TOELICHTING
1. Inleiding
Met onderhavige regeling wordt een subsidiemodule ingevoegd in de Regeling nationale
EZK- en LNV-subsidies (hierna: regeling) voor het subsidiëren van innovatieprojecten
ten behoeve van een duurzame visserij en aquacultuur. Op deze subsidiemodule wordt
in de paragraaf 2 van deze toelichting nader ingegaan.
Voorts wordt met onderhavige regeling de subsidiemodule voor pluimveevaccinatie ter
voorkoming van salmonella op een onderdeel aangepast. Deze wijziging wordt in paragraaf 3
toegelicht. Tot slot wordt het subsidieplafond van de subsidiemodule voor samenwerkingsprojecten
wetenschap en visserij verhoogd. Deze wijziging wordt in paragraaf 4 toegelicht.
2. Subsidie innovatieprojecten duurzame visserij en aquacultuur
2.1 Inleiding
Met onderhavige wijzigingsregeling wordt de subsidiemodule van innovatietrajecten
ten behoeve van een duurzame visserij en aquacultuur toegevoegd aan hoofdstuk 2 van
de regeling, in de vorm van een nieuwe paragraaf 2.16 van de Regeling nationale EZK-
en LNV-subsidies (zie artikel I, onderdeel B, van onderhavige wijzigingsregeling),
en wordt deze opengesteld (zie artikel II, onderdeel A, onder 2, van onderhavige wijzigingsregeling).
Hierna wordt deze module nader toegelicht.
2.2 Aanleiding en doel
De visserij en aquacultuur staan voor een aantal grote uitdagingen en innovatie kan
bijdragen om deze uitdagingen te hanteren. Innovatie moet gezien worden in het bredere
beleid dat zich richt op verduurzaming. In het regeerakkoord is € 15 miljoen ter cofinanciering
aangekondigd voor innovatie in de visserij.1 De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) heeft hierover
in februari 2019 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.2
Onderhavige subsidiemodule voorziet in subsidie voor innovatieprojecten die wat betreft
omvang niet passen in het huidige subsidie-instrumentarium. De huidige subsidiemogelijkheden
ter invulling van de innovatiemiddelen uit het regeerakkoord, richten zich op innovatieprojecten
van relatief beperkte omvang (tot maximaal € 125.000,– subsidie per ondernemer).3 Via Europese visserijfondsen zijn er in 2021 geen subsidiemogelijkheden op grond
waarvan visserij- en aquacultuursector en onderzoeksinstellingen subsidie kunnen krijgen
voor innovatieprojecten. Het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)
had een looptijd tot en met 2020. De opvolger van dat fonds is het Europees Maritiem,
Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF) met een looptijd van 2021 tot en met 2027. De
verordeningen van het EMVAF zijn nog niet gepubliceerd en het programma voor uitvoering
van het fonds is nog niet goedgekeurd. Deze subsidiemodule vult dat gat op.
Onderhavige subsidiemodule is gericht op het stimuleren van innovaties in de visserij-
en aquacultuursector om tot een duurzame en toekomstbestendige visserij en aquacultuur
te komen. Bij innovatie moet sprake zijn van meer dan slechts een beperkte aanpassing
of routinematige of periodieke aanpassingen van bestaande producten, processen of
diensten. De innovatieprojecten moeten gericht zijn op vermindering van de negatieve
invloed op klimaat of milieu door visserij- en aquacultuuractiviteiten, of op het
ontwikkelen van andere vangst- of kweekmethoden die bijdragen aan een duurzame visserij
of aquacultuur. De innovaties moeten voorts voldoende perspectief hebben op commerciële
toepassing. Zoals gesteld in de hiervoor genoemde brief over de invulling van het
innovatieprogramma visserij, staat hiermee de visser centraal: de beschikbare middelen
dragen bij aan een innovatieve visserij, die duurzaam is en waar vissers een goede
boterham kunnen verdienen.
2.3 Opzet van de subsidiemodule
2.3.1 Subsidiabele activiteiten
Uit artikel 2.16.2, eerste lid, van de regeling volgt dat de minister subsidie kan
verlenen voor de uitvoering van een innovatieproject. Het innovatietraject dient gericht
te zijn op de innovatie van visserij of aquacultuurproducten of de productie daarvan
en betrekking te hebben op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling in
de zin van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (hierna: Agvv).4 Dit zijn vormen van innovatie die zich in het midden van het innovatieproces bevinden,
te onderscheiden van enerzijds fundamenteel onderzoek en anderzijds projecten die
zich richten op de laatste stappen van het innovatieproces.
Zoals is toegelicht in paragraaf 2.2 van deze toelichting, dienen de innovatieprojecten
in het kader van deze subsidiemodule bij te dragen aan de verduurzaming van de visserij
en de aquacultuur. Dit is in artikel 2.16.2, eerste lid, tot uitdrukking gebracht
door te vereisen dat de innovatieprojecten moeten worden uitgevoerd met het oog op
vermindering van de negatieve invloed op klimaat of milieu door visserij- of aquacultuuractiviteiten
of de ontwikkeling van andere vangstmethoden of kweekmethoden, die bijdragen aan een
duurzamere visserij of aquacultuur. Het gaat hierbij dus om innovaties die op het
niveau van de sector of subsector bijdragen aan deze doelen.
2.3.2 Begunstigden
Subsidie kan ingevolge artikel 2.16.2, tweede lid, van de regeling worden verleend
aan visserij- en aquacultuurondernemingen, onderzoeksinstellingen en visserij- en
aquacultuurorganisaties. Subsidie kan bovendien worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden
tussen deze partijen. In de definitie van het begrip ‘onderzoeksinstelling’ wordt
verwezen naar onderzoeks- en kennisinstellingen in de zin van de Agvv en wordt verduidelijkt
dat het moet gaan om een geheel of ten dele door een overheid gefinancierde instelling.
2.3.3 Hoogte subsidie en subsidiabele kosten
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van of het innovatieproject betrekking heeft
op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, namelijk 65 procent van de
subsidiabele kosten, onderscheidenlijk 40 procent (artikel 2.16.3, eerste en tweede
lid, van de regeling). Dit onderscheid vloeit voort uit de toepassing van de Agvv,
dat de maximale steunintensiteit afhankelijk stelt van het type onderzoek dat wordt
gesteund (artikel 25, vijfde lid, van de Agvv). De steunintensiteit is met toepassing
van artikel 25, zesde lid, onderdeel b, van de Agvv verhoogd met vijftien procentpunten,
omdat is voorgeschreven dat de projectresultaten ruim worden verspreid (artikel 2.16.8
van de regeling, zie nader paragraaf 2.3.6 van deze toelichting). Voorts wordt de
subsidie verhoogd met tien procentpunten indien de subsidieontvanger een mkb-onderneming
is, dit met toepassing van artikel 25, zesde lid, onderdeel a, van de Agvv (artikel
2.16.3, derde lid, van de regeling). Tot slot bedraagt de subsidie 100 procent van
de subsidiabele kosten in het geval de subsidieontvanger een onderzoeksorganisatie
is (artikel 2.16.3, vierde lid, van de regeling). Artikel 30 van de Agvv voorziet
in deze mogelijkheid. Aan deze mogelijkheid is de aanvullende eis verbonden dat het
innovatieproject relevant moet zijn voor alle marktdeelnemers in de betrokken sector
of subsector.
De subsidiabele kosten zijn opgenomen in artikel 2.16.4 van de regeling; deze vinden
hun oorsprong in artikel 25, derde lid, van de Agvv. De subsidie bedraagt voorts ten
hoogste € 1.000.000 per innovatieproject (artikel 2.16.3, vijfde lid, van de regeling).
Hiermee wordt geborgd dat binnen het vastgestelde subsidieplafond meerdere subsidies
kunnen worden verleend. De subsidieaanvraag wordt geweigerd als de subsidiabele kosten
minder bedragen dan € 500.000 per project (artikel 2.16.7, onderdelen a en b, van
de regeling). Met dit minimum en maximum wordt invulling gegeven aan de in paragraaf
2.2 beschreven behoefte aan subsidies voor innovatieprojecten met een gemiddelde omvang.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat de subsidieontvangers voorschotten zullen
ontvangen overeenkomstig de artikelen 45 en 46 van het Kaderbesluit nationale EZK-
en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit).
2.3.4 Verdeling subsidieplafond op volgorde binnenkomst aanvragen
Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen
(artikel 2.16.5 van de regeling). Deze wijze van verdeling van het subsidieplafond
heeft het voordeel dat de subsidieaanvragen relatief snel kunnen worden beoordeeld
en dat de uitvoeringskosten beperkter zijn dan bij het rangschikken van de criteria.
Door middel van de toetsing aan de afwijzingsgronden wordt geborgd dat enkel aan kwalitatief
goede aanvragen subsidie zal worden toegekend (zie paragraaf 2.3.5 van deze toelichting).
2.3.5 Afwijzingsgronden
De afwijzingsgronden, genoemd in onderdelen a en b van artikel 2.16.7 van de regeling,
zijn toegelicht in paragraaf 2.3.3 van deze toelichting.
De afwijzingsgronden, opgenomen in artikel 2.16.7, onderdelen c, d en e, van de regeling,
maken het mogelijk om aanvragen af te wijzen, indien de daarin beschreven innovatieprojecten
onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie op grond van artikel 2.16.2,
eerste lid, van de regeling.
In de eerste plaats moet het innovatieproject binnen vijf jaar kunnen leiden tot een
commerciële toepassing (onderdeel c). Hiermee wordt geborgd dat de gesubsidieerde
innovatieprojecten binnen afzienbare termijn kunnen worden gebruikt in de visserij-
of aquacultuursector. Het gaat hierbij evenwel om het perspectief op het moment van
de aanvraag. Het is immers inherent aan innovatieprojecten dat er een kans op vertraging
of mislukking bestaat.
In de tweede plaats moet het innovatieproject voldoende innovatief zijn. Dit wordt
tot uitdrukking gebracht in onderdeel d van artikel 2.16.7 van de regeling door te
bepalen dat aanvragen worden afgewezen, indien zij niet tot een voldoende mate van
vernieuwing van een product of productieproces leiden.
In de derde plaats worden aanvragen geweigerd, indien het innovatieproject niet leidt
tot een substantiële vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming,
in vergelijking met wat kan worden bereikt door onderhoud of andere activiteiten in
het kader van de gangbare bedrijfsvoering (artikel 2.16.7, onderdeel e, van de regeling).
Met het woord ‘substantieel’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het moet gaan om een
meer dan marginale vermindering van milieubelastende effecten of verduurzaming.
De afwijzingsgronden, opgenomen in onderdeel f van artikel 2.16.7 van de regeling,
maken het mogelijk om subsidieaanvragen af te wijzen als het projectplan van onvoldoende
kwaliteit is. Dit is bijvoorbeeld het geval als de in het projectplan beschreven activiteiten
onvoldoende worden geacht om het projectdoel te bereiken. Tot slot kunnen aanvragen
worden afgewezen als het aanvragende samenwerkingsverband van onvoldoende kwaliteit
is (artikel 2.16.7, onderdeel g, van de regeling). Deze afwijzingsgrond geldt in aanvulling
op de afwijzingsgrond van artikel 23, onderdeel g, van het Kaderbesluit, op grond
waarvan een aanvraag kan worden afgewezen indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat
de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren.
2.3.6 Realisatietermijn en verplichtingen subsidieontvangers
In artikel 2.16.5 van de regeling is, in samenhang met artikel 23, onderdeel d, van
het Kaderbesluit, bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen, indien niet aannemelijk
is dat het innovatieproject is afgerond op uiterlijk 31 december 2024.
In artikel 2.16.8, eerste lid, van de regeling is bepaald dat de resultaten van het
innovatieproject openbaar moeten worden gemaakt, overeenkomstig de eisen van artikel
25, zesde lid, onderdeel b, onder ii, van de Agvv. Op deze manier wordt geborgd dat
de resultaten van de gesubsidieerde innovatieprojecten ten goede komen aan de gehele
visserij- of aquacultuursector. Voor de subsidie aan onderzoeksinstellingen gelden
op dit punt op grond van de Agvv andere eisen (artikel 2.16.8, tweede lid, van de
regeling). De onderzoeksinstellingen moeten voor aanvang van het project de in artikel 30,
derde lid, van de Agvv genoemde gegevens publiceren op hun website en zij moeten de
resultaten van het project publiceren op hun website, welke gedurende vijf jaar beschikbaar
moeten blijven (artikel 30, vierde lid, van de Agvv).
In artikel 2.16.9 van de regeling is tot slot bepaald welke informatieverplichtingen
rusten op de subsidieontvanger, bij de subsidieaanvraag en de aanvraag voor subsidievaststelling.
Deze informatieverplichtingen gelden aanvullend op de verplichtingen die op grond
van het Kaderbesluit op dit punt gelden. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat afhankelijk
van de hoogte van de subsidie bij de subsidievaststelling een controleverklaring van
een accountant moet worden verstrekt (artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het
Kaderbesluit).
2.4 Staatssteun
De subsidie wordt gerechtvaardigd door artikel 25 van de Agvv. De subsidie die wordt
verleend aan onderzoeksinstellingen, wordt gerechtvaardigd door artikel 30 van de
Agvv.
2.5 Regeldruk
Deze regeling heeft regeldrukeffecten. De regeldrukkosten voor onderhavige subsidiemodule
bedragen in totaal € 66.000 voor de subsidieperiode. Dit is 1,5 procent van het subsidiebudget
van € 4.500.000. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat tien aanvragen worden
ingediend en op de uitvoering van de volgende activiteiten: kennisname van de regeling
en aanvraagprocedure, het invullen van het aanvraagformulier, het opstellen van de
innovatieplannen, vierjaarlijks rapporteren over de mijlpalen en het opstellen van
een eindrapportage. Zoals beschreven in paragraaf 2.3.6 van deze toelichting, zijn
aan deze subsidie tussentijdse rapportageverplichtingen verbonden.
2.6 Uitvoering
De uitvoering van deze subsidiemodule is in handen van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland. Deze module wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht.
3. Subsidie pluimveevaccinatie ter voorkoming van salmonella
3.1 Inhoud wijziging
Artikel I, onderdeel A, voorziet in een aanpassing van artikel 2.13.3 van de regeling.
Wageningen University & Research heeft onderzoek naar de subsidietarieven voor de
pluimveevaccinatie tegen salmonella en naar aanleiding van dit onderzoek wordt het
bedrag per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium aangepast.
Het bedrag per vaccindosis tegen Salmonella enteritidis behoeft geen aanpassing, dit
blijft € 0,028.
Titel 2.13 van de regeling is op 20 mei 2020 gepubliceerd en is mede gebaseerd op
Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014
tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband
met de voedselketen, diergezondheid en dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid
en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG
van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005
van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement
en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad
en tot intrekking van de Besluiten 66/399/EEG en 76/894/EEG en Beschikking 2009/470/EG
van de Raad (PbEU 2014, L 189). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze verordening
inmiddels is vervangen door Verordening (EU) 2021/690 van het Europees parlement en
de raad van 28 april 2021 tot vaststelling van een programma voor de interne markt,
het concurrentievermogen van ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote
ondernemingen, het gebied van planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, en Europese
statistieken (programma voor de interne markt), en tot intrekking van de Verordeningen
(EU) nr. 99/2013, (EU) nr. 1287/2013, (EU) nr. 254/2014, en (EU) nr. 652/2014 (Pb
2021, L 153).
Artikel II, onderdeel A, onder 1, regelt de openstellingsperiode en het subsidieplafond
voor het jaar 2021 voor titel 2.13 van de regeling. De subsidie wordt opengesteld
van 1 juli 2021 tot en met 31 januari 2022. Het subsidieplafond bedraagt € 5.000.000.
3.2 Staatssteun
De subsidie bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Steunmaatregel SA.39008
(2014/N).
3.3 Regeldruk
De wijzigingen in de artikelen I, onderdeel A, en II, onderdeel A, onder 1, leiden
niet tot een wijziging van de administratieve lasten.
4. Verhoging subsidieplafond Samenwerkingsprojecten wetenschap en visserij
4.1 Inhoud wijziging
In artikel II, onderdeel B, van deze wijzigingsregeling wordt het subsidieplafond
van de laatste openstelling van de subsidiemodule Samenwerkingsprojecten wetenschap
en visserij in titel 3.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies opgehoogd.
Dit is de laatste openstelling van deze subsidiemodule onder het EFMZV en omdat er
nog financiële ruimte over is, is er besloten om het subsidieplafond op te hogen.
4.2 Staatssteun
Op grond van artikel 8, tweede lid, van de EFMZV-verordening5 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de staten van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op betalingen
die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die
binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.
4.3 Regeldruk
De wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten.
5. Inwerkingtreding
Onderhavige regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant, waarin zij wordt geplaatst. Met de publicatiedatum en de periode
tussen de publicatie en de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling (minder dan
twee maanden) wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten
(aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Dit wordt gerechtvaardigd
door het feit dat de doelgroep van de onderhavige wijzigingen baat heeft bij een spoedige
publicatie en inwerkingtreding. De periode tussen de inwerkingtreding en de openstelling
van de betrokken subsidiemodules op 1 juli 2021, onderscheidenlijk 8 juli 2021, geeft
bovendien de potentiële aanvragers voldoende tijd om zich voor te bereiden. Een latere
openstelling zou een ongewenst nadeel voor de aanvragers opleveren, hetgeen hiermee
wordt voorkomen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten