een cultuur waarbij leren en ontwikkelen gedurende het leven
een vanzelfsprekendheid is en er continue aandacht bestaat voor het op peil houden
van kennis en vaardigheden. De belangrijkste verantwoordelijkheid voor zo’n cultuur
ligt bij werkgevers en het individu, de rijksoverheid zorgt voor goede randvoorwaarden
en is daarvoor een meerjarig actiegericht programma gestart.2 In het mkb ontbreekt het vaak nog aan een leercultuur. Daarom stimuleert het kabinet
de leercultuur in het mkb via het MKB-!dee en wordt sinds 2020 jaarlijks € 48 miljoen
beschikbaar gesteld voor mkb-ondernemingen via de Stimuleringsregeling voor leren
en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-,
horeca- of recreatiesector (SLIM-regeling).3
In een stimulerende leercultuur kunnen mensen zich blijven ontwikkelen als zij weten
wat hun mogelijkheden zijn en waar hun kansen liggen op de arbeidsmarkt. Ook helpt
het als zij zelf kunnen beschikken over middelen en tijd voor scholing.4 Om mensen beter inzicht te bieden in de voor hen beschikbare middelen en iemands
individuele scholingsmogelijkheden, heeft het kabinet op 30 november 2020 besloten
tot de voorbereiding van de bouw van het Landelijk scholingsportaal. Dit overzicht
ontwikkelt zich idealiter verder tot een individuele portal5 die inzicht in scholingsmogelijkheden en rechten bundelt waar iemand – ook in financiële
zin – gebruik van kan maken. Verder lopen er drie pilots met leerwerkloketten gericht
op ondersteuning van werkenden, werkzoekenden en werkgevers bij vragen over scholing
en ontwikkeling. Tot slot is een flexibel opleidingsaanbod nodig dat past bij een
werkend leven of druk gezinsleven. Het kabinet stimuleert de flexibilisering van het
opleidingsaanbod voor volwassenen onder meer door een vierjarige subsidieregeling
gericht op samenwerkingsverbanden van publieke en private opleiders om gezamenlijk
flexibele onderwijsprogramma’s voor volwassenen te ontwikkelen in de derde leerweg
van het mbo.6
Eigen regie versterken
De beschikking over een eigen leer- en ontwikkelbudget kan mensen motiveren zich te
blijven ontwikkelen en het draagt bij aan eigen regie op iemands loopbaan. Zo kan
een eigen budget worden ingezet om te scholen naar een andere sector indien daar bijvoorbeeld
meer werk is of er betere kansen voor verdere ontwikkeling liggen. Private partijen
zoals sociale partners, O&O-fondsen en werkgevers stellen in toenemende mate individuele
budgetten beschikbaar. Volgens recent onderzoek beschikten in 2017 van de 5,6 miljoen
werknemers voor wie cao-afspraken gelden ongeveer 1,3 miljoen (24%) werknemers over
een individueel leer- en ontwikkelbudget.7 Het kabinet stimuleert de ontwikkeling van private leerbudgetten door verduidelijkingen
aan te brengen in de toepassing van het huidige kader voor de fiscale behandeling
van deze budgetten en heeft hiervoor door de Belastingdienst een voorlichtingsinstrument
laten ontwikkelen.8 Aanvullend aan de private middelen stelt het kabinet met deze regeling structureel
€ 217 miljoen per jaar beschikbaar via de Stimulering van de Arbeidsmarktpositie (hierna:
STAP-budget); de middelen komen beschikbaar door de afschaffing van de fiscale aftrek
van scholingsuitgaven.
2. Probleembeschrijving
Het kabinetsbeleid LLO is er op gericht te stimuleren dat iedereen in Nederland de
kans krijgt om meer regie te nemen over investeringen in de eigen ontwikkeling. Niet
iedereen kan beschikken over budget dat voor scholing of duurzame inzetbaarheid door
private partijen of de overheid beschikbaar worden gesteld. Ook de huidige fiscale
aftrek van scholingsuitgaven voor individuen lost dit knelpunt niet op. Uit een evaluatie
blijkt dat deze regeling onvoldoende alle doelgroepen bereikt. Voor 73 tot 100 procent
van de gevallen waarin de scholingsuitgaven fiscaal in aftrek kunnen worden gebracht,
geldt dat de scholing ook was gevolgd zonder de extra subsidie.9 Een reden hiervoor kan mede zijn dat de huidige faciliteit veronderstelt dat de uitgave
in eerste instantie door het individu volledig moet worden voorgeschoten en achteraf
via de belastingaangifte gedeeltelijk kan worden teruggevraagd. Dat vormt een extra
barrière voor met name lagere inkomens. Daarnaast geldt dat, afhankelijk van de belastingschijf
waarbinnen het inkomen valt, een aanzienlijke eigen bijdrage nodig is. De fiscale
aftrek van scholingsuitgaven wordt naar verhouding minder gebruikt door lagere inkomens
en ouderen.
Voor het kabinet is dit aanleiding om, conform de daarover in het Regeerakkoord gemaakte
afspraak, de fiscale aftrek te vervangen door een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget.10 Het STAP-budget is een uitgavenregeling die voor volwassenen met een band met de
Nederlandse arbeidsmarkt financiering van scholingsactiviteiten beschikbaar maakt.
Met het STAP-budget wordt de eigen regie gestimuleerd doordat het budget individueel
en voor aanvang van de scholing kan worden aangevraagd. De eigen bijdrage is niet
langer afhankelijk van het inkomen zoals bij de aftrek van scholingsuitgaven, maar
afhankelijk van de prijs van de scholing. Voor scholing die niet duurder is dan het
gestelde maximum subsidiebedrag (€ 1.000,–) is er geen eigen bijdrage. Post-initiële
scholing wordt hiermee toegankelijk voor iedereen die daaraan behoefte heeft. De afschaffing
van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven en gelijktijdige invoering van het STAP-budget
zal plaatsvinden per 1 januari 2022, waarbij vanaf 1 maart 2022 het aanvraagloket
wordt opengesteld.
3. Invulling van de regeling
Doel en doelgroep
Het doel van het STAP-budget is om, aanvullend aan andere inspanningen vanuit de overheid
en private partijen, de beroepsbevolking duurzaam inzetbaar te houden op de arbeidsmarkt.
Dit is mogelijk door gerichte post-initiële scholing te stimuleren en toegankelijk
te maken door een financiële tegemoetkoming te bieden. Een uitgavenregeling moet,
ten opzichte van de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven, meer evenredig alle
doelgroepen in de samenleving ondersteuning bieden door laagdrempelig te zijn voor
zowel praktisch als voor theoretisch opgeleiden en voor hogere en lagere inkomens.
Het STAP-budget kan als succesvol worden beschouwd wanneer het beschikbare budget
wordt besteed aan de in de regeling genoemde bestedingsdoelen, het STAP-budget wordt
benut door alle genoemde doelgroepen en de afwenteling van private op publieke middelen
beperkt blijft.
Met de ontwikkeling van de regeling voor het STAP-budget wordt tevens een infrastructuur
gecreëerd die geschikt is om in de toekomst mogelijk beschikbaar komende aanvullende
publieke budgetten – voor bepaalde doelen of doelgroepen gericht op scholing en ontwikkeling
door het individu – sneller en eenvoudiger in te kunnen zetten. Hiermee wordt bijgedragen
aan verdere bundeling van publieke middelen en het terugdringen van versnippering
van uitvoeringsmodaliteiten op het terrein van LLO.
Met het STAP-budget wordt iedere volwassene met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt
de mogelijkheid geboden om in de eigen ontwikkeling te investeren en duurzaam inzetbaar
te zijn en te blijven. De regeling omvat alle personen, ongeacht opleidingsniveau,
van 18 jaar en ouder en jonger dan de leeftijd waarop recht op AOW bestaat. De band
met de Nederlandse arbeidsmarkt wordt vastgesteld aan de hand van objectieve criteria.
De criteria worden nader toegelicht onder voorwaarden voor toekenning en in de artikelsgewijze toelichting.
Alternatieve financieringsbronnen
Voor bepaalde doelgroepen zijn reeds andere vormen van publieke individuele financiering
van onderwijs beschikbaar. Het gaat dan om studiefinanciering11, de studievoorschotvouchers en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
voor voortgezet onderwijs. Het is niet de bedoeling dat het STAP-budget gebruikt wordt
in plaats van deze voorliggende voorzieningen. Om dit te voorkomen is in de regeling
expliciet aangegeven hoe wordt omgegaan met de beschikbare vormen van publieke financiering.
Ten aanzien van studiefinanciering en de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
voor voortgezet onderwijs geldt dat, als daar recht op kan bestaan, er geen recht
op STAP-budget bestaat. Er is gekozen voor risicogerichte uitsluiting op basis van
leeftijd in combinatie met onderwijssoort. Het is voor de uitvoerder van het STAP-budget,
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) namelijk niet te controleren
of de subsidieaanvrager daadwerkelijk recht heeft op voornoemde voorliggende voorzieningen.
Met de risicogerichte uitsluiting heeft UWV enkele objectieve criteria aan de hand
waarvan beoordeeld kan worden of iemand wel of geen recht op STAP-budget heeft. Het
gaat om de leeftijd van de aanvrager (jonger dan 30) in combinatie met de onderwijssoort
(onderwijs waarvoor recht op studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage
kan bestaan). Dat houdt in dat personen jonger dan 30 jaar geen opleidingen kunnen
financieren met het STAP-budget, waarvoor recht op een van deze vormen van financiering
kan bestaan. Overige opleidingen, cursussen en trainingen kunnen door personen uit
deze leeftijdsgroep wel met het STAP-budget worden gefinancierd. Personen die jonger
zijn dan 30 jaar kunnen dus wel gebruik maken van het STAP-budget, maar zij kunnen
niet kiezen voor onderwijssoorten waarvoor studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage
kan worden aangevraagd. Met deze risicogerichte uitsluiting kan voorkomen worden dat
er een samenloop ontstaat tussen recht op studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en het STAP-budget, terwijl tegelijkertijd een belangrijk deel van het onderwijsaanbod
ook voor personen onder de 30 te financieren is met het STAP-budget. Ten aanzien van
andere financieringsmogelijkheden, zoals de studievoorschotvoucher en subsidie op
grond van de subsidieregeling lerarenbeurs – die zien op subsidiëring van personen
die een vervolgopleiding willen volgen- geldt dat voor zover die subsidiëring strekt
er geen aanspraak is op STAP-budget. Pas als de specifieke subsidiëring is geëindigd,
of minder bedraagt dan het STAP-budget, vult de STAP-regeling aan.
Via gegevensuitwisseling met DUO kan het UWV wel controleren of de subsidieaanvrager
aanspraak heeft op een studievoorschotvoucher en of de aanvrager subsidie ontvangt
op grond van de Subsidieregeling lerarenbeurs. Bij de aanspraak op een studievoorschotvoucher
geldt dat voor het gedeelte waarin de voucher voorziet geen STAP-budget wordt verstrekt.
Als de scholing meer kost dan wat via de voucher wordt vergoed, kan subsidie worden
gevraagd voor het meerdere. De uitsluitingsgronden worden nader toegelicht in de artikelsgewijze
toelichting. Het STAP-budget kan wel worden aangevraagd aanvullend op andere financieringsbronnen
van werkgevers, O&O fondsen, afspraken in cao’s of re-integratie budgetten van gemeenten
of UWV. Er is dan sprake van cofinanciering. Voor de subsidieaanvrager geldt wel een
mededelingsplicht. Hij is verplicht om in de aanvraag mededeling te doen van de ontvangst
van bijdragen van derden die hij aanwendt voor de te subsidiëren scholing. In de evaluatie
van het STAP-budget zal in beeld worden gebracht of publieke financiering van scholing
via het STAP-budget leidt tot substitutie van financiering uit alternatieve bronnen.
Omvang van de subsidie
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de kosten van de scholing en bedraagt
maximaal € 1.000,– (inclusief btw).12 Indien de subsidiabele kosten van een scholing meer dan € 1.000,– bedragen, kan dus
maximaal € 1.000,– aan subsidie worden verstrekt. Daaronder vallen alle kosten die
door de opleider in rekening worden gebracht voor het volgen van de opleiding of training.
Onder de subsidiabele kosten van de scholing worden les-, cursus- of collegegeld en,
indien van toepassing, examengeld verstaan. Kosten voor door de opleider verplicht
gestelde leermiddelen en beschermingsmiddelen zijn ook subsidiabel indien deze leermiddelen
beslist nodig zijn voor het volgen van de opleiding en als de kosten van die middelen
door de opleider in rekening worden gebracht. Leermiddelen die algemeen in het normale
leven worden gebruikt en die daarnaast ook kunnen worden ingezet bij het volgen van
scholing, zoals een telefoon en computer, maar die niet specifiek als noodzakelijk
onderdeel van de te volgen scholing kunnen worden beschouwd, komen niet voor subsidie
in aanmerking. Om uitvoeringstechnische redenen zijn overige kosten die niet door
de opleider in rekening worden gebracht, voor rekening van de subsidieaanvrager. Als
de kosten voor de scholing meer bedragen dan het maximale subsidiebedrag, zal de subsidieaanvrager
een eigen bijdrage of een alternatieve financieringsbron moeten aanwenden om de volledige
kosten te voldoen. De aanvullende financiering is de verantwoordelijkheid van de subsidieaanvrager.
Ook hiervoor geldt een mededelingsplicht voor de subsidieaanvrager. Als het niet lukt
om de aanvullende financiering te voldoen, is de subsidieaanvrager verplicht om dit
onverwijld te melden bij de uitvoerder.
Ten opzichte van onder andere de Tijdelijke regeling subsidie scholing richting een
kansberoep is gekozen voor een lager maximum subsidiebedrag.13 Met een lager bedrag neemt het potentiële bereik van het STAP-budget toe tot in ieder
geval 200.000 toekenningen per jaar. Het potentiële bereik zal naar verwachting hoger
liggen, omdat veel scholingsactiviteiten minder dan € 1.000,– kosten. Daarnaast kan
er van een hoog maximum subsidiebedrag een groter prijsopdrijvend effect uitgaan.
Bij een maximum van € 1.000,– is dit nog steeds mogelijk en daarom zal de ontwikkeling
van de prijs van scholing die wordt gefinancierd vanuit het STAP-budget worden gevolgd
en geëvalueerd.
De gemiddelde scholingskosten die worden opgevoerd bij de fiscale aftrek van scholingsuitgaven
zijn € 1.700,–. Gezien de eigen bijdrage bij het huidige stelsel (afhankelijk van
de betreffende belastingschijf) ligt het maximum bedrag van het STAP-budget hoger
dan de gemiddelde subsidie bij de fiscale aftrek van scholingsuitgaven.14
Bestedingsdoelen
Het STAP-budget biedt ruime bestedingsmogelijkheden en kan worden ingezet voor een
uitgebreid arbeidsmarktgericht aanbod aan scholings- en ontwikkelingsactiviteiten
waaronder ook EVC-trajecten. Om de kwaliteit van de scholing te garanderen en misbruik
via de kant van de opleider te voorkomen moet de scholing, voor het verkrijgen van
STAP-budget, ten minste voldoen aan één van de volgende criteria:
-
• De scholing wordt aangeboden door een opleider die door OCW erkend onderwijs verzorgt.
Op deze activiteit vindt toezicht door de Inspectie van het Onderwijs plaats;
-
• De scholing leidt op tot een branche of sector erkend certificaat;
-
• De scholingsactiviteit is gericht op een door het NCP NLQF ingeschaalde kwalificatie
of diploma;
-
• De scholing wordt aangeboden door een opleider met een NRTO-keurmerk; of
-
• De scholing bestaat uit een EVC-traject bij een erkende EVC-aanbieder dat wordt afgesloten
met een ervaringscertificaat.
Het gebruik van het STAP-budget is gericht op scholing die voldoet aan ten minste
één van bovenstaande criteria. Bij de start van deze subsidieregeling wordt gewerkt
met een ingroeimodel aan criteria. Dat wil zeggen dat wordt gestart met de vijf genoemde
criteria. Er wordt gewerkt aan een kader voor het toelaten van ook andere keurmerken
en certificeringen naast de hiervoor genoemde als criterium. Daarmee wordt het aanbod
arbeidsmarktgerichte scholings- en ontwikkelactiviteiten relevant gehouden en steeds
verder uitgebreid.
Er is bij de start van de STAP-regeling geen uitputtend overzicht van opleidingen
die opleiden tot een door een branche of sector erkend certificaat. Met het introduceren
van het kader voor het toelaten van andere keurmerken en certificeringen, wordt tevens
ingezet op het schetsen van een beter kader voor opleidingen die door een branche
of sector erkend zijn. Daarom wordt in eerste instantie gestart met een kleiner aanbod
van scholingsactiviteiten van een aantal branches. Ook op dit punt is het streven
om dit op korte termijn uit te breiden, om een zo breed mogelijk relevant en arbeidsmarktgericht
aanbod van scholingsactiviteiten te kunnen bieden aan aanvragers van het STAP-budget.
Het is de bedoeling dat burgers ook EVC-trajecten kunnen financieren met behulp van
het STAP-budget. Het is niet mogelijk gebleken om deze trajecten al vanaf de start
van de subsidieregeling in 2022 op te nemen in het scholingsregister. Dit onderdeel
wordt daarom in de loop van 2022 verder ontwikkeld. De EVC-trajecten zullen dus ook
op een later moment in het scholingsregister worden opgenomen. Dit betekent dat subsidieaanvragers
pas vanaf 1 januari 2023 (zie ook paragraaf 6) het STAP-budget kunnen gebruiken voor
het financieren van EVC-trajecten. Overigens is de verwachte impact hiervan klein,
aangezien EVC-trajecten voornamelijk worden gefinancierd dor werkgevers.
In de uitvoering moet worden gegarandeerd dat het STAP-budget alleen voor deze scholingsactiviteiten
kan worden aangevraagd. Daarom zullen arbeidsmarktgerichte scholingsactiviteiten die
voldoen aan een van de genoemde criteria kunnen worden opgenomen in het scholingsregister.
Er komt een instrument met criteria aan de hand waarvan opleiders kunnen bepalen of
hun scholingsactiviteiten arbeidsmarktgericht zijn en dus door de opleider in het
scholingsregister mogen worden geregistreerd. Er kunnen bij steekproef controles worden
uitgevoerd op het juist toepassen van de criteria.
Er kan slechts een STAP-budget worden aangevraagd voor die scholingsactiviteiten die
op de startdatum van het aanvraagtijdvak in het scholingsregister zijn opgenomen.
Verder geldt dat de scholingsactiviteit waarvoor STAP-budget wordt aangevraagd niet
eerder mag aanvangen dan 4 weken nadat de aanvraag voor het STAP-budget is ingediend
bij UWV.
Het STAP-budget kan ook worden ingezet voor het volgen van praktijkleren op maat;
een opleidingstraject in het mbo dat gericht is op het behalen van een praktijkverklaring
(als onderdeel van de mbo-verklaring). Deze opleidingstrajecten zijn specifiek bedoeld
voor werkenden en werkzoekenden voor wie een mbo-diploma of mbo-certificaat (vooralsnog)
niet haalbaar is. De mbo-verklaring moet worden voorzien van een aanvullend document
waarin het aanwezigheids- of deelnemingspercentage van de subsidieontvanger is vermeld.
Er wordt een scholingsregister ontwikkeld met het actuele aanbod van toegelaten scholingsactiviteiten.
Het uitgangspunt van het scholingsregister is dat alleen kwalitatief goede, op de
arbeidsmarktgerichte scholing en EVC-trajecten worden opgenomen. DUO zal de beheerder
van het scholingsregister worden. DUO heeft daarbij de verantwoordelijkheid om het
scholingsregister te ontwikkelen en technisch te beheren. Onder technisch beheer wordt
verstaan het verwerken van de gegevens die door of namens de opleider worden aangeleverd
ten behoeve van registratie in het scholingsregister. Opleiders en opleidingen die
voldoen aan de kwaliteitseisen zijn er zelf verantwoordelijk voor dat hun aanbod in
het scholingsregister wordt opgenomen en zijn zelf verantwoordelijk dat de gegevens
van de scholingsactiviteiten die in het scholingsregister zijn opgenomen actueel zijn.
Voor EVC-trajecten verloopt de gegevenslevering aan het scholingsregister via het
Nationaal Kenniscentrum EVC. DUO draagt er zorg voor dat opleiders in staat zijn om
de gegevens van hun scholingsactiviteiten in het scholingsregister aan te passen en
te actualiseren. Verder is DUO verantwoordelijk voor het uitwisselen van gegevens
uit het scholingsregister met UWV, ten behoeve van de beoordeling van aanvragen voor
een STAP-budget door UWV. Tot slot is DUO verantwoordelijk voor het effectueren van
enig besluit van de Minister van SZW ten aanzien van de uitsluiting of verwijdering
van opleiders of scholingsactiviteiten uit het scholingsregister (zie verder onder
paragraaf 5).
Aanvraagprocedure en beschikking
Een lage drempel om het STAP-budget te kunnen aanvragen is een belangrijk uitgangspunt.
Een individu kan deze subsidie daarom online aanvragen via een eenvoudig in te vullen
digitaal formulier, waarbij gelijk controle plaatsvindt op de verschillende voorwaarden
voor het STAP-budget (zie hieronder). Voordat het STAP-budget kan worden aangevraagd
is van belang dat de subsidieaanvrager uitkiest welke scholingsactiviteit hij of zij
wil volgen en zich bij de opleider inschrijft voor het volgen van de scholingsactiviteit.
De opleider zal de deelnemer vervolgens een STAP-aanmeldingsbewijs geven. Dit is een
door de opleider opgesteld document waarop is aangegeven welke scholing de subsidieaanvrager
zal gaan volgen, wat de voorziene start- en einddatum van de scholing is en in geval
van meerjarige scholing de einddatum van het desbetreffende opleidingsjaar. Voor het
bekostigd onderwijs kan hiervoor de aanmelding voor de gewenste opleiding worden gebruikt.
Dit STAP-aanmeldingsbewijs moet bij de subsidieaanvraag worden bijgevoegd. Personen
voor wie het niet mogelijk is om langs digitale weg het aanvraagproces te doorlopen,
is bij UWV een voorziening waarbij deze personen worden ondersteund in het aanvraagproces.
Deze personen kunnen een afspraak maken om bij UWV op kantoor het aanvraagformulier,
met hulp van een medewerker van UWV, digitaal in te vullen.
De subsidie kan jaarlijks gedurende zes tijdvakken worden aangevraagd. Toekenning
van het STAP-budget – indien aan de voorwaarden van het STAP-budget wordt voldaan
– gebeurt op basis van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Aanvragen
die in een tijdvak niet in behandeling kunnen worden genomen in verband met uitputting
van het budget, zullen opnieuw moeten worden ingediend in een volgend tijdvak (geen
wachtlijst). Indien een aanvraag is afgewezen kan de indiener een andere aanvraag
indienen. In het geval van onderuitputting van het beschikbare STAP-budget in enig
tijdvak van het kalenderjaar wordt het resterende budget van dat tijdvak doorgeschoven
naar het eerstvolgende tijdvak van dat kalenderjaar. In geval van onderuitputting
van het budget in het laatste tijdvak van het kalenderjaar, zal het resterende budget
niet doorschuiven naar het eerstvolgende tijdvak in het volgende kalenderjaar. Aangezien
de budgetvaststelling niet voor elk tijdvak gelijk hoeft te zijn, kan, als onderuitputting
in het laatste tijdvak van het jaar wordt verwacht, het budget voor dat laatste tijdvak
lager worden gesteld, onder ophoging van de budgetten van eerdere tijdvakken. Gedurende
het laatste tijdvak van ieder kalenderjaar wordt duidelijk wat het totale subsidieplafond
zal zijn voor het komende kalenderjaar. De verdeling van de beschikbare middelen over
de zes tijdvakken wordt per 1 januari van ieder kalenderjaar door middel van een wijziging
van deze subsidieregeling vastgesteld en bekendgemaakt.
Voor een meerjarige scholing met meerdere betaalmomenten kan bij de initiële aanvraag
worden aangegeven dat het om een meerjarige opleiding gaat, waarbij voor elk opleidingsjaar
een budget van maximaal € 1.000 beschikbaar is. Als het initiële verzoek wordt toegekend,
kan gedurende de looptijd van de meerjarige scholing voor ieder betaalmoment een vervolgaanvraag
worden ingediend. Wanneer bij een vervolgaanvraag het beschikbare budget voor het
betreffende tijdvak is uitgeput, wordt de beoordeling van vervolgaanvragen doorgeschoven
naar het eerstvolgende tijdvak. Deze aanvragen zullen daardoor voorrang krijgen bij
de beoordeling in dat eerstvolgende tijdvak. Deze systematiek zal niet direct vanaf
1 januari 2022 gereed zijn, maar op een later moment worden gerealiseerd. Het is overigens
ook niet nodig dat deze systematiek bij het openstellen van het aanvraagloket op 1 maart
2022 gereed is, omdat de eerste meerjarige opleidingen pas rond augustus/september
2022 zullen starten en de eerste vervolgaanvragen pas in 2023 verwacht worden.
Financiering vanuit het STAP-budget is mogelijk wanneer de scholing start vanaf 4
weken nadat de subsidieaanvrager de aanvraag voor het STAP-budget bij UWV heeft ingediend
en uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het aanvraagtijdvak waarin STAP-budget
is aangevraagd. Voor meerjarige opleidingen moet voor de vervolgjaren de opleiding
binnen vijf maanden na afloop van het aanvraagtijdvak van start gaan. Voor financiering
vanuit het STAP-budget komen de kosten in aanmerking die binnen dertien weken na afsluiting
van de desbetreffende scholing door de opleider in rekening worden gebracht.
Per kalenderjaar kan per persoon voor één scholing, of voor één opleidingsjaar binnen
een meerjarige opleiding, financiering vanuit het STAP-budget worden toegekend. Bij
de monitoring van het STAP-budget wordt bijgehouden of dit al dan niet tot een onevenredige
verdeling van de middelen leidt. Naar aanleiding van die uitkomsten kan worden besloten
om een deel van het beschikbare budget beschikbaar te stellen voor specifieke doelgroepen.
Voorwaarden voor toekenning
De beoordeling van de aanvraag vindt plaats aan de hand van een aantal criteria:
-
• De subsidieaanvrager heeft een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. Van een band
met de Nederlandse arbeidsmarkt is sprake indien is voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
-
° De subsidieaanvrager is ten tijde van de aanvraag achttien jaar of ouder en heeft
de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene ouderdomswet,
nog niet bereikt;
-
° De subsidieaanvrager is een burger van de Unie of een familielid van een burger van
de Unie als bedoeld in Richtlijn 2004/38/EG15; én
-
° De subsidieaanvrager is de afgelopen twee jaar gedurende ten minste zes maanden verzekerd
voor de volksverzekeringen en kan daarmee aantonen een band te hebben met de Nederlandse
arbeidsmarkt. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en de rechtszekerheid zal de uitvoerder
bij de beoordeling van dit criterium voor twee jaar terugkijken. Bij de beoordeling
van de aanvraag zal de uitvoerder beoordelen of de subsidieaanvrager in de periode
van twee jaar en drie maanden tot drie maanden voorafgaand aan het aanvraagtijdvak
waarin het STAP-budget wordt aangevraagd gedurende ten minste zes maanden verzekerd
is geweest voor de volksverzekeringen in Nederland.
-
• Het budget voor het betreffende aanvraagtijdvak is voldoende toereikend voor toekenning
van het gevraagde budget.
-
• Aan de subsidieaanvrager is in het betreffende kalenderjaar nog geen eerdere aanvraag
voor een scholing toegekend.
-
• Voor de subsidieaanvrager geldt op het moment van de aanvraag geen uitsluitingsgrond
in verband met eerder misbruik of oneigenlijk gebruik van het STAP-budget.
-
• Er is geen sprake van een gehele of gedeeltelijke uitsluitingsgrond in verband met
publieke individuele financiering van onderwijs, waaronder studiefinanciering16, studievoorschotvouchers, lerarenbeurs en tegemoetkoming schoolkosten voor meerderjarigen.
-
• De scholing waarvoor financiering wordt aangevraagd, is arbeidsmarktrelevant en voldoet
aan de hierboven gestelde criteria voor bestedingsdoelen.
-
• De scholing, waarvoor financiering wordt aangevraagd, is op de dag waarop de aanvraag
wordt ingediend opgenomen in het scholingsregister.
-
• De scholing vangt aan vanaf 4 weken na indiening van de subsidieaanvraag en uiterlijk
binnen drie maanden na sluiting van het betreffende aanvraagtijdvak.
Na toekenning van de aanvraag ontvangt de subsidieaanvrager een beschikking tot subsidieverlening.
De opleider ontvangt ook een bericht van de subsidieverlening. De opleider kan vervolgens
met het registratienummer van de beschikking door middel van een e-factuur de kosten
declareren bij de uitvoerder, vanaf drie weken voor de aanvangsdatum van de scholing
zoals vermeld in de beschikking. De opleider dient de e-factuur uiterlijk 13 weken
na afronding van de opleiding in bij de uitvoerder. De e-factuur moet het bedrag van
de subsidiabele kosten bevatten. De uitvoerder betaalt na ontvangst van voornoemde
documenten een voorschot van 100% van het toegekende subsidiebedrag aan de opleider.
Het eventueel resterende bedrag van de scholing wordt door de opleider in rekening
gebracht bij de subsidieaanvrager.
Er kan een goede reden zijn dat de startdatum van de gekozen scholingsactiviteit opschuift,
bijvoorbeeld vanwege organisatorische redenen aan de zijde van de opleider. Wanneer
de startdatum van de scholingsactiviteit als gevolg van die verschuiving valt buiten
de periode waarbinnen de scholingsactiviteit op grond van de subsidieregeling moet
starten (binnen drie maanden na afloop van het aanvraagtijdvak waarin subsidie is
aangevraagd), dan wordt van deze verschuiving onverwijld melding gemaakt bij UWV.
UWV kan in dat geval de subsidieverleningsbeschikking aanpassen. Het gaat hier om
de situatie dat er gegronde redenen zijn aan te geven door ofwel opleider, ofwel de
subsidieontvanger, waardoor de scholingsactiviteit niet binnen drie maanden na sluiting
van het aanvraagtijd kan starten. Een situatie waarin subsidieontvanger of opleider
besluit de startdatum op te schuiven om een te beïnvloeden reden die in de privésfeer
ligt, valt hier buiten.
De subsidie wordt definitief vastgesteld na de einddatum van de scholing. Op grond
van de definitiebepalingen in deze regeling geldt als einddatum de datum die in de
verleningsbeschikking is opgenomen. In de praktijk zal die datum zijn ontleend aan
wat de subsidieaanvrager in de aanvraag heeft aangegeven als verwachte datum van afronding.
Indien de scholing op de voorgeschreven wijze is afgerond, wordt de subsidie vastgesteld
op het bedrag dat genoemd is in de verleningsbeschikking. Wanneer de scholing niet
is gestart, niet succesvol is afgerond dan wel niet is voldaan aan de voorwaarden
van het bewijs van deelname (zie hieronder bij ‘controle achteraf’) dan kan de subsidie
worden ingetrokken en het subsidiebedrag worden teruggevorderd van de subsidieaanvrager
of de opleider.
Verplichtingen subsidieontvanger en opleider
Op de subsidieontvanger en opleider rusten enkele verplichtingen. Deze zijn opgenomen
in artikelen 15 en 16. In essentie gaat het om verplichtingen die er toe dienen om
te onderzoeken of de subsidieverstrekking rechtmatig is, de subsidie definitief te
kunnen vaststellen en om de betaling te kunnen verrichten.
Wanneer de subsidieontvanger verwijtbaar zijn verplichtingen op grond van deze subsidieregeling
niet nakomt (bijvoorbeeld door het niet succesvol afronden van de scholing en het
niet voldoen aan de aanwezigheidseis), kan de deelnemer voor een periode van maximaal
twee jaar worden uitgesloten van het recht op subsidie voor deze regeling. De duur
van de uitsluiting hangt af van de ernst van de overtreding. Daarnaast bestaat de
mogelijkheid om het betaalde subsidiebedrag terug te vorderen bij de subsidieaanvrager.
De richtlijn is dat terugvordering enkel zal gebeuren bij gevallen van evidente fraude.
Dit hangt samen met het feit dat de subsidieontvanger zelf nooit het geld heeft ontvangen
en bij een terugvordering geconfronteerd zou kunnen worden met een aanzienlijke geldschuld.
Dit is een dermate zware maatregel dat die afschrikkend zou kunnen werken en mensen
zou kunnen weerhouden van deelname. Bovendien staat terugvorderen van het gehele subsidiebedrag
in de meeste gevallen niet in verhouding tot de ernst van de overtreding door de subsidieontvanger.
Daarom is in eerste instantie de mogelijkheid in het leven geroepen om subsidieontvangers
voor een bepaalde periode uit te sluiten van het doen van een aanvraag en zal alleen
in gevallen van evidente fraude het subsidiebedrag bij de subsidieontvanger worden
teruggevorderd.
Wanneer de scholing niet kon worden gevolgd of afgerond door het in gebreke blijven
van de opleider, dan kan het subsidiebedrag worden teruggevorderd bij de opleider
of kan de opleider voor een bepaalde periode worden uitgesloten van het scholingsregister.
In een aantal gevallen wordt het subsidiebedrag teruggevorderd bij de opleider. Dat
is het geval indien de opleider niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem
van toepassing zijn geworden na declaratie van de subsidiabele kosten (artikel 16).
Deze verplichtingen voor de opleider zijn nodig in verband met de betaling van het
voorschot aan de opleider en de benodigde controle op rechtmatigheid van de subsidieverstrekking.
Indien de opleider niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voor hem gelden (zie
artikel 16), wordt het betaalde voorschot teruggevorderd bij de opleider.
Met het opnemen in de verleningsbeschikking van een aantal relevante gegevens die
aangeven welke scholing de opleider zal geven en tegen welke prijs, staan voor de
opleider de verplichtingen vast die hij uit hoofde van artikel 16 heeft.
Ernstige nalatigheid of misbruik en oneigenlijk gebruik door de opleider kan ook leiden
tot verwijdering uit het scholingsregister voor de maximale duur van vijf jaar. Voorbeelden
hiervan zijn het in rekening brengen van kosten die in redelijkheid niet kunnen worden
beschouwd als noodzakelijke kosten voor het volgen van een scholing en als blijkt
dat opleider de opleiding geeft op een niveau dat beneden de maatstaven voor die opleiding
ligt. De Minister van SZW kan, na het inwinnen van informatie of advies, opleiders
uit het scholingsregister verwijderen. Vervolgens zal DUO als technisch beheerder
van het scholingsregister deze verwijdering effectueren. Dit wordt nader toegelicht
in de artikelsgewijze toelichting.
Algemeen geldt echter dat door de financiering direct via de opleider te laten lopen,
in plaats van via het individu, het risico op misbruik en oneigenlijk gebruik wordt
beperkt zodat de subsidie daadwerkelijk aan scholing wordt besteed.
Controle achteraf
De subsidieontvanger dient de scholing af te ronden. Bij de vaststelling van de subsidie
wordt dit gecontroleerd. Dat wil zeggen dat de scholing moet worden afgerond met een
diploma of certificaat of dat de subsidieontvanger ten minste een aanwezigheids- of
deelnemingspercentage van 80% heeft behaald. Ook andere vormen van resultaten, zoals
het behalen van ten minste 80% van het vereist aantal studiepunten bij een meerjarige
opleiding, gelden als bewijs van deelname. Voor regulier bekostigd onderwijs geldt
dat gedurende de looptijd van de scholingsactiviteit ten minste één beoordeling, niet
zijnde een vrijstelling, moet zijn geregistreerd. Ook een intekening en/of deelname
aan het examen wordt beschouwd als voldoende grond om een bewijs van deelname af te
geven. De opleider dient binnen een periode van dertien weken na de einddatum van
de scholingsactiviteit een bewijs van deelname aan de scholing in te dienen bij het
UWV. Uit dit bewijs van deelname moet blijken welke van de hierboven genoemde gronden
het bewijs van deelname heeft opgeleverd. Als na afronding van de scholingsactiviteit
niet aan een van de genoemde gronden wordt voldaan, dan wordt dit vermeld op het bewijs
van deelname.
Indien de subsidieontvanger niet voldoet aan de voorwaarden van deelname kan, zoals
hiervoor beschreven, de subsidieontvanger voor een periode van maximaal twee jaar
worden uitgesloten van het recht van subsidie op grond van deze regeling of kan het
betaalde subsidiebedrag worden teruggevorderd. In geval van bijzondere situaties,
zoals het niet kunnen starten of afmaken van de scholing vanwege ziekte en andere
persoonlijke omstandigheden, kan hierop een uitzondering worden gemaakt.
Flankerend beleid via ontwikkeladvies
Om mensen op weg te helpen bij het bepalen van hun kansen en mogelijkheden wordt ondersteunend
aan de uitgavenregeling de mogelijkheid voor een ontwikkeladviesgesprek geboden. Een
ontwikkeladvies kan bijdragen aan het wegnemen van drempels voor groepen die weinig
bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing.
In deze situaties zal de mogelijkheid worden geboden om door (digitaal) advies te
worden ondersteund bij het inzichtelijk maken van een persoonsprofiel (wie ben ik,
wat kan ik en wat wil ik) en het in beeld brengen van de ontwikkelmogelijkheden voor
het individu. Daarbij kan in het adviesgesprek aandacht zijn voor de keuze van passende
scholing en het aanvragen van het publieke leerbudget. Daarnaast kan ontwikkeladvies
bijdragen aan omscholing richting kansberoepen. Door te laten zien waar goede ontwikkelkansen
liggen op de arbeidsmarkt en welke scholing daarvoor nodig en haalbaar is, kan een
adviestraject een bijdrage leveren in de keuze voor arbeidsmarktrelevante scholing
voor het betreffende individu. Het uitgangspunt van het ontwikkeladvies in relatie
tot het STAP-budget is dat het ondersteunend moet zijn aan individuen die eigen regie
willen nemen. Dat wil zeggen dat het ontwikkeladvies laagdrempelig is, uit vrije wil
wordt gevolgd en geen voorwaarde is voor het aanvragen van het STAP-budget. Het ontwikkeladvies
zal gedurende de implementatietermijn van het STAP-budget verder worden ingevuld.
4. Toepassing in Caribisch Nederland
Het STAP-budget is niet van toepassing in Caribisch Nederland. Bij het STAP-budget
is sprake van omzetting van bestaande wetgeving, namelijk de fiscale aftrek van scholingsuitgaven,
in een uitgavenregeling. Voor Caribisch Nederland is de fiscale aftrekbaarheid van
scholingsuitgaven geregeld in de Wet inkomstenbelasting BES.
5. Gegevensverwerking, uitvoering, handhaving en evaluatie
Gegevensverstrekking en -verwerking
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies, waaruit volgt dat de taken
die verband houden met deze regeling zijn belegd bij de Minister van SZW. De uitvoering
van deze taken is gemandateerd aan het UWV.
Als uitvoerder van deze regeling dient UWV over alle relevante informatie en gegevens
te beschikken. De algemene verplichting tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen
die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van door UWV uitgevoerde regelingen is neergelegd
in artikel 54 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi).
Deze verplichting richt zich op personen (subsidieaanvrager en waar nodig opleider)
en diensten en instellingen, waaronder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(DUO).
Het UWV verwerkt alle persoonsgegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van
de taken in dit kader als verwerker, ten behoeve van de Minister als verwerkingsverantwoordelijke.
Hieruit volgt dat het UWV gebonden is aan de wettelijke grondslagen voor de rechtmatige
verwerking van persoonsgegevens die gelden voor de Minister van SZW.
Ter uitvoering van deze regeling heeft de Minister gegevens nodig van de subsidieaanvrager
om de subsidieaanvraag te kunnen beoordelen. Deze gegevens worden door de subsidieaanvrager
via het aanvraagformulier en het STAP-aanmeldingsbewijs (als bijlage bij de subsidieaanvraag)
aan UWV verstrekt. Verder heeft UWV voor de beoordeling van de subsidieaanvraag gegevens
nodig over de opleider en de scholingsactiviteit, die beschikbaar zijn in het scholingsregister
dat DUO ontwikkelt.
Nadat het STAP-budget is toegekend is er op meerdere momenten contact tussen UWV en
de opleider. Te denken valt bijvoorbeeld aan de inkooporder die UWV aan de opleider
stuurt, de e-factuur die de opleider bij UWV indient en het bewijs van deelname dat
door de opleider na afloop van de scholingsactiviteit bij UWV wordt aangeleverd. In
deze contacten zal voor identificatie en matching naam en student- of inschrijvingsnummer
bij de opleider worden gebruikt. De gegevens die in dit verband tussen UWV en opleider
worden uitgewisseld zijn minimaal en uitsluitend bedoeld voor opleider en UWV om de
communicatie te kunnen matchen aan de juiste student/subsidieaanvrager.
Uitvoering
De regeling zal namens de Minister worden uitgevoerd door UWV. UWV heeft op de conceptregeling
een uitvoeringstoets uitgebracht. UWV acht de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar
onder een aantal voorwaarden.
In de uitvoeringstoets benoemt UWV verschillende risico’s ten aanzien van implementatie
en de uitvoering. Het gaat onder meer om risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik.
De regeling is ter voorkoming van deze risico’s aangepast, zie ook hierna.
Verder heeft UWV aangegeven dat een scholingsregister randvoorwaardelijk is voor de
uitvoering van deze regeling. DUO zal dit scholingsregister realiseren en zorgdragen
voor het technisch beheer van het register. Dat houdt in dat DUO ervoor zorgt dat
het register werkt, dat opleiders in staat zijn hun gegevens in het register op te
(laten) nemen, dat gegevens uit het register verwijderd kunnen worden en dat de gegevens
kunnen worden uitgewisseld met UWV ten behoeve van de afhandeling van subsidieaanvragen.
Toezicht op regeling
Er wordt onderscheid gemaakt in toezicht op naleving en misbruik en oneigenlijk gebruik
aan de zijde van subsidieaanvragers en aan de zijde van opleiders. UWV houdt toezicht
op naleving van de verplichtingen door subsidieaanvragers en misbruik en oneigenlijk
gebruik door subsidieaanvragers.
De Minister houdt toezicht op misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van opleiders.
In dit verband zal de Minister ambtenaren aanwijzen die onder andere onderzoek doen
naar signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik die bij het meldpunt M&O worden
gedaan of die afkomstig zijn van UWV of DUO. Voor het uitvoeren van deze taken kan
inzicht nodig zijn in gegevens van opleiders en hun opleidingen. Desgevraagd zullen
UWV en DUO deze gegevens leveren. Daarbij wordt opgemerkt dat, aangezien het hier
gaat om het onderzoeken van misbruik en oneigenlijk gebruik aan de zijde van de opleider,
er geen uitwisseling van persoonsgegevens van subsidieaanvragers plaats zal vinden
tussen UWV en de door de Minister aan te wijzen ambtenaren.
Misbruik en oneigenlijk gebruik
Ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O-risico’s) van het STAP-budget
zijn verschillende maatregelen genomen. In de afweging van maatregelen is rekening
gehouden met de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de regeling
en de toegankelijkheid van het STAP-budget voor de subsidieaanvrager.
De M&O-risico’s doen zich enerzijds voor bij de opleider en anderzijds bij de subsidieaanvrager.
Ten eerste de risico’s aan de kant van de opleider. In Engeland is in 2000 een experiment
met individuele leer- en ontwikkelbudgetten stopgezet vanwege fraude.17 In het Engelse experiment ontbrak het aan enige vorm van kwaliteitscontrole van opleiders
en werd opleiders toegang verschaft tot de individuele leerrekening van (veronderstelde)
deelnemers aan scholingsactiviteiten zonder dat hiervoor toestemming werd gevraagd
aan de deelnemer. Dit resulteerde in een verdienmodel voor malafide opleiders met
grootschalig misbruik van publieke middelen als gevolg. Door de bestedingsdoelen van
het STAP-budget af te bakenen tot scholing die wordt aangeboden door extern gevalideerde
opleiders die voldoen aan een van de genoemde keurmerken of erkenningen, wordt voorkomen
dat malafide opleiders toegang krijgen tot de middelen die beschikbaar worden gesteld
via het STAP-budget. In de beginperiode van het STAP-budget wordt jaarlijks gemonitord
welke scholing met financiering vanuit het STAP-budget wordt gevolgd en door welke
opleiders die scholing wordt aangeboden. Wanneer misstanden worden geconstateerd kunnen
opleiders worden uitgesloten uit het scholingsregister.
Doordat het STAP-budget per toekenning is gelimiteerd aan een maximumbedrag zou er
een prijsopdrijvend effect kunnen ontstaan voor scholing waarvan de prijs lager ligt
dan het maximumbedrag. Om onevenredige prijsontwikkeling tegen te gaan zullen de tarieven
van scholingsactiviteiten die worden gefinancierd vanuit het STAP-budget worden gevolgd,
geëvalueerd en kunnen scholingsactviteiten of opleiders worden uitgesloten uit het
scholingsregister.
Ten tweede zijn er aan de kant van de subsidieaanvrager twee risico’s op het gebied
van M&O. Het eerste risico heeft betrekking tot de doelgroep van het STAP-budget die,
hoewel breed geformuleerd (‘iedere volwassene met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt’),
een uitsluitingsgrond biedt. Om te garanderen dat uitsluitend de beoogde doelgroep
toegang krijgt tot het STAP-budget wordt door middel van digitale identificatie via
DigiD en gegevenskoppeling gecontroleerd of de subsidieaanvrager voldoet aan de voorwaarden
van de doelgroep van de regeling.
Een tweede M&O-risico aan de kant van de subsidieaanvrager heeft betrekking op de
daadwerkelijke besteding van het STAP-budget aan scholing. Mede naar aanleiding van
de uitkomsten uit het onderzoek van het UWV naar de besteding van scholingsvouchers
in de periode van mei 2016 tot en met december 2017 zal de financiering vanuit het
STAP-budget direct via de opleider lopen.18 Bij de scholingsvouchers werd het verstrekte bedrag op de rekening van de aanvrager
gestort zodat de aanvrager hiermee de vooraf aangegeven scholing zou kunnen bekostigen.
Uit het onderzoek van UWV is gebleken dat in 3 procent van de gevallen het verstrekte
bedrag in zijn geheel niet aan scholing is besteed en bij 6 procent niet het hele
bedrag aan scholing is besteed. Door financiering direct via de opleider te laten
lopen wordt aangesloten bij vergelijkbare regelingen zoals de regeling tijdelijk scholingsbudget
UWV en ook bij private leerrekeningen wordt over het algemeen deze werkwijze gevolgd.
Binnen dertien weken na afronding van de scholing moet de opleider een bewijs van
deelname indienen. Indien uit het bewijs van deelname blijkt dat er niet wordt voldaan
aan een van de gronden waarop een succesvol bewijs van deelname kan worden afgegeven
(geen afronding van de scholingsactiviteit, niet ten minste een aanwezigheids- of
deelnemingspercentage van 80% hebben behaald, niet ten minste 80% van het vereist
aantal studiepunten bij een meerjarige opleiding hebben behaald, noch intekening en/of
deelname aan het examen of ten minste één beoordeling, niet zijnde een vrijstelling,
in het bekostigd onderwijs) kan het subsidiebedrag worden teruggevorderd bij de subsidieontvanger
of kan deze (voor een periode) worden uitgesloten van deelname van het STAP-budget.
Zoals vermeld onder het kopje ‘Voorwaarden voor toekenning’ zal terugvordering bij de subsidieaanvrager enkel plaatsvinden bij evidente gevallen
van fraude. In andere gevallen waarbij de deelnemer verwijtbaar zijn verplichtingen
uit deze subsidieregeling niet nakomt, zal volstaan kunnen worden met een tijdelijke
uitsluiting van het recht op subsidie op grond van deze regeling. De uitvoerder zal
het bewijs van deelname steekproefsgewijs controleren.
Met bovenstaande maatregelen worden de voornaamste M&O-risico’s afgedekt, maar zal
misbruik en oneigenlijk gebruik mogelijk niet volledig kunnen worden uitgesloten.
Resterende risico’s zouden zich onder meer voor kunnen doen in het geval de subsidieaanvrager
en opleider samenwerken bij het afgeven van een frauduleus bewijs van deelname of
wanneer ten onrechte ziekte, persoonlijke omstandigheden of andere uitsluitingsgronden
niet worden gemeld bij de uitvoerder.
Opleiders die misbruik of oneigenlijk gebruik (proberen te) maken van het STAP-budget
of onevenredige prijsstijgingen doorvoeren kunnen, voor een periode van maximaal vijf
jaar, worden uitgesloten uit het scholingsregister. Mogelijk misbruik of oneigenlijk
gebruik door de opleider kan op verschillende manieren geconstateerd worden. Er zal
een meldpunt worden ingericht waar gebruikers van het STAP-budget melding over mogelijke
signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling door de opleider kunnen
doen. Daarnaast kan UWV ook in de uitvoering ongebruikelijkheden constateren en hiervan
melding doen. De Minister zal ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het controleren
van signalen van misbruik en oneigenlijk gebruik door opleiders. Het aanwijzen van
deze ambtenaren zal verder worden geregeld tijdens de implementatie van deze subsidieregeling.
De Minister van SZW neemt uiteindelijk een beslissing over een eventuele uitsluiting
(en de duur daarvan) van de opleider uit het scholingsregister. DUO zal verantwoordelijk
zijn voor het uitvoeren en effectueren van dergelijke besluiten van de Minister van
SZW.
In de eerste zes maanden nadat het STAP-budget in werking treedt zal door de uitvoerder
met extra aandacht het functioneren van het systeem worden gemonitord door steekproefsgewijs
aanvragen te controleren om risico’s van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Evaluatie en monitoring
Monitoring is een belangrijke component om te kunnen volgen waar het STAP-budget terecht
komt. Om de toegankelijkheid van het STAP-budget voor groepen die weinig bijscholen,
weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing te kunnen
blijven volgen, zullen bij de aanvraag enkele persoonskenmerken worden uitgevraagd.
Deze informatie zal uitsluitend worden gebruikt voor onderzoek en analyse van de doelmatigheid,
doeltreffendheid van de regeling en het terugdringen van M&O-risico’s. De volgende
informatie zal geanonimiseerd worden verzameld:
-
• Hoogst afgeronde opleiding van subsidieaanvrager;
-
• Leeftijd van subsidieaanvrager;
-
• Arbeidsmarktpositie (type arbeidsovereenkomst/zelfstandige/uitkeringstype);
-
• Indien werknemer: type organisatie (mkb/grootbedrijf, sector);
-
• Reden voor volgen scholing waarvoor STAP-budget wordt aangevraagd;
-
• Eenjarige/meerjarige scholing;
-
• Aantal (toegekende) aanvragen in de afgelopen 5 jaar;
-
• Totale kosten opleiding en hoogte subsidie vanuit STAP;
-
• Cofinanciering;
-
• Moment in het tijdvak waarop de aanvraag wordt ingediend;
-
• Aanvangsmoment scholing;
-
• Type scholing: bekostigd (bol of bbl) /niet-bekostigd, niveau (mbo 1, 2, 3 of 4 en
/ad//hbo/wo/niet ingeschaald), omvang (volledige opleiding/cursus);
-
• Het soort scholing (vakgebied, vakkennis, vaardigheden, EVC, etc.);
-
• Opleider.
Monitoring vindt in ieder geval in de beginfase jaarlijks plaats. Twee jaar na implementatie
vindt er een evaluatie plaats en na vijf jaar wordt een uitgebreide evaluatie uitgevoerd
en zal een structurele wettelijke regeling worden gemaakt. Tijdens de evaluatie wordt
in ieder geval aandacht besteed aan de volgende vragen:
-
• Hoe is het gebruik van het STAP-budget verdeeld naar leeftijd, opleidingsniveau, arbeidsmarktpositie?
-
• In hoeverre is gebruik van het STAP-budget van invloed op de arbeidsmarktpositie?
-
• Hoe is het gebruik van het STAP-budget verdeeld over type scholingsactiviteiten? Sluit
het scholingsaanbod voldoende aan op de behoefte van de arbeidsmarkt?
-
• In hoeverre vindt er substitutie plaats van alternatieve financieringsbronnen voor
scholing door het STAP-budget?
-
• In welke mate vindt er cofinanciering van scholingskosten plaats?
-
• In hoeverre is er sprake van onevenredige prijsontwikkeling bij de scholing die is
toegelaten voor financiering vanuit het STAP-budget?
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. De eerste aanvragen
kunnen worden gedaan vanaf 1 maart 2022. Dit heeft te maken met het afronden van de
laatste testen voordat het aanvraagportaal opengesteld kan worden voor grote aantallen
subsidieaanvragen.
Voor een aantal onderdelen uit de regeling geldt een uitzondering op de inwerkingtredingsdatum
van 1 januari 2022. Deze onderdelen zullen in de doorontwikkeling van de STAP-regeling
ná 1 januari 2022 worden meegenomen. Het gaat om de subsidiëring van EVC-trajecten,
bijdragen van derden (cofinanciering), de invulling van meerjarige scholingsactiviteiten
en vervolgaanvragen in geval van meerjarige scholingsactiviteiten. De streefdatum
voor inwerkingtreding van deze onderdelen is 1 januari 2023. Deze datum is in de regeling
opgenomen, maar kan nog wijzigen als de planning van de doorontwikkeling en uitvoeringstoetsen
van uitvoerders UWV en DUO daar aanleiding toe geeft. Eventuele wijziging van deze
inwerkingtredingsdatum zal in de regeling worden verwerkt, waarbij er tijdig over
gecommuniceerd zal worden zodat er ruimte en tijd is de benodigde aanpassingen door
te voeren.
7. Reacties/Advies en consultatie
Internetconsultatie
De conceptregeling is zeven weken opengesteld voor internetconsultatie. Van deze gelegenheid
hebben 53 particulieren, bedrijven en maatschappelijke organisaties gebruik gemaakt.
Onderstaand wordt ingegaan op de meest voorkomende reacties.
Naast een verscheidenheid aan suggesties, kanttekeningen en vragen voor verduidelijking
is er een groot aantal positieve reacties binnengekomen. Verschillende particulieren
verwelkomen de mogelijkheid om een subsidie aan te kunnen vragen voor het volgen van
een opleiding of cursus en informeren naar de mogelijkheden voor het aanvragen van
het STAP-budget en de termijn van inwerkingtreding. Ook het merendeel van de maatschappelijke
organisaties heeft positief gereageerd dat de fiscale aftrek scholingsuitgaven door
het STAP-budget, waaronder OVAL, VSNU, de MBO Raad, twee gemeenten en verschillende
hogescholen. Het merendeel van deze reacties bevat aanvullende opmerkingen en aandachtspunten
ten aanzien van de gekozen invulling van de regeling, het bereik van doelgroepen en
de uitvoering. Gedurende de implementatie en tijdens de uitvoering van de regeling
blijven we in gesprek met het onderwijsveld om ernaar te streven dat opleiders, zowel
publiek als privaat, zo goed mogelijk in staat worden gesteld om aan te sluiten op
het STAP-budget.
Bij 14 reacties wordt ingegaan op de maximale hoogte van het STAP-budget. In verschillende
reacties wordt gesteld dat € 1.000 niet voor alle scholingsactiviteiten voldoende
is om de volledige kosten te dekken. Bij het vaststellen van de maximale hoogte van
het STAP-budget is een afweging gemaakt tussen impact en bereik. Met een lager bedrag
neemt het potentiële bereik van het STAP-budget toe tot in ieder geval 200.000 toekenningen
per jaar. Het potentiële bereik zal naar verwachting hoger liggen omdat veel scholingsactiviteiten
minder dan € 1.000 kosten.
Het maximale bedrag van € 1.000 is lager dan het maximale bedrag van € 15.000 bij
de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. Maar hierbij dient opgemerkt te worden dat
over het belastingjaar 2017 in 82 procent van alle gevallen scholingskosten van minder
dan € 2.500 worden afgetrokken. In vergelijking met de fiscale aftrek komt de tegemoetkoming
van € 1.000 vanuit het STAP-budget – uitgaande van de IB-tarieven 2023 en de beperking
van het aftrektarief in de hoogste schijf in 2023, die in dat jaar het structurele
niveau bereikt – overeen met een aftrek van ongeveer € 2.700. Voor scholing die niet
duurder is dan € 1.000 is er geen eigen bijdrage.
Aanvullend zijn er nog enkele andere reacties binnengekomen gerelateerd aan de financiering.
Ten aanzien van de samenloop met andere publieke of private middelen van scholing
is in de regeling opgenomen dat cofinanciering vanuit het STAP mogelijk is (n.a.v.
reactie van de Stichting van de Arbeid). De subsidieaanvrager is wel verplicht om
in de aanvraag mededeling te doen van de ontvangst van bijdragen van derden die hij
aanwendt voor de te subsidiëren scholing. Over de financiering van meerjarige opleidingen
met een jaarlijks betaalmoment staat in de regeling dat bij de initiële aanvraag kan
worden aangegeven dat het om een meerjarig opleiding gaat. Als het initiële verzoek
wordt toegekend kan de subsidieaanvrager gedurende de looptijd van de meerjarige scholing
voor ieder betaalmoment met voorrang het STAP-budget aanvragen.
Enkele reacties gaan in op de leeftijdsgrens van het STAP-budget. Volgens de reactie
van adviesbureau Eduvelopment worden met de ondergrens van 18 jaar onterecht jongeren
uitgesloten van deelname van het STAP-budget die werkzaam zijn en scholing behoeven.
Vanwege de kwalificatieplicht tot 18 jaar is er een minimumleeftijd opgenomen in de
regeling. Voor subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar is er een beperkter
aanbod van subsidiabele scholing via het STAP-budget. Er is gekozen voor risicogerichte
uitsluiting omdat het voor het UWV niet mogelijk is om te controleren of de aanvrager
daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering dan wel op de tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten. Volgens Eduvelopment zou de leeftijd van 21 jaar
meer passend zijn. De LCR veronderstelt ten onrechte dat subsidieaanvragers jonger
dan 30 jaar volledig worden uitgesloten. VSNU, verschillende hogescholen en het Landelijk
Overlegplatform Associate degrees veronderstellen ten onrechte dat deeltijdonderwijs
voor subsidieaanvragers onder de 30 jaar is uitgesloten. De beperking van het aanbod
onder de 30 jaar geldt alleen voor de voltijdsopleidingen.
Bijna de helft van de reacties gaat in op de toegankelijkheid en reikwijdte van scholing
die in aanmerking komt voor het STAP-budget. In het merendeel van deze reacties wordt
gesteld dat er arbeidsmarktrelevante opleidingen ontbreken of worden suggesties gedaan
voor aanvullende keurmerken die in aanmerking zouden moeten komen voor het STAP-budget.
Om de kwaliteit van de scholing te garanderen en misbruik via de kant van de opleider
te voorkomen is op dit moment gekozen voor een strikte afbakening van de bestedingsdoelen.
In de evaluatie zal aandacht worden besteed aan de vraag of de gekozen afbakening
recht doet aan de behoefte van de arbeidsmarkt en kan worden overwogen om de reikwijdte
van de regeling aan te passen.
In reactie op de bijdrages van verschillende hogescholen en de VSNU kan worden gesteld
dat met scholing die opleidt tot een (deel van een) door OCW erkend diploma of certificaat
wordt bedoeld dat volledige opleidingen én onderdelen daarvan in de vorm van losse
modules in aanmerking komen voor het STAP-budget. Naar aanleiding van de vraag of
nieuwe vormen van scholing, zoals e-learning, worden uitgesloten vanwege het criterium
van ten minste 80% aanwezigheid voor het afgeven van een bewijs van deelname is gesproken
met enkele opleiders die digitale scholing aanbieden. Bij digitale scholing zijn er
andere mogelijkheden om deelname te controleren en zal het criterium daarom worden
uitgedrukt in ten minste 80% digitale activiteit.
Enkele van de reacties vragen om aandacht voor het bereiken van kwetsbare groepen
op de arbeidsmarkt. Onder meer de MBO Raad roept op om de beschikbare middelen meer
gericht in te zetten, bijvoorbeeld specifiek voor kansberoepen. In de opzet van het
STAP-budget is gekozen voor een generieke regeling voor volwassenen met een band met
de Nederlandse arbeidsmark, ter vervanging van de fiscale aftrek scholingsuitgaven
die voor iedere belastingplichtige beschikbaar is. Via het flankerende ontwikkeladvies
wordt bijgedragen aan het wegnemen van drempels voor specifieke groepen die weinig
bijscholen, weinig scholingsmogelijkheden hebben of het meeste baat hebben bij scholing.
Door te laten zien waar goede ontwikkelkansen liggen op de arbeidsmarkt en welke scholing
daarvoor nodig en haalbaar is kan ontwikkeladvies een bijdrage leveren in de keuze
voor arbeidsmarktrelevante scholing voor het betreffende individu. De invulling van
het ontwikkeladvies wordt nog verder uitgewerkt in samenwerking met verschillende
partijen waaronder de MBO Raad en de Stichting van de Arbeid met aandacht voor de
kwaliteit van het advies en de verantwoorde besteding van middelen.
Verder zijn er enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de toegankelijkheid van
het STAP-budget voor subsidieaanvragers en de administratieve verplichtingen voor
opleiders. Doordat het STAP-budget digitaal kan worden aangevraagd via een eenvoudig
formulier en de beoordeling van de voorwaarden grotendeels geautomatiseerd verloopt,
blijven de administratieve lasten voor de subsidieaanvrager beperkt. De subsidieaanvrager
selecteert uit het scholingsregister de scholing, waardoor direct duidelijk is of
de scholing onder het bereik van het STAP-budget valt. Voor opleiders nemen de administratieve
lasten toe voor zover er bij opleiders nog geen aanwezigheid wordt bijgehouden en
bij scholing boven de € 1.000,– omdat de opleider een gedeelte moet declareren bij
het UWV en het resterende bedrag in rekening moet brengen bij de deelnemer. De inhoudelijke
nalevingkosten hebben betrekking op het registreren en bijhouden van noodzakelijke
informatie over scholing in het scholingsregister en het opstellen en verzenden van
het bewijs van deelname per deelnemer door de opleider. Zie hoofdstuk 8: Budgettaire
consequenties en regeldruk voor een verdere toelichting.
Krapte sectoren
Naar aanleiding van de motie Veldman19 is de conceptregeling van het STAP-budget via de Stichting van de Arbeid voorgelegd
aan specifiek de bedrijfssectoren waar de personeelstekorten groot zijn. Naar aanleiding
daarvan zijn reacties ontvangen van de Metaalunie, de ondernemersorganisatie voor
de technologische industrie FME, het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Metaalbewerkingsbedrijf
(OOM) en Transport en Logistiek Nederland (TLN). De sectoren waarderen het initiatief
maar zijn van mening dat het beschikbare budget ontoereikend is om te voldoen aan
de behoefte in Nederland.
Een groot deel van de inhoudelijke opmerkingen van de krapte sectoren komt overeen
met de reacties uit de internetconsultatie. Zo wordt door de vier sectoren verondersteld
dat de regeling pas beschikbaar is voor iedereen die ouder is dan 30 jaar. Naar aanleiding
van deze opmerkingen is de regeling verduidelijkt en wordt aan de sectoren teruggekoppeld
dat deze leeftijdsgrens alleen ziet op een risicogerichte uitsluiting van OCW-erkende
voltijdsopleidingen om samenloop te voorkomen met studiefinanciering en de tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet onderwijs. Voor de overige scholingsactiviteiten
is het STAP-budget ook toegankelijk voor de groep van 18 tot 30 jaar.
TLN merkt op dat scholing met een NRTO-keurmerk onvoldoende breed is voor specifieke
scholing met praktische vakkennis die voor diverse branches van belang is. Om die
reden komt ook scholing die opleidt tot een branche of sector erkend certificaat in
aanmerking. Metaalunie en Oom vragen welke scholing hieronder valt. De invulling van
deze categorie scholing zal nader worden ingevuld in overleg met VNO-NCW en moet een
overzicht bieden van kwalitatief goede en arbeidsmarktrelevante scholing die voor
branches en sectoren relevant is. Verder pleit OOM er voor om scholing die valt onder
de derde leerweg en activiteiten van e-learning ook toe te staan. Beide vormen van
scholing vallen al onder de gekozen afbakening van het STAP-budget.
Het STAP-budget aanvragen voor meerdere opleidingen per jaar, naar aanleiding van
een opmerking van Metaalunie, is niet mogelijk om het bereik van het STAP-budget te
vergroten. Ten aanzien van meerjarige opleidingen wordt er in de regeling reeds voorzien
in de mogelijkheid om in de initiële aanvraag voorrang aan te vragen voor subsidie
voor de volgende jaren, zoals wordt gesuggereerd door Metaalunie. Artikel 5 van de
regeling wordt door Metaalunie onterecht geïnterpreteerd dat cofinanciering niet mogelijk
is. Met artikel 5 wordt echter beoogd dat scholingskosten niet meermaals bij verschillende
partijen kunnen worden gedeclareerd. De aanvrager kan alleen een subsidie aanvragen
voor de kosten die niet reeds door derden worden gefinancierd. Cofinanciering vanuit
STAP-budget en O&O-fondsen is wel degelijk mogelijk. Naar aanleiding van een opmerking
van OOM kan worden gesteld dat terugvordering bij opleider en subsidieaanvrager mogelijk
is wanneer er niet aan voorwaarden wordt voldaan. Er is geen mogelijkheid om bij O&O-fondsen
terug te vorderen.
Ten aanzien van het ontwikkeladvies benadrukt FME het belang om in het advies aandacht
te besteden aan scholing richting kansberoepen en verzoekt TLN om niet alleen aandacht
te besteden aan omscholing maar ook aan bijscholing. Beide punten worden meegenomen
in de ontwikkeling van het adviestraject.
Reactie regeldruktoets
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft advies uitgebracht over de conceptregeling.
Het toetsingskader van het college telt 4 elementen die elk beoordeeld worden.
-
1. Nut en noodzaak: naar aanleiding van opmerkingen van de ATR zijn in de toelichting
de beoogde effecten van het STAP-budget uitgebreider beschreven. Voor het overige
heeft het college geen opmerkingen bij de beschrijving van nut en noodzaak van de
regeling.
-
2. Minder belastende alternatieven: Naar aanleiding van de suggestie van de ATR is de
verplichting voor de opleider komen te vervallen om een kopie van de subsidiebeschikking
aan UWV te sturen ten behoeve van de voorschotverstrekking. In plaats daarvan kan
aan de hand van het beschikkingsnummer met UWV worden gecommuniceerd. De suggestie
om het doel van de scholing op het aanvraagformulier in te vullen achterwege te laten
wordt niet overgenomen omdat het hierbij om een kleine handeling gaat en de informatie
van belang is voor de verzameling van evaluatiegegevens. Vanwege uitvoeringstechnische
redenen zal in het aanvraagproces, anders dan de ATR voorstelt, ook naar cofinanciering
vanuit publieke middelen worden gevraagd omdat de gegevensuitwisseling tot complexiteit
van de uitvoering leidt.
-
3. Werkbaarheid: Naar aanleiding van de opmerking van de ATR is de conceptregeling besproken
met een aantal opleiders op werkbaarheid. Dit heeft onder meer inzichten opgeleverd
over de vorm van het STAP-aanmeldingsbewijs en het bewijs van deelname. De suggestie
van het uitvoeren van een doenvermogen-toets is standaard onderdeel van de uitvoering
door UWV. In plaats van de mogelijkheid van een papieren route voor niet-digivaardigen,
zal de mogelijkheid worden geboden om bij een UWV-locatie hulp te krijgen bij de aanvraag.
-
4. Berekening regeldruk: De berekening van de regeldruk is opgenomen in de toelichting
van de regeling.
8. Budgettaire consequenties en regeldruk
a. Subsidielasten
Voor deze Subsidieregeling is in de eerste jaren (tot 2026) jaarlijks circa € 202
miljoen beschikbaar voor het verstrekken van subsidies. Vanaf 2026 is structureel
jaarlijks € 217 miljoen beschikbaar. Dat de beschikbare middelen voor de jaren 2022
tot en met 2025 lager zijn heeft twee voorname oorzaken. In de eerste plaats is er
voor de jaren 2019 tot en met 2022 in totaal een bedrag van € 37,6 miljoen, uit de
voor STAP beschikbare middelen, beschikbaar gesteld voor het meerjarig actiegericht
programma LLO.20 Daarnaast zijn de incidentele uitvoeringskosten van UWV en DUO in verband met de
implementatie van STAP gefinancierd uit de voor STAP beschikbare middelen. Dit is
verdeeld over de jaren 2022 tot en met 2025, om zo te garanderen dat in de eerste
jaren een gelijk bedrag beschikbaar is voor de uitvoering van de subsidieregeling.
De voornoemde bedragen zijn (circa € 202 miljoen in de eerste jaren en € 217 miljoen
vanaf 2026; zie ook tabel 1) zijn inclusief de structurele uitvoeringskosten (zie
volgende paragraaf ‘b. Uitvoeringskosten’) en eventueel financiering van flankerend
beleid (ontwikkeladvies). Deze middelen komen beschikbaar door de afschaffing van
de fiscale aftrek van scholingsuitgaven. De beschikbare middelen voor de Subsidieregeling
STAP-budget worden gefinancierd door middel van een Rijksbijdrage in het Awf.
Tabel 1: subsidielasten STAP-budget
Subsidielasten (x 1 mln. €)
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
Structureel
|
STAP-budget
|
202
|
202
|
203
|
202
|
217
|
217
|
b. Uitvoeringskosten
De Subsidieregeling STAP-budget is ter toetsing voorgelegd aan UWV en DUO. De incidentele
uitvoeringskosten voor implementatie van de Subsidieregeling STAP-budget door UWV
zijn geraamd op € 18,2 mln. De incidentele kosten voor DUO in verband met de realisatie
van het scholingsregister zijn geraamd op € 2,50 mln. Deze incidentele uitvoeringskosten
doen zich voor in de jaren 2020 en 2021. De structurele kosten voor uitvoering van
deze subsidieregeling zijn geraamd op € 21,5 miljoen jaarlijks. De structurele uitvoeringskosten
komen ten laste van het jaarlijks beschikbare budget voor deze subsidieregeling.
Tabel 2: structurele uitvoeringskosten
Uitvoeringskosten (x 1 mln. €)
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
Structureel
|
Uitvoeringskosten DUO
|
0,06
|
0,04
|
0,02
|
0,02
|
0,02
|
Uitvoeringskosten UWV
|
21,5
|
21,5
|
21,5
|
21,5
|
21,5
|
Totaal
|
21,6
|
21,5
|
21,5
|
21,5
|
21,5
|
De uitvoering van de Subsidieregeling STAP-budget is voor UWV een grote, nieuwe taak.
Het is op voorhand dan ook niet exact in te schatten hoe de uitvoering zal verlopen
en wat de bijbehorende kosten zijn. Er zijn nog verschillende onzekerheden die van
invloed kunnen zijn op de uitvoeringskosten. Zo is voor de start van de regeling nog
niet duidelijk hoeveel STAP-budgetten er jaarlijks exact zullen worden verstrekt.
De verwachting is dat er jaarlijks 200.000 tot 300.000 STAP-budgetten zullen worden
toegekend. Daarnaast zijn op voorhand nog meerdere andere factoren onduidelijk die
invloed kunnen hebben op de uitvoeringskosten (bijv. het totaal aantal aanvragen,
het aantal (telefonische) vragen, het aantal bezwaren, de mate waarin aanvragen geautomatiseerd
kunnen worden afgehandeld). Daarom is er voor gekozen om de uitvoeringskosten de eerste
jaren te monitoren en af te rekenen op daadwerkelijke uitputting. Dit betekent ook
dat de structurele uitvoeringskosten van UWV, zoals opgenomen in bovenstaande tabel,
nog kunnen wijzigen.
c. Regeldruk
De administratieve lasten voor deelname aan de regeling en de inhoudelijke nalevingskosten
(de kosten voor het voldoen aan de inhoudelijke verplichtingen die voortvloeien uit
de regeling) vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet
streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen.
Bij de voorbereiding van de subsidieregeling is nagegaan of sprake is van regeldrukeffecten.
De administratieve last betreft de aanvraag van het STAP-budget door de subsidieaanvrager
en de declaratie van de kosten van de scholing door de opleider. Doordat het STAP-budget
digitaal kan worden aangevraagd via een eenvoudig formulier en de beoordeling van
de voorwaarden grotendeels geautomatiseerd verloopt, blijven de administratieve lasten
voor de subsidieaanvrager beperkt. De aanvrager selecteert uit het scholingsregister
de scholing, waardoor direct duidelijk is of de scholing onder het bereik van het
STAP-budget valt. Naar schatting kost het de aanvrager ongeveer 10 minuten per aanvraag
om de benodigde informatie in te vullen. Uitgaande van 250.000 aanvragen per jaar
(op basis van een gemiddelde subsidie van € 800,–) komt de administratieve last neer
op 41.667 uur per jaar.
De administratieve last voor de opleider neemt bij een scholing van € 1.000,– of minder
niet toe. Ten opzichte van een aanmelding zonder subsidie van het STAP-budget worden
de kosten gedeclareerd bij de uitvoerder van het STAP-budget in plaats van bij de
subsidieaanvrager. Bij scholingsactiviteiten boven de € 1.000,– zal de opleider een
gedeelte moeten declareren bij de uitvoerder en het resterende bedrag in rekening
moeten brengen bij de aanvrager. Als het bij 40% van de aanvragen gaat om een scholing
duurder dan € 1.000,– worden de administratieve lasten voor de opleider geraamd op
circa € 3,4 miljoen (100.000 x 45 minuten kosten administratief medewerker à € 45,–
per uur).
De inhoudelijke nalevingkosten hebben betrekking op het registreren en bijhouden van
noodzakelijke informatie over scholing in het scholingsregister en het opstellen en
verzenden van het bewijs van deelname per deelnemer door de opleider. De nalevingkosten
zijn geraamd op eenmalig € 90.000,– (2.000 X 1 uur kosten administratief medewerker
à € 45,– voor registreren scholingsregister) en jaarlijks € 1.965.000,– (2.000 X 1
uur kosten administratief medewerker à € 45,– voor periodieke kosten up-to-date houden
scholingsregister + 250.000 X 10 minuten kosten administratief medewerker à € 45,–
per uur voor bewijs van deelname).
Artikelsgewijs
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet geeft de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de bevoegdheid om subsidies te
verstrekken voor onder meer activiteiten die passen in het arbeidsmarktbeleid. Deze
regeling wordt, waar het de regels rond het scholingsregister betreft, getroffen in
overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Artikel 1. Begripsbepalingen
In het eerste lid zijn begripsbepalingen opgenomen. Een aantal begripsbepalingen wordt
hier nader toegelicht.
Aanwezigheids- of deelnemingspercentage
Het is van belang dat de persoon die een besluit tot subsidieverlening ontvangt (subsidieontvanger)
ook daadwerkelijk deelneemt aan de scholing waarvoor subsidie is verleend. Veelal
zal de scholing plaatsvinden in een bepaalde ruimte, een lokaal, een werkplaats, een
eigen werkruimte met beeldverbinding, of een andere locatie die voor de specifieke
scholing geschikt is. Dit hangt uiteraard af van de aard van de scholing. In het geval
van klassikale lessen en praktijkcursussen is er meer sprake van fysieke aanwezigheid
dan in het geval van online cursussen. Daarnaast hangt de bepaling van het aanwezig
zijn ook af van de wijze waarop de scholing wordt aangeboden. De essentie is dat de
subsidieontvanger actief deelneemt aan de scholing en ruim aanwezig is naar de door
de opleider daartoe aangegeven maatstaven. De aanwezigheid bij een digitaal scholingstraject
hangt af van de vorm waarin deze wordt gegeven. Zo kan een cursus via beeldverbinding
worden gegeven, waarbij de aanwezigheid goed kan worden gemeten. De scholing kan ook
een vorm van e-learning zijn, waarbij de periode dat een deelnemer is ingelogd een
maatstaf kan zijn.
Van belang is dat toegesneden op de scholingsvorm de aanwezigheid van de deelnemer
wordt geregistreerd. Dat gebeurt in de communicatie van opleider met deelnemer op
een voor die scholing goede wijze, die kan worden verantwoord in geval van controle
of evaluatie.
De opleider registreert de aanwezigheid van de subsidieontvanger en vermeldt in het
bewijs van deelname het aanwezigheids- of deelnemingspercentage.
Uit het door de opleider ingevulde bewijs van deelname blijkt of de scholing door
de subsidieontvanger is afgerond met een diploma of certificaat, dan wel, in geval
van bijvoorbeeld een meerjarige opleiding, de behaalde studiepunten of andere middelen
waarmee resultaten worden uitgedrukt die in een jaar zijn behaald. Een bewijs van
deelname kan eveneens aangeven dat in het bekostigd onderwijs is deelgenomen of ingetekend
op een examen of tentamen en waar het in het bekostigd onderwijs gaat om een of meer
beoordelingen op een vak bij een overzicht van behaalde resultaten, anders dan in
geval van vrijstelling.
Als de scholing niet wordt afgerond met een diploma of certificaat, vermeldt de opleider
het aanwezigheids- of deelnemingspercentage van de deelnemer. Het kan hierbij zowel
gaan om de situatie dat een scholingstraject niet voorziet in afronding via diploma
of certificaat, als om de situatie dat de scholing om redenen, gelegen bij de opleider
dan wel bij de deelnemer, door de deelnemer niet is afgerond.
STAP-aanmeldingsbewijs
Een STAP-aanmeldingsbewijs is nodig om tijdens de beoordeling van de aanvraag een
aantal zaken vast te stellen. Uit het STAP-aanmeldingsbewijs blijkt onder meer of
de subsidieaanvrager daadwerkelijk kan starten met de scholing. Het is bijvoorbeeld
mogelijk dat er bepaalde toelatingseisen gelden of dat de opleider een beperkt aantal
deelnemers kan toelaten. Met betrekking tot bekostigd onderwijs geldt als STAP-aanmeldingsbewijs
eveneens de aanmelding die in deze onderwijskringen gebruikelijk is en plaatsvindt
als stap op weg naar het verkrijgen van een bewijs van toelating. Een STAP-aanmeldingsbewijs
geeft bij het toekennen van subsidie enige zekerheid over de start van de scholing.
Daarnaast dient het STAP-aanmeldingsbewijs ter controle van de gegevens die in de
aanvraag zijn ingevuld.
Bewijs van deelname
Binnen dertien weken na de einddatum van de scholing verstrekt de opleider het bewijs
van deelname aan de uitvoerder. Daarin geeft de opleider aan of de scholing is afgerond
met een diploma of certificaat, dan wel vermeldt hij het aanwezigheids- of deelnemingspercentage
van de deelnemer (subsidieaanvrager), dan wel, ingeval van een meerjarige opleiding,
de behaalde studiepunten. Voor regulier bekostigd onderwijs geldt dat ook een intekening
en/of deelname aan het examen wordt beschouwd als voldoende om een bewijs van deelname
af te geven. Voor het bekostigd onderwijs geldt verder dat gedurende de looptijd van
de scholingsactiviteit ten minste één beoordeling, niet zijnde een vrijstelling, moet
zijn geregistreerd. Het opstellen van het bewijs van deelname gebeurt in alle gevallen
waarin de subsidieontvanger zich heeft aangemeld voor de scholing en de subsidie is
verleend. Mede afhankelijk van het bewijs van deelname stelt het UWV vast of de subsidie
terecht is verleend en als dat het geval is, stelt het UWV de subsidie vast.
Bijdrage van een derde
Onder bijdragen van derden (een derde is ieder ander dan de subsidieverstrekker en
de subsidieaanvrager, dan wel subsidieontvanger, ook bijvoorbeeld een ander bestuursorgaan)
kunnen onder meer vallen: een vergoeding van een werkgever, schenkingen, legaten,
sponsoring en andere subsidies. Doorslaggevend is dat dergelijke bijdragen van derden
afkomstig zijn en dat ze aangewend worden voor de te subsidiëren scholing. Het gaat
daarbij om de subsidiabele kosten als omschreven in de begripsbepaling ‘subsidiabele
kosten’. Dat wil zeggen dat bijdragen voor de vergoeding van overige kosten die verband
houden met de scholing (zoals de kosten voor boeken en benodigde materialen) niet
relevant zijn in het kader van de begripsbepaling bijdrage van een derde. De subsidieaanvrager
is verplicht om melding te maken van een bijdrage van een derde (artikel 8, vierde
en vijfde lid). Voorts geldt dat de hoogte en de betaling van de subsidie afhankelijk
is van de bijdrage van de derde (artikelen 5, vijfde en zesde lid en 12, tweede lid).
Meerjarige scholing
Het is mogelijk om subsidie aan te vragen voor een scholing die meer dan een jaar
duurt. Een scholingsactiviteit die bestaat uit meer opleidingsjaren wordt aangemerkt
als een meerjarige scholing. De Minister kan subsidie verstrekken voor ten hoogste
één opleidingsjaar. Daarom gelden voor meerjarige scholing specifieke bepalingen die
betrekking hebben op de aanvraag van subsidie voor het tweede en volgende opleidingsjaar.
Zie daarvoor met name de artikelen 5 en 8.
Minister
In deze regeling worden taken en bevoegdheden bij de Minister van SZW neergelegd.
De Minister is op grond van de Kaderwet SZW-subsidies bevoegd om subsidies te verstrekken.
Hoewel deze regeling wordt uitgevoerd door het UWV (zie artikel 20) en voor een deel
door DUO als technisch beheerder van het scholingsregister (zie artikel 21), ligt
de formele verantwoordelijkheid bij de Minister. Daarom is de Minister in deze regeling
aangeduid als het bevoegde bestuursorgaan. Overigens is, als gemeld, de regelgeving
rond het scholingsregister een onderwerp dat in overeenstemming tussen de Minister
van SZW en de Minister van OCW wordt behartigd.
Scholing
De definitiebepaling scholing geeft een afbakening van de te subsidiëren activiteiten.
Een duidelijke afbakening van de te subsidiëren activiteiten is van belang om de kwaliteit
van de scholing waarvoor subsidie wordt verleend te garanderen en om misbruik vanuit
opleiders te voorkomen. De begripsbepaling geeft criteria waaraan de scholing dient
te voldoen.
Scholingsregister
In artikel 21 is de strekking en het beheer van het scholingsregister neergelegd.
In deze begripsbepaling wordt verwezen naar artikel 21. In deze begripsbepaling wordt
ook duidelijk gesteld dat uitsluitend scholing die in het scholingsregister staat,
voor subsidie in aanmerking kan komen. Staat een opleiding of cursus niet in het scholingsregister,
dan zal daarvoor geen subsidie worden verleend.
Subsidieontvanger
De subsidie wordt verstrekt aan de persoon die subsidie aanvraagt. Op grond van deze
regeling is dat de persoon die deelneemt aan de scholing. De persoon die op aanvraag
een beschikking tot subsidieverlening dan wel beschikking tot subsidievaststelling
ontvangt, wordt dan ook aangemerkt als de subsidieontvanger. Hoewel de subsidie wordt
uitbetaald aan de opleider, is de opleider geen subsidieontvanger in de zin van deze
regeling.
Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is buiten toepassing verklaard, omdat de
uitvoering van deze regeling bij het UWV is belegd.
Artikel 3. Doel van de subsidie
In artikel 3 is het doel van de subsidie geformuleerd. Het doel van de subsidieregeling
wordt nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. De doelstelling is
richtinggevend voor de periodieke monitoring en evaluatie van de subsidieregeling
en de acties die daaruit voortvloeien.
Het gaat er bij de doelstellingen van deze subsidieregeling om, om mensen kansen te
bieden hun arbeidsmarktpositie te verstevigen. Daarbij kan het gaan zowel om personen
die werkzaam zijn, als om personen die niet werkzaam zijn. De groep van personen die
gebruik kunnen maken van deze subsidieregeling is dus zeer breed.
Artikel 4. Subsidiabele kosten
Subsidiabel zijn alle kosten die door de opleider in rekening worden gebracht voor
het volgen van de scholing. Daaronder worden mede begrepen de leermiddelen en beschermingsmiddelen
die door de opleider verplicht worden gesteld en die in rekening worden gebracht bij
de deelnemer. Overige kosten die verband houden met de scholing, zoals de kosten van
boeken en andere materialen die niet zijn inbegrepen in de kosten die door de opleider
in rekening worden gebracht, komen niet in aanmerking voor subsidie. Deze overige
kosten zijn voor eigen rekening van de subsidieaanvrager. Voorts is elektronische
apparatuur, zoals computer, laptop, tablet en telefoon niet subsidiabel. Het is algemeen
gebruikelijk dat personen dergelijke apparatuur in huis hebben, die dan onder andere
voor het volgen van de scholing kan worden ingezet. Het is dan ook niet nodig, en
daarmee ook niet wenselijk, om een apparaat in die categorie mee te nemen als kostenpost
voor scholing.
Artikel 5. Aanvraaggerechtigde en subsidievoorwaarden scholing
In artikel 5 zijn voorwaarden opgenomen waaronder subsidie kan worden verleend. Natuurlijke
personen die een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen ten behoeve van
het volgen van een scholing subsidie aanvragen. De te subsidiëren scholing is gedefinieerd
in artikel 1 en is voorts nader geduid in het eerste lid van dit artikel. Daarbij
is van belang dat subsidie alleen kan worden aangevraagd voor een scholing die in
het scholingsregister is vermeld. De Minister kan de subsidie verstrekken indien voldaan
wordt aan alle voorwaarden voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling.
Eerste en tweede lid
Het eerste lid bepaalt dat subsidie kan worden verstrekt aan een persoon die een band
heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt. De band met de Nederlandse arbeidsmarkt wordt
vastgesteld aan de hand van objectieve criteria. Deze criteria zijn cumulatief van
aard.
Het UWV controleert onder meer of de subsidieaanvrager verzekerd is voor de volksverzekeringen.
Deze controle vindt plaats door middel van gegevensuitwisseling met de Sociale Verzekeringsbank
(SVB). Ten behoeve van de uitvoerbaarheid en de rechtszekerheid zal het UWV bij de
beoordeling van dit criterium over een periode van twee jaar (gelegen tussen twee
jaar en drie maanden en drie maanden voor de kalendermaand van aanvraag) terugkijken
en beoordelen of de subsidieaanvrager in die periode gedurende ten minste zes maanden
verzekerd is geweest voor de volksverzekeringen.
Derde lid
Het is van belang dat de termijn tussen de subsidieaanvraag en de startdatum van de
scholing zo kort mogelijk is. Daarnaast is het van belang dat alle betrokkenen voldoende
tijd hebben om zich voor te bereiden op de start van de scholing. Zo heeft de opleider
ook tijd nodig om de subsidiabele scholingskosten in rekening te brengen. Alles overwegende
is gekozen voor een termijn tussen vier weken na het indienen van de subsidieaanvraag
en drie maanden na sluiting van het aanvraagtijdvak waarin die aanvraag is gedaan.
Dat betekent dat uiterlijk drie maanden na sluiting van het tijdvak waarin de aanvraag
is ingediend de scholing moet aanvangen. Niettemin kan het voorkomen dat om enige
reden de start binnen genoemde drie maanden niet mogelijk is voor opleider. In dat
geval kan de scholing later starten. Uit dit derde lid vloeit eveneens voort dat een
scholing in elk geval niet kan beginnen voor de start van de regeling met het eerste
aanvraagtijdvak.
Vierde en vijfde lid
Voor bepaalde doelgroepen zijn reeds andere vormen van publieke individuele financiering
van onderwijs beschikbaar. Om te voorkomen dat het STAP-budget gebruikt wordt in plaats
van de voorliggende voorzieningen, zijn in het vierde en vijfde lid een aantal uitsluitingsgronden
opgenomen. Het gaat bij deze uitsluitingsgronden om onderwijs- en andere scholingsvormen,
waarvoor op grond van wetgeving recht op financiering bestaat. Deze worden hieronder
nader toegelicht.
Het vierde lid heeft betrekking op personen, jonger dan 30 jaar, die voor hun scholing
aanspraak kunnen maken op studiefinanciering of op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten voor voortgezet onderwijs. Voor subsidieverstrekking op grond van
deze regeling geldt voor subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar een beperkter
aanbod van subsidiabele scholing. Het is voor het UWV namelijk niet mogelijk om te
controleren of de subsidieaanvrager daadwerkelijk aanspraak kan maken op studiefinanciering
dan wel op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Daarom is voor deze
categorieën gekozen voor risicogerichte uitsluiting.
Voor het recht op studiefinanciering gelden enkele objectieve criteria die het UWV
wel kan controleren. Het gaat om de maximale leeftijd van 30 jaar (artikel 2.3, derde
lid, Wet studiefinanciering 2000) en de onderwijssoort waarvoor studiefinanciering
kan worden aangevraagd (paragrafen 2.2 tot en met 2.4 van de Wet studiefinanciering
2000). Dat betekent dat subsidieaanvragers die jonger zijn dan 30 jaar geen subsidie
kunnen aanvragen voor scholing die wordt aangemerkt als een onderwijssoort als bedoeld
in de artikelen 2.4, 2.8, 2.10 en 2.11, van de Wet studiefinanciering 2000. Personen
die jonger zijn dan 30 jaar kunnen dus wel gebruik maken van het STAP-budget, maar
zij kunnen in het aanvraagformulier niet kiezen voor onderwijssoorten waarvoor studiefinanciering
kan worden aangevraagd.
Ook voor het recht op de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor voortgezet
onderwijs gelden enkele objectieve criteria die het UWV kan controleren. Het gaat
om de maximale leeftijd van 30 jaar (artikel 2.3, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten) en de onderwijssoort waarvoor de tegemoetkoming
voor voortgezet onderwijs kan worden aangevraagd (artikelen 2.9 en 2.10 van de Wet
tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten). Dat betekent dat subsidieaanvragers
die jonger zijn dan 30 jaar geen subsidie kunnen aanvragen voor scholing die wordt
aangemerkt als voortgezet onderwijs als bedoeld in de artikelen 2.9 of 2.10 van de
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Het vijfde lid heeft betrekking op subsidie op grond van andere regelingen die strekken
tot subsidiëring van opleidingen. Het gaat hier onder andere om de Subsidieregeling
lerarenbeurs, de subsidieregeling tweede lerarenopleiding en de Regeling subsidie
zij-instroom 2017. Het is uitvoeringstechnisch complex om te controleren of de subsidieaanvrager
aanspraak kan maken op de lerarenbeurs. Daarom controleert het UWV via gegevensuitwisseling
met DUO alleen of de subsidieaanvrager reeds subsidie ontvangt op grond van een subsidieregeling
die kan worden aangewend voor de kosten van de te subsidiëren scholing. Overigens
kan worden opgemerkt dat uitsluitend voor zover iemand uit hoofde van die andere regeling subsidie kan krijgen, er geen recht op
STAP-budget is. Dat betekent dat als de te verlenen subsidie voor desbetreffende scholing
minder bedraagt dan de maximale kosten voor de scholing, of na afloop van de subsidietermijn
er, bijvoorbeeld in een meerjarig scholingstraject, nog scholingsperioden zijn, dat
dan aanvullend of opvolgend STAP-budget kan worden aangevraagd.
Zesde lid
Er wordt uitsluitend subsidie verstrekt voor zover de subsidieaanvrager voor de te
subsidiëren scholing geen bijdrage van een derde heeft ontvangen of zal ontvangen.
Hieruit blijkt dat het dus mogelijk is om de scholing te bekostigen uit verschillende
financieringsbronnen. Dit wordt toegelicht met een voorbeeld. De subsidieaanvrager
ontvangt een bijdrage van een derde, bijvoorbeeld een (toekomstig) werkgever, voor
het volgen van een scholing. Deze bijdrage is echter niet voldoende om de volledige
kosten voor de scholing te financieren. In dat geval kunnen de subsidiabele kosten,
voor zover deze niet zijn vergoed door die derde, worden aangevuld met subsidie uit
het STAP-budget. In artikel 8, vijfde lid, is in dit kader een mededelingsplicht opgenomen
voor de subsidieaanvrager.
Artikel 6. Meerjarige scholing
In artikel 6 zijn nadere regels opgenomen die gelden voor subsidieverstrekking voor
meerjarige scholing. Ook meerjarige scholing komt in aanmerking voor subsidie, maar
daarbij geldt de beperking dat de Minister telkens voor ten hoogste één opleidingsjaar
subsidie kan verstrekken. De kosten voor het volgen van een meerjarige scholing worden
doorgaans per opleidingsjaar in rekening gebracht. De subsidie kan daarom per opleidingsjaar
worden aangevraagd en toegekend. Overigens geldt speciaal voor de meerjarige opleidingen
dat de vervolgjaren van de opleiding binnen vijf maanden na afloop van het aanvraagtijdvak
van start moeten gaan.
Artikel 7. Subsidiebedrag
De subsidie bedraagt 100% van de werkelijke subsidiabele kosten van de scholing zoals
vermeld in het scholingsregister, tot een maximum van € 1.000,– inclusief btw. Bij
de toekenning van het subsidiebedrag wordt uitgegaan van het bedrag zoals dat vermeld
is in het scholingsregister. De subsidiabele kosten zijn gedefinieerd in artikel 4.
Overige kosten zijn voor rekening van de subsidieaanvrager. Dit is nader toegelicht
in het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 8. Aanvraag
Eerste en tweede lid
Teneinde het aanvraagproces zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, geldt dat een
aanvraag om subsidie moet worden gedaan door middel van een elektronisch aanvraagformulier
dat beschikbaar is op een website van het UWV. Alleen een volledig ingevulde aanvraag
wordt in behandeling genomen (zie artikel 10, eerste lid). In het tweede lid is geregeld
dat de aanvraag voor aanvang van de scholing dient te worden ingediend. Als de scholing
ten tijde van de aanvraag reeds is aangevangen, wordt de subsidie geweigerd (artikel
12, eerste lid, onderdeel d).
Derde lid
De subsidieaanvrager kan het aanvraagformulier invullen door in te loggen met zijn
DigiD. Op deze manier wordt een aantal gegevens van de subsidieaanvrager automatisch
ingevuld, zoals het burgerservicenummer. Het UWV heeft deze gegevens nodig om te controleren
of er sprake is van een band met de Nederlandse arbeidsmarkt (artikel 5, tweede lid).
Vervolgens kan de subsidieaanvrager aangeven welke scholing hij wenst te volgen (onderdeel
b). Hij kan daarbij uitsluitend kiezen uit de scholing die in het scholingsregister
is vermeld. Daarbij vult de subsidieaanvrager in wat de voorziene start- en einddatum
van de scholing is (onderdeel c) en welk bedrag door de opleider in rekening wordt
gebracht (onderdeel f), waarbij het dan uitsluitend gaat om de kosten die verplicht
zijn voor het volgen van de scholing, aangezien dat de bedragen zijn die subsidiabel
zijn (zie artikel 4 voor het begrip subsidiabele kosten). De subsidieaanvrager dient
verder een STAP-aanmeldingsbewijs voor de scholing te overleggen (onderdeel e). Dat
STAP-aanmeldingsbewijs is vanzelfsprekend voorlopig, aangezien subsidieaanvrager nog
in de fase van zijn subsidieaanvraag zit.
Verder worden twee elementen in het aanvraagformulier opgenomen die inzicht geven
in de arbeidsmarktpositie van subsidieaanvragers (onderdelen h en i). Bij het element
arbeidsmarktpositie gaat het (via een uitrolmenu) over zaken als bijvoorbeeld werkloos,
werkzoekend, werkend of studerend. Bij het onderdeel werkzaam zijn, gaat het om de
soort van werkzaamheden die subsidieaanvrager verricht, zoals zorgfunctie, een industrie-functie,
een functie in de bouw, een administratieve functie, of een functie als bank- of verzekeringsmedewerker.
Ook dit element kan worden aangevinkt via een uitrolmenu. De subsidieaanvrager geeft
ook aan met welk doel hij de scholing wenst te volgen (onderdeel j).
De informatie die subsidieaanvragers over deze laatstgenoemde aspecten geven is van
belang omdat daarmee een breed beeld van de redenen om een bepaalde scholing te volgen
kan worden gegeven. De informatie die subsidieaanvragers geven op grond van dit artikellid
is verder bedoeld voor de periodieke monitoring en evaluatie van deze subsidieregeling.
Daarop zien in elk geval de onderdelen b, d, g, h, i en j.
Onderdeel d heeft betrekking op subsidieaanvragen voor een volgend opleidingsjaar
van een meerjarige scholing (artikel 6, tweede lid). Deze informatie heeft het UWV
nodig om te controleren of er sprake is van een adequate voortgang van de scholing.
Subsidie voor een volgend opleidingsjaar wordt slechts verstrekt indien sprake is
van een adequate voortgang dan wel afronding van het opleidingsjaar waarvoor reeds
subsidie is verleend.
Vierde lid
Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde begrote kosten een andere subsidie of financiële
bijdrage gaat aanvragen of heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan of rechtspersoon,
dient hij dit te melden in de subsidieaanvraag. Daarbij moet ook worden aangegeven
wat de stand van zaken is van de andere aanvraag of aanvragen. Deze bepaling is grotendeels
ontleend aan artikel 4:65 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er wordt mee beoogd
ongewenste cumulatie van subsidies te voorkomen en afstemming op andere subsidies
of financiële bijdragen te bewerkstelligen. Deze meldingsplicht geldt bij de aanvraag,
maar blijft na de subsidieverlening voortduren. Dat betekent dat de subsidieontvanger
gedurende het gehele subsidieproces een meldingsplicht heeft (artikel 15, eerste lid,
onderdeel c).
Vijfde lid
In het vijfde lid is ook een meldingsplicht opgenomen. Indien de subsidieaanvrager
voor dezelfde begrote kosten een bijdrage van een derde heeft ontvangen of zal ontvangen,
dient hij dit te melden in de subsidieaanvraag. Wat onder bijdrage van een derde wordt
verstaan, is nader toegelicht onder artikel 1. Ook deze meldingsplicht blijft na de
aanvraag voortduren. Dat betekent dat de subsidieontvanger ook na de subsidieverlening
verplicht is om melding te maken van een bijdrage van een derde (artikel 15, eerste
lid, onderdeel c).
Voor subsidieaanvragers die niet in staat zijn om langs digitale weg een aanvraag
in te dienen, heeft het UWV een voorziening die voorziet in zodanige ondersteuning,
dat ook desbetreffende subsidieaanvragers een aanvraag kunnen indienen.
Artikel 9. Subsidieplafond en aanvraagtijdvakken
Eerste en tweede lid
Door de afschaffing van de fiscale aftrek scholingsuitgaven komt er structureel een
bedrag beschikbaar voor het STAP-budget. Dit bedrag wordt jaarlijks door de Minister
vastgesteld en bekendgemaakt. Het bedrag wordt verdeeld over de zes tijdvakken, genoemd
in het tweede lid. Daarbij is het niet per se zo dat het beschikbare bedrag voor elk
tijdvak gelijk is. In verband met maanden waarin verhoudingsgewijs een hoger aantal
opleidingen van start gaat, kan voor de maanden ervoor een hoger dan gemiddeld beschikbaar
bedrag worden vastgesteld.
De verdeling in tijdvakken is bedoeld om te voorkomen dat het beschikbare bedrag al
eerder in het jaar wordt uitgeput. Door zes subsidietijdvakken te hanteren, wordt
het totaal beschikbare bedrag gespreid over het jaar.
Derde lid
In het derde lid wordt aangegeven wanneer het subsidieplafond voor een bepaalde periode
precies wordt bereikt. Dit sluit ook aan bij de digitale praktijk, waarin in een aanvraagtijdvak
verdere subsidieverlening ogenblikkelijk wordt gestaakt vanaf het moment waarop er
een subsidie is verleend die het subsidieplafond bereikt of voor het eerst overstijgt.
Vierde lid
Dit artikel regelt ten slotte dat als een subsidieplafond in een periode niet wordt
bereikt, de overblijvende middelen worden overgeheveld naar het volgende tijdvak van
twee kalendermaanden. Dat geldt overigens uitsluitend binnen één kalenderjaar.
Artikel 10. Behandeling van subsidieaanvragen en rangschikking
Eerste en tweede lid
In dit artikel wordt geregeld dat UWV uitsluitend subsidieaanvragen behandelt die
volledig zijn ingevuld. Volledig is een subsidieaanvraag als aan alle vereisten ten
aanzien van de subsidieaanvraag is voldaan. Dat betekent niet alleen dat alle vereiste
velden zijn ingevuld en documenten zijn bijgevoegd, maar dat de velden en documenten
ook inhoudelijk in orde moeten zijn. Zo geldt voor een document dat als bewijs van
deelname wordt bijgevoegd, terwijl dat document in werkelijkheid een stuk is met een
totaal andere inhoud, dat niet aan de vereisten voor een volledige subsidieaanvraag
is voldaan.
De vereisten voor de subsidieaanvraag staan in artikel 8, waarbij het met name de
in artikel 8, derde lid, bedoelde gegevens betreft die in de aanvraag moeten worden
verstrekt. Een subsidieaanvraag die niet volledig is, wordt dus niet in behandeling
genomen.
Ontbreken gegevens die op grond van artikel 8 moeten worden vermeld, dan heeft subsidieaanvrager
de gelegenheid de aanvraag aan te vullen. UWV stelt daartoe een termijn waarbinnen
betrokken subsidieaanvrager zijn aanvraag kan completeren. Daarnaast geeft het UWV
jegens subsidieaanvrager aan wat de consequentie is van het niet tijdig aanvullen
van de incomplete aanvraag. Deze consequentie is neergelegd in artikel 12, eerste
lid, onderdeel b. In dit kader is artikel 4:5, eerste lid, van de Awb van belang,
waarin de algemene regels zijn opgenomen die gelden bij het besluit van een bestuursorgaan
om een aanvraag niet te behandelen.
Bedacht moet worden dat, doordat een aanvraag pas wordt behandeld als deze volledig
is, het aanvraagmoment van deze betrokken subsidieaanvrager ook in de tijd naar achteren
schuift. Een subsidieaanvrager doet er dan ook goed aan om zo snel als mogelijk een
volledige aanvraag in te dienen.
Voor de rangschikking van de aanvragen is het moment van ontvangst bepalend (eerste
lid). Als er sprake is van een aangevulde aanvraag, geldt, als gemeld, als ontvangstmoment
het moment waarop de aangevulde aanvraag door UWV wordt ontvangen. Als een aanvraag
niet binnen de door UWV gestelde termijn wordt aangevuld, wordt de aanvraag niet in
behandeling genomen. Dit volgt uit het eerste lid, dat bepaalt dat alleen volledige
aanvragen in behandeling worden genomen. Het UWV meldt het niet in behandeling nemen
van een (onvolledige) aanvraag binnen vier weken na het verstrijken van de hersteltermijn.
Dat volgt uit artikel 4:5, vierde lid, Awb.
Derde lid
In het derde lid is een voorziening getroffen voor vervolgaanvragen bij een meerjarige
scholing. Deze voorziening is bedoeld om zo veel mogelijk te voorkomen dat een subsidieontvanger
een meerjarige scholing niet kan afronden, omdat het subsidieplafond van het desbetreffende
tijdvak is bereikt.
Artikel 11. Beschikking tot subsidieverlening en beslistermijn
Subsidie wordt op aanvraag verleend met een beschikking tot subsidieverlening. De
subsidie wordt niet direct vastgesteld. Vaststelling vindt plaats na afronding van
de scholing (artikel 17). In het derde lid wordt voorgeschreven welke elementen, die
van belang zijn voor de subsidieverlening, in ieder geval vastgelegd worden in de
beschikking. Naast deze elementen kunnen vanzelfsprekend ook nog andere aspecten worden
opgenomen in de beschikking. Denk aan de hoogte van de bijdragen van derden of een
eigen bijdrage van de subsidieontvanger indien de subsidiabele kosten hoger zijn dan
het maximum subsidiebedrag.
Het UWV bericht de opleider over de subsidieverleningsbeschikking, zodat deze eveneens
op de hoogte is van de voorwaarden waaronder deze subsidie wordt verleend. Dat bericht
kan langs digitale weg worden verstrekt.
Het UWV kan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger
wijzigen. Daarbij is artikel 4:48 van de Awb van toepassing.
Artikel 12. Weigeringsgronden
Eerste lid
Naast de weigeringsgronden uit de Awb, geldt een aantal aanvullende weigeringsgronden
voor aanvragen op grond van deze regeling.
Allereerst dient de subsidieaanvraag te voldoen aan de eisen die daartoe in deze regeling
zijn gesteld. Als de subsidieaanvraag niet volledig was en subsidieaanvrager de gelegenheid
heeft gehad deze aanvraag aan te vullen, dan wordt de subsidie geweigerd als hij of
die gelegenheid niet te baat heeft genomen, of niet binnen de door UWV gestelde termijn
de aangevulde aanvraag heeft ingediend.
In onderdeel c is geregeld dat een subsidieaanvrager maximaal eenmaal per kalenderjaar
een beschikking tot subsidieverlening kan ontvangen waarin de aangevraagde subsidie
is toegekend. Een subsidieontvanger kan in een volgend kalenderjaar weer subsidie
aanvragen en ontvangen op grond van deze regeling. In onderdeel d is expliciet geregeld
dat de subsidie wordt geweigerd indien de scholing al is aangevangen voordat de volledige
aanvraag is ingediend. In onderdeel e wordt tot uitdrukking gebracht dat de subsidieaanvrager
uitsluitend kan kiezen voor een scholing die in het scholingsregister is vermeld.
Onderdeel f betreft de situatie dat subsidieaanvrager is uitgesloten van het recht
op subsidie, omdat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van deze
regeling (zie artikel 19, tweede lid). Gedurende de periode van uitsluiting zal een
subsidieverzoek worden geweigerd.
Tweede lid
Het tweede lid heeft betrekking op cofinanciering. Zoals toegelicht in het algemeen
deel van de toelichting kan het STAP-budget worden aangevraagd aanvullend op andere
financieringsbronnen. Dat betekent dat de subsidie wordt geweigerd voor zover de subsidieaanvrager
subsidie uit andere publieke middelen of een bijdrage van een derde ontvangt of zal
ontvangen. Met de woorden ‘voor zover’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het mogelijk
is om het STAP-budget te ontvangen aanvullend op andere financieringsbronnen. Deze
mogelijkheid van cofinanciering geldt niet voor studiefinanciering en de tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten (artikel 5, vierde lid).
Artikel 13. Bevoorschotting en betaling
Eerste lid
In het eerste lid is bepaald dat de Minister bij de beschikking tot subsidieverlening
ambtshalve een voorschot van 100% verleent. Ter verduidelijking wordt hierbij opgemerkt
dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager, maar dat de betaling van
het voorschot op het subsidiebedrag geschiedt aan de opleider. De uitbetaling is nader
geregeld in het tweede lid.
Tweede lid
In het tweede lid is de uitbetaling van het voorschot geregeld. Het voorschot wordt
betaald nadat de opleider een specificatie van de subsidiabele kosten heeft ingediend.
De specificatie van de subsidiabele kosten kan de opleider indienen onder vermelding
van het registratienummer van de beschikking. De subsidieregeling wordt uitgevoerd
door het UWV. De documenten worden in de praktijk dus ingediend bij het UWV.
Derde lid
Het is mogelijk om de betaling van het voorschot op te schorten. Daarbij is artikel
4:56 van de Awb van toepassing. Voor deze subsidieregeling gelden twee concrete situaties
waarin de betaling in ieder geval wordt opgeschort. Deze zijn opgenomen in dit lid.
Artikel 14. Verplichtingen subsidieontvanger
Eerste lid
Aan de subsidie is de verplichting verbonden om de scholing af te ronden. In het tweede
lid is bepaald wat wordt verstaan onder afronding van de scholing.
Tweede lid
De scholing is afgerond indien de subsidieontvanger de scholing heeft voltooid met
een diploma of certificaat of een aanwezigheids- of deelnemingspercentage van ten
minste 80% heeft behaald, dan wel, bij een meerjarige scholingsactiviteit ten minste
80% van het voor desbetreffend jaar vereiste aantal studiepunten heeft behaald. Dat
geldt eveneens, als eerder vermeld, voor de situatie in het van overheidswege bekostigd
onderwijs dat is deelgenomen of ingetekend op een examen of tentamen en in het bekostigd
onderwijs waar het gaat om een of meer beoordelingen op een vak bij een overzicht
van behaalde resultaten. Het UWV controleert aan de hand van een bewijs van deelname,
dat door de opleider is opgesteld volgens het door het UWV vastgesteld format, en
dat door hem aan het UWV wordt verstrekt, of de subsidieontvanger de scholing heeft
afgerond. Dit wordt verder toegelicht onder artikel 17.
Derde en vierde lid
De subsidieontvanger is verplicht om op verzoek aan te tonen dat de scholing is afgerond.
In de verleningsbeschikking wordt aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger dit
kan aantonen. De subsidieontvanger kan ook worden verzocht om mee te werken aan onderzoeken
die steekproefsgewijs worden uitgevoerd. De steekproef kan gericht zijn op controle
van de gegevens die zijn ingevuld in het aanvraagformulier. Daarnaast kan steekproefsgewijs
gecontroleerd worden of de subsidieontvanger heeft voldaan aan de verplichtingen die
zijn verbonden aan de subsidie.
Artikel 15. Meldingsplicht subsidieontvanger
In artikel 15 is een meldingsplicht voor de subsidieontvanger opgenomen. Het voldoen
aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie van de
subsidieontvanger kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden aangepast.
Het gaat bij de melding om die zaken die van invloed zijn op de hoogte of de periode
van subsidieverstrekking. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan omstandigheden
waardoor de scholing niet of niet geheel kan worden afgerond, of niet binnen de tijd
kan worden afgerond, een van de andere subsidieverplichtingen niet kan worden opgevolgd,
of zich andere omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op een subsidiebeslissing.
De subsidieontvanger dient zijn melding verder toe te lichten en daarbij relevante
stukken te overleggen. Aan de hand van de melding en de toelichting daarop kan het
UWV bijvoorbeeld besluiten de einddatum van de periode waarover de subsidie is verleend,
naar achteren te schuiven. De melding kan ook aanleiding zijn om de subsidie in te
trekken, de verleningsbeschikking te wijzigen of om de subsidie op een lager bedrag
vast te stellen.
Artikel 16. Verplichtingen opleider
Eerste lid
Het bedrag, genoemd in de subsidiebeschikking, welk bedrag overeenkomt met wat voor
de desbetreffende opleiding in het scholingsregister is vermeld, wordt uitbetaald
aan de opleider. Ten behoeve van een juiste bevoorschotting en betaling zijn een aantal
handelingen van de opleider vereist. Het is van belang dat de opleider de voorgeschreven
handelingen verricht, zodat het UWV kan controleren of de subsidieverstrekking aan
de aanvrager rechtmatig is. In dat kader zijn in artikel 16 verplichtingen voor de
opleider opgenomen.
Tweede lid
In het tweede lid is voor de opleider de verplichting opgenomen om vanaf drie weken
voor de startdatum van de scholing een elektronische factuur bij UWV in te dienen,
volgens een door UWV verstrekt format. Bij die elektronische factuur dient tevens
te worden vermeld het registratienummer van de beschikking tot subsidieverlening.
Het voorschot wordt betaald nadat de elektronische factuur inclusief de benodigde
informatie is ingediend (artikel 13, tweede lid).
Derde lid
Het derde lid is van toepassing indien de subsidieontvanger na uitbetaling van het
voorschot zijn aanmelding annuleert. Het is mogelijk dat de subsidieontvanger voor
aanvang van de scholing besluit om zijn aanmelding te annuleren. Als deze annulering
tijdig plaatsvindt, betaalt de opleider het voorschot terug aan het UWV. De annulering
is tijdig als dit voor de startdatum van de scholing gebeurt. Het gaat hier om een
terugbetaling van het betaalde bedrag en niet om terugvordering als bedoeld in artikel
18. Als blijkt dat de opleider geen melding heeft gedaan van de tijdige annulering
en het voorschot niet heeft terugbetaald, kan het voorschot worden teruggevorderd
bij de opleider (artikel 18, tweede lid).
Vierde lid
In het vierde lid is een meldingsplicht voor de opleider opgenomen.
Vijfde en zesde lid
In het vijfde en zesde lid zijn verplichtingen opgenomen met betrekking tot het bewijs
van deelname. Zoals eerder gemeld in deze toelichting kan het bewijs van deelname
qua inhoud uiteenlopen en verschillende vormen van resultaten bevatten.
Zevende lid
De algemene voorwaarden van de opleider zijn richtinggevend bij de beoordeling of
er sprake is van een tijdige annulering van de aanmelding. De algemene voorwaarden
zijn ook richtinggevend voor de beoordeling of er aanleiding is om het betaalde voorschot
terug te vorderen bij de opleider (artikel 18). De opleider dient ervoor te zorgen
dat deze stukken beschikbaar en raadpleegbaar zijn voor degenen die bij hem scholing
volgen en voor het UWV. Een online beschikbaarstelling is daarbij het meest toegankelijk,
uiteraard voor zover dat voor de opleider tot de mogelijkheden hoort.
Artikel 17. Besluit tot subsidievaststelling
Eerste lid
De subsidie wordt binnen 13 weken nadat de opleider het bewijs van deelname heeft
verstrekt vastgesteld. Daarbij wordt in ieder geval beoordeeld of de scholing is afgerond.
Bij deze beoordeling is artikel 14, tweede lid, van toepassing. Verder is in dit kader
artikel 16, vijfde lid, relevant. De opleider is verplicht om binnen dertien weken
na de einddatum van de scholing een bewijs van deelname, volgens een door UWV vast
te stellen format, te verstrekken. Het UWV heeft het bewijs van deelname nodig om
te beoordelen of de scholing is afgerond. Met het oog daarop is een termijn van 13
weken gesteld na verstrekking door de opleider van het bewijs van deelname, waarbinnen
het UWV tot vaststelling van de subsidie overgaat. Voor de duidelijkheid valt nogmaals
te melden dat de einddatum van de scholing wordt gefixeerd op de datum die in de verleningsbeschikking
als afrondingsdatum wordt genoemd.
Tweede lid
De subsidie wordt in beginsel vastgesteld op het bedrag dat in de verleningsbeschikking
is genoemd. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de subsidie
nog worden vastgesteld op een lager bedrag.
Het UWV kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger
wijzigen. Daarbij is artikel 4:49 van de Awb van toepassing.
Artikel 18. Terugvordering
Eerste lid
Hoewel het voorschot op het subsidiebedrag wordt uitbetaald aan de opleider (artikel
13), kan het subsidiebedrag in een aantal gevallen worden teruggevorderd van de persoon
die wordt aangemerkt als de subsidieontvanger. De persoon die op aanvraag een beschikking
tot subsidieverlening dan wel beschikking tot subsidievaststelling heeft ontvangen,
is immers de begunstigde van de subsidie (de subsidieontvanger). Als op enig moment
blijkt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt, kan het
subsidiebedrag worden teruggevorderd van de subsidieontvanger. Dit is bijvoorbeeld
mogelijk als uit een steekproef blijkt dat de aanvrager onjuiste of onvolledige informatie
heeft verstrekt tijdens de aanvraagprocedure en op basis van de juiste informatie
geconcludeerd wordt dat de subsidie ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt.
Terugvordering is ook mogelijk indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan
de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidie. Het gaat om de verplichting
om de scholing af te ronden, de verplichting om mee te werken aan onderzoek naar de
rechtmatigheid van de subsidieverlening (artikel 14) en de meldingsplicht (artikel
15).
Terugvordering, geheel of gedeeltelijk, van een subsidiebedrag kan om verschillende
redenen op bezwaren stuiten. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn, als een subsidieontvanger
door de terugvordering in ernstige (financiële) problemen komt. Als niettemin betrokkene
kan worden verweten dat hij zich niet aan de voorschriften van de regeling heeft gehouden,
is er afgezien van de terugvordering de mogelijkheid om de subsidieontvanger gedurende
een of meer jaren uit te sluiten van deelname aan de regeling. Hoe groter de mate
van toerekenbaarheid van de niet-nakoming van verplichtingen zal de periode van uitsluiting
een langere kunnen zijn. Dat is bepaald in artikel 19.
Het is aan het UWV om hier een helder uitvoeringsbeleid in te hanteren. Voor de duidelijkheid
kan worden opgemerkt dat het UWV dit lid kan toepassen, maar eveneens kan besluiten
om in plaats daarvan toepassing te geven aan artikel 19, tweede lid. UWV bepaalt welke
maatregel of combinatie van maatregelen in de gegeven situatie de meest geschikte
is.
Tweede lid
In verband met de uitbetaling van het voorschot aan de opleider, gelden een aantal
verplichtingen voor de opleider (artikel 16). Het betaalde voorschot wordt teruggevorderd
bij de opleider indien de opleider niet heeft voldaan aan een van de verplichtingen,
genoemd in artikel 16. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als de opleider geen bewijs van
deelname heeft verstrekt of een onvolledig bewijs van deelname heeft verstrekt (artikel
16, vijfde en zesde lid). Terugvordering bij de opleider is ook mogelijk indien de
opleider het ontvangen voorschot niet heeft terugbetaald na een tijdige annulering
door de subsidieontvanger (artikel 16, derde lid). Het is ook mogelijk dat de scholing
niet kan starten vanwege een omstandigheid die in de risicosfeer van de opleider ligt
en de opleider heeft nagelaten hiervan melding te doen en het voorschot terug te betalen
(artikel 16, vierde lid). Ook in dat geval wordt het betaalde voorschot teruggevorderd
bij de opleider.
Artikel 19. Verwijdering uit scholingsregister of uitsluiting van de regeling
In het eerste lid is een regeling opgenomen op grond waarvan opleiders worden verwijderd
uit het scholingsregister. Het gaat om opleiders die naar het oordeel van de Minister
misbruik of oneigenlijk gebruik maken van het STAP-budget. Geregeld is dat de Minister
een beslissing neemt over de verwijdering, alsmede over de duur daarvan. Naarmate
er sprake is van grover misbruik zal de duur van de verwijdering ook langer worden.
De duur van de verwijdering geldt ten hoogste de resterende looptijd van deze regeling.
Als gemeld is dat bijvoorbeeld de situatie waarin een opleider kosten in rekening
brengt die normaal gesproken niet in rekening zouden mogen worden gebracht voor het
volgen van scholing. Gedacht kan daarbij worden aan het in rekening brengen van middelen
die een cursist normaal gesproken al zelf heeft, of het verplicht stellen van door
opleider te verstrekken beschermende kleding, echter tegen een buitensporig hoog bedrag.
Het gaat bij de beslissing tot verwijdering natuurlijk niet om een constatering naar
aanleiding van een enkel incident, maar om een beslissing die wordt genomen nadat
een praktijk bij een opleider wordt vastgesteld.
Het tweede lid betreft de situatie dat de subsidieaanvrager, de deelnemer, op hem
te verwijten wijze nalatig is in het nakomen van zijn verplichtingen zoals opgenomen
in artikel 14, betreffende de verplichting tot deelname en afronding van de scholing
en de medewerking aan steekproefsgewijze onderzoeken en 15, betreffende de meldingsplicht.
In dat geval kan hij voor een periode van maximaal twee jaar worden uitgesloten van
het recht op subsidie.
Artikel 20. Mandaat, volmacht en machtiging UWV
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverlening door de Minister. Het onderhavige artikel voorziet in mandaatverlening
aan het UWV. Het UWV zal deze regeling namens de Minister uitvoeren. Die uitvoering
betreft alle taken die aan de Minister zijn opgedragen. Dat betreft onder meer het
gehele proces van aanvraag, beslissing en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften
tegen besluiten die zijn genomen op grond van deze regeling. Het UWV op zijn beurt
kan ondermandaat verlenen aan functionarissen die werkzaam zijn bij instituut. Dat
kunnen naast functionarissen in dienst van het UWV, ook personen zijn die van buiten
zijn ingehuurd, zolang deze personen maar onder gezag van het UWV werkzaam zijn bij
het UWV. Daarnaast wordt in dit artikel bepaald dat het UWV personen in zijn dienst
aanwijst als toezichthouder. Zij zijn belast met het toezicht op de naleving van deze
regeling en hebben uit dien hoofde de bevoegdheden en verplichtingen opgenomen in
Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Awb.
Artikel 21. Beheerder scholingsregister
Dit artikel regelt in eerste instantie dat een rechtspersoon wordt aangewezen die
de taak heeft het scholingsregister te beheren. Aangezien aanvragers scholing willen
volgen en voor die scholing te rade gaan bij het scholingsregister, moeten zij erop
kunnen vertrouwen dat de informatie die in het scholingsregister staat actueel is.
Daarom is het zorgdragen voor actualiteit opgenomen in dit artikel. Niettemin is beheerder
naar verwachting in veel gevallen afhankelijk van de door andere organisaties aangeleverde
gegevens. Als in die gegevens onvolkomenheden zitten, kan van beheerder niet worden
verwacht dat hij de gegevens altijd actueel heeft. Het zorgdragen voor actualiteit
kent daarin dus zijn grenzen.
De beheerder voegt opleiders toe als deze onder de criteria van de regeling vallen
en aan de voorschriften van de regeling kunnen voldoen.
Als blijkt dat een opleider misbruik of oneigenlijk gebruik en de Minister besluit
om de opleider voor een bepaalde periode uit het scholingsregister te verwijderen,
dan zal de beheerder overgaan tot verwijdering van deze opleider uit het scholingsregister.
De beheerder kan overigens, als een opleider er blijk van geeft zijn werkwijze te
hebben verbeterd en op niveau scholing te kunnen geven, de verwijdering na verloop
van tijd ongedaan maken en weer overgaan tot toelating.
Artikel 22. Controle scholingsactiviteiten opleider
Voor de uitvoering van deze regeling wordt ingezet op een rechtmatige uitvoering door
alle bij de regeling betrokken actoren. Daarnaast is het van belang dat de scholing
die op grond van deze regeling wordt aangeboden blijvend op een kwalitatief goed niveau
wordt verzorgd. In verband hiermee zal de Minister ambtenaren aanwijzen die zich bezighouden
met een aantal taken.
Deze taken bevinden zich vooral op het vlak van tegengaan van misbruik en oneigenlijk
gebruik van de regeling door opleiders. Deze kwaliteit betreft de mate waarin wordt
voldaan aan de eisen die aan een desbetreffend scholingstraject worden gesteld en
de wijze waarop de cursist op het juiste niveau wordt geschoold richting zijn afronding
van deze scholing. De aan te wijzen ambtenaren hebben een aantal onderzoekstaken naar
aanleiding van signalen over misbruik en oneigenlijk gebruik en naar aanleiding van
signalen dat een opleider niet voldoet aan criteria van de regeling.
Over de uitkomst van deze onderzoeken rapporteren zij aan de Minister.
Artikel 23. Meldpunt M&O
De Minister draagt zorg voor het beheer van een meldpunt waar signalen over misbruik
en oneigenlijk gebruik van subsidie op grond van deze regeling kunnen worden gemeld.
Dat meldpunt zal in een later stadium vorm krijgen.
Artikel 24. Hardheidsclausule
Eerste lid
Deze hardheidsclausule geeft de bevoegdheid om in bijzondere situaties af te wijken
van bepalingen uit deze subsidieregeling. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden
aan de situatie waarin een subsidieontvanger vanwege persoonlijke omstandigheden niet
in staat is om de scholing te starten of om de scholing af te ronden. Op te merken
valt nog dat deze hardheidsclausule in beginsel alle (voorschrijvende) bepalingen
van deze regeling omvat.
Het is vooraf niet te overzien welke bijzondere omstandigheden aanleiding kunnen geven
tot toepassing van de hardheidsclausule. Er zijn niettemin wel concrete situaties
waarin toepassing van de hardheidsclausule in ieder geval gerechtvaardigd is. Voorbeelden
van deze situaties zijn ziekte van de subsidieaanvrager of ernstige ziekte of overlijden
van zijn gezinsleden. Welke bepalingen buiten toepassing worden gelaten of op welke
manier wordt afgeweken van bepalingen is ook afhankelijk van de fase van het subsidietraject.
Tweede lid
De hardheidsclausule ziet op alle bepalingen die aanspraken, rechten, of de naleving
van verplichtingen uit deze regeling betreffen. Dit geldt uiteraard niet voor de artikelen
20, 21, 22 en 23 waarin bepalingen zijn opgenomen over de uitvoering van de regeling.
Artikel 25. Verslag UWV
Dit artikel regelt de verslagen die het UWV jaarlijks en tussentijds aanbiedt aan
de Minister. De vaststelling van de verslagen verloopt overeenkomstig artikel 49 van
de Wet SUWI en de daarop berustende bepalingen.
Artikel 26. Financiering
In dit artikel worden regels gesteld met betrekking tot de financiering van de regeling
ten laste van de rijksbegroting. Als uitvoerder van de regeling draagt het UWV zorg
voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Daartoe wordt op grond
van dit artikel door het UWV bij de Minister periodiek een opgave gedaan van het totaalbedrag
van de geraamde lasten (subsidielasten en uitvoeringskosten).
Dit artikel regelt de bevoorschotting en de middelen worden gestort op de rekening-courant,
bedoeld in artikel 5.16, onderdeel b, van de Regeling Wfsv. Dit is de rekening-courant
die het UWV aanhoudt bij het Rijk.
Artikel 27. Evaluatie
In dit artikel is geregeld dat twee jaar na inwerkingtreding van de regeling een eerste
evaluatie wordt uitgevoerd naar het bereik van deze regeling. In paragraaf 5 van deze
toelichting is hier nader op ingegaan. Daarnaast verstrekt UWV overeenkomstig artikel
49 van de Wet SUWI tussentijdse verslagen over de voortgang van de uitvoering van
de regeling. Over de verstrekking van eventueel benodigde gegevens worden onderlinge
afspraken gemaakt.
Artikel 28. Meewerken aan onderzoek
Het verstrekken van subsidies is een beleidsinstrument. Het is dan ook van belang
om inzicht te verkrijgen in de realisatie van het beleid. Aan de hand van dat inzicht
kan het beleid verder ontwikkeld worden. Subsidieontvangers hebben baat bij deze regeling
doordat zij, met hulp van subsidie, een opleiding kunnen volgen die hun profijt kan
opleveren in hun verdere loopbaan. Van deze subsidieontvangers mag daarom ook worden
verwacht dat zij meewerken aan onderzoek ten behoeve van de verdere ontwikkeling van
het (scholings)beleid. Daar hoort dan ook bij dat er inlichtingen kunnen worden gevraagd
die nodig zijn voor de evaluatie van het beleid.
Artikel 29. Inwerkingtreding en vervaldatum
De inwerkingtreding van deze regeling is direct gekoppeld aan de datum waarop de afschaffing
van de in de Wet inkomstenbelasting 2001 geregelde fiscale aftrek van scholingsuitgaven
in werking treedt, die gepland staat op 1 januari 2022. Niet alle onderdelen van deze
regeling zullen met ingang van 1 januari 2022 in werking treden. In paragraaf 6 van
de algemene toelichting is hier reeds op ingegaan. Het aanvragen van subsidie zal
vanaf 1 maart 2022 mogelijk zijn.
De afschaffing van de fiscale scholingsaftrek wordt via koninklijk besluit geregeld.
Alvorens dat koninklijk besluit tot stand kan worden gebracht is het besluit voorgehangen
bij de Tweede en Eerste Kamer21.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees