TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
De arbeidsmarkt is door de gevolgen van het coronavirus volop in beweging. Banen zijn
onzeker, nieuwe banen ontstaan en ondernemingen moeten soms noodgedwongen hun deuren
sluiten. Afgelopen jaar heeft het kabinet onder meer aangekondigd dat zij werkzoekenden
en werkenden die hun baan dreigen te verliezen willen ondersteunen bij het vinden
of behouden van werk. Daartoe zijn in 2020 reeds twee regelingen in werking getreden:
NL leert door met inzet van scholing en NL leert door met inzet van ontwikkeladvies.
Aanvullend hierop is voor 2021 € 71,5 miljoen, inclusief uitvoeringskosten, beschikbaar
gesteld voor doelgerichte ondersteuning, begeleiding en scholing voor behoud van werk
en overgang naar ander werk van ten minste 35.000 werkenden via sectorale samenwerkingsverbanden,
waarbij het in geval van scholing gaat om scholing gericht op de overgang naar ander
werk.6 Dit wordt in deze regeling, de derde regeling binnen NL leert door, geregeld. Hiermee is een samenhangend pakket van drie tijdelijke subsidieregelingen
ontwikkeld gericht op het behoud van huidig werk of om aansluiting te vinden bij toekomstig
werk, in reactie op de gevolgen van de coronacrisis op de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt
hierbij is dat mensen, afhankelijk van hun positie en behoefte, ondersteuning kunnen
krijgen. Niet iedereen heeft daarbij dezelfde ondersteuning of middelen nodig.
Om in de verschillende behoeften te voorzien is het pakket NL leert door onderverdeeld in drie regelingen die onderscheidend zijn in zowel het type ondersteuning
(ontwikkeladvies, scholing en begeleiding naar ander werk) als de wijze waarop de
doelgroep wordt bereikt (direct aan te vragen door het individu, via een aanbieder
van scholing of ontwikkeladvies of via de sectororganisatie of werkgever).
Dit heeft geleid tot drie subsidieregelingen die inhoudelijk met elkaar samenhangen
en die ook juridisch binnen eenzelfde kader zijn vormgegeven:
-
a) NL leert door met inzet van ontwikkeladvies (looptijd 2020–2021).
Op grond van de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is op verzoek van het individu subsidie aan te vragen door alle gekwalificeerde aanbieders
van ontwikkeladvies. Loopbaanadviseurs konden afgelopen jaar verspreid over twee tijdvakken
deelnemers registreren voor een ontwikkeladviestraject. In het eerste tijdvak dat
opende op 1 augustus 2020 zijn 22.000 kosteloze ontwikkeladviezen beschikbaar gesteld,
in het tweede tijdvak dat opende op 1 december 2020 nog eens 55.000. Op dit moment
worden de ontwikkeladviezen gegeven door de loopbaanadviseurs.
-
b) NL leert door met inzet van scholing (looptijd 2020–2021).
Op grond van de regeling NL leert door met inzet van scholing kunnen opleiders en opleiderscollectieven op basis van een catalogus een subsidieverzoek
indienen. De gesubsidieerde scholingsactiviteiten worden vervolgens kosteloos aangeboden
aan individuen.
In het eerste aanvraagtijdvak (oktober 2020), waarvoor € 17 miljoen beschikbaar was,
konden opleiders en opleiderscollectieven een subsidieaanvraag indienen voor scholing
categorie A en B. In totaal hebben 14 opleiders subsidie ontvangen om circa 50.000
gratis scholingstrajecten aan te bieden aan werkenden en werkzoekenden. Het voornemen
is medio 2021 opnieuw een aanvraagtijdvak te openen voor een nieuwe ronde scholingstrajecten.
In dit tweede aanvraagtijdvak is € 30 miljoen beschikbaar, waarmee naar verwachting
ruim 80.000 scholingstrajecten beschikbaar komen. In november 2020 was verder € 17
miljoen beschikbaar voor aanvragen onder categorie C van samenwerkingsverbanden. Eind
januari 2021 hebben 11 samenwerkingsverbanden te horen gekregen dat subsidie aan hen
is toegekend. Vanaf februari 2021 kunnen werkenden en werkzoekenden zich weer inschrijven
voor een gratis scholingstraject.
-
c) NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk (onderhavige regeling, looptijd 2021).
Met de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk tenslotte kunnen sectorale samenwerkingsverbanden van werkgevers-, werknemersorganisaties
en andere betrokken partijen door middel van een subsidieverzoek binnen de desbetreffende
sector(en) ondersteuning bieden voor het behouden van werk en het vinden van ander
werk. Daarbij kan het gaan om het aanbieden van een viertal activiteiten, namelijk
ontwikkeladvies, scholing, EVC of begeleiding naar ander werk. De activiteiten kunnen
zowel uitgevoerd worden door partijen binnen het samenwerkingsverband als door externe
aanbieders.
2. Inhoud regeling
2.1 Algemeen
Bij de vormgeving van de regeling staan eenvoud, flexibiliteit en toegankelijkheid
voor sectoren en ruimte voor maatwerk aan individuen centraal. Daarnaast is ervoor
gekozen waar mogelijk aan te sluiten bij de andere onderdelen van de subsidieregeling
NL leert door, zodat de regeling op een zo kort mogelijke termijn in werking zou kunnen treden.
In het navolgende wordt de inhoud van de regeling beschreven.
2.2 Doel en doelgroep
Zoals ook in paragraaf 1 is genoemd is de arbeidsmarkt door de gevolgen van het coronavirus
volop in beweging. Dit heeft grote gevolgen voor werkenden. Onder meer in de brief
aan de Tweede Kamer van 23 september 2020 is beschreven dat de inzet van het kabinet
erop is gericht dat zoveel mogelijk mensen direct van de ene baan naar de andere gaan,
zonder in een uitkering terecht te komen. Daartoe zijn meerdere maatregelen aangekondigd
en is onder meer de € 71,5 miljoen, inclusief uitvoeringskosten, beschikbaar gesteld
voor samenwerkingsverbanden om met cofinanciering maatwerktrajecten aan te bieden
aan werkenden die dreigen hun baan te verliezen. Dit wordt met deze regeling geregeld.
Het doel van de regeling is werkenden die dreigen hun baan te verliezen waar nodig
te ondersteunen in het behouden van werk of het vinden van ander werk. Hierbij kan
gedacht worden aan werkenden bij bedrijven die grootschalig worden gereorganiseerd
of in branches waar de werkgelegenheid door de coronacrisis sterk is teruggelopen.
Op grond van de regeling kunnen samenwerkingsverbanden van sectoren, werkgeversorganisaties,
werknemersorganisaties, O&O-fondsen en andere betrokkenen subsidie aanvragen waarmee
zij trajecten kunnen aanbieden aan deze doelgroep.
2.3 Subsidiabele activiteiten
In de regeling worden vier subsidiabele activiteiten genoemd waarmee maatwerktrajecten
kunnen worden vormgegeven, namelijk a) ontwikkeladvies, b) begeleiding naar beroepen
en sectoren waar kansen liggen, c) scholing en d) EVC. Om in te spelen op de verschillende
ondersteuningsbehoeften van het individu kunnen deze activiteiten in verschillende
combinaties binnen één traject worden ingezet. Waar de één voldoende is geholpen met
alleen een ontwikkeladvies, heeft de ander bijvoorbeeld scholing en meer begeleiding
nodig om door te stromen naar ander werk. In deze behoefte aan maatwerk wordt daarom
voorzien. Per deelnemer kan één traject worden aangeboden en dat traject kan zoals
beschreven bestaan uit één of meerdere activiteiten waarbij alle combinaties van de
vier activiteiten (a t/m d) denkbaar zijn. Zo kan bijvoorbeeld de activiteit scholing
en de activiteit EVC binnen één traject worden aangeboden aan een deelnemer. Daarbij
geldt dat binnen één traject per categorie activiteiten elke activiteit één keer kan
worden aangeboden, behoudens de activiteit scholing waarvoor een maximum geldt van
drie scholingsactiviteiten binnen één traject. Hierna worden de vier verschillende
activiteiten beschreven en wordt aangegeven welke subsidiebedragen daarbij horen.
a. Activiteit ondersteuning via ontwikkeladvies
Samenwerkingsverbanden kunnen subsidie aanvragen voor het aanbieden van ontwikkeladviezen.
Daarbij moet het gaan om een integraal en persoonlijk advies, dat erop is gericht
het bewustzijn over de noodzaak van reflectie op de loopbaan te stimuleren en waarmee
voor een deelnemer een reëel beeld van het toekomstperspectief op de arbeidsmarkt
of in het huidige werk ontstaat, resulterend in een ontwikkelplan. Daarmee wordt aangesloten
bij de definitie zoals opgenomen in de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies. De voorwaarden die aan de loopbaanadviseur worden gesteld zijn eveneens hetzelfde
als in de genoemde regeling. Daarbij gaat het onder meer om de volgende eisen:
-
• De loopbaanadviseur heeft een mens- of organisatiegerichte opleiding afgerond op minimaal
hbo-niveau, of minimaal een hbo-opleiding in een andere richting afgerond en aanvullende
mens- of organisatiegerichte cursussen en trainingen afgerond.
-
• De loopbaanadviseur heeft minimaal jaar relevante werkervaring en verklaart zich te
houden aan de gedragscode in bijlage 1 (gelijk aan bijlage bij de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies).
Hierbij geldt dat de loopbaanadviseur wordt geacht aan de hierboven genoemde eisen
te voldoen als hij gecertificeerd is door NOLOC als NOLOC-gecertificeerde loopbaanprofessional.
Het subsidiebedrag per loopbaanadvies bedraagt € 560 per afgerond ontwikkeladviestraject.
Dit bedrag is afgeleid van de waarde van € 700 voor ontwikkeladviezen zoals opgenomen
in de regeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies. Het bedrag is gezien de keuze voor cofinanciering (zie ook paragraaf 2.5) echter
verlaagd met 20 procent.
b. Activiteit begeleiding naar ander werk
Een samenwerkingsverband kan subsidie aanvragen voor het aanbieden van ondersteuning
en begeleiding bij het vinden van ander werk. Deze begeleiding kan coachend, organiserend
of meer bemiddelend zijn.
Om voldoende ruimte te bieden om de begeleiding af te stemmen op de behoeften van
het individu worden twee verschillende normen gehanteerd, zodat zowel wat lichtere
als wat zwaardere begeleidingsactiviteiten onder deze categorie kunnen vallen. Voor
lichtere begeleidingsactiviteiten wordt uitgegaan van 5 uur begeleiding, met een daarbij
behorend subsidiebedrag van € 400. Voor zwaardere begeleidingsactiviteiten wordt uitgegaan
van 10 uur begeleiding aan de deelnemer, met een daarbij behorend subsidiebedrag van
€ 800. Wegens de keuze voor cofinanciering moet de werkelijke waarde van het traject
€ 500 respectievelijk € 1.000 bedragen.
c. Activiteit scholing
Subsidie kan worden aangevraagd voor het aanbieden van scholing. Subsidiabel is scholing
die voldoet aan de volgende eisen:
-
• Het scholingsaanbod is gecertificeerd of van een keurmerk voorzien, zoals bedoeld
in artikel 8, derde lid.
-
• De scholing is arbeidsmarktrelevant, waaronder ook opleidingen vallen die gericht
zijn op de arbeidsmarkt. In het aanvraagformulier moet de aanvrager verklaren dat
de aan te bieden scholing aan deze voorwaarde voldoet. Onder meer collegiale scholing,
leverancier trainingen, bijvoorbeeld voor de besturing van specifieke machines, lifestylecursussen
als mindfulness vallen in ieder geval niet onder de definitie ‘scholing’ zoals gehanteerd
in deze regeling en komen dus niet in aanmerking voor subsidie.
-
• De scholing is gericht op het verkrijgen van ander werk voor de deelnemer.
-
• Scholing wordt aangeboden door een partij die onderdeel uitmaakt van het samenwerkingsverband
of wordt extern ingekocht door het samenwerkingsverband. Wanneer de scholing extern
wordt ingekocht geschiedt dit via een transparante, objectieve en niet-discriminatoire
aanbestedingsprocedure. In geval de kosten meer bedragen dan € 50.000 geschiedt dit
door een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes worden aangevraagd en beoordeeld
door de subsidieaanvrager.
-
• De scholing heeft afhankelijk van het aan te vragen subsidiebedrag een aantoonbare
waarde van ten minste een bedrag van € 150, € 500 respectievelijk € 1.250 euro. Zie
ook hieronder voor de subsidiebedragen.
-
• De scholing is door de desbetreffende opleider eerder, dat wil zeggen in de periode
van 12 maanden voorafgaand aan de publicatie van deze regeling aangeboden.
Verder is vereist dat de subsidieaanvrager in de subsidieaanvraag de doelstellingen
omschrijft waarbinnen de scholing moet passen en dat per categorie scholing waarvoor
subsidie wordt aangevraagd één of meerdere voorbeelden worden gegeven van concrete
scholing die daar in ieder geval onder zal vallen.
Bij de einddeclaratie dient de subsidieaanvrager de volgende documenten te kunnen
overleggen:
-
• In geval scholing extern is ingekocht, een factuur van deze scholing.
-
• In geval scholing door een partij binnen het samenwerkingsverband wordt aangeboden
een bewijs van vrijstelling van betrokken opleider en een daarbij behorende financiële
verantwoording ten aanzien van diens vrijstelling, de besteding van het vrijvallende
bedrag en de toedeling van het betrokken subsidiebedrag.
-
• Een bewijs van betaling waaruit volgt dat de gefactureerde scholing is betaald.
-
• Een bewijs van afronding per deelnemer.
Om voldoende ruimte te bieden aan verschillen in omvang en kosten van scholingsactiviteiten
zijn drie verschillende prijsklassen opgenomen, vergelijkbaar met de regeling NL leert door met inzet van scholing. Voor alle prijsklassen geldt dat ook hier wordt uitgegaan van cofinanciering, waardoor
het daadwerkelijke subsidiebedrag 20 procent lager is vastgesteld dan de minimale
waarde van de scholing.
-
• Scholing categorie C 1: € 60 subsidie voor (basis)scholing die niet onder categorie
C 2 tot en met C 4 valt.
-
• Scholing categorie C 2: € 120 subsidie voor korte cursussen, online scholing of bijvoorbeeld
oriëntatie op een andere sector, bij een waarde van ten minste € 150.
-
• Scholing categorie C 3: € 400 subsidie onder meer voor korte cursussen inclusief praktische
trainingen, bij een waarde van ten minste € 500.
-
• Scholing categorie C 4: € 1.000 subsidie voor omvangrijkere (om)scholingstrajecten,
bij een waarde van ten minste € 1.250.
d. Activiteit erkennen van eerder Verworven Competenties (EVC)
Evenals op grond van de regeling NL leert door met inzet van scholing kan subsidie worden aangevraagd voor het aanbieden van een EVC-procedure. Hieronder
wordt verstaan: een methodiek voor het erkennen van verworven competenties op basis
van een landelijk erkende standaard waarbij de deelnemers een ervaringscertificaat
kunnen ontvangen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de landelijk erkende mbo en ho
onderwijsstandaarden (crebo en croho) of landelijk erkende branche standaarden. Het
subsidiabele bedrag dat een samenwerkingsverband ontvangt bedraagt € 1.000 subsidie
per EVC-traject, bij een waarde van ten minste € 1.250. Ook hier geldt dus de impliciete
cofinanciering van 20 procent.
2.4 Subsidieaanvragers en compartimenten
De regeling is primair bedoeld voor overschotsectoren, maar kan ook worden aangevraagd
door tekortsectoren die ondersteuning kunnen gebruiken bij het vinden van nieuw personeel.
Een subsidieaanvraag kan worden ingediend door een samenwerkingsverband van sectoren,
werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, brancheorganisaties, O&O fondsen en
andere betrokkenen. De hoofdregel is dat een aanvraag paritair moet zijn. Dat wil
zeggen dat zowel een werkgevers- als een werknemersorganisatie onderdeel moet uitmaken
van het samenwerkingsverband, ter bevestiging dat de aanvraag breed gedragen is binnen
de desbetreffende sector. Wanneer een gezamenlijk ondertekende aanvraag niet mogelijk
is of anderszins ontbreekt, moet de aanvraag voor een advies worden voorgelegd aan
de Stichting van de Arbeid. Met een marginale toets bij de achterban van de werkgevers-
en werknemersorganisaties gaat de Stichting van de Arbeid na of er voor die aanvraag
voldoende draagvlak is. Wanneer hiervan sprake is kan de niet-paritaire subsidieaanvraag
met een verklaring van de Stichting van de Arbeid beoordeeld worden door Uitvoering
van Beleid. De verklaring wordt bij voorkeur meteen bij de subsidieaanvraag gevoegd.
Mocht dat onverhoopt niet mogelijk zijn, dan bestaat er nog tot 22 maart 17.00 uur
de mogelijkheid om de verklaring alsnog bij de aanvraag te voegen.
Om de uitvoerbaarheid beheersbaar te houden en de regeling toegankelijk te maken voor
zowel aanvragen van kleine als grote sectoren wordt het beschikbare budget van € 70
miljoen verdeeld over twee compartimenten. Er is een totaalbedrag van € 14 miljoen
beschikbaar voor kleinere aanvragen met een subsidiebedrag tussen de € 300.000 en
€ 1 miljoen. Daarnaast is € 56 miljoen beschikbaar voor grotere aanvragen van een
bedrag van € 1 tot en met € 5 miljoen. Indien na afloop van het aanvraagtijdvak blijkt
dat binnen één van beide compartimenten sprake is van onderuitputting, wordt het in
het andere compartiment eventueel resterende budget naar dit compartiment overgeheveld.
2.5 Cofinanciering
Bij het subsidiebedrag wordt rekening gehouden met een cofinanciering van minimaal
20 procent door het samenwerkingsverband. Dat is niet expliciet in de regeling vastgelegd,
maar vloeit voort uit het verschil tussen een subsidiebedrag per activiteit en de
vereiste waarde van de desbetreffende activiteit. Deze opzet sluit aan bij de wijze
waarop dit is geregeld in de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing. Door cofinanciering als voorwaarde op te nemen voor subsidieverstrekking wordt gestimuleerd
dat de partijen in het samenwerkingsverband zelf ook investeren in de verschillende
subsidiabele activiteiten. Geregeld is dat de afzonderlijke activiteit die aan een
deelnemer wordt aangeboden een minimale waarde moet hebben. Door te regelen dat het
subsidiabele bedrag 20 procent lager is dan de minimale waarde van de activiteit wordt
per activiteit een eigen bijdrage van het samenwerkingsverband vereist. Aanvullend
wordt cofinanciering vanuit de samenwerkingsverbanden verondersteld voor organiserend
vermogen en overhead. Deze kosten zijn niet subsidiabel en komen dus voor rekening
van het samenwerkingsverband. Dit geldt ook voor de kosten die noodzakelijk zijn om
een inschatting te kunnen maken van de ondersteuningsbehoefte binnen de betreffende
sector om tot een reële subsidieaanvraag voor activiteiten te komen. Dit is redelijk
aangezien de veronderstelde cofinanciering per activiteit relatief laag is.
2.6 Aanvraag
Aanvraagtijdvak en startmoment activiteiten
Subsidieaanvragers kunnen vanaf 15 maart 2021, 9.00 uur tot en met 26 april 2021,
17.00 uur, (Europees-)Nederlandse tijd een subsidieaanvraag indienen.
Subsidie kan worden aangevraagd voor activiteiten die zijn gestart vanaf de dag na
publicatie van deze regeling. Hier is op verzoek van sociale partners voor gekozen
om de samenwerkingsverbanden de mogelijkheid te geven zo snel mogelijk te beginnen
met aanbieden van de maatwerktrajecten. Samenwerkingsverbanden kunnen dus overwegen
om meteen de dag na publicatie van de regeling te starten met de uitvoering van de
activiteiten in plaats van te wachten tot het moment van subsidieverlening. Hieraan
kleeft overigens het belangrijke risico dat aanspraak op subsidie pas vaststaat op
het moment van subsidieverlening. Toekenning van de subsidie vooraf is dus niet gegarandeerd.
Zo is denkbaar dat bij snelle uitputting van de regeling niet alle aanvragen kunnen
worden toegekend of dat bij de beoordeling blijkt dat de subsidieaanvraag niet aan
de voorwaarden blijkt te voldoen. Het risico hiervan ligt bij het samenwerkingsverband.
Aanvraagprocedure (niet-)paritaire aanvragen
Samenwerkingsverbanden van sectoren, werkgevers- en werknemersorganisaties, O&O-fondsen
en andere betrokkenen kunnen een subsidieaanvraag indienen. Hoofdregel is dat sprake
is van een paritaire aanvraag en deze dus op draagvlak kan rekenen van zowel werkgevers
als werknemers. De betrokkenheid van sociale partners krijgt in principe vorm via
een gezamenlijke aanvraag voorzien van een gezamenlijk gedragen analyse. In gevallen
waar een gezamenlijk ondertekende aanvraag niet mogelijk is of anderszins ontbreekt
is het met een verklaring van de Stichting van de Arbeid inhoudende dat de aanvraag
bij beide partijen op voldoende draagvlak kan rekenen toch mogelijk voor subsidie
in aanmerking te komen. Daarvoor is vereist dat bij de subsidieaanvraag de verklaring
van de Stichting van de Arbeid wordt meegestuurd. Subsidieaanvragers die in de periode
van 15 tot en met 22 maart een niet-paritaire subsidieaanvraag hebben ingediend zonder
de verklaring van de Stichting van de Arbeid hebben nog tot en met 22 maart 2021,
17.00 uur (Europees-)Nederlandse tijd, de mogelijkheid deze verklaring bij hun aanvraag
te voegen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun beoordelingspositie. Wordt een niet-paritaire
subsidieaanvraag na 22 maart 2021, 17.00 uur (Europees-)Nederlandse tijd, ingediend
zonder verklaring van de Stichting van de Arbeid, dan wordt deze aanvraag beschouwd
als onvolledig. Wordt de verklaring vervolgens na 22 maart 2021, 17.00 uur (Europees-)Nederlandse
tijd, alsnog toegevoegd aan de subsidieaanvraag, dan is het moment waarop de aanvraag
wordt aangevuld met de verklaring van de Stichting van de Arbeid bepalend voor de
beoordelingsvolgorde.
2.7 Rangschikking, vaststelling en betaling
De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst van volledige aanvragen.
De subsidieaanvraag wordt na ontvangst gecontroleerd op volledigheid. Ook wordt gecontroleerd
of de aanvraag en de bijlagen voldoen aan de in de regeling gestelde eisen.
Uitvoering van Beleid (UVB) is belast met de uitvoering van deze regeling en zal de
subsidieaanvragen beoordelen. De beslissing over een subsidieaanvraag wordt zo snel
mogelijk genomen, maar uiterlijk binnen 13 weken. Wordt de subsidie verleend dan ontvangt
de subsidieontvanger bij de verleningsbeschikking een voorschot ter hoogte van 60
procent van het toegekende subsidiebedrag. Er is gekozen te werken met een voorschot
omdat van subsidieaanvragers wordt verwacht dat zij grote aantallen deelnemers een
traject aan zullen bieden. Om dit daadwerkelijk te kunnen realiseren wordt een voorschot
verstrekt van 60 procent van het toegekende subsidiebedrag.
Subsidieaanvragers dienen in hun aanvraag een realistische inschatting te maken van
de subsidiabele kosten. Wanneer bij het controleren van de aanvraag tot subsidievaststelling
blijkt, dat minder dan 60 procent van het aantal activiteiten, zoals vermeld in de
laatst afgegeven beschikking tot subsidieverlening, is gerealiseerd, en dit tekort
aan gerealiseerde activiteiten naar het oordeel van de minister de subsidieaanvrager
kan worden aangerekend, kan het subsidiebedrag op nihil worden vastgesteld.
Wanneer de subsidieontvanger voorziet dat minder dan 60 procent van het aantal activiteiten
zoals vermeld in de beschikking tot subsidieverlening zal worden gerealiseerd, kan
tot uiterlijk 3 maanden na de beschikking tot subsidieverlening, een verzoek tot wijziging
van het besluit tot subsidieverstrekking worden ingediend. Als zo’n wijzigingsverzoek
is ingewilligd, ontvangt de subsidieontvanger een wijzigingsbeschikking. Na drie maanden
gerekend vanaf het moment van subsidieverlening kan het totale subsidiebedrag niet
meer worden bijgesteld, maar kan er nog wel in de verdeling tussen de verschillende
activiteiten worden geschoven, bijvoorbeeld als blijkt dat de vraag naar het ene type
activiteit, zoals ontwikkeladviezen, hoger is terwijl de vraag naar het andere type
activiteit, zoals scholing, lager is dan vooraf beoogd.
De subsidieontvanger ontvangt alleen subsidie voor afgeronde activiteiten. Na afloop
van de periode waarin de activiteiten zijn ontplooid, moet de subsidieontvanger een
verzoek tot subsidievaststelling indienen. Dit verzoek tot vaststelling moet uiterlijk
drie maanden na afronding van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend worden
ingediend. Om voldoende tijd en gelegenheid te hebben om de aanvraag tot subsidievaststelling
voor te bereiden, alle stukken daartoe in orde te brengen en de gevraagde overzichten
gereed te hebben, is bepaald dat een subsidieontvanger alleen subsidie kan krijgen
voor activiteiten die zijn afgerond met een bewijs van deelname. De activiteiten moeten
zijn afgerond binnen 1 jaar gerekend vanaf het moment van subsidieverlening. Het bewijs
van deelname dient uiterlijk 1 jaar gerekend vanaf het moment vanaf subsidieverlening
zijn verstrekt. Na ontvangst van het verzoek tot subsidievaststelling wordt zo snel
mogelijk, maar uiterlijk binnen 22 weken na ontvangst van het verzoek, een beslissing
genomen over de subsidievaststelling.
Tenslotte is bij elke einddeclaratie een controleverklaring van een accountant vereist.
Uit de administratie zal dus moeten blijken welke activiteiten zijn uitgevoerd door
middel van het opnemen van een factuur, betaalbewijs, vrijgevallen gelden in verband
met intern ingeschakelde opleider of andere verzorger van activiteiten etc.
2.8 Administratieve lasten, verantwoording en dossiervorming
In de uitwerking van de regeling is getracht de administratieve lasten voor de subsidieontvangers
zo laag mogelijk gehouden. De documenten en informatie die bij de subsidieaanvraag
en bij het verzoek tot subsidievaststelling moeten worden verstrekt zijn daarom tot
een minimum beperkt. Dit ontslaat de subsidieontvanger er niet van de rechtmatigheid
van de verstrekte subsidies desgevraagd aan te tonen aan de uitvoerder van de subsidieregeling.
Bij het verzoek tot vaststelling moet de subsidieaanvrager gegevens overhandigen over
de afgeronde activiteiten. Daarnaast moet een lijst met BSN van de deelnemers en een
door een accountant opgestelde controleverklaring (inclusief een rapport van feitelijke
bevindingen) worden opgestuurd. De kosten voor een accountantsverklaring zijn niet
subsidiabel binnen de regeling.
Tot slot moeten de subsidieontvangers een evaluatieverslag van de uitgevoerde activiteiten
verstrekken. SZW/UVB heeft de bevoegdheid te controleren en maatregelen te nemen om
fraude of oneigenlijk gebruik te voorkomen en op te sporen. De subsidieontvanger moet
er zorg voor dragen dat er een deugdelijke administratie wordt bijgehouden, op basis
waarvan gecontroleerd kan worden of een activiteit is afgerond en aan alle voorwaarden
is voldaan. In een daartoe bestemd elektronisch formulier op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl is opgenomen aan welke administratievoorschriften de subsidieontvanger moet voldoen.
Het bijhouden van een goede administratie is mede van belang ten behoeve van de evaluatie,
waarbij delen uit de administratie mogelijk voor dat doel worden opgevraagd.
2.9 Aansluiting andere regelingen
De regeling sluit aan op andere maatregelen uit het sociaal pakket van € 1,4 miljard
gericht op passende begeleiding bij het zoeken naar (nieuw) werk of het behouden van
werk. Zoals ook in de inleiding is beschreven, vormt deze regeling de derde regeling
binnen NL leert door. Met deze drie tijdelijke subsidieregelingen is, in reactie op de gevolgen van de
coronacrisis voor de arbeidsmarkt, een samenhangend pakket ontwikkeld gericht op het
behoud van huidig werk of om aansluiting te vinden bij toekomstig werk. Dit pakket
is in drie regelingen onderverdeeld om in de verschillende behoeften te kunnen voorzien.
De regelingen verschillen van elkaar in zowel type ondersteuning als de wijze waarop
de doelgroep heeft bereikt en vullen elkaar daarmee goed aan.
Wanneer de ondersteuning vanuit deze regeling niet voldoende is om mensen met een
grotere afstand tot de arbeidsmarkt te begeleiden naar werk, dan komt het regionale
mobiliteitsteam in actie. Doordat sociale partners zowel in de sector als in de regio
zijn vertegenwoordigd, is er een snelle overdracht mogelijk om via de mobiliteitsteams
intensieve dienstverlening te bieden richting werk.
In het geval begeleiding uit deze regeling leidt tot een overstap naar een tekortsector,
kan de ontvangende werkgever voor de benodigde omscholing van de nieuwe werknemer
een beroep doen op de regeling voor intersectorale omscholing van het ministerie van
EZK. Voor de omscholing naar de techniek- en ICT-sector zijn vaak intensievere trajecten
nodig. Daarom wordt in de regeling van het ministerie van EZK maximaal € 3.750 subsidie
beschikbaar gesteld voor omscholingstrajecten van ten minste € 7.500.
3. Gebruik van het Burgerservicenummer (BSN)
In de regeling is opgenomen dat het BSN van deelnemers wordt verwerkt ten behoeve
van het kunnen verstrekken van subsidie waarmee de activiteiten kosteloos aan de deelnemer
kunnen worden aangeboden. Het verwerken van het BSN is nodig om deelnemers te kunnen
identificeren, te kunnen vaststellen of een deelnemer behoort tot de doelgroep van
de regeling en om te kunnen vaststellen of deze deelnemer met dit BSN heeft deelgenomen
aan activiteiten binnen het maximaal aantal mogelijk te volgen activiteiten. Tenslotte
wordt het BSN gebruikt ten behoeve van de evaluatie. De verwerking van het BSN wordt
in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming beperkt tot deze
doeleinden. De deelnemer wordt gevraagd een formulier (opgenomen in bijlage 5) te
ondertekenen. Daarmee geeft de deelnemer aan kennis te hebben genomen van de reden
waarom en de wijze waarop het BSN wordt gebruikt. Personen kunnen niet worden verplicht
hun BSN te verstrekken. Het niet verstrekken van het BSN heeft echter wel tot gevolg
dat de activiteit niet kosteloos aan de desbetreffende persoon kan worden aangeboden.
4. Toepassing Caribisch Nederland
De regeling is van toepassing op zowel het Europese deel van Nederland als op Caribisch
Nederland. Dit betekent dat trajecten ook kunnen worden aangeboden aan deelnemers
die woonachtig zijn in Caribisch Nederland. Voor deelnemers uit Caribisch Nederland
geldt dat wanneer zij geen BSN hebben, het CRIB-nummer van de deelnemer moet worden
opgegeven. Partijen die gevestigd zijn in Caribisch Nederland kunnen onder dezelfde
voorwaarden als partijen die zijn gevestigd in het Europese deel van Nederland onderdeel
uitmaken van een samenwerkingsverband en voor subsidie in aanmerking komen.
5. Uitvoering, handhaving en evaluatie
5.1 Uitvoerbaarheid
De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door UVB, onderdeel van de directie
Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid. UVB heeft ruime ervaring met het uitvoeren van subsidieregelingen
en beschikt over de expertise die hiervoor nodig is. Zo is UVB onder meer belast met
de uitvoering van de tijdelijke subsidieregelingen NL leert door met inzet van ontwikkeladvies en NL leert door met inzet van scholing. De regeling is door UVB beoordeeld op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. UVB acht
de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar.
5.2 Misbruik, oneigenlijk gebruik en handhaving
Bij de uitwerking van deze regeling is nadrukkelijk gekeken naar mogelijke risico’s
op misbruik en oneigenlijk gebruik. Er zijn verschillende maatregelen in de regeling
opgenomen om deze risico’s zo veel mogelijk te beperken. Zo wordt cofinanciering gevraagd
en is bijvoorbeeld bij de activiteit scholing vereist dat de scholing in de periode
van 12 maanden voorafgaand aan de publicatie al werd aangeboden door dezelfde opleider
5.3 Monitoring en evaluatie
Om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling te onderzoeken, wordt het
gehele pakket NL leert door gemonitord en geëvalueerd. In 2021 wordt hiermee gestart. De monitor heeft betrekking
op de financiële realisatie. De effectenevaluatie richt zich op het vaststellen van
de doeltreffendheid en effecten van de regeling. Teneinde de evaluatie te kunnen uitvoeren
moeten gegevens van de deelnemer (BSN en e-mailadres) worden bijgehouden.
6. Staatssteun
Er is sprake van staatssteun als aan de vijf cumulatieve criteria van artikel 107,
eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan.
Deze criteria zijn voor deze regeling beoordeeld en de conclusie is dat de subsidieverstrekking
op basis van deze regeling niet kan worden aangemerkt als staatssteun. De maatregel
leidt namelijk niet tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige
beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.
Een samenwerkingsverband kan uitsluitend voor zover het zelf subsidiabele activiteiten
zou uitvoeren als onderneming gekwalificeerd worden en mogelijk voordeel ontvangen.
Wanneer een samenwerkingsverband zelfstandig activiteiten zou uitvoeren ten behoeve
van derden die mogelijk ook door andere (commerciële) aanbieders zouden kunnen worden
aangeboden, dienen risico’s ten aanzien van staatssteun te worden ingeperkt. In de
regeling is daarom opgenomen dat de in dit verband gehanteerde uurtarieven conform
de Handleiding Overheidstarieven van de Rijksoverheid moeten zijn. Daarmee wordt voorkomen
dat marktwerking wordt verstoord, nu deze tarieven marktconform zijn. Bovendien kunnen
in beginsel alle aanbieders van beoogde activiteiten zich aansluiten bij een samenwerkingsverband,
waarbij kan worden opgemerkt dat ten minste één werknemersorganisatie en één werkgeversorganisatie
onderdeel moet uitmaken van het samenwerkingsverband.7
Een samenwerkingsverband kan ervoor kiezen voor bepaalde subsidiabele activiteiten,
zoals scholing, externe partijen in te schakelen. Deze externe partijen zullen in
de regel kwalificeren als ondernemingen, waarbij een voordeel al snel selectief zal
zijn. De inschakeling van dergelijke externe partijen heeft echter geen marktverstorend
effect aangezien de marktconformiteit van de inschakeling van deze externen is geborgd.
In de regeling is namelijk opgenomen dat voor externe opdrachten de marktconformiteit
van kosten wordt beoordeeld aan de hand van a) een transparantie, objectieve en niet-discriminatoire
aanbestedingsprocedure, of b) een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes
zijn aangevraagd en beoordeeld door de subsidieaanvrager indien de kosten meer bedragen
dan € 50.000. Het is aan de hoofdaanvrager om ervoor te zorgen dat de prijs voor externe
opdracht marktconform is. Kosten die niet marktconform zijn komen niet voor subsidie
in aanmerking.
Hierbij komt dat, zoals ook in paragraaf 1 van deze toelichting is aangegeven, NL leert door een samenhangend pakket is van drie tijdelijke subsidieregeling gericht op het behoud
van huidig werk of om aansluiting te vinden bij toekomstig werk, in reactie op de
gevolgen van de coronacrisis voor de arbeidsmarkt. Het uitgangspunt hierbij is dat
mensen, afhankelijk van hun positie en behoefte, ondersteuning kunnen krijgen. Niet
iedereen heeft daarbij dezelfde ondersteuning of middelen nodig. Om in de verschillende
behoeften te voorzien is het pakket NL leert door onderverdeeld in drie regelingen die onderscheidend zijn in zowel het type ondersteuning
(ontwikkeladvies/scholing/begeleiding naar ander werk) als de wijze waarop de doelgroep
wordt bereikt (direct aan te vragen door het individu via een aanbieder/via de sectororganisatie
of werkgever). Belangrijk daarbij is dat op grond van de eerste twee regelingen, NL leert door met inzet van ontwikkeladvies en NL leert door met inzet van scholing alle aanbieders van ontwikkeladvies en scholing, die aan de genoemde kwaliteitseisen
voldoen, in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Beleidsmatig dragen deze twee regelingen
bij aan de beleidsdoelstellingen om arbeidsmarktondersteuning te bieden in reactie
op de coronacrisis, maar zijn naar het oordeel van het kabinet op zich niet genoeg
om adequaat vanuit de overheid te kunnen reageren op de ernstige gevolgen die zich
momenteel op de arbeidsmarkt voordoen.
Beide regelingen veronderstellen een zekere mate van zelfredzaamheid van het individu
om bij dreigende werkloosheid zelf op zoek te gaan naar ondersteuning. Gedragswetenschappelijk
onderzoek laat zien dat met name in stressvolle periodes mensen moeite kunnen hebben
om grote stromen informatie te kunnen verwerken en filteren en bestaat de kans dat
een deel van de doelgroep de eerder genoemde regelingen Ontwikkeladvies en Scholing
niet heeft weten te vinden.8 Daarnaast is uit het onderzoek over Leven lang ontwikkelen bekend dat de motivatie
en zelfredzaamheid van een aanzienlijk deel van de beroepsbevolking onvoldoende is
om zelfstandig met de eigen loopbaan aan de slag te gaan.9 Ook is bekend dat mensen het gemakkelijkst aan de slag gaan met scholing en hun ontwikkeling
als zij daarbij ondersteund worden vanuit de werksituatie.10 Als laatste is bij werkgevers en sectorale organisaties kennis aanwezig over welke
werkenden binnen de sector het grootste risico lopen om werkloos te worden én welke
werknemers bij de overgang ondersteuning kunnen gebruiken.
Deze inzichten leiden tot de beleidsmatige noodzaak om intermediaire sectorale organisaties
in te zetten bij de ondersteuning die nodig is bij het behoud en de overgang naar
ander werk, omdat zij kennis hebben van de sectorale arbeidsmarkt en zicht hebben
op werkenden die met werkloosheid worden bedreigd en ondersteuning kunnen gebruiken.
De expertise die bij sectorale samenwerkingsverbanden aanwezig is, is van groot belang
voor een adequate crisisondersteuning op de arbeidsmarkt. Om die reden wordt met de
subsidieregeling NL leer door met inzet van sectoraal maatwerk beoogd om subsidie beschikbaar te stellen voor gerichte ondersteuning vanuit sectorale
samenwerkingsverbanden.
7. Gevolgen voor de regeldruk
Aan het indienen van een aanvraag zijn verschillende verplichte en veronderstelde
administratieve lasten verbonden. Hieronder is een overzicht met ramingen van de verschillende
kosten opgenomen. Voor de berekening van de regeldrukkosten is uitgegaan van 65 aanvragen
door sectorale samenwerkingsverbanden.
Tabel 1 Schatting regeldrukkosten
Taak
|
Uurtarief
|
Eenheid (uren)
|
Kosten per samenwerkingsverband
|
Kosten alle samenwerkingsverbanden
|
Kennisnemingskosten
|
€ 54
|
1
|
€ 54
|
€ 3.510
|
Samenwerkingsovereenkomst
|
€ 77
|
8
|
€ 616
|
€ 40.040
|
Sectoranalyse en activiteitenplan
|
€ 54
|
12
|
€ 648
|
€ 42.120
|
Invullen elektronisch aanvraagformulier
|
€ 54
|
0,5
|
€ 27
|
€ 1.755
|
Invullen elektronisch formulier verzoek tot vaststelling subsidie
|
€ 54
|
0,5
|
€ 27
|
€ 1.755
|
Verslag van de uitgevoerde activiteiten
|
€ 54
|
8
|
€ 432
|
€ 28.080
|
Overzicht van de kosten per activiteit
|
€ 54
|
8
|
€ 432
|
€ 28.080
|
Dossier opbouw / Inrichten administratie
|
€ 54
|
20
|
€ 1.080
|
€ 70.200
|
Accountantskosten
|
€ 200
|
20
|
€ 4.000
|
€ 260.000
|
Totale regeldrukkosten
|
|
|
|
€ 475.540
|
De regeling is voorgelegd voor toetsing op regeldruk aan het Adviescollege toetsing
regeldruk (ATR). Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat de gevolgen voor de regeldruk toereikend in beeld zijn gebracht
8. Financiële gevolgen
De middelen voor deze subsidieregeling zijn afkomstig uit het aanvullend sociaal pakket.
In totaal is door het kabinet € 71,5 miljoen, inclusief uitvoeringskosten, beschikbaar
gesteld voor deze regeling.
Voor de uitvoeringskosten en de monitoring en evaluatie is een bedrag van € 1,5 miljoen
gereserveerd. Daarmee is het totaal voor subsidie beschikbare bedrag € 70 miljoen.
9. Inwerkingtreding
Inwerkingtreding van deze regeling is voorzien op 15 maart 2021. In de aanloop naar
de inwerkingtreding is het voor bedrijven, organisaties en instellingen mogelijk zich
voor te bereiden. Dat is mogelijk door het inzetten op aansluiting bij en vorming
van samenwerkingsverbanden, de voorbereiding op in te zetten activiteiten en het overigens
voorbereiden op een aanvraag ten behoeve van hun doelgroep werkenden voor wie deze
regeling is bedoeld. Een aanvraag kan worden gedaan vanaf 15 maart 2021 9.00 uur,
(Europees-)Nederlandse tijd.
Artikelsgewijze toelichting
Algemeen
Deze subsidieregeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Dit betekent dat
ook de op die wet gebaseerde Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (Kaderregeling)
van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat een aantal zaken niet in deze subsidieregeling
is opgenomen, maar te vinden is in de Kaderregeling. Zo is SZW bevoegd om bij terugvordering
van ten onrechte betaalde subsidies gemaakte kosten en verschuldigde wettelijke rente
in rekening te brengen (artikel 1.8 van de Kaderregeling).
Artikel 1. Begripsbepalingen
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen, waarbij in verband met de vindbaarheid
is gekozen om deze alfabetisch te ordenen. Enkele daarvan worden hier nader toegelicht.
Het gaat in deze regeling om aanvragen voor het aanbieden van de activiteiten ontwikkeladvies, begeleiding, scholing en EVC-procedure. Eén activiteit is het aanbieden van ontwikkeladvies, begeleiding, scholing of een EVC-procedure
aan één persoon.
Ontwikkeladvies wordt gegeven door een loopbaanadviseur die aan de relevante eisen
voldoet. Deze zijn nader uitgewerkt in artikel 5 en in bijlage 1 en 2 bij deze regeling.
Begeleiding wordt gegeven door een persoon die de relevante kwaliteiten heeft om als
begeleider te worden ingezet door een samenwerkingsverband.
Een opleider is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zich beroepshalve bezig houdt met
het geven van scholing.
Degenen die in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling zijn samenwerkingsverbanden. Een samenwerkingsverband is een samenwerking tussen ten minste een of meer werknemersorganisaties
en een of meer werkgeversorganisaties in een sector of branche. Uit deze partijen
moet het samenwerkingsverband ten minste bestaan, maar het kan worden aangevuld met
andere organisaties (zie artikel 15). Daarbij kan worden gedacht aan individuele ondernemingen,
beroepsorganisaties, brancheorganisaties, een O&O-fonds of kennisinstituut. Dit is
geen limitatieve opsomming, ook andere dan genoemde organisaties komen in aanmerking.
Een samenwerkingsverband kan worden gevormd binnen een sector of branche, binnen twee
of meer sectoren en tussen branches.
Een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds (O&O-fonds) draagt financieel bij aan de scholing van werknemers in een bepaalde
sector. Werkgevers kunnen gebruikmaken van de middelen en diensten van een O&O-fonds.
De mogelijkheden en voorwaarden verschillen per sector. Onder het begrip O&O-fonds
wordt mede een Arbeidsmarkt- en Opleidingsfonds A&O-fonds verstaan.
Binnen een samenwerkingsverband wordt een partij de hoofdaanvrager en als zodanig wordt deze door de andere partijen gemachtigd de subsidieaanvraag
in te dienen en het gehele subsidieproces voor het samenwerkingsverband te doorlopen.
Deze machtiging berust op de instemming van alle in het samenwerkingsverband betrokken
partijen. De hoofdaanvrager is verder gemachtigd om de andere partijen in het samenwerkingsverband
in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De verantwoordelijkheden van de hoofdaanvrager
zijn verder uitgewerkt in artikel 16.
Het begrip werkende is ruim gedefinieerd. Het gaat om alle natuurlijke personen die verbonden zijn met
de (Caribisch-)Nederlandse arbeidsmarkt en tussen de 18 jaar en de leeftijd, waarop
de AOW of AOV ingaat, oud zijn. De doelgroep wordt met name gevormd door personen
die vanwege dreigende werkloosheid of een zwakker wordende arbeidsmarktpositie stappen
willen zetten op een kansrijke arbeidsmarkt. Hun kansen op de arbeidsmarkt zijn gering
doordat zij geschoold zijn, ervaring hebben, of werkzaam zijn in een sector waarin
beperkt vraag naar arbeid is tegenover een ruim aanbod van arbeidskrachten. Deze groep
personen is heel divers, van nauwelijks of geen ervaring of scholing tot langjarige
ervaring. Een situatie waarin sprake is van langjarige ervaring doet zich bijvoorbeeld
voor wanneer er voor de werknemer en werkgever concreet zicht is op het niet vrijwillig
beëindigen van het lopende dienstverband, anders dan door pensionering. Bij al deze
groepen personen gaat het erom dat zij naar verwachting met werkloosheid zullen worden
geconfronteerd en daarom aan een activiteit deelnemen. De subsidie die aan het samenwerkingsverband
wordt verstrekt, komt geheel ten goede van deze deelnemers. Het samenwerkingsverband
beoordeelt welke inzet voor een bepaalde deelnemer of bepaalde groep deelnemers is
aangewezen en schakelt daartoe een persoon in die de desbetreffende activiteit kan
verrichten. Die persoon is een loopbaanadviseur, een begeleider, een opleider of een
EVC-aanbieder.
Artikel 2. Doel en reikwijdte van de regeling
Het hoofddoel van deze regeling is om werkenden, meer specifiek personen voor wie
de kansen op de arbeidsmarkt gering zijn en die met werkloosheid worden bedreigd te
ondersteunen om nieuwe werkzaamheden te vinden of hun werk te behouden. Deze ondersteuning
krijgt vorm via een activiteit of een combinatie van activiteiten. De deelnemers aan
deze activiteiten vormen de groep waar deze regeling zich op richt en aan wie de faciliteiten
van deze regeling ten goede komt. Al deze faciliteiten vinden plaats met behulp van
de subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt.
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten en trajecten
Het aanbieden van ontwikkeladvies, begeleiding, scholing of een EVC-procedure aan
werkzoekenden zijn de activiteiten die op grond van deze regeling subsidiabel zijn.
Voor deze activiteiten worden loopbaanadviseurs, begeleiders, opleiders en EVC-aanbieders
ingeschakeld voor het verrichten van de desbetreffende activiteit die beschikken over
de juiste kwalificaties. De vereiste kwalificaties zijn verder uitgewerkt in de artikelen
4, 11 en 12.
Een werkende kan een of meer activiteiten volgen. De activiteiten die deze werkende
gaat volgen vormen samen een traject voor deze persoon. In een subsidieaanvraag geeft
de subsidieaanvrager aan voor hoeveel trajecten hij subsidie aanvraagt. In een traject
kan elke activiteit voor een deelnemer slechts één keer worden opgenomen, behoudens
waar het gaat om scholing. In geval van scholing kan het in bepaalde situaties zijn
aangewezen dat meer scholingsactiviteiten worden gevolgd. In verband daarmee kunnen
in een traject ten hoogste drie scholingsactiviteiten worden opgenomen.
Voorts regelt het tweede lid, onderdeel c, het volgende. Activiteiten worden verricht
voor een enkele persoon, maar eveneens is het mogelijk dat meer personen allemaal
dezelfde activiteit volgen. Dit zal zich overigens vooral voordoen bij scholing. De
andere activiteiten ontwikkeladvies, begeleiding en EVC vinden zo goed als altijd
een-op-een plaats.
Activiteiten worden per deelnemer berekend. Als een opleider scholing geeft aan een
groep van tien personen, dan vormt dat voor die opleider tien activiteiten. Deze berekening
is van belang voor de uitwerking van artikel 10.
In het vierde lid is opgenomen dat een activiteit niet subsidiabel is voor zover de
activiteit reeds vanuit overheidswege wordt gefinancierd. Op deze manier wordt dubbele
financiering voorkomen.
Van belang is op te merken dat een activiteit pas subsidiabel is als de activiteit
is gestart na publicatie van deze regeling. In de algemene toelichting is daar verder
op ingegaan. Bedacht moet daarbij worden dat de aanspraak op subsidie pas vaststaat
op het moment van subsidieverlening. Verlening van subsidie vooraf is niet gegarandeerd.
Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen in verband met de regel dat subsidieaanvragen volledig
moeten zijn en op volgorde van ontvangst worden behandeld. Het risico bij een vroege
start van activiteiten, voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling, respectievelijk
het moment van subsidieverlening, ligt bij het samenwerkingsverband. Zie ook het algemene
deel van deze toelichting.
Artikel 4. Activiteiten ontwikkeladvies
In dit artikel worden de criteria aangegeven waaraan een loopbaanadviseur moet voldoen.
Voor een loopbaanadviseur gelden dezelfde eisen en kwaliteitscriteria als zijn omschreven
in de Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies11. In bijlage 1 bij deze regeling zijn de gedragsvoorschriften opgenomen waaraan een
loopbaanadviseur zich dient te houden.
Artikel 5. Specifieke eisen aan ontwikkeladviesactiviteiten
Aan de activiteiten van de loopbaanadviseur worden specifieke voorwaarden gesteld
die zijn uitgewerkt in bijlage 2 bij deze regeling. Deze zijn overeenkomstig hetgeen
is beschreven in bijlage I van de Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet
van ontwikkeladvies. Deze eisen zijn van belang om bij de subsidieaanvraag en later
bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie te kunnen vaststellen dat alle relevante
werkzaamheden zijn verricht gedurende een bepaald tijdsbeslag. Zo geldt onder meer
dat de loopbaanadviseur gesprekken voert met de deelnemer met een tijdsbeslag van
in totaal minimaal vier uren. Met deze eisen kan de subsidieaanvrager via zijn administratie
aantonen dat de ontwikkeladviesactiviteiten naar de juiste waarde zijn gegeven.
De waarde van een ontwikkeladviestraject moet ten minste € 700,00 zijn. Dit bedrag
staat in relatie tot de mate waarin subsidie aan activiteiten op grond van deze regeling
wordt verleend. Dat is conform het subsidiebedrag dat in de Tijdelijke subsidieregeling
NL leert door met inzet van ontwikkeladvies is opgenomen. Aangezien er in deze regeling
wordt uitgegaan van het uitgangspunt van cofinanciering (zie paragraaf 2.5 van de
algemene toelichting) is in dit artikel de waarde van het ontwikkeladvies neergelegd
en is in artikel 14 de subsidiehoogte neergelegd.
Artikel 6. Activiteiten begeleiding naar ander werk
In dit artikel worden regels gesteld rond de activiteit begeleiding. Begeleiding moet
goed worden onderscheiden van ontwikkeladvies enerzijds en scholing anderzijds. Bij
begeleiding gaat het om een betrokken werknemer langs meer praktische weg te ondersteunen.
Dit, anders dan ontwikkeladvies waar het voor een werkzoekende gaat een weg te vinden
op de arbeidsmarkt via vragen (wie ben ik, wat kan ik en wat wil ik) die zijn innerlijke
persoon betreffen. Eveneens anders dan scholing waar het gaat om bijvoorbeeld praktische
trainingen, zoals een sollicitatietraining.
De begeleiding die door een begeleider wordt gegeven bestaat uit onder meer organiseren,
waarmee de werkzoekende op weg wordt geholpen met het gestructureerd ondernemen van
stappen en acties. Daarnaast kan de begeleider, vanuit zijn kennis en ervaring, contacten
tot stand brengen tussen werkzoekende en personen die de werkzoekende de opstap kunnen
bieden naar het volgende werk. De begeleider kan de werkzaamheden in brede zin adviseren
over wat nodig of handig kan zijn voor de werkzoekende bij het zetten van stappen.
Als coach kan de begeleider de werkzoekende voor hem praktische en handige zaken aanleren
of controleerbaar krijgen, bijvoorbeeld onzekerheid en faalangst overwinnen, maar
ook het ontwikkelen van communicatieve vaardigheden en vergroten van incasseringsvermogen.
Begeleiding wordt gegeven door een persoon die de vaardigheden heeft om een werkzoekende
(collega) te ondersteunen met het vinden van de juiste wegen om tot een succesvolle
volgende stap in de loopbaan te komen. Begeleiders zullen veelal uit de kringen van
het personeelswerk in ruime zin komen. Een begeleider kan of van binnenuit worden
ingezet voor begeleidingsactiviteiten, of het betrokken samenwerkingsverband kiest
ervoor de begeleiding extern in te huren.
Wordt echter van binnenuit een medewerker ingezet om als begeleider begeleidingsactiviteiten
op grond van deze regeling te verzorgen, dan is het aan de betrokken partij binnen
het samenwerkingsverband om deze medewerker voor die activiteiten vrij te stellen
van zijn reguliere werkzaamheden en hem voor zijn activiteiten overeenkomstig de waarde
die daarbij hoort in te schakelen. Bij de verantwoording van de subsidie, zal dit
ook uit de administratie dienen te blijken.
Artikel 7. Specifieke eisen per categorie begeleiding
Begeleiding is, evenals de andere activiteiten, gericht op de betrokken deelnemer.
Afhankelijk van de behoefte van die deelnemer kan een begeleiding korter of langer
duren, dan wel enkele of veel aspecten van begeleiding vergen. Al naar gelang valt
de begeleiding uiteen in twee categorieën, waarvan het verschil uitsluitend bestaat
in de duur van de begeleiding.
Een licht begeleidingstraject, dat tussen 5 en 10 uur in beslag neemt, is een categorie
I-begeleiding die een waarde moet hebben van ten minste € 500,00.
Een intensiever begeleidingstraject dat ten minste 10 uur in beslag neemt, is een
categorie II-begeleiding die een waarde moet hebben van ten minste € 1000,00. Aangezien
er in deze regeling wordt uitgegaan van het uitgangspunt van cofinanciering (zie paragraaf
2.5 van de algemene toelichting) is in dit artikel de waarde van de begeleiding neergelegd
en is in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, de subsidiehoogte van de twee categorieën
begeleiding geregeld.
Artikel 8. Activiteiten scholing
Evenals hiervoor gemeld ten aanzien van ontwikkeladvies en begeleiding geldt voor
scholing dat impliciete cofinanciering is vereist.
Scholing dient te worden gegeven door een opleider die daartoe over de juiste kwalificaties
beschikt. Deze kwalificaties zijn in dit artikel omschreven en komen goeddeels overeen
met wat in de regeling NL leert door met inzet van scholing is vermeld (artikel 5).
Voorts is, afgezien van scholing categorie C 1, de kortste scholing (categorie C 2)
iets specifieker omschreven. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 9.
Er zijn, evenals in genoemde regeling een aantal voorwaarden gesteld aan de scholingsactiviteiten.
Om te beginnen geld dat de scholing van een keurmerk, certificaat of kwalificatie
is voorzien. Deze staan vermeld in het derde lid, onderdeel a, onder 1° tot en met
4°.
De scholing moet arbeidsmarktrelevant zijn. De scholing zal voor de deelnemer moeten
resulteren, met behulp van een bewijs van afronding, in een nieuwe stap in zijn loopbaan.
De scholing moet voorts zijn de kwalificeren binnen een van de categorieën die in
artikel 9 zijn opgenomen.
Verder is in het derde lid, onderdeel e, als eis opgenomen dat de scholing in de periode
van 12 maanden voorafgaand aan de publicatie van deze regeling al werd aangeboden.
Scholing dient te worden afgesloten met een bewijs van afronding. Het bewijs van afronding
is maatwerk, in die zin dat het afhankelijk is van de aard van de scholing welke vorm
een dergelijk bewijs heeft. Evenals in de eerdere regeling NL leert door met inzet
van scholing zijn mogelijke vormen van deelnamebewijzen een bewijs waarop is aangetekend
dat de werkzoekende heeft deelgenomen, een diploma, een getuigschrift of certificaat,
of enig ander stuk waaruit blijkt dat een scholingstraject is afgerond.
Artikel 9. Specifieke eisen aan scholing per categorie scholing
Er zijn vier categorieën scholing. Anders dan bij begeleiding, gaat het bij scholing
niet alleen om de duur van een scholingsactiviteit, maar ook om de zwaarte van de
scholing.
De eerste categorie scholing betreft die vormen van scholing die niet onder categorie
C 2, C 3 of C 4 vallen. Het is een basisregel voor scholing die een waarde dient te
hebben van ten minste € 75,00. Deze scholing is kort en overigens, afgezien van het
feit dat opleiders aan eisen dienen te voldoen, niet aan specifieke regels gebonden.
Het betreft overwegend zeer specifieke, korte vormen van scholing.
Bij categorie C 2 betreft het een heel korte cursus die in het algemeen leidt tot
een vaardigheid op een specifiek gebied. In bijvoorbeeld de zorg zijn er verschillende
ondersteunende werkzaamheden die met een korte (flits)cursus vooraf kunnen worden
gedaan. Ook op ICT- en administratief terrein zijn er dergelijke trainingen, zoals
het beheersen van een computerapplicatie, het kunnen schrijven van een zakelijke brief,
of het leren om klanten op een goede wijze te woord te staan.
De overige categorieën scholing C 3 en C 4 komen overeen met de scholingsvormen die
in artikel 6, onderdelen b en c, van de regeling NL leert door met inzet van scholing
zijn vermeld en nader in de toelichting bij die regeling verder zijn uitgewerkt.
Scholing van categorie C 3 moet een waarde van ten minste € 500,00 hebben en scholing
van categorie C 4 ten minste € 1250,00.
Artikel 10. Bepalen van de waarde van scholingsactiviteiten
Voor berekening van de waarde van een scholing worden kosten in aanmerking genomen.
Voor interne scholing worden die kosten bepaald op de directe loonkosten van de personen
die bij de desbetreffende scholing zijn betrokken. Aan de hand van de in het tweede
lid beschreven formule wordt de waarde vastgesteld als er meer deelnemers zijn bij
eenzelfde scholingsactiviteit. Dit is opgenomen in het eerste lid, onderdeel a, en
het tweede lid. De berekening is dan het aantal activiteiten vermenigvuldigd met het
subsidiebedrag per (categorie) activiteit. Naast deze kosten zijn er voor het samenwerkingsverband
overige kosten die met het subsidieproces gepaard gaan. Die kosten lopen van de voorbereiding
op de subsidieaanvraag, welke kosten al voor inwerkingtreding van de regeling kunnen
zijn gemaakt, tot en met de afwikkeling via de subsidievaststelling en, nadien, het
verlenen van medewerking aan de evaluatie van de regeling.
Het eerste lid, onderdeel b, en derde lid, in combinatie met het vierde lid, ziet
op de kosten van uitvoering van scholingsactiviteiten die buiten het samenwerkingsverband
worden georganiseerd. Deze kosten moeten voldoen aan de voorwaarde van marktconformiteit,
zoals uitgewerkt in het vierde lid. Kosten die niet marktconform zijn komen niet voor
subsidie in aanmerking. Als een externe opdracht het bedrag van € 50.000 te boven
gaat, dienen in ieder geval drie offertes te worden opgevraagd en beoordeeld (vierde
lid, onderdeel b). Deze verplichting geldt ook indien de hoofdaanvrager niet aanbestedingsplichtig
is. Met dit bedrag wordt aangesloten bij de nationale aanbestedingsregels, waarin
vanaf € 50.000 tot de Europese aanbestedingsdrempel een meervoudig offertetraject
is voorgeschreven. De geldende nationale en Europese aanbestedingsregels, die aanbestedingsplichtige
partijen in acht moeten nemen, zijn te vinden via: https://www.pianoo.nl/nl/inkoopproces/fase-1-voorbereiden/mogelijke-aanbestedingsprocedures
Wat de uurtarieven betreft, wordt voor de beoordeling van marktconformiteit aangesloten
bij de tarieven die zijn vastgelegd in de Handleiding Overheidstarieven.
Nadere uitleg over de beoordeling van marktconformiteit van opdrachten buiten het
samenwerkingsverband voor het uitvoeren van activiteiten is te vinden op www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Artikel 11. Eisen aan opleider
De eisen die aan de opleider worden gesteld zijn overeenkomstig de eisen die in de
regeling NL leert door met inzet van scholing zijn opgenomen. Deze eisen zijn, toegeschreven
op deze regeling, opgenomen onder bijlage 3. De subsidieaanvrager dient op grond van
artikel 18, zesde lid, onderdeel a, bij de subsidieaanvraag te verklaren dat de opleider
hieraan voldoet. Het tweede lid maakt het mogelijk dat opleiders, meest van buiten
Nederland, die niet beschikken over een van de certificeringen of keurmerken zoals
opgenomen in bijlage 3, toch via een gelijkstelling van hun certificaten zich kunnen
kwalificeren om op grond van deze regeling activiteiten te geven.
Artikel 12. Activiteiten EVC-procedure
Een EVC-procedure wordt aangeboden door een erkende EVC-aanbieder. Deze erkenning
verkrijgt een aanbieder bij het Nationaal Kenniscentrum EVC. Tijdens een EVC-procedure
worden de kennis, ervaring en kunde van de deelnemer in kaart gebracht. Hetgeen de
deelnemer heeft geleerd buiten en binnen het werk dat hij heeft verricht mondt uit
in een Ervaringscertificaat. Dat is een document waarin is vastgelegd wat hij kan
en weet. Deze kennis en ervaring worden vergeleken met een landelijke standaard zoals
die in het mbo, hbo of in een branche wordt gebruikt, waarmee voor de deelnemer inzicht
bestaat in welke richting zijn nieuwe werk zich kan bevinden. Het resultaat van de
EVC-procedure is voor de deelnemer eveneens dat hij een toekomstige werkgever inzicht
kan verschaffen in zijn kennis en ervaring.
Artikel 13. Subsidieplafond en verdeling subsidiebudgetten
Dit artikel regelt de grenzen van de op grond van deze regeling te verstrekken subsidiebedragen.
Er geldt een subsidieplafond van € 70 miljoen. Dat beschikbare bedrag wordt in twee
compartimenten verdeeld.
Het eerste compartiment met een maximaal beschikbaar subsidiebedrag van € 14 miljoen
is voor alle subsidieaanvragen die een bedrag van minder dan € 1 miljoen beslaan.
Het tweede compartiment met een maximaal beschikbaar subsidiebedrag van € 56 miljoen
is voor al die subsidieaanvragen die € 1 miljoen of meer belopen.
Artikel 14. Hoogte van het subsidiebedrag
In dit artikel staan de subsidiebedragen genoemd per activiteit en, ingeval van begeleiding
en scholing, de categorie binnen die activiteit. In alle gevallen betreft het desbetreffende
subsidiebedrag 80% van het in het corresponderende artikel genoemde waarde. Zoals
in paragraaf 5.2 van de algemene toelichting is uiteengezet wordt uitgegaan van een
cofinanciering vanuit het betrokken bedrijfsleven van ten minste 20%.
De verschillende subsidiehoogten:
Ontwikkeladvies € 560,00 (artikel 5: waarde ten minste € 700)
Begeleiding:
Categorie I € 400 (artikel 7: waarde ten minste € 500)
Categorie II € 800 (artikel 7: waarde ten minste € 1000)
Scholing:
Categorie C 1 € 60,00 (artikel 9: waarde ten minste € 75)
Categorie C 2 € 120 (artikel 9: waarde ten minste € 150)
Categorie C 3 € 400 (artikel 9: waarde ten minste € 500)
Categorie C 4 € 1000 (artikel 9: waarde ten minste € 1250)
Het subsidiebedrag wordt toegekend per activiteit. De berekening van het bedrag in
het geval meer deelnemers op het zelfde moment aan dezelfde activiteit deelnemen,
zoals een opleider die een groep cursisten scholing geeft, gebeurt aan de hand van
de in artikel 10 vastgestelde berekeningsregels. Het deelnemersaantal zal per soort
activiteit verschillen.
Artikel 15. Samenwerkingsverband
Elke organisatie die een beroepsmatig belang heeft in de sector, kan deel uitmaken
van een samenwerkingsverband dat in de betrokken sector of sectoren wordt opgericht.
Dat kunnen organisaties zijn die werkzaam zijn in die sector. Daaronder vallen onder
andere beroepsorganisaties, brancheorganisaties en O&O-fondsen. De kring van bedrijven
en organisaties kan echter (veel) groter zijn. Zo kan worden gedacht aan organisaties
van bedrijven die in de faciliterende of toeleverende sfeer werkzaam zijn. Te denken
valt voorts aan kennisinstituten, opleiders die gespecialiseerde opleidingen kunnen
bieden voor werknemers in desbetreffende sector. Dit is geen limitatieve opsomming,
ook andere dan genoemde organisaties komen in aanmerking.
Het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Op de
site van het ministerie (Uitvoering van beleid) wordt een model van deze samenwerkingsovereenkomst
beschikbaar gesteld. Volgens dat model moeten de samenwerkingspartners de overeenkomst
vastleggen. In die samenwerkingsovereenkomst staat ook welke partij de hoofdaanvrager
is.
Artikel 16. Hoofdaanvrager
De hoofdaanvrager is een partij binnen het samenwerkingsverband. De hoofdaanvrager
wordt binnen het samenwerkingsverband aangewezen om het samenwerkingsverband en de
partijen binnen dat samenwerkingsverband te vertegenwoordigen. Dat geldt het gehele
subsidieproces van voorbereiding op de subsidieaanvraag tot vaststelling van de subsidie,
maar ook overigens vertegenwoordigt de hoofdaanvrager het samenwerkingsverband in
en buiten rechte. Hij is dan ook de partij die namens het samenwerkingsverband de
subsidieaanvraag indient.
Het is dan ook van belang dat dit geen organisatie is met weinig ervaring binnen de
betrokken sector(en). In verband daarmee geldt de voorwaarde dat betrokken hoofdaanvrager
al ten minste twee jaar bestaat.
De hoofdaanvrager zorgt ervoor dat de beoordeling van een gewenste aansluiting bij
een samenwerkingsverband evenwichtig, objectief en gelijkwaardig plaatsvindt. Zo kunnen
er objectieve criteria gelden voor de vraag of een organisatie beroepsmatig betrokken
is bij activiteiten in die sector. Zo zijn opleiders op zich beroepsmatig betrokken,
echter, indien hun opleidingsaanbod zich concentreert op arbeidsmarktsectoren waar
veel werkloosheid heerst, dus waar geen sprake is van krapte, kan worden besloten
deze opleiders niet te laten deelnemen in het samenwerkingsverband. Een selectie op
gronden als woonplaats, plaats van (hoofd)vestiging of grootte van de organisatie
is niet toegestaan. Het is aan de hoofdaanvrager om de maximaal vrije toegang te waarborgen.
Ook overigens is het van belang dat de hoofdaanvrager de regels van deze regeling
naleeft, zelfs als deze naleving een partij in het samenwerkingsverband niet ten voordele
strekt.
Artikel 17. Paritaire of niet-paritaire aanvraag
Een subsidieaanvraag die het samenwerkingsverband wil doen, dient steun te hebben
van de partijen in het samenwerkingsverband. De hoofdaanvrager stelt zeker dat voor
die subsidieaanvraag draagvlak bestaat. De hoofdaanvrager, gelet op de machtiging
die hij heeft verkregen vanuit de partijen binnen het samenwerkingsverband, moet voldoende
manoeuvreerruimte hebben. Indien de hoofdaanvrager het indienen van een subsidieaanvraag
deelt met de partijen in het samenwerkingsverband geeft dat partijen de gelegenheid
om het proces te volgen en desgewenst input te leveren. Het eerste lid beoogt hier
een goed uitgebalanceerd proces in te zetten.
Het tweede lid regelt dat als het akkoord niet kan worden bereikt, er een vervangend
akkoord kan worden verstrekt door de Stichting van de Arbeid (Stichting). Het niet
bereiken van een akkoord vindt zijn reden in de situatie dat of de werknemersorganisatie,
of de werkgeversorganisatie geen akkoord geeft op de subsidieaanvraag.
Het derde en vierde lid gaan verder in op die situatie. De namens de Stichting ondertekende
akkoordverklaring wordt bij de subsidieaanvraag gevoegd. De reden voor niet ondertekening
kan liggen in het feit dat betrokken organisatie niet in staat akkoord te geven, of
in het feit dat zij niet akkoord wenst te gaan. In dit laatste geval zal de Stichting
beoordelen of de subsidieaanvraag kan rekenen op voldoende draagvlak binnen de desbetreffende
sector of branche.
Artikel 18. Eisen aan de subsidieaanvraag
Eerste lid
Een subsidieaanvraag kan worden ingediend door middel van een vooraf vastgesteld elektronisch
aanvraagformulier dat op de website www.mijnuitvoeringvanbeleidszw.nl is te vinden. Dit formulier is per opening tijdvak beschikbaar. Dat geldt eveneens
de formulieren die bij de subsidieaanvraag moeten komen. De modellen daarvan staan
eveneens op die site.
Vooraf kan de subsidieaanvrager zich registreren en een account aanmaken.
Tweede lid
Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt een aantal gegevens, die een
subsidieaanvraag ten minste moet bevatten, zoals de naam en het adres van de subsidieaanvrager.
Daarnaast bevat een subsidieaanvraag een aantal aanvullende gegevens, waaronder het
KvK-nummer en de contactgegevens van de subsidieaanvrager en de soort en het aantal
activiteiten, verdeeld naar categorieën, waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Belangrijk
onderdeel van de subsidieaanvraag is de taxatie vooraf door het samenwerkingsverband
over het aantal deelnemers voor wie de subsidie zal worden aangewend. Dat impliceert
dat het samenwerkingsverband een beeld geeft van de groep of groepen werknemers in
termen van huidige en toekomstig gewenste arbeidsmarktpositie. Het samenwerkingsverband
vermeldt daarbij welke activiteiten met name voor een groep zijn aangewezen. Dit betekent
dus een overall beeld en niet dat het samenwerkingsverband per individu een gepland
activiteitenoverzicht hoeft te overleggen. Het gaat er bij toepassing van dit lid
om dat het samenwerkingsverband zich ten volle verdiept in de groep werkenden voor
wie het de subsidie aanvraagt.
Derde lid
De subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een aantal relevante stukken.
De samenwerkingsovereenkomst moet als stuk worden bijgevoegd zodat kan worden nagegaan
welke bedrijven en organisaties betrokken zijn bij deze aanvraag en voorts kan worden
nagegaan welke doelgroep deelnemers met de subsidie wordt ondersteund. Daarnaast moet
de machtiging van de hoofdaanvrager worden bijgevoegd. Die machtiging verloopt volgens
een elektronisch formulier dat beschikbaar is op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Voort dient het bewijs te worden gegeven dat de subsidieaanvrager houder is van
de bankrekening die als bestemmingsrekening voor de subsidieverlening staat vermeld.
Vierde lid
Het traject voor een deelnemer hangt samen met de (arbeidsmarkt)situatie waarin deze
deelnemer verkeert. De omvang van de trajecten zal dan ook variëren tussen deelnemers.
Om evenwicht te bewerkstelligen binnen en tussen samenwerkingsverbanden is in dit
lid bepaald dat het gemiddelde van de trajecten ten hoogste € 2.000 is per deelnemer.
Vijfde lid
Dit lid stelt een capaciteitseis aan de aanvraag. Deze eis geldt het minimum aantal
scholingstrajecten waarvoor een subsidieaanvrager een aanvraag moet indienen. Daarbij
is het voor het samenwerkingsverband van uitermate groot belang dat het bij zijn aanvraag
nagaat of het aantal door hem aangevraagde trajecten ook reëel haalbaar is. Met andere
woorden, zijn aanvraag weerspiegelt de reële verwachting dat het desbetreffend aantal
activiteiten door hem zal worden gerealiseerd. Artikel 21, vierde en vijfde lid, geeft
aan wat de mogelijke vervolgstappen zijn in geval van onderrealisatie.
Zesde lid
De subsidieaanvrager waarborgt dat de instellingen en personen die aan de betrokken
deelnemers een traject gaan aanbieden beschikken over de juiste kwalificaties en dient
dit bij de subsidieaanvraag te verklaren. Daarnaast onderbouwt het samenwerkingsverband
de arbeidsmarktrelevantie van de activiteiten die het de deelnemers wil laten volgen..
Zevende lid
Activiteiten kunnen na de inwerkingtreding van deze regeling van start gaan. Van belang
is dat de activiteiten niet later eindigen dan 12 maanden na de dag van de subsidieverlening.
Dit lid, in combinatie met artikel 23, strekt ertoe om het gehele proces van subsidieverstrekking
op procesmatig goede wijze te doen verlopen. De uiterste datum van afronding van activiteiten,
leidt ertoe dat subsidieaanvrager nog voldoende gelegenheid heeft om de vaststellingsaanvraag
in te dienen en geeft de uitvoerder van deze regeling de mogelijkheid bijtijds alle
vaststellingsbeschikkingen af te ronden.
Achtste lid
Dit lid maakt het mogelijk dat partijen in het samenwerkingsverband en andere betrokkenen
die niet beschikken over een KvK-nummer een aanvraag kunnen doen of een andere administratieve
handeling kunnen verrichten met een (in dat land) overeenkomstig registratienummer.
Artikel 19. Aanvraagtijdvak subsidie
Dit artikel geeft de uiterste grenzen aan in tijd, waarbinnen een subsidieaanvraag
kan worden gedaan. Op 15 maart 2021 om 9.00 uur (Europees) Nederlandse tijd opent
het aanvraagloket en op 26 april om 17.00 uur wordt het loket gesloten. Dit alles
uiteraard met inachtneming van het geldende subsidieplafond. Zodra het desbetreffende
plafond is bereikt, kan er geen subsidie meer worden toegekend. Ten aanzien van niet-paritaire
aanvragen geldt alleen in de periode tot en met 22 maart 2021, 17.00 uur dat een aanvullende
verklaring van de Stichting bij de minister kan worden ingediend zonder dat dit gevolgen
heeft voor de volgorde van behandeling, bedoeld in artikel 20. In de periode daarna
geldt voor niet-paritaire aanvragen als datum van ontvangst de datum waarop de aanvullende
verklaring is ontvangen.
Artikel 20. Rangschikking
De subsidieaanvragen worden op volgorde van binnenkomst in behandeling genomen. Daarbij
geldt de regel dat de subsidieaanvraag volledig ingevuld moeten zijn, alle gevraagde
informatie moet bevatten en alle formulieren zijn bijgevoegd. In het tweede lid is
geregeld dat voor het aanvullen van een onvolledige subsidieaanvraag de subsidieaanvrager
twee weken tijd heeft, te rekenen vanaf het moment dat hij de melding krijgt dat zijn
subsidieaanvraag onvolledig is.
Op grond van artikel 2.3 van de Kaderregeling geldt dat wanneer de subsidieaanvrager
op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld
om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen, het tijdstip van ontvangst van
de volledige subsidieaanvraag geldt als het tijdstip van ontvangst van de aanvraag.
In het derde lid wordt geregeld dat als subsidieaanvragen gelijktijdig worden ontvangen
door middel van loting wordt vastgesteld op welke volgorde de ontvangen subsidieaanvragen
worden behandeld. De loting wordt uitgevoerd door een notaris.
In het vierde lid wordt een uitzondering geregeld ten aanzien van de volledigheid
van de subsidieaanvraag en het moment waarop deze subsidieaanvraag wordt beschouwd
als volledig.
Samenwerkingsverbanden die in de situatie verkeren dat een noodzakelijk akkoord van
een van de partijen (werknemers- of werkgeversvertegenwoordiging) ontbreekt (de zogenoemde
niet paritaire aanvragen), moeten een extra processtap nemen via de Stichting, om
de aanvraag te kunnen doorzetten. Deze stap kost vanzelfsprekend meer tijd. Om te
voorkomen dat deze samenwerkingsverbanden op achterstand komen, geldt dat het moment
waarop de subsidieaanvraag compleet is het moment waarop het samenwerkingsverband
de subsidieaanvraag heeft ingediend, een en ander onder de voorwaarde dat de verklaring
van de Stichting uiterlijk 22 maart 2021 is gevoegd bij de subsidieaanvraag aan de
minister. Gebeurt dat op een latere datum, dan geldt de regel dat de niet-paritaire
aanvraag pas volledig is op het moment dat de verklaring van de Stichting bij de ingediende
aanvraag is gevoegd.
Artikel 21. Verlening van de subsidie
Op een (volledige) subsidieaanvraag wordt binnen 13 weken beslist. In de beschikking
tot subsidieverlening wordt aangegeven voor welke activiteiten subsidie wordt verleend.
Daarbij vindt uitsplitsing plaats naar soort en aantallen activiteiten. Een verdere
uitsplitsing vindt plaats bij de activiteiten begeleiding en scholing, aan de hand
van de categorieën. Daarnaast wordt aangegeven voor welke periode subsidie wordt verleend
en aan welke verplichtingen de subsidieaanvrager moet voldoen. Onder deze verplichtingen
valt ook de verplichting om goede administratie bij te houden. In een daarvoor bestemd
elektronisch formulier op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl staan alle onderdelen die deel moeten uitmaken van de administratie en wordt voorts
aangegeven dat deze administratie beschikbaar moet zijn voor raadpleging en controle.
Alle trajecten moeten binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode
vallen. Overschrijding leidt tot het niet subsidiabel zijn van de trajecten die binnen
de vastgestelde subsidieperiode niet zijn afgerond.
De beschikking tot verlening van het voorschot op de subsidie, respectievelijk de
subsidie zelf vermeldt het bedrag dat met de beschikking is gemoeid. De beschikking
kan ook een berekening van het te verlenen subsidiebedrag bevatten.
Ter afronding van het subsidieproces zal een beschikking tot vaststelling van de subsidie
moeten worden gevraagd. Het moment waarop dat uiterlijk moet plaatsvinden wordt vermeld
in artikel 23, met daarbij de vermelding van de verantwoordingsinformatie die daarbij
door de opleider moet worden verstrekt.
Bij de verlening van de subsidie wordt een voorschot gegeven. Dat voorschot bedraagt
60% van het berekende bedrag. De bedragen en de wijze van berekening van die bedragen
is opgenomen in artikel 14.
De betaling kan worden opgeschort op de gronden genoemd in artikel 4:56 van de Algemene
wet bestuursrecht. Daarnaast kan de betaling worden opgeschort als het ernstige vermoeden
bestaat dat aanvrager zich niet aan de opgelegde verplichtingen bij de subsidieverlening
houdt. En uiteraard kan de betaling worden opgeschort als mededelingen van de subsidieaanvrager
daar aanleiding toe geven.
Artikel 22. Weigering van de subsidie
Artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht geeft een aantal gronden waarop een
aanvraag voor subsidie in elk geval kan worden geweigerd. Dat geldt onder andere als
het scholingstraject waarvoor subsidie wordt aangevraagd niet heeft plaatsgevonden,
als er geen sprake is van een behoorlijke wijze van rekening en verantwoording of
als in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
In deze regeling worden drie aanvullende weigeringsgronden opgenomen.
Ten eerste wordt de subsidie geweigerd als aanvrager zich niet aan de opgelegde verplichtingen
bij de subsidieverlening houdt. Deze bepaling volgt op artikel 21, vierde lid, onderdeel
a, waarin sprake is van opschorting wanneer ernstige vermoedens bestaan dat er geen
sprake is van naleving van die verplichtingen. Verder wordt de subsidie geweigerd
als de subsidieaanvraag niet voldoet aan bij deze regeling gestelde eisen of de eisen
in of op grond van de Kaderwet SZW-subsidies. Derde grond voor weigering is dat de
scholing waarvoor subsidie wordt aangevraagd plaatsvindt buiten de periode die staat
vermeld in de beschikking tot subsidieverlening.
Artikel 23. Subsidievaststelling en wijziging subsidieverlening
Ten behoeve van de afronding van het subsidieproces zal op grond van artikel 4:44,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een beschikking tot vaststelling van
de subsidie moeten worden gevraagd. De aanvraag tot subsidievaststelling moet uiterlijk
drie maanden na afronding van de activiteiten worden ingediend. Bij die aanvraag komt
ook de verantwoordingsinformatie die door de subsidieontvanger moet worden verstrekt.
In aanvulling op paragraaf 7.2 van de Kaderregeling, regelt dit artikel onder meer
waaruit het verzoek tot vaststelling bestaat.
De informatie, genoemd in het tweede lid, betreft naast enkele administratieve gegevens
een specificatie van de verrichte activiteiten, uitgesplitst naar hoofdactiviteit
(ontwikkeladviestraject/begeleidingstraject/scholingstraject/EVC-procedure) en binnen
deze activiteiten de categorie waarbinnen de trajecten hebben plaatsgevonden, categorie
I of II begeleiding, dan wel categorie C 2, C 3 of C 4 scholing. De subsidieontvanger
hoeft bij het verzoek tot subsidievaststelling niet de in het elektronisch formulier
neergelegde administratievoorschriften genoemde onderliggende stukken uit de administratie
mee te sturen. De minister kan steekproefsgewijs wel onderliggende stukken opvragen.
Bij subsidiebedragen die onder artikel 7.5 van de Kaderregeling vallen, dient bij
het verzoek tot subsidievaststelling bovendien een separaat verslag van de uitgevoerde
evaluatie te worden geleverd en is een assurancerapport vereist. Dit rapport is opgesteld
door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming
van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol, bekend gemaakt op de website
www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
In het derde lid is verder opgenomen dat de subsidieaanvrager een lijst van BSN van
de deelnemers verstrekt. Deze lijst is in het kader van de subsidievaststelling beslist
nodig, teneinde de deelnemers te kunnen identificeren, te kunnen vaststellen of een
deelnemer behoort tot de doelgroep van deze regeling en om te kunnen vaststellen of
deze deelnemer met dit BSN heeft deelgenomen aan activiteiten binnen het maximaal
aantal mogelijk te volgen activiteiten.
Om te voorkomen dat subsidie wordt verleend, maar vervolgens niet of nauwelijks trajecten
worden gerealiseerd, zijn het vijfde en zesde lid opgenomen. Wanneer de subsidieontvanger
voorziet dat minder dan 60% van het aantal scholingstrajecten zal worden gerealiseerd,
kan hij tot uiterlijk drie maanden nadat hij de beschikking tot subsidieverlening
heeft ontvangen een wijzigingsverzoek indienen. De subsidie kan dan navenant lager
worden vastgesteld. Mocht er achteraf sprake zijn van ten onrechte verstrekte voorschotten
dan kunnen deze worden teruggevorderd.
In het zesde lid is opgenomen dat de subsidie kan worden vastgesteld op nihil wanneer
het aantal gerealiseerde scholingstrajecten lager is dan 60% van het aantal scholingstrajecten
zoals vermeld in de afgegeven beschikking tot subsidieverlening. Van een mogelijke
nihilstelling kan onder andere sprake zijn als blijkt dat de subsidieontvanger verwijtbaar
heeft gehandeld, hetgeen onder andere kan blijken uit een veel te optimistische schatting
van aantallen deelnemers, gelet op zijn verleden, of uit het feit dat hij geen enkele
moeite heeft gedaan om deelnemers te werven voor zijn scholingstrajecten.
Artikel 24. Evaluatie van de uitgevoerde trajecten
Het is van belang voor de NL leert door-regelingen te komen tot een goed beeld van
wat deze regelingen hebben opgeleverd in termen van behoud van werk, het verkrijgen
van werk dan wel het verkrijgen van ander werk. Op basis van de ervaringen die met
deze regelingen zijn opgedaan kunnen mogelijke vervolgtrajecten, met gebruikmaking
van deze evaluaties, verder worden opgezet en ingericht.
De subsidieontvanger dient er, met het oog op deze regeling, zorg voor te dragen dat
er een goede evaluatie komt van de wijze waarop hij uitvoering heeft gegeven aan de
verschillende trajecten die hij op grond van deze regeling heeft ingezet. Dit artikel
geeft aan uit welke onderdelen een evaluatieverslag in ieder geval dient te bestaan.
Het tweede lid noemt een aantal elementen dat van belang is om te kunnen beoordelen
hoe deze regeling per aanvrager heeft gewerkt. Van belang is te weten welke activiteiten
of combinatie van activiteiten zijn uitgevoerd en in hoeverre deze tot resultaten
hebben geleid. Daarbij is een schets van de doelgroep waarvoor de activiteiten zijn
ingezet van belang. Relevante aspecten zijn onder andere leeftijd(scohort) en arbeidsmarktstatus
bij aanvang van de trajecten. Welke aspecten precies relevant zijn wordt nader in
overleg met vertegenwoordigers van betrokken organisaties en personen bezien. Dat
zijn grosso modo de vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties,
O&O-fondsen, brancheorganisaties en de vertegenwoordigers van overige grote betrokken
partijen met goed zicht op ontwikkelingen en kansen op de arbeidsmarkt. Voorts is
een beeld van de subsidieontvanger over hoe het totale proces van subsidieverstrekking
is gelopen van belang. Tot slot is een overzicht van bereikte resultaten onderdeel
van de door subsidieontvanger op te stellen evaluatie. Waar betrokken partijen dat
nodig vinden kunnen nog andere deskundigen voor de op te zetten evaluatie worden ingeschakeld.
Artikel 25. Melding fraude
In deze regeling zijn bepalingen opgenomen die fraude en misbruik beogen te voorkomen.
Voorbeelden daarvan zijn de verplichte inschakeling door een samenwerkingsverband
van loopbaanadviseurs, begeleiders en opleiders, die over verplichte ervaringen, opleidingen,
keurmerken of certificeringen beschikken. Daarnaast dient een samenwerkingsverband
verslag uit te brengen over hoe de regeling is uitgevoerd in termen van besteding
subsidiebedrag, aantallen trajecten etc. Mocht niettemin op enig moment blijken dat
er een redelijk vermoeden bestaat dat een betrokken persoon fraude heeft gepleegd
ten behoeve van het verkrijgen van subsidie, kan de minister hiervan melding maken
bij het openbaar ministerie. De groep betrokken personen is ruimer dan diegenen die
binnen het samenwerkingsverband een rol spelen. Het gaat ook om ingeschakelde personen
van buiten het samenwerkingsverband die zijn aangetrokken voor het verzorgen van activiteiten
of voor ondersteunende diensten in het kader van te organiseren activiteiten en, in
een overigens zeer uitzonderlijke situatie zou het nog om een deelnemer kunnen gaan.
Wanneer het gaat om een ingeschakelde persoon die beschikt over een diploma, certificaat
of keurmerk, kan ook melding worden gedaan bij de instantie waar de diplomering, certificering
of het keurmerk is verkregen. Dit kan, uiteraard na gedegen onderzoek, tot gevolg
hebben dat de betrokken persoon zijn erkenning verliest.
Artikel 26. Meewerken aan controle en onderzoek
In het eerste lid is geregeld dat het samenwerkingsverband meewerkt aan een controle
door SZW. Dit kan een controle zijn om vast te stellen of subsidie kan worden verstrekt,
of om achteraf na te gaan of de subsidie terecht is verstrekt. Wanneer blijkt dat
de subsidie ten onrechte is verstrekt, wordt deze geheel of gedeeltelijk teruggevorderd.
De kosten hiervan zijn voor rekening van het subsidie ontvangend samenwerkingsverband.
Ook kan verschuldigde wettelijke rente in rekening worden gebracht over het terug
te betalen bedrag (artikel 1.8 van de Kaderregeling).
De administratie van het samenwerkingsverband rond het subsidietraject op grond van
deze regeling is beschikbaar voor de controle- en onderzoeksdoeleinden. De hoofdaanvrager
draagt daar zorg voor. Het samenwerkingsverband is verantwoordelijk voor een juiste
opslag van bescheiden en dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk
zijn en blijven, in achtgenomen de ontwikkelingen met betrekking tot digitale netwerken
en databases zoals clouds. De hoofdaanvrager draagt er daarbij zorg voor dat de administratie
voldoet aan de eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) hierover
stelt.
Daarnaast geldt dat het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling een beleidsinstrument
is dat wordt ingezet om in de huidige crisisperiode met een effectief instrument de
arbeidsmarktkansen voor personen die in een lastige arbeidsmarktpositie terecht zijn
gekomen te vergroten. Het is dan ook van belang om inzicht te verkrijgen in de realisatie
van het beleid. Aan de hand van dat inzicht kan het beleid verder ontwikkeld worden.
Samenwerkingsverbanden hebben baat bij deze regeling doordat zij, met facilitering
via subsidie, een ontwikkeladvies-, begeleidings- of scholingstraject of een EVC-procedure
kunnen bieden waarvan werkenden profijt kunnen hebben in hun verdere loopbaan. Van
samenwerkingsverbanden mag daarom ook worden verwacht dat zij meewerken aan onderzoek
ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het beleid dat met NL leert door wordt
ingezet. Daar hoort dan ook bij dat er vragen kunnen worden gesteld en inlichtingen
kunnen worden gevraagd die nodig zijn voor de evaluatie van het beleid.
Ook van de deelnemer wordt verwacht desgevraagd medewerking te verlenen aan ingezet
onderzoek door middel van informatie van zijn kant. Het is voor de verdere beleidsvorming
rond ontwikkelen en leren door werkenden belangrijk om input te krijgen van deelnemers.
Het vragen van medewerking aan de deelnemer is overigens gerechtvaardigd omdat de
deelnemer degene is aan wie de voorzieningen van deze regeling ten goede komen. Met
daarnaast de ondertekening van de Toestemmingsverklaring (bijlage 5) geeft de deelnemer
aan daartoe bereid te zijn.
Artikel 27. Evaluatie van de regeling
Er zal na drie jaar een evaluatie worden uitgevoerd, waarin de doelstellingen van
het beleid en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid worden onderzocht.
Artikel 28. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang 15 maart 2021. Publicatie van deze regeling
zal eerder plaatsvinden, naar verwachting eind februari 2021. Met deze eerdere publicatie
zijn er in de aanloop naar de inwerkingtreding een aantal mogelijkheden.
Werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, O&O fondsen, brancheorganisaties en
andere betrokkenen partijen die zich in een samenwerkingsverband willen verenigen,
kunnen dat samenwerkingsverband opzetten om vanaf de inwerkingtredingsdatum subsidieaanvragen
te kunnen indienen. Voorts kunnen organisaties met beroepsmatige betrokkenheid bij
een of meer aspecten van deze regeling zich aanmelden bij een samenwerkingsverband,
bestaand of in wording. Ten slotte kunnen samenwerkingsverbanden zich voorbereiden
op de nadien, vanaf 15 maart 2021, in te dienen subsidieaanvraag.
De regeling loopt tot 15 maart 2022, maar blijft gelden voor de afwikkeling van alle
aanvragen tot subsidievaststelling die tot en met 15 oktober 2022, zijn ingediend.
Artikel 29. Citeertitel
Onder de paraplu van NL leert door zijn eerder, in 2020, twee regelingen opgesteld.
De eerdere Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van ontwikkeladvies
is met ingang van 1 augustus 2020 in werking getreden. De tweede regeling met de titel:
Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing is 1 oktober 2020
in werking getreden. Deze derde NL leert door regeling treedt per 15 maart 2021 in
werking en heeft als citeertitel Tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet
van sectoraal maatwerk.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees