Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2018, 69461 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat | Staatscourant 2018, 69461 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op artikel 5.20 van de Wet milieubeheer;
BESLUIT:
Artikel 73 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
2. De gegevens bedoeld in het eerste lid onder c omvatten voor veehouderijen in ieder geval de kenmerken van de emissie van alle veehouderijen waarvan de stallen geheel of gedeeltelijk binnen een straal van 500 m van het dichtstbijzijnde emissiepunt zijn gelegen met een totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van meer dan:
a. 800 kg per jaar in ten minste die gevallen waarbij de totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van de veehouderij waarop de berekening betrekking heeft meer dan 800 kg per jaar bedraagt, en
b. 500 kg per jaar in ten minste die gevallen waarbij de totale emissie van zwevende deeltjes (PM10) van de veehouderij waarop de berekening betrekking heeft meer dan 500 kg per jaar bedraagt en uit de gegevens, bedoeld in artikel 66, onder a, blijkt dat de achtergrondconcentratie hoger is dan 27 µg/m3.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (hierna: de Rbl) bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. Deze wijziging van de Rbl betekent dat bij het nemen van besluiten door het bevoegde gezag waarbij moet worden getoetst of de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) van bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet worden overschreden, de uitvoer van een meer gedetailleerde cumulatieve berekening in bepaalde gevallen niet langer een mogelijkheid is, maar verplicht wordt. Dit zijn besluiten zoals het verlenen van een omgevingsvergunning milieu, een omgevingsvergunning beperkte milieutoets of een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Voor het nemen van deze besluiten is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders het bevoegde gezag en in uitzonderlijke gevallen het college van gedeputeerde staten.
Met deze wijziging van de Rbl worden de gegevens die worden gebruikt bij individuele toetsing meer gelijk getrokken met de gegevens voor de jaarlijkse monitoring in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (hierna: het NSL). Het belangrijkste doel is om tegen te gaan dat nieuwe overschrijdingen van de grenswaarden voor zwevende deeltjes vanwege veehouderijen ontstaan. Al bestaande overschrijdingen komen momenteel uit de jaarlijkse monitoring in het kader van het NSL naar voren.
Uit de monitoringsrapportage NSL 2017 blijkt dat de grenswaarden voor zwevende deeltjes bij een aantal veehouderijen worden overschreden. Op grond van Europese en nationale regelgeving is het verplicht op de kortst mogelijke termijn overal in Nederland blijvend aan de grenswaarden te voldoen. Deze wijzigingsregeling kan hieraan een bijdrage leveren door nieuwe overschrijdingen tegen te gaan. Ook in gebieden waar zich momenteel geen overschrijdingen voordoen, is het wenselijk dat bij de vergunningverlening grote bronnen van zwevende deeltjes gedetailleerd worden meegenomen bij de beoordeling van de luchtkwaliteit.
In artikel 67 van de Rbl is bepaald dat bestuursorganen bij het berekenen van concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht gebruik maken van de gegevens bedoeld in artikel 66. In artikel 66 worden onder andere overzichten van de grootschalige concentratiegegevens van zwevende deeltjes van het voorafgaande kalenderjaar en van de prognoses van deze gegevens voor alle kalenderjaren volgend op het voorafgaande kalenderjaar tot en met het jaar 2030, genoemd. In artikel 73, eerste lid, is daarnaast bepaald dat bij het berekenen van deze concentraties bij inrichtingen ook gebruik moet worden gemaakt van gegevens over de fysieke kenmerken van de bron, de kenmerken van de emissie en de kenmerken van de omgeving.
De bijdrage van omliggende veehouderijen aan de concentratie van zwevende deeltjes maakt deel uit van de in artikel 66 genoemde overzichten van de grootschalige concentratiegegevens van zwevende deeltjes (hierna: GCN-kaarten). Dit betekent dat bij de berekening van de vaststelling van de concentratie van zwevende deeltjes in de buitenlucht bij toetspunten nabij veehouderijen de bijdrage van in de omgeving gelegen veehouderijen wordt betrokken.
Uit de jaarlijkse monitoring voor het NSL blijkt dat in de GCN-kaarten in sommige gevallen de bijdrage van omliggende veehouderijen aan de concentratie van zwevende deeltjes op toetspunten die op minder dan 500 m van een veehouderij liggen wordt onderschat. Dit komt door de opbouw van de GCN-kaarten. Deze kaarten zijn opgebouwd uit gridcellen van 1x1 km. De emissie van binnen deze gridcel gelegen bronnen – waaronder veehouderijen – wordt gelijkmatig verdeeld over de gridcel. Een veehouderij – als lokaal dominante bron – die op een afstand van minder dan 500 m van een veehouderij ligt, waarvoor de concentratie van zwevende deeltjes wordt berekend, kan een hogere bijdrage aan de concentratie hebben dan volgt uit de GCN-kaarten. Daarnaast worden de GCN-kaarten één keer per jaar geactualiseerd en bevatten zij daarom niet altijd de effecten van recente wijzigingen in emissies van nabijgelegen veehouderijen. Dat kan ertoe leiden dat wanneer voor de bijdrage aan de concentratie van in de omgeving gelegen veehouderijen alleen wordt uitgegaan van de GCN-kaarten, een overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer niet wordt onderkend. Hierdoor kunnen nieuwe overschrijdingen ontstaan van deze grenswaarden.
Eventuele nieuwe overschrijdingen worden pas gesignaleerd bij de monitoring in het kader van het NSL, omdat hierbij van meer gedetailleerde gegevens wordt uitgegaan. Om het ontstaan van nieuwe overschrijdingen tegen te gaan, is ervoor gekozen om in bepaalde gevallen een meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes verplicht te stellen.
Voor veehouderijen die verder dan 500 m liggen, meer dan een halve GCN-gridcel, is de bijdrage voldoende gerepresenteerd via de GCN-kaarten. Deze hoeft daarom niet apart te worden meegenomen in de meer gedetailleerde berekening. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid ook deze veehouderijen bij de berekening te betrekken als dit noodzakelijk is voor een goede beoordeling van de luchtkwaliteit. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer recent nieuwe veehouderijen in de omgeving zijn opgericht of als de emissies van bestaande veehouderijen in de omgeving recent (flink) zijn gewijzigd.
Om te voorkomen dat nieuwe overschrijdingen van de grenswaarden voor zwevende deeltjes ontstaan, is in het tweede lid van artikel 73 voorgeschreven dat onder bepaalde omstandigheden bij het berekenen van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen gebruik moet worden gemaakt van de kenmerken van de in de omgeving gelegen veehouderijen. Dit zijn alleen de omliggende veehouderijen binnen een straal van 500 m als de totale emissie van zwevende deeltjes van deze veehouderijen meer dan 500 kg dan wel 800 kg is. Dit leidt tot een meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen.
Het nieuwe tweede lid van artikel 73 geeft alleen aan in welke gevallen in ieder geval rekening moet worden gehouden met de kenmerken van de emissie van in de omgeving gelegen veehouderijen. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt kan het bevoegd gezag kan altijd overgaan tot een meer gedetailleerde cumulatieve berekening als zij daar redenen voor ziet.
De gekozen drempels voor emissies van 500 kg of 800 kg per jaar en de keuze voor een achtergrondconcentratie van 27 µg/m3 sluiten aan bij de criteria die op het moment van inwerkingtreding van de wijziging van de Rbl gelden voor de monitoring in het kader van het NSL. Gebleken is dat bij hantering van deze criteria het waarschijnlijk is dat uit de jaarlijkse monitoring geen nieuwe overschrijdingen van de grenswaarden voor zwevende deeltjes naar voren komen. Deze overschrijdingen komen door de gedetailleerde berekeningen al naar voren bij besluiten waar moet worden getoetst aan deze grenswaarden. Vanwege de ‘NIBM-regeling’ hoeft niet altijd aan de grenswaarden te worden getoetst. De wijziging van de Rbl kan er echter wel toe leiden dat ook voor de beoordeling of sprake is van ‘NIBM’ een meer gedetailleerde cumulatieve toets verplicht kan zijn.
Wanneer bij de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen gebruik wordt gemaakt van de kenmerken van de emissie van binnen een straal van 500 m gelegen veehouderijen, worden veehouderijen dubbel meegenomen in de berekening, omdat die emissies al verwerkt zijn in de GCN-kaarten. Om dit te voorkomen is een correctie voor de dubbeltelling toegestaan van de emissies van binnen een straal van 500 m gelegen veehouderijen. Deze correctiemethode maakt deel uit van de grootschalige dubbeltellingcorrectiegegevens van zwevende deeltjes, die de Minister van IenW jaarlijks bekend maakt. Meer uitleg en een handleiding over de toepassing hiervan staat op de website van InfoMil. Als er geen overschrijding is van de grenswaarden, is het ook niet nodig om een correctie voor dubbeltelling uit te voeren.
De gegevens die een veehouder moet aanleveren bij het indienen van een aanvraag veranderen niet door de inwerkingtreding van deze regeling. De wijziging van de Rbl brengt daarom geen extra administratieve lasten met zich mee voor veehouders.
Wel kan er voor een veehouder wanneer hij wil weten welke oprichtings- of uitbreidingsmogelijkheden hij heeft, aanleiding bestaan om vooraf aan het indienen van een aanvraag de meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes uit te voeren. Maar deze berekening is geen verplichting.
Voor een enkele veehouderij zullen de gewenste oprichtings- of uitbreidingsmogelijkheden wat beperkter zijn door de meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes wanneer uit deze berekening blijkt dat een nieuwe overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes ontstaat. Echter, er zou uit de monitoring in het kader van het NSL op een later moment ook volgen dat een nieuwe overschrijding is ontstaan. Deze overschrijding zou dan achteraf ongedaan moeten worden gemaakt. Met de meer gedetailleerde cumulatieve berekening wordt een mogelijke overschrijding van de grenswaarden op een eerder moment onderkend. Daarmee wordt voorkomen dat achteraf maatregelen moeten worden genomen.
Op basis van de monitoring in 2018 in het kader van het NSL is geconcludeerd dat ongeveer 400 veehouderijen te maken kunnen krijgen met deze wijziging van de Rbl, omdat bij deze veehouderijen de omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 73 zich voordoen.
De meer gedetailleerde cumulatieve berekening is, zoals in de inleiding reeds is opgemerkt, nodig bij het nemen van besluiten waarbij moet worden getoetst of de grenswaarden voor zwevende deeltjes niet worden overschreden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij besluiten tot verlening van een omgevingsvergunning milieu, een omgevingsvergunning beperkte milieutoets of een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning. Artikel 73, tweede lid, verplicht het bevoegd gezag alleen tot het uitvoeren van de meer gedetailleerde cumulatieve berekening wanneer de omstandigheden die worden genoemd in dit nieuwe lid zich voordoen.
Het zal voor het bevoegde gezag extra tijd kosten om een meer gedetailleerde cumulatieve berekening uit te voeren. Deze extra tijd zal echter wel beperkt zijn. De meeste gemeenten gebruiken het rekenmodel ISL3a voor de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen. Bij inwerkingtreding van dit besluit zal de ‘NSL-monitoringstool' uitgerust zijn met een exportfunctie voor veehouderijgegevens in ISL3a-formaat. Het bevoegd gezag kan met dit bestand alle veehouderijen die zij ingevoerd hebben voor de monitoring inlezen in ISL3a als ‘standaardbron’. De relevante veehouderijen kunnen dan eenvoudig aan de berekening als ‘standaardbron’ worden toegevoegd. Het bevoegde gezag moet dan alleen nog controleren of de ingevoerde gegevens nog actueel zijn en deze waar nodig aanpassen. Het gaat dan om vergunningen die zijn gewijzigd na de laatste monitoringsronde die in het kader van het NSL heeft plaatsgevonden. Hiermee zal de tijd die nodig is voor de meer gedetailleerde cumulatieve berekening worden gereduceerd.
Nu het tweede lid van artikel 73 alleen in een beperkt aantal gevallen verplicht tot het uitvoeren van een meer gedetailleerde cumulatieve berekening en de tijd die hiermee gemoeid is beperkt is, zijn de uitvoeringslasten voor het bevoegd gezag gering. Omdat mogelijke overschrijdingen nu vooraf worden onderkend, krijgt het bevoegd gezag niet na de jaarlijkse monitoring in het kader van het NSL te maken met nieuw op te lossen knelpunten. De wijziging heeft geen effect op de handhavingslasten. Wanneer tot handhaving wordt overgegaan is van belang voor welke activiteiten een omgevingsvergunning is verleend en wordt niet opnieuw berekend of bij de uitvoer van deze activiteiten aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes wordt voldaan. Dit betekent dat in het kader van de handhaving de meer gedetailleerde cumulatieve toets ook niet aan de orde kan zijn.
De gevolgen voor het milieu zijn positief, omdat met de uitvoer van de meer gedetailleerde cumulatieve berekening wordt voorkomen dat pas bij de jaarlijkse monitoring wordt geconstateerd dat een nieuwe overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes is ontstaan.
De regeling is van 21 augustus 2018 tot 19 september 2018 via de website www.internetconsultatie.nl aan een ieder ter consultatie aangeboden. Deze internetconsulatie heeft 14 reacties opgeleverd. De reacties hebben niet tot een aanpassing van de regeling geleid, wel is de toelichting op een aantal punten aangepast.
Een deel van reacties betrof de beoordeling van individuele situaties of vergunningen. Omdat deze reacties niet zien op de wijziging van de Rbl zal hier verder niet op worden ingegaan. Ook zag een aantal reacties op onderwerpen die geen onderdeel zijn van de wijziging van de Rbl, zoals de problematiek met andere stoffen dan zwevende deeltjes (PM10), de wens om het rekenmodel ISL3a aan te passen of het scheppen van de mogelijkheid om bij de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes onder meer rekening te houden met nieuwe innovatieve ontwikkelingen. Ook op deze reacties wordt om de hiervoor vermelde reden niet verder ingegaan.
In de overige reacties zijn zorgen geuit over de mogelijke verhoging van de lasten voor de betrokken veehouders voor het aanleveren van aanvullende informatie, dan wel de lastenverzwaring voor het bevoegd gezag. Daarnaast is gevraagd naar een onderbouwing van de toegepaste drempels en is verzocht deze aan te passen om de impact van de wijziging van de Rbl te verkleinen. Voorts is de wens geuit voor het opstellen van een handleiding die toegepast kan worden bij het uitvoeren van de meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen. Ook zijn vragen gesteld over de tekst van het nieuwe tweede lid van artikel 73. Daarnaast is de zorg geuit of het omzetten van bedrijfswoningen naar agrarische plattelandswoningen door de wijziging van de Rbl wordt belemmerd.
De verplichting om de meer gedetailleerde cumulatieve berekening uit te voeren richt zich alleen op het bevoegde gezag. Zij dient immers te toetsen of aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes wordt voldaan. Een veehouder levert de gegevens over de eigen veehouderij aan. De veehouder kan, afhankelijk van de te volgen voorbereidingsprocedure, over deze berekening een zienswijze naar voren brengen of deze in bezwaar of beroep aan de orde stellen.
Met de inmiddels al beschikbare exportfunctie van de ‘NSL-monitoringstool’ zal de extra tijd die nodig is voor het uitvoeren van de meer gedetailleerde cumulatieve berekening voor bevoegde gezagen beperkt zijn. Weliswaar zullen de gegevens van recent verleende vergunningen moeten worden gewijzigd, maar dit aantal zal beperkt zijn.
Er kan voor een veehouder wanneer hij wil weten welke oprichtings- of uitbreidingsmogelijkheden hij heeft, aanleiding bestaan om vooraf aan het indienen van een aanvraag een meer gedetailleerde cumulatieve berekening van de concentratie van zwevende deeltjes uit te voeren. Dit is alleen maar het geval als er veehouderijen binnen 500 m liggen en deze een emissiehoeveelheid hebben als genoemd in het tweede lid van artikel 73. De gemeente zal de veehouder moeten voorzien van de gegevens van omliggende veehouderijen. Dit kunnen de gegevens van de exportfunctie van de ‘NSL-monitoringstool’ zijn, zodat deze gegevens direct zijn in te lezen in ISL3a en de extra tijd beperkt zal zijn. Ook zal een veehouder in het algemeen niet vaker dan eenmaal per 5 jaar een aanvraag voor een uitbreiding of wijziging van zijn veehouderij doen.
Voor de afstand van 500 m is gekozen omdat pas op een afstand van meer dan 500 m de bijdrage van een individueel bedrijf voldoende gerepresenteerd is in de GCN-kaarten. Bedrijven met een hoge fijnstofemissie, meer dan 500 kg, leveren ook op deze afstand nog een bijdrage aan de achtergrondconcentratie van enkele microgrammen/m3. Deze bijdrage kan worden onderschat wanneer voor het vaststellen van de achtergrondconcentratie alleen wordt uitgegaan van de GCN-kaarten. De afstand van 500 m kan daarom niet naar beneden worden bijgesteld. De drempels van 500 en 800 kg zijn, in samenhang met een achtergrondconcentratie van meer of minder dan 27 µg/m3, gebaseerd op de invoergegevens die worden gehanteerd bij de jaarlijkse monitoring in het kader van het NSL. Voor de monitoring is beoordeeld dat bij deze emissies sprake kan zijn van een wezenlijke bijdrage aan de achtergrondconcentratie. Ook bij een lage achtergrondconcentratie kan het voorkomen dat wanneer twee veehouderijen met een hoge fijnstofemissie binnen een afstand van 500 m van elkaar zijn gelegen de grenswaarden voor zwevende deeltjes worden overschreden. Daarom is ook een meer gedetailleerde cumulatieve beoordeling nodig bij een lage achtergrondconcentratie.
Ter ondersteuning van zowel het bevoegd gezag als de veehouders zal via de website van InfoMil een handleiding beschikbaar worden gesteld over de wijze waarop de meer gedetailleerde cumulatieve toetsing kan worden uitgevoerd. Deze handleiding beschrijft de te volgen stappen van een meer gedetailleerde cumulatieve berekening. Daarnaast bevat zij een instructie voor het gebruik van de dubbeltellingcorrectietool. Ook gaat de handleiding in op bijzondere situaties.
De artikelsgewijze toelichting is naar aanleiding van de opgeworpen vragen over de tekst van het nieuwe tweede lid aangepast.
Bij het omzetten van een bedrijfswoning naar een agrarische plattelandswoning moet ook een meer gedetailleerde cumulatieve berekening worden uitgevoerd wanneer de omstandigheden zich voordoen als genoemd in het tweede lid van artikel 73 van de Rbl. In een enkel geval zal dit een andere uitkomst geven en zal omzetting niet mogelijk zijn. Hiermee wordt voorkomen dat de bewoners van een agrarische plattelandswoning en omliggende veehouderijen worden geconfronteerd met een nieuwe overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes.
Onderdeel a van het nieuw opgenomen tweede lid bij artikel 73 ziet op de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen met een emissie van zwevende deeltjes van meer dan 800 kg, waarbij binnen 500 m andere veehouderijen liggen met een emissie van meer dan 800 kg per jaar. Het bevoegd gezag is onder deze omstandigheden verplicht bij de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes de kenmerken van de emissie van deze omliggende veehouderijen te betrekken. Dit betekent dat per bron (stal of deel van een stal) de emissie, de emissiepunthoogte, de diameter van het emissiepunt, de ligging van het emissiepunt of geometrisch gemiddelde van de emissiepunten, de oriëntatie en de gemiddelde gebouwhoogte moeten worden ingevoerd. Dit zijn de invoergegevens die ook in de rekenmodellen, zoals ISL3a, moeten worden ingevoerd voor de veehouderij waarvoor de berekening van de vaststelling van de concentratie van zwevende deeltjes plaatsvindt. De ‘veehouderij waarop de berekening betrekking heeft’ is dus de veehouderij waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes wordt voldaan. Bij een aanvraag om omgevingsvergunning milieu is dat de veehouderij van de aanvrager.
Onderdeel b van het nieuw opgenomen tweede lid bij artikel 73 ziet op de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes bij veehouderijen met een emissie van zwevende deeltjes van meer dan 500 kg, waarbij binnen 500 m andere veehouderijen liggen met een emissie van meer dan 500 kg per jaar maar alleen als de achtergrondconcentratie meer is dan 27 µg/m3. Het gaat dan om de achtergrondconcentratie ter plaatse van de veehouderij waarop de berekening betrekking heeft. Dit is, zoals hiervoor reeds is opgemerkt, de veehouderij waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes wordt voldaan. Het bevoegd gezag is onder deze omstandigheden verplicht bij de berekening van de concentratie van zwevende deeltjes de kenmerken van de emissie van deze omliggende veehouderijen te betrekken. Dit betekent wederom dat de gegevens zoals hiervoor genoemd moeten worden meegenomen in de berekening.
Met de inwerkingtreding op 1 januari 2019 is aangesloten bij een volgens artikel 4.17, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving voor ministeriële regelingen geldend vast verandermoment. Van de volgens artikel 4.17, vierde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving in dit geval geldende termijn van drie maanden tussen de publicatiedatum en de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling is afgeweken. Deze afwijking is geoorloofd omdat het milieu met de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling wordt beschermd en hiermee dus aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen worden voorkomen als bedoeld in artikel 4.17, vijfde lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tevens is het bevoegd gezag tijdig geïnformeerd over de inhoud van de regeling. Om deze reden is niet voorzien in overgangsrecht. Bij alle besluiten die na 1 januari 2019 genomen worden, moet de meer gedetailleerde cumulatieve berekening worden uitgevoerd, ook als de aanvragen hiervoor voor 1 januari 2019 zijn ingediend.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-69461.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.