Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 november 2020, nr. WJZ/ 20270064, houdende eenmalige specifieke uitkeringen in verband met de uitvoering van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Regeling specifieke uitkeringen uitvoering Subsidieregeling sanering varkenshouderijen)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2a, eerste lid, onderdeel c, en 3, eerste lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

subsidieontvanger:

een ontvanger van subsidie op grond van de subsidieregeling;

subsidieregeling:

de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen;

varkenshouderijlocatie:

een plaats waar een varkenshouderij is gevestigd;

uitvoeringsactiviteiten:

activiteiten van een gemeente in het kader van de uitvoering van de subsidieregeling, waaronder in het bijzonder artikel 5, onderdelen d, f en h.

Artikel 2 Specifieke uitkering

De minister kan op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering voor de financiering van uitvoeringsactiviteiten voor de sluiting van een varkenshouderijlocatie verstrekken aan de gemeente waarin die varkenshouderijlocatie is gelegen.

Artikel 3 Beschikbaar budget

Het budget voor de verstrekking van specifieke uitkeringen op grond van deze regeling bedraagt € 9.716.500.

Artikel 4 Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt € 25.000 exclusief BTW per subsidieontvanger per te sluiten varkenshouderijlocatie.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan door een gemeente worden ingediend nadat de uitvoeringsactiviteiten zijn verricht betreffende artikel 5, onderdelen d en f, van de subsidieregeling.

  • 2. Een aanvraag bevat ten minste de naam van de subsidieontvangers en de adresgegevens van de varkenshouderijlocaties waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 3. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld digitaal formulier dat is geplaatst op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 6 Weigeringsgrond

Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt afgewezen, indien niet is gebleken dat de gemeente de noodzakelijke uitvoeringsactiviteiten betreffende de onderdelen d en f van artikel 5 van de subsidieregeling heeft verricht.

Artikel 7 Bevoorschotting

De minister verstrekt uiterlijk zes weken na de verlening van een specifieke uitkering op grond van deze regeling aan de gemeente een voorschot van 100% van het uitkeringsbedrag.

Artikel 8 Verplichtingen

  • 1. De gemeente draagt er zorg voor dat de specifieke uitkering uitsluitend wordt besteed voor de financiering van uitvoeringsactiviteiten.

  • 2. Op verzoek van de minister verleent de gemeente medewerking aan een evaluatie van het beleid op grond waarvan deze subsidie is verstrekt.

Artikel 9 Verantwoording

De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 10 Vaststelling

De minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve vast in het kalenderjaar waarin op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verantwoording wordt afgelegd en betrekt hierbij de verantwoordingsinformatie.

Artikel 11 Inwerkingtreding en looptijd

Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 november 2020 en vervalt met ingang van 1 juli 2022, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op aanvragen op grond van deze regeling die tussen 15 november 2020 en 1 juli 2022 zijn gedaan. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 14 november 2020, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkeringen uitvoering Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 november 2020

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1. Doel en aanleiding

In het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ (Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34) zijn door het kabinet maatregelen aangekondigd om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 28 973, nr. 200) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) de Tweede Kamer geïnformeerd over het Hoofdlijnenakkoord dat zij heeft gesloten met vijf provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Limburg, Utrecht en Overijssel), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten VNG) en de ketenpartijen uit de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij, ter invulling van de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregelen. Eén van de maatregelen ziet op de onherroepelijke en definitieve beëindiging van varkenshouderijlocaties die geuroverlast veroorzaken voor omwonende. Voor deze maatregel is € 120 miljoen gereserveerd, later aangevuld met € 60 miljoen uit het budget dat voor klimaatmaatregelen is gereserveerd ter uitvoering van het Urgenda-vonnis (Kamerstukken II 2018/2019 35 234, nr. 1 en nr. 2). Nadien is het subsidieplafond verhoogd tot totaal € 450 miljoen (Kamerstukken II 2019/2020, 35 334, nr. 44).

Om invulling te geven aan deze maatregel is in nauw overleg met de partijen uit het Hoofdlijnenakkoord de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (hierna: subsidieregeling) opgesteld. De subsidieregeling is op 11 oktober 2019 in de Staatscourant gepubliceerd (Staatscourant 2019 nr. 55830) en de daaropvolgende dag in werking getreden. Varkenshouders konden van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor de definitieve en onherroepelijke beëindiging van een varkenshouderijlocatie. Aanvragen worden getoetst op de in de subsidieregeling opgenomen voorwaarden. Gemeenten hebben bij de toets op deze voorwaarden de taak om, op verzoek van RVO, te controleren of (kort gezegd) de betreffende varkenshouderijlocatie voldoet aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting. Indien een aanvraag voldoet aan alle voorwaarden, wordt van de varkenshouderijlocatie waarvoor subsidie is aangevraagd de geurbelasting (de zogenaamde ‘geurscore’) op omwonenden binnen een straal van 1 kilometer rond die locatie bepaald. Aanvragen waarvan de geurscore meer draagt dan 0,4 (de drempelwaarde), komen in beginsel in aanmerking voor een subsidie.

Aan de subsidie is een aantal vereisten verbonden waaraan moet worden voldaan opdat daadwerkelijk sprake is van een onomkeerbare sluiting van een varkenshouderijlocatie (artikel 5 subsidieregeling). Bij enkele van deze vereisten speelt het bevoegd gezag, veelal de gemeente een rol.

Ten eerste moet de gemeente zorgdragen voor (kort gezegd) het intrekken of aanpassen van de omgevingsvergunning milieu voor de varkenshouderijlocatie (tenzij betrokkene slechts meldingsplichtig is of niet de gemeente maar de provincie het bevoegd gezag is). Ook moet de gemeente een verzoek van de varkenshouder in behandeling nemen om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een intensieve veehouderij kan worden gevestigd (artikel 5, onderdelen d en f van de subsidieregeling). Verder heeft de gemeente een rol bij de controle of de relevante gebouwen op de varkenshouderijlocatie zijn gesloopt (artikel 5, onderdeel h van de subsidieregeling).

Betrokken partijen bij het Hoofdlijnenakkoord hebben vastgesteld dat voor een succesvolle aanpak van de sanering van de varkenshouderij meer nodig is dan alleen het verstrekken van subsidie aan varkenshouders die een locatie van hun varkenshouderij willen beëindigen: ‘Voor een effectieve en efficiënte aanpak is een aanvullend samenhangend maatregelpakket noodzakelijk dat naast sanering en beëindiging ook gericht is op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling van het platteland. Dit vraagt bewustwording, actieve ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders’ (Hoofdlijnenakkoord, pag. 2; bijlage bij Kamerstukken 28 973, nr. 200). Afgesproken is dat provincies en gemeenten een actieve rol spelen bij bewustwording, ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders.

Op zich gaat het bij de beoogde actieve rol van gemeenten deels om een invulling van de reguliere taak van gemeenten als bevoegd gezag voor de omgevingswetgeving. In het kader van de sanering van de varkenshouderij is echter een extra inspanning vereist, zowel voor voorbereiding en ondersteuning als voor uitvoering van de subsidieregeling in directe zin. Deze extra inspanning is overeengekomen in het Hoofdlijnenakkoord. Dat maakt het noodzakelijk dat er een aanvullende financiële bijdrage beschikbaar wordt gesteld, specifiek voor de gemeenten die te maken hebben met de sluiting van één of meer varkenshouderijlocaties op hun grondgebied waarbij de betreffende varkenshouder gebruik maakt van de subsidieregeling.

Gemeenten hebben aangegeven over onvoldoende capaciteit en budget te beschikken om tijdig en in voldoende mate invulling te geven aan de actieve ondersteuning en begeleiding van varkenshouders, de uit de subsidieregeling voortvloeiende procedurele taken uit te voeren en de verplichte sloop van de productiecapaciteit op de varkenshouderijlocaties te controleren. Het gebrek aan budget en capaciteit bij gemeenten is met name evident geworden na de ophoging van het subsidieplafond in verband met de uitvoering van de Urgenda-maatregelen (van € 120 naar € 180 miljoen) en de ophoging van het subsidieplafond in verband met de stikstofcrisis (van € 180 naar 450 miljoen).

Deze ophogingen maken het mogelijk dat veel meer varkenshouders subsidie ontvangen en over gaan tot de sluiting van hun varkenshouderijlocatie waardoor van gemeenten een veel grotere inzet wordt gevraagd.

Tegen deze achtergrond en vanwege het grote belang van een effectieve en efficiënte voorbereiding en uitvoering van de subsidieregeling is besloten een bedrag van € 10 miljoen beschikbaar te stellen voor actieve ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders door gemeenten. Het beschikbare budget moet worden toegedeeld aan gemeenten die daadwerkelijk extra kosten maken in het kader van de subsidieregeling en daarom moet bekostiging door middel van specifieke uitkeringen bijzonder aangewezen worden geacht. Het betreft eenmalige uitkeringen omdat het steeds gaat om de inzet van de gemeente ter bevordering van de onherroepelijke sluiting van de betreffende varkenshouderijlocatie. Overigens heeft ook de subsidieregeling een eenmalig karakter.

Met deze regeling worden de voorwaarden gegeven waaronder een gemeente aanspraak kan maken op een specifieke uitkering voor de actieve betrokkenheid bij de deelname van een varkenshouder aan de subsidieregeling.

1.2 Hoofdlijnen

Aanspraak

De hoogte van de specifieke uitkering is vastgesteld op € 25.000,- per varkenshouderijlocatie die in het kader van de subsidieregeling wordt gesloten. Een gemeente kan aanspraak maken op deze uitkering indien zij uitvoeringsactiviteiten in het kader van de subsidieregeling heeft verricht betreffende een te sluiten varkenshouderijlocatie op haar grondgebied. Meer concreet betreft het de activiteiten van intrekking van de omgevingsrechtelijke ‘toestemming’ voor het houden van varkens en het in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan. Dan is of wordt het bedrijf van de betreffende varkenshouder op die locatie feitelijk stopgezet. Verondersteld mag worden dat steeds als een varkenshouder voldoet aan de hiervoor bedoelde omgevingsrechtelijke vereisten, de gemeente hiervoor het nodige heeft moeten doen, nog afgezien van de ondersteuning en begeleiding van die varkenshouder. De specifieke uitkering die op grond van deze regeling wordt verstrekt, strekt tot financiering van de uitvoeringsactiviteiten, te weten de procedurele verplichtingen die voortvloeien uit de subsidieregeling, en ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders (het flankerend beleid).

De aanspraak is niet geclausuleerd door een verdeelmechanisme, bijv. in de zin dat voorrang wordt gegeven aan eerdere aanvragen boven latere aanvragen (‘wie het eerst komt, het eerst maalt’), omdat bij de bepaling van het bedrag van de uitkering rekening is gehouden met het maximale aantal subsidiegevallen waarvoor een uitkering kan worden aangevraagd.

Het subsidieplafond bedraagt overigens iets minder dan het beschikbare budget van 10 miljoen euro omdat de verstrekking van de uitkering naar verwachting leidt tot een beperkte aanspraak van gemeenten op compensatie uit het BTW-compensatiefonds, welk bedrag derhalve in mindering is gebracht van het beschikbare budget.

Aanvraag

Een gemeente kan de aanvraag voor een specifieke uitkering digitaal indienen bij RVO. De aanvraag bevat ten minste de naam van de subsidieontvangers en het adres van de varkenshouderijlocaties waarop de aanvraag betrekking heeft. Een varkenshouder die beschikt over verscheidene varkenshouderijlocaties kan voor iedere locatie apart een subsidie aanvragen op grond van de subsidieregeling. Het is om die reden van belang dat bij de aanvraag voor een specifieke uitkering ook de adresgegevens van de desbetreffende varkenshouderijlocaties worden verstrekt. Een gemeente dient voor alle relevante gevallen tezamen één aanvraag in te dienen.

Verantwoording en vaststelling

Een gemeente dient ingevolge artikel 17a van de Financiële verhoudingswet informatie over de uitvoering van een specifieke uitkeringsregeling te zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten en de Regeling informatieverstrekking sisa bevatten nadere regels hierover. Vervolgens is het aan de desbetreffende vakminister om de specifieke uitkering vast te stellen met inachtneming van de verantwoordingsinformatie.

In het kader van deze regeling wordt vooraf, in het kader van de verlening van de uitkering, getoetst of een gemeente de werkzaamheden waarvoor de uitkering bedoeld is, heeft verricht. Dat is het (enige) criterium voor de toekenning van de uitkering. Ook al dient de gemeente in het kader van de verantwoording te rapporteren over de besteding van de uitkering, bij de vaststelling gaat het alleen om een herbevestiging van de eerdere constatering dat de aanvraag aan de vereisten van de regeling voldoet.

Evaluatie

Met de subsidieregeling worden Rijksmiddelen ingezet om geuroverlast door varkenshouderijen terug te dringen. De effecten en de effectiviteit van de subsidieregeling zullen worden geëvalueerd. Belangrijke factoren voor het welslagen van de subsidieregeling worden gevormd door het flankerend beleid door gemeenten en provincies ter ondersteuning en begeleiding van varkenshouders die willen stoppen met een varkenshouderijlocatie en door de tijdige realisatie van de procedurele verplichtingen die voortvloeien uit de subsidieregeling. Een beoordeling ten aanzien van het flankerend beleid en de procedurele verplichtingen zal daarom onderdeel uitmaken van de evaluatie. Om die reden is aan de specifieke uitkering de verplichting verbonden dat gemeenten, op verzoek van de minister, medewerking verlenen aan evaluatie van het onderliggende beleid, dus ook aan evaluatie van de subsidieregeling.

Het is aan gemeenten om de uitvoeringsactiviteiten die zijn verricht in het kader van de subsidieregeling vast te leggen. Het gaat daarbij zowel om meer algemene activiteiten, zoals bijvoorbeeld algemene voorlichting aan varkenshouders over de subsidieregeling in den brede, als om activiteiten die specifiek zijn gericht op individuele varkenshouders en varkenshouderijlocaties die op grond van de subsidieregeling worden en zijn beëindigd. Bij specifieke activiteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan herbestemming van de betreffende varkenshouderijlocatie, begeleiding naar ander werk of een andere onderneming, de sloop dan wel herbestemming van (een deel) van de productiecapaciteit en andere maatwerkafspraken.

1.3 Uitvoering

RVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling. Gemeenten kunnen een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij RVO in de periode van 15 november 2020 tot 1 juli 2022. Gelet op de voorziene uitvoering van de subsidieregeling kan er van uit worden gegaan dat subsidieontvangers ruimschoots vóór 1 juli 2022 de betreffende varkenshouderijlocatie hebben gesloten zodat de gemeenten die het aangaat een aanvraag voor een specifieke uitkering vóór die datum kunnen indienen.

Voor het indienen van een aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van een digitaal formulier dat RVO op haar website plaatst. RVO controleert of een aanvraag aan de voorwaarden voldoet en in het bijzonder of de uitvoeringsactiviteiten betreffende intrekking van de omgevingsrechtelijke ‘toestemming’ voor het houden van varkens en het in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Voor die controle kan RVO gebruik maken van informatie waarover zij beschikt in het kader van de uitvoering van de subsidieregeling. Een varkenshouder aan wie een subsidie is verstrekt, dient namelijk bij RVO aan te tonen dat hij heeft voldaan aan de subsidievereisten, waaronder de vereisten betreffende intrekking van de omgevingsrechtelijke ‘toestemming’ voor het houden van varkens en het in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan. Aan de hand van de hiervoor door de varkenshouder ingediende bewijsstukken kan RVO vaststellen of de gemeente die een specifieke uitkering aanvraagt voor de betreffende varkenshouderijlocatie de benodigde uitvoeringsactiviteiten daadwerkelijk heeft uitgevoerd.

1.4 Bestuurlijke lasten

Ingeschat wordt dat een gemeente per varkenshouderijlocatie voor de aanvraag 30 minuten en voor de verantwoording een uur nodig heeft. Dit brengt de totale bestuurlijke lasten per uitkering op maximaal anderhalf uur, wat neerkomt op € 90,–.

II. ARTIKELEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen die in deze regeling worden gebruikt. De begrippen zijn reeds toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.

Artikel 2 Specifieke uitkering

Dit artikel bevat de grondslag voor de bekostiging van uitvoeringsactiviteiten in het kader van de subsidieregeling. Een varkenshouder kan over verschillende varkenshouderijlocaties beschikken. De (hoofd)onderneming van de varkenshouder hoeft niet zijn vestigingsplaats te hebben binnen de grenzen van de gemeente die de specifieke uitkering aanvraagt, maar dat geldt wel voor de varkenshouderijlocatie die wordt beëindigd en waar de uitvoeringsactiviteiten van de gemeente betrekking op hebben.

Artikelen 3 en 4 Beschikbaar budget, Hoogte van de uitkering

Voor een toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar paragraaf 1.2 (Aanspraak) van het algemene deel van de toelichting.

Artikel 5 Aanvraag

In het algemene deel van de toelichting, paragraaf 1.3, is hier reeds op ingegaan.

Artikel 6 Weigeringsgrond

Blijkens dit artikel wordt een aanvraag niet toegewezen indien de uitvoeringsactiviteiten betreffende de omgevingsrechtelijke vereisten niet zijn verricht. Zoals hiervoor vermeld in paragraaf 1.3, kan RVO uit de informatie waarover zij beschikt in het kader van de uitvoering van de subsidieregeling, afleiden of dit het geval is. Indien de varkenshouder om welke reden ook de betreffende informatie niet aan RVO heeft verstrekt, zal de RVO aan de gemeente die de specifieke uitkering heeft aangevraagd, verzoeken om de nodige bewijsstukken te overleggen.

In de afwijzingsgrond wordt gesproken over ‘noodzakelijke uitvoeringsactiviteiten’. Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, heeft de gemeente niet in alle gevallen een actieve rol heeft bij de intrekking of aanpassing van de omgevingsvergunning. Het is denkbaar dat niet de gemeente maar de provincie het bevoegd gezag is en dus de aangewezen instantie is om een omgevingsvergunning in te trekken of aan te passen. Ook kan zich de situatie voordoen dat de varkenshouder niet vergunningplichtig is maar slechts meldingplichtig. Als er sprake is van één van deze situaties, is het niet noodzakelijk en niet mogelijk dat de gemeente de omgevingsvergunning intrekt of aanpast. Dan is er dus ook geen grond voor afwijzing van de aanvraag.

Artikel 7 Verplichtingen

Zoals voortvloeit uit het karakter van een specifieke uitkering dient deze alleen te worden aangewend voor de bekostiging van de uitvoeringsactiviteiten.

Op het tweede lid, betreffende medewerking aan een evaluatieonderzoek, is in het algemene deel van de toelichting (paragraaf 1.2) reeds ingegaan.

Artikelen 9 en 10 Verantwoording, Vaststelling

In het algemene deel van de toelichting (paragraaf 1.2) is hier reeds op ingegaan.

Artikel 10 Inwerkingtreding en looptijd

Er is voorzien in inwerkingtreding van deze regeling op 15 november 2020 en een looptijd tot 1 juli 2022, zoals is toegelicht in het algemene deel van de toelichting (paragraaf 1.3). Door te voorzien in een tijdelijke looptijd wordt voorkomen dat nog langdurig aanvragen op grond van deze regeling kunnen worden ingediend, wat de uitvoeringslasten onnodig zou vergroten. De regeling blijft op grond van het in artikel 11 bepaalde wel gelden voor aanvragen die tijdig, dus vóór 1 juli 2022 zijn ingediend.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven