TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling voorziet in het verstrekken van specifieke uitkeringen aan gemeenten
waarmee zij huishoudens kunnen ondersteunen bij het reduceren van hun energiegebruik.
Doelgroep van de ondersteuning zijn eigenaren van woningen die niet voor verhuur bedoeld
zijn (koopwoningen). Met woningen wordt gedoeld op alle soorten woningen, inclusief
woonwagens en woonboten.
Het doel van de regeling is het verminderen van CO2-uitstoot door het nemen van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren. De
regeling is onderdeel van de uitvoering van de Urgenda-uitspraak1, waarover het kabinet op 28 juni 2019 de Tweede kamer heeft geïnformeerd.2 Het kabinet beziet de uitvoering van de Urgenda-uitspraak in samenhang met de maatregelen
die het kabinet richting 2030 wil nemen in het kader van het Klimaatakkoord. Het kabinet
wil de benodigde maatregelen voor uitvoering van de Urgenda-uitspraak dan ook inzetten
om een snelle start te maken met het reduceren van CO2.
In de praktijk blijkt dat eenvoudige energiebesparende maatregelen kunnen helpen het
energiegebruik van huishoudens te verminderen. Dit is niet alleen gunstig voor de
woonlasten van huishoudens, maar levert tevens een bijdrage aan de verdere reductie
van CO2-uitstoot. Het gaat bij kleine maatregelen bijvoorbeeld om zaken als het laten optimaliseren
van CV-installaties, het aanbrengen van radiatorfolie en het gebruik van energieverbruiksmanagers.
Ook te overwegen verdergaande energiebesparende maatregelen (zoals dak-, raam-, en
gevelisolatie) dragen bij aan de doelstelling.
Met deze regeling kunnen gemeenten projecten opzetten waarmee huiseigenaren voorgelicht
en gestimuleerd worden om energiebesparende maatregelen te nemen. Daarbij kunnen deze
maatregelen gepositioneerd worden als eerste stap in het vergaand verduurzamen van
de gebouwde omgeving. De gemeente is daarbij vrij in de inrichting en uitvoering van
de maatregelen. Uitvoering kan bijvoorbeeld aan de hand van vouchers aan huiseigenaren
die zelf kunnen bepalen welke voorgeselecteerde activiteiten ze willen laten uitvoeren.
De gemeente kan ook samenwerking zoeken met lopende activiteiten van energiecoöperaties
en activiteiten van energieloketten, waarmee de effectiviteit van de aanpak kan worden
vergroot. De vrijheid in inrichting en uitvoering maakt dat de uitkering die de gemeente
in het kader van deze regeling ontvangt kan aansluiten bij activiteiten die in gemeenten
lopen en gaan lopen in het kader van het Klimaatakkoord (wijkgerichte aanpak).
Artikelsgewijs
Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt
In dit artikel is bepaald voor welke activiteiten een specifieke uitkering kan worden
verstrekt. De activiteiten moeten strekken tot het verminderen van CO2-uitstoot in woningen door het nemen van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren.
In het tweede lid zijn de activiteiten die worden bedoeld in het eerste lid nader
gespecificeerd. Een specifieke uitkering kan op grond van artikel 5 alleen verstrekt
worden voor initiatieven van gemeenten die aansluiten bij tenminste één van de genoemde
activiteiten. Hieronder vallen het energiezuinig inregelen van de CV-installaties
en het adviseren over en stimuleren van andere energiebesparende maatregelen. Het
inregelen van de de CV-installatie zal door (of namens) de eigenaar-bewoner moeten
gebeuren. Bij het treffen van maatregelen gaat het om energiebesparende maatregelen
die de eigenaar zelf kan uitvoeren of laten uitvoeren, bijvoorbeeld met hulp van een
energiecoach. Het stimuleren van maatregelen kan ook inhouden dat de gemeente het
treffen van de maatregelen (mede-)financiert.
Artikel 3. Hoogte van de uitkering en uitkeringsplafond
De hoogte van een specifieke uitkering is op twee manieren beperkt: er kan maximaal
€ 9 miljoen per gemeente worden aangevraagd (en verleend) en het totaal bedrag bedraagt
maximaal € 90 keer het beoogde aantal woningen waarin energiebesparende maatregelen
worden getroffen of waarvan eigenaren of bewoners advies ontvangen over energiebesparing.
Met energiebesparende maatregelen wordt zowel het energiezuinig inregelen van de CV-installatie
bedoeld als het treffen van andere, eenvoudige maatregelen en verdergaande stappen.
Artikel 4. Aanvraag en verstrekking
In dit artikel zijn de aanvraagtermijn, de aanvraagvereisten, de wijze van indienen
en de beslistermijn bepaald.
De aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 9 oktober tot en met
14 november 2019. Het streven is om deze aanvragen in 2019 toe te kennen (met inachtneming
van de beslistermijn van maximaal zes weken), waarna de geldbedragen in 2019 en 2020
kunnen worden besteed. Een eventueel overschot na het beoordelen van de aanvragen
en verstrekken van de uitkeringen vloeit terug naar de Rijksfinanciën en wordt niet
via onderhavige regeling toebedeeld.
In de aanvraag dient op hoofdlijnen te worden ingegaan op de vormgeving van het project,
door het omschrijven van de geplande activiteiten, de partijen die de activiteiten
organiseren en de wijze waarop dit bijdraagt aan energiebesparing (en zodoende aan
de reductie van CO2-uitstoot). Wordt er bijvoorbeeld gekozen om eerst algemene informatiebijeenkomsten
te houden, waarbij huiseigenaren zich kunnen opgeven voor verdergaande adviezen, of
wordt ingezet op energiecoaches die aan huiseigenaren vouchers aanbieden om met korting
werkzaamheden uit te laten voeren? De keuze in activiteiten ligt bij de aanvrager,
maar deze wordt wel gevraagd te onderbouwen hoe de activiteiten samenhangen en waarom
de aanvrager verwacht dat deze activiteiten effectief zijn. Indien er samenwerking
wordt gezocht met andere partijen dient hierop ingegaan te worden. Daarnaast wordt
gevraagd om een schatting van het aantal huishoudens dat men verwacht te bereiken
met de voorgenomen maatregelen. Daarbij gaat het zowel om het initiële bereik van
het project (hoeveel huiseigenaren worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot energiebesparing)
als over het aantal huiseigenaren dat met hulp van de gemeente of een betrokken partij
energiebesparende maatregelen zal treffen. Bij de aanvraag dient eveneens een globale
begroting gevoegd te worden. Daarin moeten in ieder geval de projectkosten, de aan
te vragen uitkering en de eventuele bijdragen van andere partijen worden opgenomen.
Tot slot moet worden aangegeven wanneer het project start en wanneer het afgerond
wordt. Gemeenten mogen ook samen met andere gemeenten in hun regio een aanvraag indienen.
De aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland, RVO.nl. Het formulier is te vinden op: www.rvo.nl/rre.
Artikel 5. Weigeringsgronden
In artikel 5 zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als drempel voor het
toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag
afgewezen worden.
De specifieke uitkeringen kunnen slechts worden verleend aan gemeenten die activiteiten
op het gebied van voorlichting over energiebesparing en/of stimuleren van energiebesparende
maatregelen opnemen in hun aanvraag. Eventuele ondersteunende activiteiten kunnen
onderdeel uitmaken van de aanvraag, maar toekenning zal plaatsvinden aan de hand van
het aantal woningen waar beoogd is maatregelen te nemen of advies te verstrekken.
Als een aanvraag minder dan 60 punten scoort in de beoordeling aan de hand van de
criteria als genoemd in bijlage I, zal de aanvraag worden afgewezen. Daarnaast dient
de aanvraag gericht te zijn op tenminste 1.000 huishoudens, waarmee een bepaalde schaalgrootte
wordt beoogd. De activiteiten moeten vóór 1 januari 2021 worden afgerond.
Artikel 6. Voorwaarden voor de uitkering
Om eind 2020 vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen heeft
aan de beoogde CO2-reductie kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informatie
opvragen bij gemeenten over de voortgang van de activiteiten. Het gaat dan om inzicht
in het aantal woningen waar maateregelen zijn getroffen en/of advies is uitgebracht
en de aard van de maatregelen.
Naar verwachting zal in de loop van 2020 een uitvraag naar gemeenten plaatsvinden.
De overige verantwoording door de gemeente verloopt via de ‘single information, single
audit’-systematiek, zoals beschreven in artikel 9 van deze regeling.
Artikel 7. Beoordeling van de aanvragen
De aanvragen worden gerangschikt aan de hand van een aantal selectiecriteria die zijn
opgenomen in bijlage I. In bijlage I is tevens opgenomen hoeveel punten er maximaal
kunnen worden toegekend aan een criterium. De beoordeling van de aanvragen gebeurt
in het licht van het doel van de activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
De beoordeling heeft tot doel om de verwachte effectiviteit in het benaderen van huiseigenaren
en effectiviteit in het realiseren van energiebesparende maatregelen door huiseigenaren
te kunnen beoordelen. Een graadmeter voor effectiviteit is een goede en duidelijke
uitwerking van de aanpak en de methodiek die wordt gebruikt bij de uitvoering van
de activiteiten. Uit die aanpak moet ook blijken of de projecten inderdaad vóór (uiterlijk)
1 januari 2021 kunnen worden afgerond. De effectiviteit van het project kan eveneens
verbeteren als er wordt samengewerkt met partners die kennis van zaken hebben of die
breed bereik hebben onder de doelgroep. Deze samenwerkingsverbanden moeten daarom
worden benoemd in de aanvraag. Tot slot zal de aanpak naar verwachting beter kunnen
slagen als deze aansluit bij het beleid van de gemeente op het gebied van energiebesparing.
Indien de gemeente kiest voor cofinanciering zal dit het bereik vergroten.
Als het totaal bedrag aan ingediende aanvragen het beschikbare budget overschrijdt,
zullen er aanvragen moeten worden afgewezen. Desgewenst en als de beoordelingstermijn
het toelaat, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat
geval een externe adviescommissie vragen om een advies te geven over de aanvragen.
Er is echter geen verplichting voor de minister om een adviescommissie in te stellen.
Artikel 8. Bestemming niet-gebruikte middelen
De specifieke uitkering wordt verstrekt op basis van de geschatte kosten en looptijd
in de aanvraag. De Minister kan een (deel van een) specifieke uitkering terugvorderen,
als blijkt dat de uitkering niet vóór 1 januari 2021 is besteed. Met het oog op de
doelstelling van de regeling kan terugvordering achterwege blijven als in overleg
met de gemeente wordt vastgesteld dat het geld besteed kan worden aan activiteiten
als bedoeld in artikel 2, tweede lid. Dit kunnen de activiteiten zijn waarvoor de
uitkering is aangevraagd, die in 2021 worden voortgezet, of het kunnen vergelijkbare
activiteiten zijn die eveneens bijdragen aan de doelstelling van de regeling.
Er kan onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarin een specifieke uitkering
niet tijdig is besteed, en de situatie waarin achteraf blijkt dat het bestede geld
niet is uitgegeven aan de activiteiten waarvoor dit was verstrekt. In dat laatste
geval is artikel 9 van deze regeling van toepassing.
Artikel 9. Eindrapportage en verantwoording
De verantwoording voor de besteding van de specifieke uitkering verloopt op grond
van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente
en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek). Indien
uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet is besteed aan de activiteiten
waarvoor de uitkering is verstrekt, of niet juist is besteed, kan deze (deels) terug
gevorderd worden. Deze financiële verantwoording bestaat naast de mogelijkheid voor
de Minister om informatie te vragen aan gemeenten over de voortgang van de activiteiten,
in het kader van het monitoren van het effect van deze regeling.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren