TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1.1. Doel en aanleiding
In het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ (Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34) zijn door het kabinet maatregelen aangekondigd om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s
in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018
(Kamerstukken II 2017/18, 28 973, nr. 200) heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister)
de Tweede Kamer geïnformeerd over het Hoofdlijnenakkoord dat zij heeft gesloten met
vijf provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Limburg, Utrecht en Overijssel), de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten VNG) en de ketenpartijen uit de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij,
ter invulling van de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregelen. Eén van de maatregelen
ziet op de onherroepelijke en definitieve beëindiging van varkenshouderijlocaties
die geuroverlast veroorzaken voor omwonende. Voor deze maatregel is € 120 miljoen
gereserveerd, later aangevuld met € 60 miljoen uit het budget dat voor klimaatmaatregelen
is gereserveerd ter uitvoering van het Urgenda-vonnis (Kamerstukken II 2018/2019 35 234, nr. 1 en nr. 2). Nadien is het subsidieplafond verhoogd tot totaal € 450 miljoen (Kamerstukken II
2019/2020, 35 334, nr. 44).
Om invulling te geven aan deze maatregel is in nauw overleg met de partijen uit het
Hoofdlijnenakkoord de Subsidieregeling sanering varkenshouderij (hierna: subsidieregeling)
opgesteld. De subsidieregeling is op 11 oktober 2019 in de Staatscourant gepubliceerd
(Staatscourant 2019 nr. 55830) en de daaropvolgende dag in werking getreden. Varkenshouders konden van 25 november
2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen bij de Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (RVO) voor de definitieve en onherroepelijke beëindiging van
een varkenshouderijlocatie. Aanvragen worden getoetst op de in de subsidieregeling
opgenomen voorwaarden. Gemeenten hebben bij de toets op deze voorwaarden de taak om,
op verzoek van RVO, te controleren of (kort gezegd) de betreffende varkenshouderijlocatie
voldoet aan de vereisten van het Besluit emissiearme huisvesting. Indien een aanvraag
voldoet aan alle voorwaarden, wordt van de varkenshouderijlocatie waarvoor subsidie
is aangevraagd de geurbelasting (de zogenaamde ‘geurscore’) op omwonenden binnen een
straal van 1 kilometer rond die locatie bepaald. Aanvragen waarvan de geurscore meer
draagt dan 0,4 (de drempelwaarde), komen in beginsel in aanmerking voor een subsidie.
Aan de subsidie is een aantal vereisten verbonden waaraan moet worden voldaan opdat
daadwerkelijk sprake is van een onomkeerbare sluiting van een varkenshouderijlocatie
(artikel 5 subsidieregeling). Bij enkele van deze vereisten speelt het bevoegd gezag,
veelal de gemeente een rol.
Ten eerste moet de gemeente zorgdragen voor (kort gezegd) het intrekken of aanpassen
van de omgevingsvergunning milieu voor de varkenshouderijlocatie (tenzij betrokkene
slechts meldingsplichtig is of niet de gemeente maar de provincie het bevoegd gezag
is). Ook moet de gemeente een verzoek van de varkenshouder in behandeling nemen om
het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een intensieve
veehouderij kan worden gevestigd (artikel 5, onderdelen d en f van de subsidieregeling).
Verder heeft de gemeente een rol bij de controle of de relevante gebouwen op de varkenshouderijlocatie
zijn gesloopt (artikel 5, onderdeel h van de subsidieregeling).
Betrokken partijen bij het Hoofdlijnenakkoord hebben vastgesteld dat voor een succesvolle
aanpak van de sanering van de varkenshouderij meer nodig is dan alleen het verstrekken
van subsidie aan varkenshouders die een locatie van hun varkenshouderij willen beëindigen:
‘Voor een effectieve en efficiënte aanpak is een aanvullend samenhangend maatregelpakket
noodzakelijk dat naast sanering en beëindiging ook gericht is op verbetering van de
ruimtelijke kwaliteit en het tegengaan van verrommeling van het platteland. Dit vraagt
bewustwording, actieve ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders’
(Hoofdlijnenakkoord, pag. 2; bijlage bij Kamerstukken 28 973, nr. 200). Afgesproken is dat provincies en gemeenten een actieve rol spelen bij bewustwording,
ondersteuning en begeleiding van stoppende varkenshouders.
Op zich gaat het bij de beoogde actieve rol van gemeenten deels om een invulling van
de reguliere taak van gemeenten als bevoegd gezag voor de omgevingswetgeving. In het
kader van de sanering van de varkenshouderij is echter een extra inspanning vereist,
zowel voor voorbereiding en ondersteuning als voor uitvoering van de subsidieregeling
in directe zin. Deze extra inspanning is overeengekomen in het Hoofdlijnenakkoord.
Dat maakt het noodzakelijk dat er een aanvullende financiële bijdrage beschikbaar
wordt gesteld, specifiek voor de gemeenten die te maken hebben met de sluiting van
één of meer varkenshouderijlocaties op hun grondgebied waarbij de betreffende varkenshouder
gebruik maakt van de subsidieregeling.
Gemeenten hebben aangegeven over onvoldoende capaciteit en budget te beschikken om
tijdig en in voldoende mate invulling te geven aan de actieve ondersteuning en begeleiding
van varkenshouders, de uit de subsidieregeling voortvloeiende procedurele taken uit
te voeren en de verplichte sloop van de productiecapaciteit op de varkenshouderijlocaties
te controleren. Het gebrek aan budget en capaciteit bij gemeenten is met name evident
geworden na de ophoging van het subsidieplafond in verband met de uitvoering van de
Urgenda-maatregelen (van € 120 naar € 180 miljoen) en de ophoging van het subsidieplafond
in verband met de stikstofcrisis (van € 180 naar 450 miljoen).
Deze ophogingen maken het mogelijk dat veel meer varkenshouders subsidie ontvangen
en over gaan tot de sluiting van hun varkenshouderijlocatie waardoor van gemeenten
een veel grotere inzet wordt gevraagd.
Tegen deze achtergrond en vanwege het grote belang van een effectieve en efficiënte
voorbereiding en uitvoering van de subsidieregeling is besloten een bedrag van € 10
miljoen beschikbaar te stellen voor actieve ondersteuning en begeleiding van stoppende
varkenshouders door gemeenten. Het beschikbare budget moet worden toegedeeld aan gemeenten
die daadwerkelijk extra kosten maken in het kader van de subsidieregeling en daarom
moet bekostiging door middel van specifieke uitkeringen bijzonder aangewezen worden
geacht. Het betreft eenmalige uitkeringen omdat het steeds gaat om de inzet van de
gemeente ter bevordering van de onherroepelijke sluiting van de betreffende varkenshouderijlocatie.
Overigens heeft ook de subsidieregeling een eenmalig karakter.
Met deze regeling worden de voorwaarden gegeven waaronder een gemeente aanspraak kan
maken op een specifieke uitkering voor de actieve betrokkenheid bij de deelname van
een varkenshouder aan de subsidieregeling.
1.2 Hoofdlijnen
Aanspraak
De hoogte van de specifieke uitkering is vastgesteld op € 25.000,- per varkenshouderijlocatie
die in het kader van de subsidieregeling wordt gesloten. Een gemeente kan aanspraak
maken op deze uitkering indien zij uitvoeringsactiviteiten in het kader van de subsidieregeling
heeft verricht betreffende een te sluiten varkenshouderijlocatie op haar grondgebied.
Meer concreet betreft het de activiteiten van intrekking van de omgevingsrechtelijke
‘toestemming’ voor het houden van varkens en het in procedure brengen van de wijziging
van het bestemmingsplan. Dan is of wordt het bedrijf van de betreffende varkenshouder
op die locatie feitelijk stopgezet. Verondersteld mag worden dat steeds als een varkenshouder
voldoet aan de hiervoor bedoelde omgevingsrechtelijke vereisten, de gemeente hiervoor
het nodige heeft moeten doen, nog afgezien van de ondersteuning en begeleiding van
die varkenshouder. De specifieke uitkering die op grond van deze regeling wordt verstrekt,
strekt tot financiering van de uitvoeringsactiviteiten, te weten de procedurele verplichtingen
die voortvloeien uit de subsidieregeling, en ondersteuning en begeleiding van stoppende
varkenshouders (het flankerend beleid).
De aanspraak is niet geclausuleerd door een verdeelmechanisme, bijv. in de zin dat
voorrang wordt gegeven aan eerdere aanvragen boven latere aanvragen (‘wie het eerst
komt, het eerst maalt’), omdat bij de bepaling van het bedrag van de uitkering rekening
is gehouden met het maximale aantal subsidiegevallen waarvoor een uitkering kan worden
aangevraagd.
Het subsidieplafond bedraagt overigens iets minder dan het beschikbare budget van
10 miljoen euro omdat de verstrekking van de uitkering naar verwachting leidt tot
een beperkte aanspraak van gemeenten op compensatie uit het BTW-compensatiefonds,
welk bedrag derhalve in mindering is gebracht van het beschikbare budget.
Aanvraag
Een gemeente kan de aanvraag voor een specifieke uitkering digitaal indienen bij RVO.
De aanvraag bevat ten minste de naam van de subsidieontvangers en het adres van de
varkenshouderijlocaties waarop de aanvraag betrekking heeft. Een varkenshouder die
beschikt over verscheidene varkenshouderijlocaties kan voor iedere locatie apart een
subsidie aanvragen op grond van de subsidieregeling. Het is om die reden van belang
dat bij de aanvraag voor een specifieke uitkering ook de adresgegevens van de desbetreffende
varkenshouderijlocaties worden verstrekt. Een gemeente dient voor alle relevante gevallen
tezamen één aanvraag in te dienen.
Verantwoording en vaststelling
Een gemeente dient ingevolge artikel 17a van de Financiële verhoudingswet informatie
over de uitvoering van een specifieke uitkeringsregeling te zenden aan de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 58a van het Besluit begroting
en verantwoording provincies en gemeenten en de Regeling informatieverstrekking sisa
bevatten nadere regels hierover. Vervolgens is het aan de desbetreffende vakminister
om de specifieke uitkering vast te stellen met inachtneming van de verantwoordingsinformatie.
In het kader van deze regeling wordt vooraf, in het kader van de verlening van de
uitkering, getoetst of een gemeente de werkzaamheden waarvoor de uitkering bedoeld
is, heeft verricht. Dat is het (enige) criterium voor de toekenning van de uitkering.
Ook al dient de gemeente in het kader van de verantwoording te rapporteren over de
besteding van de uitkering, bij de vaststelling gaat het alleen om een herbevestiging
van de eerdere constatering dat de aanvraag aan de vereisten van de regeling voldoet.
Evaluatie
Met de subsidieregeling worden Rijksmiddelen ingezet om geuroverlast door varkenshouderijen
terug te dringen. De effecten en de effectiviteit van de subsidieregeling zullen worden
geëvalueerd. Belangrijke factoren voor het welslagen van de subsidieregeling worden
gevormd door het flankerend beleid door gemeenten en provincies ter ondersteuning
en begeleiding van varkenshouders die willen stoppen met een varkenshouderijlocatie
en door de tijdige realisatie van de procedurele verplichtingen die voortvloeien uit
de subsidieregeling. Een beoordeling ten aanzien van het flankerend beleid en de procedurele
verplichtingen zal daarom onderdeel uitmaken van de evaluatie. Om die reden is aan
de specifieke uitkering de verplichting verbonden dat gemeenten, op verzoek van de
minister, medewerking verlenen aan evaluatie van het onderliggende beleid, dus ook
aan evaluatie van de subsidieregeling.
Het is aan gemeenten om de uitvoeringsactiviteiten die zijn verricht in het kader
van de subsidieregeling vast te leggen. Het gaat daarbij zowel om meer algemene activiteiten,
zoals bijvoorbeeld algemene voorlichting aan varkenshouders over de subsidieregeling
in den brede, als om activiteiten die specifiek zijn gericht op individuele varkenshouders
en varkenshouderijlocaties die op grond van de subsidieregeling worden en zijn beëindigd.
Bij specifieke activiteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan herbestemming van
de betreffende varkenshouderijlocatie, begeleiding naar ander werk of een andere onderneming,
de sloop dan wel herbestemming van (een deel) van de productiecapaciteit en andere
maatwerkafspraken.
1.3 Uitvoering
RVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling. Gemeenten kunnen een
aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij RVO in de periode van 15 november
2020 tot 1 juli 2022. Gelet op de voorziene uitvoering van de subsidieregeling kan
er van uit worden gegaan dat subsidieontvangers ruimschoots vóór 1 juli 2022 de betreffende
varkenshouderijlocatie hebben gesloten zodat de gemeenten die het aangaat een aanvraag
voor een specifieke uitkering vóór die datum kunnen indienen.
Voor het indienen van een aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van een digitaal
formulier dat RVO op haar website plaatst. RVO controleert of een aanvraag aan de
voorwaarden voldoet en in het bijzonder of de uitvoeringsactiviteiten betreffende
intrekking van de omgevingsrechtelijke ‘toestemming’ voor het houden van varkens en
het in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd.
Voor die controle kan RVO gebruik maken van informatie waarover zij beschikt in het
kader van de uitvoering van de subsidieregeling. Een varkenshouder aan wie een subsidie
is verstrekt, dient namelijk bij RVO aan te tonen dat hij heeft voldaan aan de subsidievereisten,
waaronder de vereisten betreffende intrekking van de omgevingsrechtelijke ‘toestemming’
voor het houden van varkens en het in procedure brengen van de wijziging van het bestemmingsplan.
Aan de hand van de hiervoor door de varkenshouder ingediende bewijsstukken kan RVO
vaststellen of de gemeente die een specifieke uitkering aanvraagt voor de betreffende
varkenshouderijlocatie de benodigde uitvoeringsactiviteiten daadwerkelijk heeft uitgevoerd.
1.4 Bestuurlijke lasten
Ingeschat wordt dat een gemeente per varkenshouderijlocatie voor de aanvraag 30 minuten
en voor de verantwoording een uur nodig heeft. Dit brengt de totale bestuurlijke lasten
per uitkering op maximaal anderhalf uur, wat neerkomt op € 90,–.
II. ARTIKELEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat de omschrijving van de begrippen die in deze regeling worden gebruikt.
De begrippen zijn reeds toegelicht in het algemene deel van deze toelichting.
Artikel 2 Specifieke uitkering
Dit artikel bevat de grondslag voor de bekostiging van uitvoeringsactiviteiten in
het kader van de subsidieregeling. Een varkenshouder kan over verschillende varkenshouderijlocaties
beschikken. De (hoofd)onderneming van de varkenshouder hoeft niet zijn vestigingsplaats
te hebben binnen de grenzen van de gemeente die de specifieke uitkering aanvraagt,
maar dat geldt wel voor de varkenshouderijlocatie die wordt beëindigd en waar de uitvoeringsactiviteiten
van de gemeente betrekking op hebben.
Artikelen 3 en 4 Beschikbaar budget, Hoogte van de uitkering
Voor een toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar paragraaf 1.2 (Aanspraak)
van het algemene deel van de toelichting.
Artikel 5 Aanvraag
In het algemene deel van de toelichting, paragraaf 1.3, is hier reeds op ingegaan.
Artikel 6 Weigeringsgrond
Blijkens dit artikel wordt een aanvraag niet toegewezen indien de uitvoeringsactiviteiten
betreffende de omgevingsrechtelijke vereisten niet zijn verricht. Zoals hiervoor vermeld
in paragraaf 1.3, kan RVO uit de informatie waarover zij beschikt in het kader van
de uitvoering van de subsidieregeling, afleiden of dit het geval is. Indien de varkenshouder
om welke reden ook de betreffende informatie niet aan RVO heeft verstrekt, zal de
RVO aan de gemeente die de specifieke uitkering heeft aangevraagd, verzoeken om de
nodige bewijsstukken te overleggen.
In de afwijzingsgrond wordt gesproken over ‘noodzakelijke uitvoeringsactiviteiten’.
Zoals in paragraaf 1.1 is vermeld, heeft de gemeente niet in alle gevallen een actieve
rol heeft bij de intrekking of aanpassing van de omgevingsvergunning. Het is denkbaar
dat niet de gemeente maar de provincie het bevoegd gezag is en dus de aangewezen instantie
is om een omgevingsvergunning in te trekken of aan te passen. Ook kan zich de situatie
voordoen dat de varkenshouder niet vergunningplichtig is maar slechts meldingplichtig.
Als er sprake is van één van deze situaties, is het niet noodzakelijk en niet mogelijk
dat de gemeente de omgevingsvergunning intrekt of aanpast. Dan is er dus ook geen
grond voor afwijzing van de aanvraag.
Artikel 7 Verplichtingen
Zoals voortvloeit uit het karakter van een specifieke uitkering dient deze alleen
te worden aangewend voor de bekostiging van de uitvoeringsactiviteiten.
Op het tweede lid, betreffende medewerking aan een evaluatieonderzoek, is in het algemene
deel van de toelichting (paragraaf 1.2) reeds ingegaan.
Artikelen 9 en 10 Verantwoording, Vaststelling
In het algemene deel van de toelichting (paragraaf 1.2) is hier reeds op ingegaan.
Artikel 10 Inwerkingtreding en looptijd
Er is voorzien in inwerkingtreding van deze regeling op 15 november 2020 en een looptijd
tot 1 juli 2022, zoals is toegelicht in het algemene deel van de toelichting (paragraaf
1.3). Door te voorzien in een tijdelijke looptijd wordt voorkomen dat nog langdurig
aanvragen op grond van deze regeling kunnen worden ingediend, wat de uitvoeringslasten
onnodig zou vergroten. De regeling blijft op grond van het in artikel 11 bepaalde
wel gelden voor aanvragen die tijdig, dus vóór 1 juli 2022 zijn ingediend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten