TOELICHTING
Algemeen
Op grond van de regeling subsidiering Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling
Patiënt en Professional van instellingen voor medisch specialistische zorg en audiologische
centra (hierna: subsidieregeling) kan subsidie worden verstrekt aan instellingen voor
medisch specialistische zorg en audiologische centra. Dit met het oog op de verdere
intensivering van de informatie-uitwisseling richting patiënten en tussen instellingen
onderling.
Goede en tijdige informatie-uitwisseling met de patiënt en tussen instellingen onderling
is nodig om kwalitatief goede en veilige zorg te kunnen leveren. Van belang daarbij
is dat dezelfde standaarden worden gebruikt voor het ontsluiten van gegevens. De gegevens
zijn dan interoperabel en daarmee bruikbaar in een Persoonlijke Gezondheidsomgeving
(PGO) of bij andere zorginstellingen.
Met de beleidsregels Besluit vaststelling beleidskader subsidiëring Versnellingsprogramma
Informatie-uitwisseling Patiënt en Professional (gericht op ziekenhuizen) en Besluit
vaststelling beleidsregels subsidiëring Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling
Patiënt en Professionals fase 2 (gericht op overige instellingen voor medisch specialistische
zorg), – hierna te noemen VIPP 1 en 2 – is de basis gelegd voor digitale informatie-uitwisseling
tussen patiënt en professional. Deelnemers aan VIPP 1 (algemene ziekenhuizen) en VIPP
2 (zelfstandige klinieken en andere instellingen van medisch specialistische zorg,
zoals revalidatiecentra) zullen, als zij hun aangevraagde modules succesvol hebben
afgerond, op 31 maart 2020 de Basisgegevensset Zorg (BgZ) kunnen vastleggen in hun
digitaal patiëntendossier en medicatieoverzichten kunnen verstrekken. Met VIPP 1 en
VIPP 2 heeft de gestandaardiseerde vastlegging van gegevens een stevige impuls gekregen,
met deze nieuwe subsidieregeling stimuleren we de uitwisseling richting een PGO en
het twee richtingsverkeer van de digitale informatie tussen een PGO van een patiënt
en de instelling. Dit gebeurt conform het MedMij-Afsprakenstelsel. Daarnaast stimuleren
we de uitwisseling tussen professionals onderling. Deze nieuwe VIPP regeling is dus
niet bestemd voor de technische inbouw van de BgZ. Met VIPP 1 en 2 is de technische
inbouw van de BgZ gerealiseerd.
De doelstelling van deze subsidieregeling is het hergebruik van informatie, waarbij
eenmalig vastleggen, meervoudig gebruik het uitgangspunt is, zodat overtypen niet
meer nodig is. Deze doelstelling is vertaald in gestandaardiseerde digitale informatie-uitwisseling
tussen instellingen onderling en tussen een instelling en de patiënt via de PGO conform
het MedMij-Afsprakenstelsel.
Het gestandaardiseerd digitaal vastleggen van gegevens door zorgverleners is randvoorwaardelijk
voor het uitwisselen.
De subsidieregeling is gericht op aanpassingen van de ICT, maar ook op het invoeren
van een nieuwe werkwijze om deze informatie-uitwisseling daadwerkelijk tot stand te
brengen en het ondersteunen van het gesprek daarover tussen artsen en patiënt. Om
de doelstellingen van deze subsidieregeling te behalen begeleiden de koepelorganisaties
NVZ, ZKN en NFU, het programma rondom deze subsidieregeling. Zij hebben VIPP programmabureaus
ingericht. Daarmee bieden zij steun aan de instellingen. De VIPP programmabureaus
voeren een aantal activiteiten uit, zoals het monitoren van de voortgang van het programma,
het uitvoeren van een startmeting monitor, het delen van kennis via diverse bijeenkomsten,
het bieden van opleidingen, het vormen van een klankbordgroep voor stakeholders, het
ontwikkelen van handvatten en implementatie daarvan, communicatie, leveranciersmanagement,
et cetera. Waar nodig zullen zij gezamenlijk optrekken. Om deze activiteiten uit te
kunnen voeren hebben de koepelorganisaties op basis van de kaderregeling reeds een
subsidie ontvangen. Deze subsidieregeling is bedoeld voor de instellingen.
Subsidiesystematiek
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) is, met uitzondering
van een aantal artikelen, niet van toepassing, omdat voor de onderhavige regeling
een aparte systematiek is gewenst bij de subsidievaststelling, waarbij de termijnen
afwijken van de Kaderregeling.
Bij deze Subsidieregeling is gekozen voor het meest gangbare proces waarbij voorafgaand
aan het uitvoeren van de modules subsidie wordt aangevraagd en verleend.
De subsidie wordt verleend op basis van de modules waarvoor een instelling subsidie
aanvraagt en de bijbehorende normbedragen, bedoeld in artikel 9, tweede lid. Modules
1 en 3 zijn verplicht, module 2 is optioneel. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt
indien de instelling voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6.
Conform artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling neemt de minister binnen dertien
weken na ontvangst van een aanvraag een besluit tot subsidieverlening.
Een subsidie ontvangende instelling heeft rekening te houden met de volgende in de
Kaderregeling opgenomen aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.
Na het afronden van module 1, versneld dan wel regulier uitgevoerd, verstrekt de instelling
de uitkomst van een IT-assessment, bij wijze van tussentijds rapportage. Deze wordt
betrokken bij de subsidievaststelling.
Na het afronden van de laatste module waarvoor een instelling subsidie ontvangt, wordt
binnen 22 weken de aanvraag tot vaststelling ingediend. Deze bestaat uit de zojuist
genoemde tussentijdse rapportage en een IT-assessment per overige modules waarvoor
subsidie is ontvangen. De subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 7.5, vijfde
lid, van de Kaderregeling. Dit betekent dat als een module met de bijbehorende normen,
resultaten en standaarden wordt gerealiseerd, de subsidie voor die module wordt vastgesteld
conform de subsidieverlening. Als de bij een module horende normen, resultaten en
standaarden echter niet zijn gerealiseerd, wordt de subsidie voor die specifieke module
op nihil vastgesteld. Conform artikel 7.5, zesde lid, van de Kaderregeling neemt de
minister binnen 22 weken een besluit tot subsidievaststelling.
Staatssteun
De subsidies aan de instellingen vormen staatssteun, omdat de instellingen te beschouwen
zijn als ondernemingen. Gelet op het feit dat het digitaal, gestandaardiseerd en tijdig
ontsluiten van informatie door instellingen naar alle patiënten en tussen instellingen
onderling niet toereikend door de markt uitgevoerd wordt, is het van belang deze activiteiten
aan te wijzen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) in de zin van artikel
106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Daarmee
wordt voldaan aan de eisen van het Vrijstellingsbesluit DAEB (2012/21/EU), waarmee
wordt bereikt dat geen sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Subsidieaanvragers
sluiten daartoe een strekkende overeenkomst met de Staat (DAEB-overeenkomst). Zonder
ondersteuning door de overheid zal er namelijk diversiteit ontstaan doordat instellingen
ieder op hun eigen manier informatie zullen ontsluiten. Ook bestaat de kans dat instellingen
niet tijdig informatie digitaal ontsluiten. Dit leidt tot onjuiste en onvolledige
informatie-uitwisseling met en over patiënten en heeft ongewenste en nadelige effecten
voor de kwaliteit van zorg. Via deze subsidie aan instellingen waarbij harde voorwaarden
gesteld worden aan de versnelling en de standaardisatie van de informatie aan patiënten,
wordt afgedwongen dat instellingen deze informatie zo snel mogelijk en gestandaardiseerd
beschikbaar stellen voor patiënten en elkaar.
Om overcompensatie te voorkomen zijn de subsidiebedragen vastgesteld op 50% (en 70%
voor module 1 versneld) van de kosten die uit het kostenonderzoek dat het Ministerie
van VWS heeft laten uitvoeren, zijn gekomen. In het kostenonderzoek is inzichtelijk
gemaakt hoe hoog de kosten zijn die instellingen maken om de resultaten van de verschillende
modules te bereiken. Er is gekozen voor een aanpak om de subsidiebedragen voor alle
instellingen op de kosteninschatting van de ziekenhuizen te baseren. De kosteninschattingen
van de ziekenhuizen zijn in lijn met de eerdere ervaringen uit het VIPP-1 traject.
Er is vervolgens een complexiteitsfactor als verdeelsleutel gebruikt. Om de complexiteit
te bepalen is uitgegaan van de volgende variabelen: 1. aantal locaties, 2. aantal
specialismen, 3. aantal behandelingen/ typen patiënten 4. in hoeverre er spoedzorg
wordt geleverd, 5. aantal patiënten, 6. of er volwassenen én kinderen worden behandeld,
7. de DBC-omzet, 8. ‘Maturity’/volwassenheid van het ICT landschap. De ‘maturity’/volwassenheid
van het ICT landschap heeft o.a. te maken met de ‘rijpheid’ van het gebruikte systeem
(en de netwerkinfrastructuur): bevat de software al de benodigde functionaliteit of
moet dit nog ontwikkeld worden? Dit is een indicatie van de benodigde inspanningen
om het doel te bereiken. Uitganspunt van de complexiteitsfactor is een ziekenhuis,
die voor al deze variabelen een percentage van 100 heeft gekregen.
Dit leidt tot de volgende complexiteitsfactoren ten opzichte van een ziekenhuis:
|
Complexiteitsfactor
|
UMC’s
|
120%
|
Ziekenhuizen
|
100%
|
Klinische revalidatiecentra
|
70%
|
Dialysecentra
|
40%
|
Radiotherapeutische centra
|
40%
|
Epilepsiecentra
|
60%
|
Restcategorie: groot
|
80%
|
Restcategorie: Klein
|
30%
|
Audiologische centra
|
30%
|
Instellingen zullen bij het uitvoeren van de modules altijd een eigen bijdrage moeten
inbrengen van in ieder geval 50% van de kosten die volgens het kostenonderzoek met
de uitvoering van de modules gemoeid zullen zijn.
Gevolgen voor de regeldruk
Het aanvragen van een subsidie door de instellingen heeft gevolgen voor de administratie
lasten en nalevingskosten voor instellingen. De instellingen kunnen voor subsidie
in aanmerking komen door een subsidieaanvraag in te dienen. Op de aanvraag kunnen
zij aangeven welke modules zij gaan uitvoeren. Instellingen aan wie een subsidie is
toegekend, moeten voor de vaststelling van deze subsidie verantwoorden dat de resultaten
zijn gehaald door middel van een onafhankelijke toetsing per module die door een IT-auditor
is uitgevoerd. De administratieve last is relatief laag, omdat het arrangement van
artikel 1.5, onder b, en artikel 7.5 van de Kaderregeling wordt gevolgd.
Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1
In artikel 1 worden diverse begrippen uit de subsidieregeling gedefinieerd. Ik wil
op de volgende begrippen nader ingaan.
Groep:
Om het risico op overcompensatie te voorkomen wordt slechts één subsidie per groep
verstrekt. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 8 van deze subsidieregeling.
Handboek toetsingsprocedure VIPP MSZ en audiologische centra:
Het handboek dat de IT-auditor gebruikt om vast te stellen of de instellingen voor
medisch specialistische zorg en audiologische centra de resultaten van de modules
hebben behaald en aan de subsidieverplichtingen hebben voldaan. In het handboek wordt
concreet beschreven hoe de IT-auditor moet toetsen of een resultaat voldoende is behaald.
Het handboek is te vinden op de website https://www.dus-i.nl/subsidies.
Instelling:
Met instelling wordt in deze subsidieregeling bedoeld, een organisatorisch verband
dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van instellingen
die zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge art. 3.1.1 van de Wet langdurige
zorg of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de
Zorgverzekeringswet, die voor het verlenen van die zorg een toelating heeft van de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. In deze subsidieregeling zijn dat
de instellingen als bedoeld in artikel 1.2, sub 1 (instellingen voor medisch-specialistische
zorg) en 2 (audiologische centra) van het Uitvoeringsbesluit WTZi. Instellingen voor
medisch specialistische zorg zijn: ziekenhuizen, academische ziekenhuizen, universitair
medische centra, categorale instellingen en zelfstandige behandelcentra. Uitgezonderd
voor deze subsidieregeling zijn instellingen voor medisch specialistische zorg die
uitsluitend geneeskundige geestelijke gezondheidszorg verlenen. Deze categorie instellingen
komen reeds in aanmerking voor een subsidie op grond van het Besluit vaststelling
beleidsregels subsidiëring Versnellingsprogramma Informatie-uitwisseling Patiënt en
Professional fase 3.
Audiologisch centra zijn centra voor onderzoek, revalidatie en begeleiding bij gehoorproblemen.
ICT-leverancier:
Producent van een informatiesysteem dat wordt gebruikt binnen instellingen voor medisch
specialistische zorg en audiologische centra bedoeld om patiëntgegevens op een elektronische
wijze vast te leggen en de elektronische informatie-uitwisseling van, naar of tussen
één of meer systemen te integreren. Het informatiesysteem van de ICT-leverancier moet
voldoen aan het MedMij-afsprakenstelsel.
IT-assessment:
Met IT-assessment wordt een assurance onderzoek bedoeld, uitgevoerd door een IT-auditor
die in het register van gekwalificeerde IT-auditors van NOREA staat ingeschreven.
Het onderzoek dient volgens de Richtlijn 3000 van NOREA voor assurance-opdrachten
plaats te vinden. Het onderzoek dient te leiden tot een oordeel met redelijke mate
van zekerheid over het voldoen aan de in het normenkader opgenomen eisen, met inachtneming
van de hierin opgenomen tolerantie. Het IT-assessment van de IT-auditor, (dan wel
de tussentijdse rapportage, als bedoeld in artikel 13) is een 3000D rapportage met
een uitspraak per norm. De IT-auditor is vanuit de privacywetgeving niet bevoegd om
in het dossier van de patiënt te kijken of daadwerkelijk de relevante medische gegevens
(gestandaardiseerd) zijn uitgewisseld met de patiënt of de zorgverlener. Derhalve
zal bij het IT-assessment gewerkt worden met testpatiënten. Een IT-auditor beperkt
zich tot een oordeel per norm en doet geen uitspraken over of de subsidieontvanger
heeft voldaan aan de subsidievoorwaarden. Het is aan het Ministerie van VWS om dat
te beoordelen naar aanleiding van de aanvraag tot vaststelling.
MedMij-afsprakenstelsel:
Het doel van MedMij is patiënten op een veilige en begrijpelijke manier hun gezondheidsgegevens
te laten verzamelen, beheren en delen met zorgverleners. Voor verdere informatie kan
de website https://afsprakenstelsel.medmij.nl worden geraadpleegd. Wanneer een ICT-product van een leverancier met goed resultaat
het gehele toetredingsproces van MedMij heeft doorlopen en daarmee voldoet aan het
MedMij-afsprakenstelsel, krijgt het product een MedMij-label. Alle ICT-producten met
een MedMij-label worden op de website van MedMij geplaatst.
Omzet peiljaar:
In deze subsidieregeling is een peildatum opgenomen om te bepalen welke instellingen
wel of niet in aanmerking komen voor een subsidie. Instellingen die een DBC-omzet
hebben van minder dan€ 500.00 euro,- komen niet in aanmerking voor een subsidie. De
hoogte van de DBC-omzet wordt bepaald aan de hand van de peildatum 2018 en indien
nodig, 2019. Instellingen die een groeicurve doormaken mogen in aanvulling op de omzet
van 2018 ook de omzet 2019, mits deze met gebruikmaking van het model-jaardocument
Maatschappelijke Verantwoording is opgenomen in de jaarverantwoording 2019, die is
goedgekeurd door de accountant, meenemen.
Zorg informatiebouwsteen (Zib):
Een zorginformatiebouwsteen is een informatiemodel, waarin een zorginhoudelijk concept
wordt beschreven in termen van gegevenselementen waaruit dat concept bestaat, zoals
de datatypes van die gegevenselementen et cetera. Het doel van de standaardisatie
is dat deze informatie uit het zorgproces wordt hergebruikt voor andere doeleinden
zoals kwaliteitsregistraties, overdracht of patiëntgebonden onderzoek.
Artikel 2
De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de Kaderregeling) is, met uitzondering
van een aantal artikelen, niet van toepassing, omdat voor de onderhavige regeling
een aparte systematiek is gewenst bij de subsidievaststelling, waarbij de termijnen
afwijken van de Kaderregeling.
Om die reden is op basis van de Kaderwet VWS-subsidies deze afzonderlijke subsidieregeling
vastgesteld. De artikelen uit de Kaderregeling die wel van toepassing zijn (al dan
niet met een aanvulling van de onderhavige subsidieregeling) betreffen artikel 1.5,
onderdeel b (verstrekking), artikel 3.7 (Overzicht financiële situatie), artikel 4.1
(Termijn besluit tot subsidieverlening), artikel 4.2, eerste lid (Verlening), artikel
5.1 (Besteding subsidie), artikel 5.7 (Meldingsplicht), artikel 6.1, eerste en tweede
lid (Bevoorschotting en betaling) en artikel 7.5, eerste en vijfde lid (Subsidies
vanaf € 25.000 voor meetbare prestatie-eenheden).
Ten aanzien van artikel 5.7, eerste lid, onder c, van de Kaderregeling wordt in deze
regeling met andere omstandigheden in ieder geval bedoeld het niet, niet tijdig of
niet geheel kunnen behalen van de resultaten en normen bij de modules, als bedoeld
in bijlage 1 van deze regeling, door externe factoren. Wanneer voor de instelling
aannemelijk is dat de resultaten van de modules niet worden behaald door externe factoren
(door MedMij, dan wel door de ICT-leverancier of omdat het beeld is dat PGO’s nog
onvoldoende worden gebruikt door burgers), dan moet de instelling de minister hiervan
zo snel mogelijk op de hoogte stellen. Bij de melding moet de instelling ook kunnen
aantonen dat de instelling passende activiteiten (bijvoorbeeld intensief overleg,
onderhandelingen) heeft ondernomen, waaruit blijkt dat de instelling erop heeft aangedrongen
om de resultaten alsnog te kunnen behalen.
Gedurende de looptijd van deze subsidieregeling wordt in ieder geval door de VIPP
programmabureaus en VWS gemonitord of de ambities die geformuleerd zijn ten aanzien
van het afsprakenstelsel, gerealiseerd worden volgens de huidige verwachting.
Hoofdstuk 2 Subsidiabele activiteiten
Artikel 3
In artikel 3 staat dat de minister op aanvraag aan een instelling eenmalig een subsidie
kan verstrekken voor activiteiten met betrekking tot de informatie-uitwisseling tussen
instellingen en patiënt en tussen instellingen onderling.
Artikel 4
In artikel 4 worden de activiteiten beschreven waarvoor aan een instelling op aanvraag
subsidie kan worden verstrekt. De activiteiten bestaan uit het uitvoeren van maximaal
drie modules, waarbij module 1, regulier of versneld kan worden uitgevoerd. Als instellingen
deelnemen aan de regeling zijn module 1 en 3 verplicht. Module 2 is optioneel. Deze
subsidieregeling bevat twee modules gericht op digitale gegevensuitwisseling tussen
de instelling en de patiënt via het PGO van de patiënt (module 1 en 2) en 1 module
gericht op digitale gegevensuitwisseling tussen instellingen onderling (module 3).
Het verschil in module 1 en 2 kenmerkt zich door twee richtingsverkeer tussen de instelling
en de patiënt via het PGO van de patiënt dat in module 2 mogelijk wordt gemaakt. Een
uitwerking van de activiteiten, de daarbij gestelde normen, resultaten en te hanteren
standaarden per module staan in Bijlage 1 “Modules, behorende bij artikel 4, tweede
lid”.
In het derde lid van artikel 4 is bepaald dat een eenmaal genomen besluit tot subsidieverlening
voor het versneld uitvoeren van module 1 niet kan worden herzien.
Artikel 5
Het uitvoeren van activiteiten als omschreven in artikel 4, tweede lid, van de regeling
wordt aangewezen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB). Voor de subsidieontvangers
betekent dit dat zij bij de subsidieverstrekking belast worden tot het verrichten
van deze DAEB gedurende de looptijd van de subsidieregeling. In dit kader ondertekenen
de instellingen bij de subsidieaanvraag een DAEB-overeenkomst, waarbij de Staat de
subsidieontvanger belast met het uitvoeren van de dienst en de subsidieontvanger zich
verplicht tot het verrichten van de DAEB.
Artikel 6
De subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de instelling de startmeting monitor,
opgesteld door de NVZ, ZKN of NFU, heeft ingevuld. Daarnaast moeten de modules met
bijbehorende resultaten, normen en standaarden, genoemd in bijlage 1, worden behaald.
Tot slot moet een DAEB-overeenkomst als bedoeld in artikel 5 worden gesloten.
Hoofdstuk 3 Categorieën van instellingen
Artikel 7
De instellingen die voor subsidie in aanmerking komen zijn voor deze subsidieregeling
verdeeld in categorieën. Voor de indeling van categorale instellingen en zelfstandige
behandelcentra is zoveel mogelijk aangesloten bij de indeling zoals die ten tijde
van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) en het Besluit aanwijzing inrichtingen WZV
nog werd gehanteerd. Onder categorale instellingen vallen: categorale ziekenhuizen,
inrichtingen waarin een enkelvoudig onderzoek- of behandelfunctie wordt uitgeoefend;
waaronder dialysecentra en radiotherapeutische centra, klinische revalidatie-instellingen,
centra voor epileptici, brandwondencentra en astmacentra. Er wordt gebruik gemaakt
van dezelfde onderverdeling als in de VIPP 2 regeling: dialysecentrum, epilepsiecentrum,
radiotherapeutisch centrum, klinische revalidatie instelling en een restcategorie.
Onder deze restcategorie vallen zelfstandige behandelcentra, centra voor niet klinische
revalidatie en categorale ziekenhuizen. De restcategorie is onderverdeeld in: restcategorie
1 en 2. Restcategorie 1: instellingen met een dbc-omzet meer dan € 20 miljoen per
jaar. Dergelijke instellingen zijn redelijk vergelijkbaar met ziekenhuizen maar leveren
veelal zorg aan een beperktere doelgroep of beschikt over een beperkter aantal specialismen.
In de regel levert de instelling zowel klinische als poliklinische zorg. Restcategorie
2: instellingen met een DBC-omzet tussen de € 500.000 en de € 20 miljoen per jaar.
Artikel 8
Op grond van artikel 8, eerste lid, is slechts één subsidie per groep mogelijk, indien
een instelling deel uitmaakt van een groeps-constructie en meerdere instellingen uit
die groep een subsidie aanvragen.
Voor het bepalen van de hoogte van de subsidie speelt de omzet van een instelling
een cruciale rol. Deze is namelijk bepalend voor de vraag of een instelling in restcategorie
1 of 2 valt. Wanneer sprake is van een groeps-constructie, als bedoeld in artikel
1, wordt de DBC-omzet van de moederorganisatie en alle dochterorganisaties in een
geconsolideerde jaarrekening verantwoord. Wanneer moederorganisaties en dochterorganisaties
separaat van elkaar subsidie aanvragen bestaat een risico op overcompensatie. Om het
risico op overcompensatie te voorkomen is daarom besloten om slechts één subsidie
per groep beschikbaar te stellen. Dit betekent dat bij subsidieaanvragen van instellingen
die tot hetzelfde groep behoren, aan de instellingen de keuze wordt geboden wie de
subsidie ontvangt. Er wordt in dergelijke gevallen één aanvraag toegewezen.
Het tweede lid van artikel 8 bepaalt dat audiologische centra, die deel uitmaken van
een instelling die reeds in aanmerking komt voor een subsidie op grond van deze regeling,
niet zelfstandig in aanmerking komen voor een subsidie. Hiermee wordt het risico op
een dubbele subsidie aan een instelling voorkomen.
Hoofdstuk 4 Hoogte van de subsidie
Artikel 9
Op grond van het eerste lid bestaat de subsidie voor het uitvoeren van de (maximaal
3) modules uit de som van de bedragen die voor de desbetreffende instelling van toepassing
zijn voor die modules, overeenkomstig het tweede lid.
In het tweede lid zijn de subsidiebedragen per module voor de verschillende categorieën
van instellingen vastgelegd.
Het subsidiebedrag voor een instelling bestaat derhalve in ieder geval uit het bedrag
voor de verplichte module 1, regulier of versneld uitgevoerd, en het bedrag voor de
verplichte module 3, en eventueel ook uit het bedrag voor de optionele module 2.
Het subsidiebedrag voor het uitvoeren van de modules is bepaald op 50% van de gemiddelde
kosten uit het kostenonderzoek per module. Dit betekent dat alle instellingen ook
zelf een financiële bijdrage zullen moeten leveren aan de kosten van het uitvoeren
van de modules en het behalen van de bijbehorende resultaten.
Voor module 1, indien deze versneld wordt uitgevoerd, is er een hoger subsidiebedrag
beschikbaar. Het subsidiebedrag voor deze module bedraagt 70% van de gemiddelde kosten
van de module. Met de versnelde optie, waar een hogere subsidiebedrag tegenover staat,
worden instellingen nog extra gestimuleerd om de doelstelling voor het digitaal beschikbaar
stellen van gegevens aan het PGO van de patiënt sneller te realiseren. Module 1, optie
versneld uitgevoerd, moet een half jaar eerder dan module 1, regulier uitgevoerd,
worden behaald.
Hoofdstuk 5 Aanvraag tot subsidieverlening
Artikel 10
Dit artikel beschrijft wanneer de aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend
en door het ministerie moet zijn ontvangen. De subsidieaanvraag kan vanaf 1 maart
2020 om 9.00 uur worden ingediend. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk op 30 april
2020 om 23.59 uur door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) ontvangen.
Als tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, geldt het tijdstip waarop de aanvraag
het systeem voor gegevensverwerking van de minister heeft bereikt. Een aanvraag die
na 30 april 2020 wordt ontvangen, wordt afgewezen, zo volgt uit het tweede lid.
In het derde lid staat beschreven dat de aanvraag wordt ingediend met een vastgesteld
formulier. Dit formulier is te vinden op de website
https://www.dus-i.nl. Bij de aanvraag verschaft de instelling in ieder geval algemene gegevens van de
instelling, onder welke categorie als bedoeld in artikel 7, de instelling valt, naam
en contactgegevens van de programmaverantwoordelijke medewerker, voor welke modules
de instelling subsidie aanvraagt en of module 1 regulier of versneld zal worden uitgevoerd.
Daarnaast dient de instelling bij de aanvraag te bevestigen dat de startmeting monitor,
als bedoeld in artikel 6, onder a, is ingevuld.
De activiteiten mogen aanvangen op de dag van ontvangst van het aanvraagformulier,
maar het komt voor rekening en risico van de aanvrager dat hij geen subsidie ontvangt
als de subsidieaanvraag wordt afgewezen.
Hoofdstuk 6 Subsidieverplichtingen
Artikel 11
Instellingen worden bij de inkoop van softwaresystemen bij ICT leveranciers geacht
gebruik te maken van de inkoopvoorwaarden die zijn opgesteld door de VIPP programmabureaus
van de NVZ, ZKN en NFU. In deze inkoopvoorwaarden wordt opgenomen dat systemen zo
zijn ingericht dat er geen belemmeringen mogen zijn voor de uitwisseling. Deze inkoopvoorwaarden
worden door de programmabureaus beschikbaar gesteld op (het afgeschermde) deel van
de VIPP programma websites van de programmabureaus.
Artikel 12
De minister acht het van belang dat opgedane kennis zoveel mogelijk wordt gedeeld,
zodat instellingen van elkaar kunnen leren. Gelet hierop legt artikel 12 de verplichting
op om uit eigen beweging en op verzoek kennis te delen met andere instellingen, de
VIPP programmabureaus van NVZ, NFU en ZKN en betrokken stakeholders. Een instelling
kan door de programmabureaus worden gevraagd om als best practice te fungeren, een
referentie of uitwisselingsbezoek te organiseren of ervaringen te presenteren tijdens
een bijeenkomst georganiseerd door de VIPP programmabureaus. In het kader van deze
verplichting wordt van instellingen verwacht dat zij deelnemen aan de bijeenkomsten
die de programmabureaus organiseren over de inhoud en uitvoering van deze regeling.
Instellingen worden geacht om bij minimaal 50% van de bijeenkomsten gedurende de looptijd
van de regeling aanwezig te zijn. Het niet geheel voldoen aan de verplichting van
artikel 12 heeft in beginsel geen effect op de hoogte van het subsidiebedrag, tenzij
een instelling op dit punt structureel tekortschiet. De invulling van de kennisuitwisseling
en de bijeenkomsten zal in de voortgangsgesprekken met de programmabureaus aan de
orde komen.
Voorts is kennisdeling van belang omdat de kennis die wordt opgedaan door de uitvoering
van de regeling tevens relevant is voor betrokken stakeholders, hierbij kan gedacht
worden aan het Ministerie van VWS, de Stichting MedMij en andere VIPP programma’s.
Artikel 13
Module 1 moet eerder dan de modules 2 en 3 worden afgerond. Voor module 1 regulier
geldt de einddatum 31 december 2021 en voor module 1, versneld, 31 mei 2021. Modules
2 en 3 moeten uiterlijk op 31 december 2022 zijn afgerond. Dit betekent dat de instelling
voor meer dan 12 maanden een subsidieverlening kan ontvangen. Om op de hoogte te blijven
van de voortgang van de modules is daarom besloten dat de instelling binnen 13 weken
een IT-assessment van de IT-auditor verstrekt aan de minister na de afronding van
module 1 regulier en module 1 versneld. Dit IT-assessment geldt als tussentijdse rapportage.
Het ministerie bevestigt de ontvangst van het IT-assessment aan de instelling. Wanneer
het IT-assessment niet compleet blijkt, wordt de instelling daarvan op de hoogte gesteld
en de mogelijkheid geboden om het gebrek aan te vullen. De definitieve beoordeling
door het Ministerie van VWS, waarin staat of de instelling met het IT-assessment heeft
voldaan aan de resultaten van module 1 regulier of module 1 versneld, vindt plaats
bij de aanvraag tot vaststelling.
Artikel 14
Met het door de instelling overgelegde IT-assessment bepaalt het Ministerie van VWS
of de instelling de modules met de bijbehorende resultaten, genoemd in bijlage 1,
heeft behaald en of aan de bijbehorende normen, genoemd in bijlage 1, is voldaan.
De toetsing wordt uitgevoerd door een onafhankelijke IT-auditor, die ingeschreven
staat in het register van gekwalificeerde IT-auditors (het Register EDP-Auditor, beheerd
door NOREA). Voor het uitvoeren van een IT-assessment is het Handboek VIPP MSZ toetsingsprocedure
en een beoordelingsmatrix opgesteld. Het handboek en de beoordelingsmatrix is gepubliceerd
op de website van DUS-I. In het handboek wordt concreet, gedetailleerd en per module
beschreven hoe de auditor moet toetsen of een resultaat voldoende is behaald en aan
de normen zijn voldaan. Indien de toetsing op basis van de criteria in dit handboek
positief is, is daarmee voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Hoofdstuk 7 Aanvraag en besluit tot subsidievaststelling
Artikel 15
De aanvraag tot vaststelling wordt door de instelling uiterlijk binnen 22 weken na
afronding van de laatste module ingediend. Dit kan betekenen dat wanneer een instelling
bijvoorbeeld subsidie ontvangt voor module 1 regulier, module 2 en module 3, de laatste
module die de instelling afrond, 3 zal zijn en optioneel module 2 De instelling dient
derhalve na afronding van module 2 of 3 de aanvraag tot vaststelling in.
Artikel 16
De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend met een vastgesteld formulier. Dit formulier
staat op de website van DUS-I.
Bij de aanvraag tot vaststelling worden de IT-assessments van de laatste modules overgelegd.
Het IT-assessment van module 1 regulier of module 1 versneld is reeds door het ministerie
– als tussentijdse rapportage – ontvangen en zal eveneens betrokken worden bij de
beoordeling van de aanvraag tot vaststelling.
Indien volledig aan de resultaten en normen bij de modules als bedoeld in bijlage
1 is voldaan wordt de subsidie vastgesteld op het bedrag dat bestaat uit het bedrag
per gerealiseerde module waarvan de hoogte door de minister bij de verlening is genoemd.
Indien uit de IT-assessments blijkt dat niet aan de resultaten en normen van de modules
als bedoeld in bijlage 1 is voldaan, vervalt per module het recht op de subsidie en
wordt deze op nihil vastgesteld.
Hoofdstuk 6 Inwerkingtreding, vervaldatum en citeertitel
Artikel 17
Deze subsidieregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juni 2023.
Artikel 18
Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling subsidiëring Versnellingsprogramma
Informatie-uitwisseling Patiënten en Professional MSZ en audiologische centra.
De Minister voor Medische Zorg,
B.J. Bruins