TOELICHTING
Algemeen
Op 1 maart 2017 is de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden
(hierna: de Subsidieregeling) in werking getreden. De Subsidieregeling is ingezet
ter ondersteuning van de aanpak van personen met verward gedrag en is bedoeld om financiële
belemmeringen voor het verstrekken van medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerde
personen weg te nemen.
De Subsidieregeling werkte in grote lijnen als volgt.
Een eerste vereiste voor subsidiëring was tot nu toe dat de zorgaanbieder meldt dat
zorg aan een onverzekerde persoon is verleend binnen 24 uur aan de regionale GGD (conform
artikel 3, vijfde lid). De melding is primair bedoeld om gemeenten in staat te stellen
snel te acteren als het gaat om het verder helpen van een dak- en thuisloze of verwarde
persoon. Daarbij is vooral van belang om de mensen die verzekerd kunnen worden, ook
te helpen een verzekering te sluiten, zodat vervolghulp niet meer ten laste komt van
de Subsidieregeling, maar ten laste van de zorgverzekering. In een aantal gevallen
is daarvoor ook nodig dat mensen een inschrijving in de Basisregistratie Personen
krijgen omdat anders geen zorgverzekering kan worden afgesloten. Gemeenten en GGD’en
geven zelf invulling aan de wijze waarop dit georganiseerd wordt.
Een tweede punt is dat er tot nu toe alleen subsidie wordt verstrekt aan een onverzekerde
verzekeringsplichtige. De achterliggende gedachte hierbij is dat de problematiek van
personen met verward gedrag (en dak- en thuislozen) vooral mensen betreft die in Nederland
wonen maar zich om uiteenlopende redenen niet hebben verzekerd. Om aanzuigende werking
van de Subsidieregeling te voorkomen is bij de totstandkoming van de Subsidieregeling
besloten de doelgroep te beperken tot onverzekerde verzekeringsplichtigen. Het gevolg
van deze keuze is geweest dat voor het beoordelen van de verzekeringsplicht persoonsgegevens
verstrekt moeten worden. In combinatie met medische gegevens mogen persoonsgegevens
alleen verstrekt worden als de patiënt toestemming geeft deze gegevens te verstrekken.
Als deze gegevens niet worden verstrekt kan de identiteit van de patiënt niet worden
vastgesteld en daarmee evenmin de verzekeringsplicht. De subsidieaanvraag wordt dan
afgewezen.
Een derde punt betreft de meldingsplicht van de zorgaanbieder bij de regionale GGD
voor elke afzonderlijke zorgverrichting. Na afloop van het kwartaal kan bij het CAK
tot uiterlijk binnen 3 maanden een subsidieaanvraag worden ingediend in verband met
het verlenen van medisch noodzakelijke zorg aan een onverzekerde persoon. De zorgaanbieder
dient elke zorgverrichting die wordt opgevoerd afzonderlijk te melden bij de GGD.
Gebleken is dat deze eis leidt tot een veelvoud aan meldingen voor verleende zorg
aan een en dezelfde persoon en tot relatief veel administratieve lasten.
Van ziekenhuizen, ggz-instellingen, GGZ Nederland en gemeenten zijn signalen ontvangen
dat de genoemde voorwaarden als belangrijk knelpunt voor de werking van de Subsidieregeling
worden gezien. Om deze reden heb ik besloten de subsidieregeling op de volgende punten
aan te passen.
Artikelsgewijs
Artikel I
1. Melding bij de GGD binnen zeven (kalender)dagen.
Met name bij spoedeisende zorg, (SEH, crisis-ggz, ambulancediensten en farmaceutische
zorg) is de gestelde termijn voor de melding bij de GGD (binnen 24 volgende op de
dag dat de zorg is verleend) niet werkbaar gebleken. De melding wordt in de regel
gedaan door verpleegkundigen of administratieve ondersteuning en niet door de zorgaanbieder
zelf. De administratieve verwerking kost tijd en in de weekeinden is deze termijn
in geen geval haalbaar. De termijn van zeven (kalender)dagen wordt door vrijwel alle
geraadpleegde zorgaanbieders haalbaar geacht. Uit een oogpunt van eenduidige uitvoering
heeft het CAK geadviseerd één termijn voor alle zorgaanbieders te hanteren. Daarnaast
is uit het oogpunt van een vereenvoudigde uitvoering gekozen voor kalenderdagen: zaterdagen,
zondagen en algemeen erkende feestdagen zijn in deze termijn inbegrepen. Hiermee is
beoogd zorgverleners effectief vijf werkdagen te geven om de beoogde administratieve
handelingen te verrichten.
In verband met deze wijziging zijn in artikel I de onderdelen c tot en met f toegevoegd
(onderdeel A). Het gaat om de definities van ‘SEH’, ‘acute GGZ in een crisissituatie’,
‘ambulancevervoer’ en ‘farmaceutische zorg’. Bij al deze vier vormen van zorg gaat
het om acute situaties, derhalve spoedeisende zorg.
Acute GGZ in een crisissituatie omvat crisis-dbc’s (beoordelingen van de crisisdienst
of iemand moet worden opgenomen) en (kort) verblijf in een crisiscentrum, opname binnen
een GGZ-instelling in zowel een open als gesloten afdeling (in verband met de veiligheid
van de patiënt of zijn omgeving; dit verblijf wordt weergegeven naar zorgzwaarte (bedletters
H tot en met C) en ambulante zorg die voortvloeit uit een crisis.
Farmaceutische zorg omvat in de regel ook reguliere, niet spoedeisende zorg. Voor
farmaceutische zorg die samenhangt met spoedeisende situaties is dit in de definitiebepaling
nader omschreven. Het gaat in deze gevallen om farmaceutische zorg die is verleend
binnen één maand nadat spoedeisende zorg (SEH, acute GGZ in een crisissituatie of
ambulancevervoer) is verleend. Hierbij wordt aangenomen dat de spoedeisendheid aanwezig
is indien de farmaceutische zorg wordt verleend binnen één maand na een spoedeisende
situatie. Wat dit betekent voor de uitvoering is hierna beschreven onder 2.
In artikel 3 is het vijfde lid aangepast (onderdeel B, onder 1), zodat een zorgaanbieder
voortaan binnen zeven (kalender)dagen melding dient te maken van verleende zorg aan
een onverzekerde persoon bij de GGD.
2. Beperkte verstrekking persoonsgegevens bij spoedeisende zorg.
Veel ziekenhuizen, GGZ Nederland en een aantal ggz-instellingen hebben gesignaleerd
dat het verkrijgen van toestemming van de patiënt om persoonsgegevens te verstrekken
zeer tijdrovend is en veel beslag legt op de zorgaanbieder of de administratie en
dat een groot deel van de patiënten binnen de doelgroep van onverzekerde en verwarde
personen om uiteenlopende redenen geen toestemming geeft om zijn of haar persoonsgegevens
te verstrekken.
De persoonsgegevens zijn nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen en
daarmee diens verzekeringsplicht. Daartoe dienen de naam, geslacht, geboortedatum,
de nationaliteit en het burgerservicenummer van de onverzekerde persoon te worden
verstrekt bij de aanvraag. Omdat het gaat om tot de persoon herleidbare gegevens en
het CAK ook moet vaststellen voor het verlenen van welke zorg de subsidie wordt aangevraagd,
leidt deze combinatie van gegevens ertoe dat deze gegevens alleen verstrekt mogen
worden als door de patiënt toestemming wordt verleend.
Hoewel persoonsgegevens niet direct bij de melding hoeven te worden verstrekt blijkt
het in de praktijk niet goed mogelijk om deze gegevens later aan te vullen. De patiënt
is niet meer in zicht, is huiverig om toestemming te verlenen of heeft er geen belang
meer bij om gegevens te verstrekken. Voor zover wel toestemming wordt verleend om
persoonsgegevens te verstrekken is onduidelijk of deze toestemming wel altijd uit
vrije wil wordt gegeven. Een aantal ziekenhuizen heeft ook aangegeven dat mede om
deze reden voor spoedeisende hulp wordt afgezien van het aanvragen van subsidie op
basis van de Subsidieregeling.
Ook is gesignaleerd dat vervolgzorg (medicatie, revalidatie) in die gevallen moeilijk
is te verkrijgen en dat dit kan leiden tot extra ligdagen.
Omdat het toestemmingsvereiste in de praktijk problemen oplevert heb ik besloten om
de verstrekking van de persoonsgegevens (bedoeld in artikel 6, onderdeel d, van de
Subsidieregeling) achterwege te laten voor een aantal bijzondere vormen van zorg:
de acuut noodzakelijke geneeskundige zorg zoals medisch specialisten die plegen te
bieden op een spoedeisende hulplocatie van een ziekenhuis (SEH), gespecialiseerde
geestelijke gezondheidszorg in een crisissituatie (acute GGZ), spoedvervoer (A1-/A2-rit)
per ambulance en gerelateerde farmaceutische zorg.
Dit betekent dat indien de patiënt geen toestemming wil geven of niet begrijpt waarvoor
de toestemming nodig is, kan worden volstaan met vermelding van initialen en leeftijd
of geboortejaar in plaats van naam en geboortedatum. Dit is in artikel 6, in het nieuwe
zevende lid, van de Subsidieregeling geregeld. Voor het verstrekken van deze gegevens
is geen toestemming nodig. In dat geval zijn de medische gegevens immers niet herleidbaar
en is geen sprake van persoonsgegevens. Het verkrijgen van toestemming is (op het
aanvraagformulier) geformuleerd als een inspanningsverplichting en het blijft nadrukkelijk
de bedoeling dat zorgaanbieders enige moeite doen toestemming te krijgen om gegevens
van de desbetreffende onverzekerde wel te verstrekken.
Mocht zich de situatie voordoen dat betrokkene toch geen toestemming wil verlenen,
dan heeft dat voor de genoemde zorgvormen niet de consequentie dat geen subsidie kan
worden verstrekt.
Indien in deze gevallen geen persoonsgegevens worden verstrekt, betekent dit dat niet
meer kan worden vastgesteld of de verleende zorg is gegeven aan een verzekeringsplichtige.
Daarom is voor deze zorgvormen ook de voorwaarde vervallen dat het moet gaan om zorg
aan een onverzekerde verzekeringsplichtige persoon.
Hoewel ook door andere zorgaanbieders gesignaleerd wordt dat toestemming niet altijd
verleend wordt, vind ik het nog steeds noodzakelijk om aanzuigende werking ten laste
van de Subsidieregeling tegen te gaan. De onderhavige wijziging van de Subsidieregeling
is derhalve beperkt tot de zorgvormen waarbij het verstrekken van persoonsgegevens
in de praktijk de meeste problemen geeft en de financiële belemmering om zorg te verlenen
reëel aanwezig is.
Ook met het oog op deze wijziging – beperkte verstrekking persoonsgegevens bij spoedeisende
zorg – zijn in artikel 1 de onderdelen c tot en met f toegevoegd (onderdeel A). Daarnaast
is het nieuwe artikel 3a ingevoegd (onderdeel C), waarin is bepaald dat subsidie kan
worden verstrekt aan zorgaanbieders voor het verlenen van medisch noodzakelijke zorg
aan een onverzekerde persoon die ofwel niet verzekeringsplichtig is, ofwel waarvan
de verzekeringsplicht niet is vast te stellen omdat hij of zij geen toestemming geeft
voor het verstrekken van zijn of haar gebruikelijke persoonsgegevens. Subsidie kan
dan uitsluitend worden verstrekt in geval van de bedoelde vormen van spoedeisende
zorg (SEH, acute GGZ in een crisissituatie, ambulancevervoer en gerelateerde farmaceutische
zorg).
In artikel 6 is een nieuw zevende lid ingevoegd (onderdeel D, onder 2), waarin wordt
bepaald welke persoonsgegevens bij een subsidieaanvraag voor het verlenen van dergelijke
zorg wel moeten worden verstrekt.
Voor de farmaceutische zorg -indien geen toestemming is verleend voor het verstrekken
van de gebruikelijke persoonsgegevens- betekent dit dat alleen die zorg verleend binnen
één maand na de spoedeisende zorg (SEH, acute GGZ in een crisissituatie, ambulancevervoer)
subsidiabel is. Alsdan kan ook in deze gevallen worden volstaan met de beperkte set
van persoonsgegevens.
Om te kunnen controleren of sprake is van een verband met voornoemde spoedeisende
zorg moet de zorgverlener het eerdere meldnummer van de SEH, acute GGZ in een crisissituatie
of ambulancevervoer bij zijn aanvraag vermelden. Gezien de samenloop met hetgeen bij
de wijziging onder 3 is opgenomen, betekent dit ook dat geen nieuwe melding bij de
GGD gedaan hoeft te worden.
Is de voorafgaande zorg geen SEH, acute GGZ in een crisissituatie of ambulancevervoer,
dan geldt voor de farmaceutische zorg dat zonder bovengenoemde toestemming én zonder
volledige set van persoonsgegevens geen verzekeringsplicht kan worden vastgesteld,
zodat dus geen subsidie kan worden verstrekt.
3. Eenmalige meldingsplicht bij samenhangende zorgverrichtingen
Uitgangspunt van de Subsidieregeling is dat elke zorghandeling afzonderlijk moet worden
gemeld. Bij de totstandkoming van de Subsidieregeling is er van afgezien om ‘vervolgzorg’
of ‘samenhangende zorg’ te omschrijven vanwege bezwaren om dit juridisch goed te kunnen
duiden. Gebleken is dat deze keuze heeft geleid tot een veelvoud aan meldingen voor
verleende zorg aan dezelfde persoon en tot relatief veel administratieve lasten.
Om deze reden wordt er met de onderhavige wijzigingsregeling in voorzien dat kan worden
volstaan met een enkele melding indien aan één en dezelfde persoon binnen een tijdsbestek
van één maand medisch noodzakelijke zorg wordt verleend. Er is van afgezien om een
afwegingselement als voorwaarde op te nemen, bijvoorbeeld dat de zorg ‘in redelijkheid’
moet zijn te herleiden naar het zorgtraject van de eerste zorghandeling. In plaats
daarvan wordt een tijdsperiode gehanteerd waarbinnen de zorg geacht wordt een samenhangende
zorgverrichting te zijn of zorg die noodzakelijkerwijs over een langere periode moet
worden verleend. Met één maand wordt in deze regeling een tijdsperiode aangeduid die
begint te lopen op de (eerste) meldingsdatum. Voorbeelden: van 1 januari tot 1 februari,
van 15 maart tot 15 april, van 1 juni tot 1 juli, van 22 oktober tot 22 november.
Als de melding is gedaan op de laatste dag van de maand telt de periode de volgende
maand uit: van 31 januari tot en met 28 of 29 februari, van 28 of 29 februari tot
en met 31 maart, van 31 maart tot en met 30 april, van 30 april tot en met 31 mei,
van 30 juni tot en met 31 juli enzovoorts.
Een zorgaanbieder dient wel de eerste keer dat aan een onverzekerde persoon zorg wordt
verleend dit binnen zeven dagen te hebben gemeld, maar behoeft niet opnieuw een melding
te doen als in de daarop volgende maand opnieuw medisch noodzakelijke zorg wordt verleend.
Wel is voorwaarde dat de zorgaanbieder bij de subsidieaanvraag voor de verleende vervolgzorg
het meldingsnummer van de initiële melding (eerste zorghandeling) vermeldt, zodat
controleerbaar is dat de latere zorgdeclaraties zijn gekoppeld aan de eerste melding.
Naar aanleiding van de eerste melding kan de gemeente bezien of aan deze persoon vervolghulp
kan worden gegeven. Indien na het verstrijken van de dertig dagen opnieuw zorg wordt
verleend aan dezelfde persoon dient een nieuwe melding te worden gedaan.
De regeling maakt mogelijk dat voor vervolgzorg of samenhangende zorg gegeven door
dezelfde -of door een andere- zorgaanbieder niet een afzonderlijke melding behoeft
te worden gedaan. Voor zorg verleend in ziekenhuizen of ggz-instellingen instellingen,
maar ook bijvoorbeeld door een straatdokter of apotheker kan dan bij de declaratie
gebruik worden gemaakt van het meldingsnummer van de eerder verleende zorg.
Voorbeeld 1: Op de SEH wordt zorg verleend aan een onverzekerde persoon. De administratie
van het ziekenhuis meldt de op de SEH gegeven zorg binnen zeven dagen bij het meldpunt.
De desbetreffende patiënt wordt opgenomen, krijgt medicatie en er blijkt vervolgzorg
nodig. Er zijn drie dbc’s geopend. Twee weken later wordt de patiënt ontslagen en
worden medicijnen voorgeschreven. Bij het declareren van de medicatie, de vervolgzorg
en de medicatie bij ontslag kan het meldingsnummer dat is ontvangen naar aanleiding
van melding van de initiële zorg op de SEH worden gebruikt.
Voorbeeld 2: een apotheker verstrekt aan een onverzekerde persoon methadon en anti-psychosemedicijnen
die over langere tijd gebruikt moeten worden. Hij hoeft voor uitgifte van medicijnen
binnen de termijn van één maand maar één (tijdige) melding te doen.
Voorbeeld 3: een straatdokter verleent zorg en schrijft medicatie voor. Met de naastgelegen
apotheker zijn afspraken gemaakt over doorverwijzing. De straatdokter verstrekt het
meldingsnummer aan de apotheker of de apotheker vraag het meldingsnummer op en gebruikt
dit meldingsnummer bij de declaratie.
Indien na het verstrijken van een periode van één maand opnieuw zorg wordt verleend
aan dezelfde persoon dient altijd een nieuwe melding te worden gedaan.
In verband met deze wijziging is in artikel 3 een nieuw zesde lid ingevoegd (onderdeel
B, onder 2), op grond waarvan een zorgaanbieder die bij eenzelfde onverzekerde persoon
medisch noodzakelijke zorg verleent kan volstaan met de eerste melding bij de GGD,
bedoeld in het vijfde lid.
Aan artikel 6, zesde lid, is een nieuw onderdeel g toegevoegd (onderdeel D, onder
1), waaruit volgt dat bij een subsidieaanvraag in geval van meerdere zorghandelingen
binnen een tijdsbestek van een maand het meldingsnummer van de eerste melding moet
worden vermeld.
Ten slotte wordt er in voorzien dat zorgaanbieders zo mogelijk gebruik maken van het
meldingsportal, dat speciaal voor deze Subsidieregeling is ingericht. Voor toegang
tot het portal is gebruik van een UZI-pas vereist. Een UZI-pas wordt gebruikt in de
zorg om de unieke identificatie van zorgaanbieders mogelijk te maken. GGD GHOR Nederland
heeft aangegeven te werken aan een alternatieve inlogmogelijkheid voor het portal
zonder gebruik van een UZI-pas. De verwachting is dat dit gereed is bij het inwerkingtreden
van de gewijzigde regeling.
In verband met deze wijziging is aan artikel 3, het nieuwe zevende lid, een volzin
toegevoegd (onderdeel B, onder 3).
Artikel II
De onderhavige wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins