Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 18 juni 2021, nr. WJZ/ 21032310, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in verband met de subsidiëring van innovatieprojecten ten behoeve van een duurzame visserij en aquacultuur en enkele andere wijzigingen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede lid, 23, onderdeel b, 25, 44, tweede lid, 50, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 2.3 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.13.3, onderdeel b, wordt ‘€ 0,049’ vervangen door ‘€ 0,048’.

B

Aan hoofdstuk 2 wordt een titel toegevoegd, luidende:

Titel 2.16. Innovatieprojecten ten behoeve van een duurzame visserij en de aquacultuur

Artikel 2.16.1. (begripsbepalingen)

In deze titel wordt verstaan onder:

aquacultuurproducten:

aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

onderzoeksorganisatie:

een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, punt 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, zijnde een:

  • a. instelling voor hoger onderwijs, genoemd in onderdelen a, b, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

  • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • c. geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs, gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld in onderdeel a; of

  • d. geheel of gedeeltelijk door een andere staat meerjarig gefinancierde onderzoeksorganisatie die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld in onderdeel b;

verordening 1380/2013:

verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354);

visserij- of aquacultuuronderneming:

onderneming die actief is in de visserij- of aquacultuursector, bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PbEU 2013, L 354);

visserijproducten:

visserijproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

visserij- of aquacultuurorganisatie:

een organisatie waarvan uit de doelstellingen in de statuten blijkt dat zij het collectief belang van visserij- of aquacultuurondernemingen behartigt.

Artikel 2.16.2 (subsidiabele activiteiten)
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor de uitvoering van een innovatieproject, dat betrekking heeft op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en gericht is op de innovatie van visserij- of aquacultuurproducten of de productie daarvan met het oog op:

    • a. vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserij- of aquacultuuractiviteiten; of

    • b. de ontwikkeling van andere vangst- of kweekmethoden, die bijdragen aan een duurzamere visserij of aquacultuur.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt aan:

    • a. een visserij- of aquacultuuronderneming;

    • b. een visserij- of aquacultuurorganisatie;

    • c. een onderzoeksorganisatie; of

    • d. een samenwerkingsverband van twee of meer van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde partijen.

Artikel 2.16.3 (hoogte subsidie)
  • 1. De subsidie bedraagt 65 procent van de subsidiabele kosten voor een innovatieproject dat betrekking heeft op industrieel onderzoek.

  • 2. De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten voor een innovatieproject dat betrekking heeft op experimentele ontwikkeling.

  • 3. De percentages, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verhoogd met 10 procentpunten, indien de subsidieontvanger een mkb-onderneming is.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid bedraagt de subsidie 100 procent van de subsidiabele kosten, indien:

    • a. de subsidieontvanger een onderzoeksorganisatie is; en

    • b. het project van belang is voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.

  • 5. De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000 per innovatieproject.

Artikel 2.16.4 (subsidiabele kosten)

De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, onderdelen a, b, d en e, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.16.5 (verdeling subsidieplafond)

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.16.6 (realisatietermijn)

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is de termijn tot en met 31 december 2024.

Artikel 2.16.7 (afwijzingsgronden)

De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening voor een innovatieproject, indien:

  • a. de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 500.000 per project;

  • b. de beoogde innovatie niet binnen vijf jaar zal kunnen leiden tot de commerciële toepassing van het geïnnoveerde product of productieproces;

  • c. het innovatieproject niet leidt tot een voldoende mate van vernieuwing van een product of productieproces;

  • d. het innovatieproject niet leidt tot een substantiële vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming, in vergelijking met wat kan worden bereikt door onderhoud of andere activiteiten in het kader van de gangbare bedrijfsvoering;

  • e. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is;

  • f. in het geval het innovatieproject wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, de kwaliteit van het samenwerkingsverband ontoereikend is om het innovatieproject uit te voeren.

Artikel 2.16.8 (verplichtingen subsidieontvanger)
  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de projectresultaten ruim worden verspreid via conferenties, publicaties, open access-repositories of gratis of opensource-software.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.16.3, vierde lid, voldoet de onderzoeksorganisatie aan artikel 30, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.16.9 (informatieverplichtingen)
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel bevat ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat een aanvraag voor subsidie als bedoeld in deze titel ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de organisatie, het nummer waarmee de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, het post- en bezoekadres en het rekeningnummer;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. de gegevens over het plan, waaronder de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de start- en einddatum, de totale kosten en de omvang van de gevraagde subsidie;

    • d. een projectplan, inclusief planning en begroting;

    • e. een samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die door de minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties.

  • 3. Behoudens het geval dat toepassing wordt gegeven aan artikel 50, negende lid, van het besluit, bevat de aanvraag voor de vaststelling van een subsidie in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de bescheiden, bedoeld in artikel 50, tweede lid, onderdelen a, b en c van het besluit.

Artikel 2.16.10 (staatssteun)
  • 1. De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. De subsidie, die met toepassing van artikel 2.16.3, vierde lid, wordt verstrekt aan een onderzoeksorganisatie, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 30 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 2.16.11 (vervaltermijn)

Deze titel vervalt met ingang van 1 juli 2023.

ARTIKEL II

De Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

De tabel in artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de rij met titel 2.11 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.13: Subsidie pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella

2.13.2

   

01-07-2021 t/m 31-01-2022

€ 5.000.000

2. Na de rij met titel 2.15 wordt een rij ingevoegd, luidende:

Titel 2.16: Innovatieprojecten ten behoeve van de visserijsector en de aquacultuursector

2.16.2, eerste lid

   

08-07-2021 t/m 15-09-2021

€ 4.500.000

B

In de tabel in artikel 3, tweede lid, wordt in de rij van titel 3.9, Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij, artikel 3.9.2, in kolom 6 ‘€ 4.000.000’ vervangen door ‘€ 4.150.799’.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 18 juni 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Met onderhavige regeling wordt een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: regeling) voor het subsidiëren van innovatieprojecten ten behoeve van een duurzame visserij en aquacultuur. Op deze subsidiemodule wordt in de paragraaf 2 van deze toelichting nader ingegaan.

Voorts wordt met onderhavige regeling de subsidiemodule voor pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella op een onderdeel aangepast. Deze wijziging wordt in paragraaf 3 toegelicht. Tot slot wordt het subsidieplafond van de subsidiemodule voor samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij verhoogd. Deze wijziging wordt in paragraaf 4 toegelicht.

2. Subsidie innovatieprojecten duurzame visserij en aquacultuur

2.1 Inleiding

Met onderhavige wijzigingsregeling wordt de subsidiemodule van innovatietrajecten ten behoeve van een duurzame visserij en aquacultuur toegevoegd aan hoofdstuk 2 van de regeling, in de vorm van een nieuwe paragraaf 2.16 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (zie artikel I, onderdeel B, van onderhavige wijzigingsregeling), en wordt deze opengesteld (zie artikel II, onderdeel A, onder 2, van onderhavige wijzigingsregeling). Hierna wordt deze module nader toegelicht.

2.2 Aanleiding en doel

De visserij en aquacultuur staan voor een aantal grote uitdagingen en innovatie kan bijdragen om deze uitdagingen te hanteren. Innovatie moet gezien worden in het bredere beleid dat zich richt op verduurzaming. In het regeerakkoord is € 15 miljoen ter cofinanciering aangekondigd voor innovatie in de visserij.1 De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) heeft hierover in februari 2019 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.2

Onderhavige subsidiemodule voorziet in subsidie voor innovatieprojecten die wat betreft omvang niet passen in het huidige subsidie-instrumentarium. De huidige subsidiemogelijkheden ter invulling van de innovatiemiddelen uit het regeerakkoord, richten zich op innovatieprojecten van relatief beperkte omvang (tot maximaal € 125.000,– subsidie per ondernemer).3 Via Europese visserijfondsen zijn er in 2021 geen subsidiemogelijkheden op grond waarvan visserij- en aquacultuursector en onderzoeksinstellingen subsidie kunnen krijgen voor innovatieprojecten. Het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) had een looptijd tot en met 2020. De opvolger van dat fonds is het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) met een looptijd van 2021 tot en met 2027. De verordeningen van het EMVAF zijn nog niet gepubliceerd en het programma voor uitvoering van het fonds is nog niet goedgekeurd. Deze subsidiemodule vult dat gat op.

Onderhavige subsidiemodule is gericht op het stimuleren van innovaties in de visserij- en aquacultuursector om tot een duurzame en toekomstbestendige visserij en aquacultuur te komen. Bij innovatie moet sprake zijn van meer dan slechts een beperkte aanpassing of routinematige of periodieke aanpassingen van bestaande producten, processen of diensten. De innovatieprojecten moeten gericht zijn op vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserij- en aquacultuuractiviteiten, of op het ontwikkelen van andere vangst- of kweekmethoden die bijdragen aan een duurzame visserij of aquacultuur. De innovaties moeten voorts voldoende perspectief hebben op commerciële toepassing. Zoals gesteld in de hiervoor genoemde brief over de invulling van het innovatieprogramma visserij, staat hiermee de visser centraal: de beschikbare middelen dragen bij aan een innovatieve visserij, die duurzaam is en waar vissers een goede boterham kunnen verdienen.

2.3 Opzet van de subsidiemodule

2.3.1 Subsidiabele activiteiten

Uit artikel 2.16.2, eerste lid, van de regeling volgt dat de minister subsidie kan verlenen voor de uitvoering van een innovatieproject. Het innovatietraject dient gericht te zijn op de innovatie van visserij of aquacultuurproducten of de productie daarvan en betrekking te hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling in de zin van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: Agvv).4 Dit zijn vormen van innovatie die zich in het midden van het innovatieproces bevinden, te onderscheiden van enerzijds fundamenteel onderzoek en anderzijds projecten die zich richten op de laatste stappen van het innovatieproces.

Zoals is toegelicht in paragraaf 2.2 van deze toelichting, dienen de innovatieprojecten in het kader van deze subsidiemodule bij te dragen aan de verduurzaming van de visserij en de aquacultuur. Dit is in artikel 2.16.2, eerste lid, tot uitdrukking gebracht door te vereisen dat de innovatieprojecten moeten worden uitgevoerd met het oog op vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserij- of aquacultuuractiviteiten of de ontwikkeling van andere vangstmethoden of kweekmethoden, die bijdragen aan een duurzamere visserij of aquacultuur. Het gaat hierbij dus om innovaties die op het niveau van de sector of subsector bijdragen aan deze doelen.

2.3.2 Begunstigden

Subsidie kan ingevolge artikel 2.16.2, tweede lid, van de regeling worden verleend aan visserij- en aquacultuurondernemingen, onderzoeksinstellingen en visserij- en aquacultuurorganisaties. Subsidie kan bovendien worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden tussen deze partijen. In de definitie van het begrip ‘onderzoeksinstelling’ wordt verwezen naar onderzoeks- en kennisinstellingen in de zin van de Agvv en wordt verduidelijkt dat het moet gaan om een geheel of ten dele door een overheid gefinancierde instelling.

2.3.3 Hoogte subsidie en subsidiabele kosten

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van of het innovatieproject betrekking heeft op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, namelijk 65 procent van de subsidiabele kosten, onderscheidenlijk 40 procent (artikel 2.16.3, eerste en tweede lid, van de regeling). Dit onderscheid vloeit voort uit de toepassing van de Agvv, dat de maximale steunintensiteit afhankelijk stelt van het type onderzoek dat wordt gesteund (artikel 25, vijfde lid, van de Agvv). De steunintensiteit is met toepassing van artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de Agvv verhoogd met vijftien procentpunten, omdat is voorgeschreven dat de projectresultaten ruim worden verspreid (artikel 2.16.8 van de regeling, zie nader paragraaf 2.3.6 van deze toelichting). Voorts wordt de subsidie verhoogd met tien procentpunten indien de subsidieontvanger een mkb-onderneming is, dit met toepassing van artikel 25, zesde lid, onderdeel a, van de Agvv (artikel 2.16.3, derde lid, van de regeling). Tot slot bedraagt de subsidie 100 procent van de subsidiabele kosten in het geval de subsidieontvanger een onderzoeksorganisatie is (artikel 2.16.3, vierde lid, van de regeling). Artikel 30 van de Agvv voorziet in deze mogelijkheid. Aan deze mogelijkheid is de aanvullende eis verbonden dat het innovatieproject relevant moet zijn voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector of subsector.

De subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 2.16.4 van de regeling; deze vinden hun oorsprong in artikel 25, derde lid, van de Agvv. De subsidie bedraagt voorts ten hoogste € 1.000.000 per innovatieproject (artikel 2.16.3, vijfde lid, van de regeling). Hiermee wordt geborgd dat binnen het vastgestelde subsidieplafond meerdere subsidies kunnen worden verleend. De subsidieaanvraag wordt geweigerd als de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 500.000 per project (artikel 2.16.7, onderdelen a en b, van de regeling). Met dit minimum en maximum wordt invulling gegeven aan de in paragraaf 2.2 beschreven behoefte aan subsidies voor innovatieprojecten met een gemiddelde omvang. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de subsidieontvangers voorschotten zullen ontvangen overeenkomstig de artikelen 45 en 46 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit).

2.3.4 Verdeling subsidieplafond op volgorde binnenkomst aanvragen

Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen (artikel 2.16.5 van de regeling). Deze wijze van verdeling van het subsidieplafond heeft het voordeel dat de subsidieaanvragen relatief snel kunnen worden beoordeeld en dat de uitvoeringskosten beperkter zijn dan bij het rangschikken van de criteria. Door middel van de toetsing aan de afwijzingsgronden wordt geborgd dat enkel aan kwalitatief goede aanvragen subsidie zal worden toegekend (zie paragraaf 2.3.5 van deze toelichting).

2.3.5 Afwijzingsgronden

De afwijzingsgronden, genoemd in onderdelen a en b van artikel 2.16.7 van de regeling, zijn toegelicht in paragraaf 2.3.3 van deze toelichting.

De afwijzingsgronden, opgenomen in artikel 2.16.7, onderdelen c, d en e, van de regeling, maken het mogelijk om aanvragen af te wijzen, indien de daarin beschreven innovatieprojecten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie op grond van artikel 2.16.2, eerste lid, van de regeling.

In de eerste plaats moet het innovatieproject binnen vijf jaar kunnen leiden tot een commerciële toepassing (onderdeel c). Hiermee wordt geborgd dat de gesubsidieerde innovatieprojecten binnen afzienbare termijn kunnen worden gebruikt in de visserij- of aquacultuursector. Het gaat hierbij evenwel om het perspectief op het moment van de aanvraag. Het is immers inherent aan innovatieprojecten dat er een kans op vertraging of mislukking bestaat.

In de tweede plaats moet het innovatieproject voldoende innovatief zijn. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in onderdeel d van artikel 2.16.7 van de regeling door te bepalen dat aanvragen worden afgewezen, indien zij niet tot een voldoende mate van vernieuwing van een product of productieproces leiden.

In de derde plaats worden aanvragen geweigerd, indien het innovatieproject niet leidt tot een substantiële vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming, in vergelijking met wat kan worden bereikt door onderhoud of andere activiteiten in het kader van de gangbare bedrijfsvoering (artikel 2.16.7, onderdeel e, van de regeling). Met het woord ‘substantieel’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om een meer dan marginale vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming.

De afwijzingsgronden, opgenomen in onderdeel f van artikel 2.16.7 van de regeling, maken het mogelijk om subsidieaanvragen af te wijzen als het projectplan van onvoldoende kwaliteit is. Dit is bijvoorbeeld het geval als de in het projectplan beschreven activiteiten onvoldoende worden geacht om het projectdoel te bereiken. Tot slot kunnen aanvragen worden afgewezen als het aanvragende samenwerkingsverband van onvoldoende kwaliteit is (artikel 2.16.7, onderdeel g, van de regeling). Deze afwijzingsgrond geldt in aanvulling op de afwijzingsgrond van artikel 23, onderdeel g, van het Kaderbesluit, op grond waarvan een aanvraag kan worden afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren.

2.3.6 Realisatietermijn en verplichtingen subsidieontvangers

In artikel 2.16.5 van de regeling is, in samenhang met artikel 23, onderdeel d, van het Kaderbesluit, bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen, indien niet aannemelijk is dat het innovatieproject is afgerond op uiterlijk 31 december 2024.

In artikel 2.16.8, eerste lid, van de regeling is bepaald dat de resultaten van het innovatieproject openbaar moeten worden gemaakt, overeenkomstig de eisen van artikel 25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de Agvv. Op deze manier wordt geborgd dat de resultaten van de gesubsidieerde innovatieprojecten ten goede komen aan de gehele visserij- of aquacultuursector. Voor de subsidie aan onderzoeksinstellingen gelden op dit punt op grond van de Agvv andere eisen (artikel 2.16.8, tweede lid, van de regeling). De onderzoeksinstellingen moeten voor aanvang van het project de in artikel 30, derde lid, van de Agvv genoemde gegevens publiceren op hun website en zij moeten de resultaten van het project publiceren op hun website, welke gedurende vijf jaar beschikbaar moeten blijven (artikel 30, vierde lid, van de Agvv).

In artikel 2.16.9 van de regeling is tot slot bepaald welke informatieverplichtingen rusten op de subsidieontvanger, bij de subsidieaanvraag en de aanvraag voor subsidievaststelling. Deze informatieverplichtingen gelden aanvullend op de verplichtingen die op grond van het Kaderbesluit op dit punt gelden. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat afhankelijk van de hoogte van de subsidie bij de subsidievaststelling een controleverklaring van een accountant moet worden verstrekt (artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit).

2.4 Staatssteun

De subsidie wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de Agvv. De subsidie die wordt verleend aan onderzoeksinstellingen, wordt gerechtvaardigd door artikel 30 van de Agvv.

2.5 Regeldruk

Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor onderhavige subsidiemodule bedragen in totaal € 66.000 voor de subsidieperiode. Dit is 1,5 procent van het subsidiebudget van € 4.500.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat tien aanvragen worden ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling en aanvraagprocedure, het invullen van het aanvraagformulier, het opstellen van de innovatieplannen, vierjaarlijks rapporteren over de mijlpalen en het opstellen van een eindrapportage. Zoals beschreven in paragraaf 2.3.6 van deze toelichting, zijn aan deze subsidie tussentijdse rapportageverplichtingen verbonden.

2.6 Uitvoering

De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.

3. Subsidie pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella

3.1 Inhoud wijziging

Artikel I, onderdeel A, voorziet in een aanpassing van artikel 2.13.3 van de regeling. Wageningen University & Research heeft onderzoek naar de subsidietarieven voor de pluimveevaccinatie tegen salmonella en naar aanleiding van dit onderzoek wordt het bedrag per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium aangepast. Het bedrag per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis behoeft geen aanpassing, dit blijft € 0,028.

Titel 2.13 van de regeling is op 20 mei 2020 gepubliceerd en is mede gebaseerd op Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PbEU 2014, L 189). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze verordening inmiddels is vervangen door Verordening (EU) 2021/690 van het Europees parlement en de raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt, het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (Pb 2021, L 153).

Artikel II, onderdeel A, onder 1, regelt de openstellingsperiode en het subsidieplafond voor het jaar 2021 voor titel 2.13 van de regeling. De subsidie wordt opengesteld van 1 juli 2021 tot en met 31 januari 2022. Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000.

3.2 Staatssteun

De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.39008 (2014/N).

3.3 Regeldruk

De wijzigingen in de artikelen I, onderdeel A, en II, onderdeel A, onder 1, leiden niet tot een wijziging van de administratieve lasten.

4. Verhoging subsidieplafond Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij

4.1 Inhoud wijziging

In artikel II, onderdeel B, van deze wijzigingsregeling wordt het subsidieplafond van de laatste openstelling van de subsidiemodule Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij in titel 3.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies opgehoogd. Dit is de laatste openstelling van deze subsidiemodule onder het EFMZV en omdat er nog financiële ruimte over is, is er besloten om het subsidieplafond op te hogen.

4.2 Staatssteun

Op grond van artikel 8, tweede lid, van de EFMZV-verordening5 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

4.3 Regeldruk

De wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.

5. Inwerkingtreding

Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst. Met de publicatiedatum en de periode tussen de publicatie en de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling (minder dan twee maanden) wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de doelgroep van de onderhavige wijzigingen baat heeft bij een spoedige publicatie en inwerkingtreding. De periode tussen de inwerkingtreding en de openstelling van de betrokken subsidiemodules op 1 juli 2021, onderscheidenlijk 8 juli 2021, geeft bovendien de potentiële aanvragers voldoende tijd om zich voor te bereiden. Een latere openstelling zou een ongewenst nadeel voor de aanvragers opleveren, hetgeen hiermee wordt voorkomen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstukken II, 2017/18, 34 700, nr. 34.

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 32 201, nr. 94.

X Noot
3

Toevoeging van visserij en aquacultuur aan de subsidiemodule ‘MKB innovatiestimulering topsectoren’ (titel 3.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies) en de subsidiemodule ‘Innovatieprestatiecontracten ten behoeve van een duurzame visserij’ (titel 2.11 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies).

X Noot
4

Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187).

X Noot
5

Verordening (EU) nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 2328/2003, (EG) nr. 861/2006, (EG) nr. 1198/2006 en (EG) nr. 791/2007 van de Raad en Verordening (EU) nr. 1255/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L149).

Naar boven