Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2018, 68771 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2018, 68771 | Overig |
maakt bekend dat het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering als bedoeld in de artikelen 4.27 en 4.28 van de Arbeidsomstandighedenregeling door de Stichting Ascert op 15 november 2018 is vastgesteld. Het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking.
Deze bekendmaking zal met het certificatieschema en de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 29 november 2018
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark
Vastgesteld door de Stichting Ascert op 15 november 2018
In dit certificatieschema wordt verstaan onder:
bedrijf dat bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een Procescertificaat Asbestinventarisatie of een Procescertificaat Asbestverwijdering;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
asbesttoepassing of asbestverontreinigingen;
toepassing waarin asbest is verwerkt;
materiaal dat op basis van een visuele beoordeling als mogelijk asbesthoudend is beoordeeld;
asbesthoudend stof of restanten asbesthoudend materiaal;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Stichting Ascert, statutair gevestigd te Wageningen, zijnde de schemabeheerder, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
samenstel van constructieve elementen die een gebouw zijn stabiliteit geven;
onverwachte gebeurtenis die kan leiden tot ernstige risico’s voor de werk- en leefomgeving;
register dat door de beheerstichting wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instellingen vastleggen op grond van artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel l, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
eerste, tweede of derde periode van twaalf maanden na de ingangsdatum van een procescertificaat;
groep van ondernemingen die onder gezamenlijke leiding staan en als een eenheid optreden of rechtspersonen die via een aandeelhouderschap zijn verbonden;
constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de leefomgeving en waarin een onderdruk in stand wordt gehouden;
maatregel die gericht is op het blijvend wegnemen van de oorzaak van een opgetreden afwijking;
persoon die in het bezit is het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 1 bedoeld in artikel 4.27, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenregeling;
persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 2 bedoeld in artikel 4.27, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenregeling;
persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig toezichthouder asbestverwijdering bedoeld in artikel 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling;
deskundig inventariseerder asbest als bedoeld in artikel 4.54a, zevende lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
eindbeoordeling na asbestverwijdering volgens NEN 2990;
maatregel die gericht is op het verhelpen van een opgetreden afwijking;
moederonderneming van één onderneming of meerdere ondernemingen;
door de Raad voor Accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling verricht;
Landelijk Asbestvolgsysteem, webportaal waarin informatie over het proces van asbestinventarisatie, asbestverwijdering, eindbeoordeling en afvoer van asbest wordt ingevoerd en opgeslagen via https://www.asbestvolgsysteem.nl;
NEN-ISO 16000-27:2014, algemene criteria voor bepaling van de neergestreken stofvezels op oppervlakken door scanning elektronenmicroscopie;
NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012, algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO/IEC 17065:2012, eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO 19011:2011, richtlijnen voor het uitvoeren van audits van managementsystemen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN 2939:2008 Ontw.nl: Ontwerpnorm werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken
NEN 2990:2012 inclusief de NEN Interim-regeling eindcontrole na een asbestsanering in risicoklasse 2A, Algemene eisen voor Lucht – Eindcontrole na asbestverwijdering, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN 2991:2015, algemene eisen uitgegeven voor bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-5896:2003, kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatie microscopie, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die de asbestinventarisatie of de asbestverwijdering opdraagt;
asbesthoudend materiaal dat niet in het asbestinventarisatierapport is vermeld;
het aantal manuren dat met adembescherming is gewerkt gedeeld door zes;
certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, verstrekt aan een persoon;
certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, verstrekt aan een bedrijf;
adres waar de asbestinventarisatie of asbestverwijdering plaatsvindt;
beoordeling van de risico’s van de aanwezige asbestconcentraties uitgevoerd overeenkomstig de NEN 2991;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.44 en 4.46 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.48 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
nadere uitwerking van een eis uit deze bijlage in een interpretatiedocument of protocol dat na afstemming met de minister wordt vastgesteld door de beheerstichting;
protocol voor het valideren van werkmethoden of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risicoklasse, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;
protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijdering, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;
protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 26 oktober 2016;
protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit niet is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 26 oktober 2016;
stoffen manager asbest risico-indelingstechniek, een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald, uitgegeven door de beheerstichting;
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die:
a. een belang houdt in het kapitaal;
b. stemrecht kan uitoefenen in de algemene vergadering;
c. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen;
d. begunstigde is van een deel of het gehele vermogen; of
e. een bijzondere zeggenschap heeft over het vermogen;
onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in een risicoklasse in te delen overeenkomstig de SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert;
het rekenkundig aantal maal per uur dat de lucht in het containment volledig wordt ververst;
onderdeel van een bedrijf dat is gevestigd in een afzonderlijk gelegen kantoor of andere bedrijfsruimte of complex van bedrijfsruimten, waarin of van waaruit het bedrijf zelfstandig dienstverlenende activiteiten uitvoert op het gebied van asbestinventarisatie of asbestverwijdering;
afgebakende ruimte of afgebakend gebied op een projectlocatie waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt.
In of bij de aanvraag voor een procescertificaat verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden aan de certificerende instelling:
a. een uittreksel van de inschrijving van de aanvrager in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;
b. het toepassingsgebied waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;
c. een actuele verklaring getekend door alle bestuurders van de aanvrager met daarin een beschrijving van de volgende onderdelen:
1°. de namen en functies van de bestuurders van de aanvrager;
2°. de namen en functies van de leden van de directie;
3°. indien de aanvrager geen naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van de aanvrager en de uiteindelijk belanghebbenden bij de aanvrager;
4°. de bij de aanvrager aanwezige certificaten op het gebied van asbest;
5°. indien van toepassing, de vestigingen van de aanvrager waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;
6°. indien van toepassing, het concern waarvan de aanvrager deel uitmaakt; en
7°. een verklaring dat de aanvrager niet betrokken is geweest bij een onderneming waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken; en
d. in geval van een aanvraag bij een andere certificerende instelling de verslagen van beoordelingen, bedoeld in artikel 66, van de afgelopen drie jaar.
1. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestinventarisatie door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij alle vestigingen ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle vestigingen ieder ten minste 1000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.
2. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestverwijdering door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij in iedere vestiging ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elke vestiging ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.
3. Het bezit van meerdere procescertificaten overeenkomstig het eerste en tweede lid is alleen toegestaan wanneer deze procescertificaten zijn afgegeven door dezelfde certificerende instelling.
1. De certificaathouder verleent medewerking aan beoordelingen van de certificerende instelling, inspecties van de toezichthoudende overheidsinstellingen en beoordelingen door de Raad voor Accreditatie.
2. De certificaathouder meldt onmiddellijk aan de certificerende instelling:
a. wijzigingen van zijn adres- en contactgegevens;
b. wijzigingen van bestuurders van de onderneming;
c. wijzigingen van leden van de directie; en
d. indien de certificaathouder geen naamloze vennootschap is, wijzigingen van de eigenaren van de onderneming en de uiteindelijk belanghebbenden bij de onderneming.
De certificaathouder neemt nadat de certificerende instelling hem een door haar getrokken conclusie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, heeft gezonden die leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel en hij geen zienswijze indient zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid, of nadat de certificerende instelling hem het besluit heeft gezonden omtrent het treffen van een maatregel als bedoeld in artikel 71, derde lid, de noodzakelijke adequate herstelmaatregelen of corrigerende maatregelen en rapporteert daarover aan de certificerende instelling:
a. binnen twaalf weken in geval van een afwijking uit de categorie IV, zoals bepaald in bijlage 2;
b. binnen acht weken in geval van een afwijking uit de categorie III, zoals bepaald in bijlage 2;
c. binnen twee weken in geval van een afwijking uit de categorie II, zoals bepaald in bijlage 2; en
d. binnen vier weken in geval zijn procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst op grond van artikel 70, vijfde lid.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft ten minste één DIA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst tussen de DIA en het asbestinventarisatiebedrijf.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van het bedrijf met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van het bedrijf en de uiteindelijk belanghebbende bij het bedrijf; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestinventarisatiebedrijf deel uitmaakt.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over actuele kennis inzake:
a. asbesthoudende materialen; en
b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.
1. Asbestinventarisatie wordt niet in combinatie met asbestverwijdering binnen één onderneming uitgevoerd.
2. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf en bij een asbestverwijderingsbedrijf;
b. bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en van een asbestverwijderingsbedrijf;
c. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
d. bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf; en
e. uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van twee asbestinventarisatiebedrijven, tenzij sprake is van een concern en alle bedrijven ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle bedrijven ieder ten minste 1.000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.
3. Op een zelfde projectlocatie:
a. zijn personen die betrokken zijn bij het uitvoeren van asbestinventarisatie niet tevens betrokken bij het uitvoeren van asbestverwijdering of bij de eindbeoordeling; en
b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.
4. Een asbestinventarisatiebedrijf dat asbestinventarisatie uitbesteedt aan een ander asbestinventarisatiebedrijf verifieert dat dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestinventarisatie.
1. De werknemers van het asbestinventarisatiebedrijf worden door het bedrijf ondersteund om bij de uitvoering van de asbestinventarisatie tot een onafhankelijk oordeel te komen.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een gedragscode voor zijn werknemers. In de gedragscode komen ten minste de volgende onderwerpen aan de orde:
a. de werkhouding bij het omgaan met opdrachtgevers en hun werknemers, bewoners, gebruikers en derden;
b. hoe te handelen in situaties waarbij een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners of gebruikers van een bouwwerk of object;
c. hoe de werknemers geconstateerde gevaarlijke situaties op de projectlocatie bekend maken aan de verantwoordelijken binnen het asbestinventarisatiebedrijf;
d. hoe te handelen indien de opdrachtgever een aanbeveling tot het uitvoeren van een risicobeoordeling niet opvolgt; en
e. de wijze waarop toezichthoudende overheidsinstellingen worden geïnformeerd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een technisch eindverantwoordelijke voor de asbestinventarisatie en het ondertekenen van het asbestinventarisatierapport.
2. De technisch eindverantwoordelijke voldoet aan de volgende eisen:
a. hij is DIA;
b. hij voert ten minste tien inventarisaties per jaar zelf uit of heeft ten minste drie jaar relevante werkervaring in asbestinventarisaties; en
c. hij beschikt over kennis van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestinventarisatiebedrijf.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12, volledig is geïmplementeerd en effectief is.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:
a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;
b. de regelgeving inzake asbest;
c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;
d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en
e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestinventarisatie en de uitwerking vormt van alle eisen die in deze bijlage aan het asbestinventarisatiebedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.
2. Het kwaliteitssysteem van het asbestinventarisatiebedrijf is vastgelegd in een kwaliteitshandhoek dat ten minste de volgende elementen bevat:
a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestinventarisatiebedrijf;
b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;
c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestinventarisatiebedrijf;
d. een organogram van het asbestinventarisatiebedrijf;
e. indien van toepassing, informatie over de positie van de inspectie-instelling binnen het concern;
f. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:
1°. de leden van de directie;
2°. de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9;
3°. de DIA, bedoeld in artikel 6, tweede lid;
4°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;
g. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;
h. de procedures voor interne beoordelingen;
i. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 15;
j. de beschreven veiligheidsinstructies;
k. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en
l. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat:
a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g tot en met l, worden gevolgd;
b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;
c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn geautoriseerd door de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;
d. de vervallen kwaliteitsdocumenten apart worden bewaard; en
e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.
4. De directie van het asbestinventarisatiebedrijf beoordeelt ten minste eenmaal per certificatiejaar het kwaliteitssysteem op zijn effectiviteit, waarbij:
a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf; en
b. deze personen niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces en de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem en een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde personen.
5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf worden vastgelegd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren asbestinventarisatiewerkzaamheden.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt aan zijn werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.
3. De arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie van het asbestinventarisatiebedrijf verkeren in een dusdanig goede staat dat de asbestinventarisatiewerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.
4. De kwaliteitsbepalende arbeidsmiddelen van het asbestinventarisatiebedrijf zijn van een unieke code voorzien.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de arbeidsmiddelen voor het uitvoeren van de asbestinventarisaties naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat alle in te zetten arbeidsmiddelen, voor zover van toepassing, voorafgaand aan het gebruik herleidbaar zijn gekeurd dan wel zijn gekalibreerd volgens een van tevoren opgesteld keurings- of kalibratieschema.
7. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een beschreven procedure voor de situatie waarin geconstateerd is dat de gebruikte of te gebruiken arbeidsmiddelen defect zijn.
8. Defecte arbeidsmiddelen worden buiten bedrijf gesteld en voorzien van een duidelijke aanduiding.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit aan de volgende eisen is voldaan:
a. de DIA beschikt over en maakt gebruik van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;
b. ten minste één keer per twaalf maanden is een erkende facefit-test uitgevoerd volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;
c. op de projectlocatie is het facefit-testcertificaat van de DIA beschikbaar;
d. de resultaten van de facefit-test worden in het personeelsdossier van de DIA bewaard;
e. de DIA heeft deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en heeft binnen twaalf weken daarna het certificaat behaald;
f. de DIA onderhoudt de adembeschermingsmiddelen goed en houdt deze schoon; en
g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma adembescherming van de DIA is op de projectlocatie beschikbaar.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf ziet erop toe dat de DIA zijn persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Een asbestinventarisatiebedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:
a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn; en
b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf voert ten behoeve van het opstellen van een asbestinventarisatieplan een vooronderzoek uit.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf verzoekt ten behoeve van het vooronderzoek aan zijn opdrachtgever:
a. de relevante documenten, waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven, beschikbaar te stellen; en
b. de mogelijkheid te bieden om bij werknemers en voormalige werknemers van de opdrachtgever, bewoners en gebruikers informatie in te winnen voor zover dit relevant kan zijn voor de asbestinventarisatie.
3. Het vooronderzoek omvat ten minste het inventariseren en het beoordelen van bouwtekeningen, tekeningen van procesinstallaties en andere documenten die relevant zijn voor de asbestinventarisatie.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt op basis van het vooronderzoek een asbestinventarisatieplan op dat wordt voorzien van een unieke projectcode.
2. Het asbestinventarisatieplan bevat:
a. een beschrijving van het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid die op asbest wordt onderzocht;
b. de informatie uit het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16;
c. de gekozen methode van asbestinventarisatie en de verantwoording hoe met deze methode de emissie van asbest zo veel mogelijk wordt voorkomen;
d. een overzicht van de noodzakelijke arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie; en
e. een lijst met aandachtspunten voor de uitvoering van de asbestinventarisatie.
3. Het asbestinventarisatieplan is tijdens de asbestinventarisatie aanwezig op de projectlocatie.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt voorafgaand aan de uitvoering van een asbestinventarisatie van een bouwwerk, object of installatietechnische eenheid vast of alle noodzakelijke voorbereidingen zijn getroffen.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf wijst een DIA aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt ten minste een werkdag voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie in het LAVS, tenzij het gaat om:
a. werkzaamheden met een spoedeisend karakter;
b. een calamiteit; of
c. sprake is van het vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal overeenkomstig artikel 42.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt wijzigingen van de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie onmiddellijk in het LAVS.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt de projectgegevens in het LAVS indien de opdrachtgever dit niet heeft gedaan.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de DIA voor het begin van de asbestinventarisatie controleert en waarborgt dat:
a. het asbestinventarisatieplan en de overige documenten die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn;
b. het asbestinventarisatieplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie; en
c. het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid overeenkomen met de vooraf opgegeven kenmerken.
7. De resultaten van de in het zesde lid bedoelde controle worden door de DIA geregistreerd.
8. Indien uit de controle blijkt dat niet wordt voldaan aan de in het zesde lid, onderdeel b en c genoemde eisen, wordt het asbestinventarisatieplan door het asbestinventarisatiebedrijf aangepast.
9. Bij werkzaamheden met een spoedeisend karakter meldt het asbestinventarisatiebedrijf voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie in het LAVS.
10. Bij een calamiteit of bij het vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal overeenkomstig artikel 42:
a. mag, in afwijking van het derde lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestinventarisatie worden begonnen;
b. vindt de melding aan de certificerende instelling zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestinventarisatiewerk plaats; en
c. wordt bij de melding en in het asbestinventarisatierapport aangegeven wat de noodzaak is voor een spoedinventarisatie.
1. Een asbestinventarisatie omvat ten minste het gebied dat na de verwijdering van de asbesthoudende materialen visueel geïnspecteerd wordt als onderdeel van de eindbeoordeling met uitzondering van de eventuele transitroute, zijnde de route tussen de transitsluis en de decontaminatie-unit.
2. De asbestinventarisatie wordt uitgevoerd door de DIA.
3. Bij de uitvoering van een asbestinventarisatie worden ten minste maatregelen genomen overeenkomstig artikel 17, tweede lid, onderdeel c, om verspreiding van asbest te voorkomen.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de in te zetten arbeidsmiddelen voorafgaand aan het gebruik door de DIA worden gecontroleerd.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de DIA de werkzaamheden conform het inventarisatieplan uitvoert.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat actuele versies van alle werkinstructies, normen, procedures, registratieformulieren en referentiegegevens die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn.
7. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat waarnemingen en andere bij de asbestinventarisatie verkregen gegevens die noodzakelijk zijn voor het kunnen opstellen van een geschikt asbestinventarisatierapport tijdens de inventarisatie worden geregistreerd.
8. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat elke afwijking van het asbestinventarisatieplan of onregelmatigheid die door de DIA zelf wordt opgemerkt of onder zijn aandacht wordt gebracht door de DIA wordt vastgelegd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat van elk aanwezige type asbestverdacht materiaal een representatief materiaalmonster wordt genomen. Deze verplichting geldt niet bij objecten waarvan uit geraadpleegde documentatie aantoonbaar blijkt:
a. welke soorten asbest in het object verwerkt zijn en wat de percentages asbest zijn; of
b. dat er asbest in het object verwerkt is en voor SMART geen analyseresultaten nodig zijn om de risicoklasse te bepalen.
2. Monstername geschiedt door een DIA.
3. Van materialen waarin het asbest niet homogeen aanwezig is, worden meerdere materiaalmonsters genomen.
4. Een genomen monster wordt geregistreerd en voorzien van een unieke codering. De plaatsen waar de monsters genomen zijn, worden vastgelegd in een overzichtstekening.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat zijn werknemers betrokken bij de bemonstering van materialen de volgende maatregelen nemen:
a. zij dragen voor de situatie geschikte beschermingsmiddelen;
b. zij dragen adembeschermingsmiddelen bestaande uit ten minste een halfgelaatsmasker met P3 filter;
c. zij bakenen de plaats van monsterneming af van de omgeving;
d. zij nemen doeltreffende bronmaatregelen tijdens het nemen van een materiaalmonster door middel van puntafzuiging met behulp van een asbeststofzuiger, dan wel bevochtiging of het intapen van de bron;
e. zij impregneren de ontstane breukvlakken;
f. zij brengen een merkteken aan bij de plaats waar een monster is genomen zodanig dat deze plaats herkenbaar is;
g. zij verpakken een monster zodanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij het transport;
h. zij reinigen de arbeidsmiddelen die bij de monstername zijn gebruikt of behandelen deze als asbesthoudend afval; en
i. zij reinigen de omgeving van de locaties waar de materiaalmonsters genomen zijn na afloop van de bemonstering.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf laat een materiaalmonster als bedoeld in het eerste lid analyseren overeenkomstig de NEN 5896 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium.
1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf beschadigd asbestverdacht materiaal aantreft, worden de volgende aspecten beoordeeld en beschreven:
a. de omvang en mate van beschadiging van het asbestverdacht materiaal; en
b. de omvang en verspreiding van de visueel waarneembare restanten asbestverdacht materiaal;
2. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbestverdacht materiaal binnen een bouwwerk, informeert het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever hierover en breidt het asbestinventarisatiebedrijf na opdracht door de opdrachtgever het asbestinventarisatieonderzoek uit met een inkadering door middel van:
a. het nemen van representatieve kleefmonsters per ruimte of gebied overeenkomstig de NEN 2991; en
b. een analyse van deze kleefmonsters overeenkomstig de NEN-ISO 16000-27 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium, als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
3. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er naast de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal sprake is van een ernstige verontreiniging die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde informeert het asbestinventarisatiebedrijf onmiddellijk de opdrachtgever hierover en beveelt het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever aan om onmiddellijk maatregelen te treffen waaronder het laten uitvoeren van een risicobeoordeling, en bij een in gebruik zijnd bouwwerk het op de hoogte stellen van de toezichthoudende overheidsinstelling als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
4. Bij een mogelijke ernstige verontreiniging door niet hechtgebonden asbestverdachte materialen die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde, geschiedt een asbestinventarisatie met gebruikmaking van ten minste een volgelaatmasker met aanblaasunit, beschermende kleding en veiligheidsschoeisel en met gebruikmaking van een decontaminatie-unit.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op met daarin een beschrijving van de asbesthoudende materialen met inachtneming van de reikwijdte, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en de geschiktheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.
2. Indien de asbestinventarisatie niet het gebied kan omvatten zoals vereist op grond van artikel 19, eerste lid, mag van deze eis worden afgeweken, mits:
a. er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van deze eis; en
b. het afwijken en de motivatie hiervan in de samenvatting van het rapport zijn opgenomen.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op waarbij op het titelblad in ieder geval is opgenomen:
a. de naam en het certificaatnummer van het asbestinventarisatiebedrijf;
b. de naam van de opdrachtgever;
c. de adresgegevens van de projectlocatie;
d. de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen:
1°. het gehele bouwwerk of het gehele object;
2°. een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object;
3°. het bouwwerk of het object en het gebied rondom het bouwwerk of het object; of
4°. uitsluitend het gebied rondom het bouwwerk of het object;
e. de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen:
1°. niet geschikt voor asbestverwijdering, risicobeoordeling noodzakelijk;
2°. geschikt voor uitsluitend de verwijdering van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal;
3°. geschikt voor renovatie zonder de bouwkundige integriteit aan te tasten; of
4°. geschikt voor volledige renovatie of totaalsloop;
f. de naam van de DIA, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en zijn certificaatnummer;
g. de naam van de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9 en zijn certificaatnummer; en
h. een unieke projectcode met versienummer van het asbestinventarisatierapport.
4. Het asbestinventarisatierapport bevat een samenvatting waarin ten minste is opgenomen:
a. een nadere specificatie van de reikwijdte van de asbestinventarisatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d; en
b. een nadere specificatie van de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.
5. Het asbestinventarisatierapport bevat alle resultaten van het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16.
6. Het asbestinventarisatierapport bevat een overzicht van al het aangetroffen asbesthoudende materiaal met vermelding van:
a. een uniek bronnummer;
b. een beschrijving van het asbesthoudende materiaal;
c. de plaats waar het asbesthoudende materiaal is aangetroffen;
d. het soort asbesthoudend materiaal;
e. de in de genomen materiaalmonsters aangetroffen asbestsoorten;
f. het percentage van de asbestsoorten in de materiaalmonsters;
g. de identificatiecode van het analysecertificaat dat bij het asbesthoudende materiaal hoort;
h. de mate van beschadiging van de aangetroffen asbesttoepassingen;
i. de mate van verwering van de aangetroffen asbesttoepassingen, aangeduid met de kwalificatie niet verweerd, licht verweerd of ernstig verweerd;
j. de hoeveelheid van de aangetroffen asbesttoepassingen;
k. hoe de asbesttoepassingen bevestigd zijn;
l. de risicoklasse 1, 2 of 2A die is gebaseerd op de SMART waaronder het asbesthoudende materiaal verwijderd moet worden; en
m. specifieke opmerkingen die van belang zijn voor een veilige verwijdering van het asbesthoudende materiaal.
7. Het asbestinventarisatierapport bevat tekeningen met daarop aangegeven:
a. de locaties en afmetingen van alle onderzochte ruimten, gebieden of installaties; en
b. de plaatsen waarop asbesthoudende materialen zijn aangetroffen.
8. Het asbestinventarisatierapport bevat foto’s, waaronder per asbesttoepassing ten minste een overzichtsfoto en een detailfoto van de plaats waar het monster genomen is.
9. Het asbestinventarisatierapport bevat de SMART-risicoclassificaties met de gegevens, bedoeld in het vijfde lid, die overeenkomen met de aangetroffen situatie.
10. Het asbestinventarisatierapport bevat de analysecertificaten.
11. Indien bij de asbestinventarisatie hechtgebonden asbesthoudende toepassingen of restanten hiervan zijn aangetroffen die zich bevinden in een ruimte die ligt onder een asbesthoudend dak bestaande uit golfplaten of dakbeschot en deze toepassingen na het verwijderen van dat dak volledig en in direct contact staan met de open lucht, mogen deze toepassingen in het inventarisatierapport onder de verwijderingstechniek openluchtcondities gerapporteerd worden mits:
a. de toepassingen los liggen of door middel van demontage te verwijderen zijn, waarbij breuk van de asbesttoepassing wordt voorkomen; en
b. in het inventarisatierapport is aangegeven dat voorafgaand aan de verwijdering van deze toepassingen onder openluchtcondities het asbesthoudende dak geheel verwijderd moet zijn.
12. Indien bij de asbestinventarisatie hechtgebonden asbesthoudende toepassingen zijn aangetroffen die zich bevinden in een ruimte waarbij ten minste één gevel geheel of gedeeltelijk open is, mogen deze hechtgebonden asbesthoudende toepassingen in het inventarisatierapport onder de verwijderingstechniek openluchtcondities gerapporteerd worden mits:
a. de diepte van de ruimte, gezien vanaf de open gevel, minder dan 50% bedraagt van de breedte van de ruimte;
b. het oppervlak van de opening in deze open gevel ten minste 50% daarvan bedraagt; en
c. de opening niet mag zijn aangebracht met als doel om een openluchtsituatie te creëren.
13. Indien de risicoklasse gebaseerd is op een validatieonderzoek wordt het rapport van dat onderzoek als bijlage opgenomen in het asbestinventarisatierapport.
14. Indien tijdens de asbestinventarisatie asbesthoudend materiaal is aangetroffen dat buiten het toepassingsgebied van dit certificatieschema valt, wordt dit in het asbestinventarisatierapport vermeld met de aanbeveling aan de opdrachtgever tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
15. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat het opgestelde asbestinventarisatierapport door de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9, wordt gedateerd en ondertekend.
16. Correcties op of toevoegingen aan het asbestinventarisatierapport die plaatsvinden na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden verwerkt en onderbouwd in een herzien asbestinventarisatierapport waarin is aangegeven welke toepassingen nog aanwezig zijn en welke reeds verwijderd zijn en dat wordt opnieuw ondertekend door een technisch eindverantwoordelijke als bedoeld in artikel 9.
17. Indien correcties op of toevoegingen aan het asbestinventarisatierapport vooraf zijn gegaan door een bezoek aan de projectlocatie moet het rapport de situatie weergeven die op het moment van dit bezoek is aangetroffen.
18. In het asbestinventarisatierapport wordt aangegeven dat het rapport drie jaar geldig is na ondertekening.
19. Het asbestinventarisatiebedrijf bewaart een asbestinventarisatierapport en de overige gegevens van de asbestinventarisatie ten minste tien jaar na de ondertekening ervan.
20. Binnen tien werkdagen na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden de gegevens van de uitgevoerde asbestinventarisatie en het inventarisatierapport ingevoerd en opgeslagen in het LAVS.
1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf een melding krijgt over het vermoedelijk aanwezig zijn van asbesthoudend materiaal dat niet gerapporteerd is in een door hem opgesteld asbestinventarisatierapport, onderzoekt het asbestinventarisatiebedrijf of het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt.
2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal niet valt binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport, meldt het asbestinventarisatiebedrijf dit schriftelijk aan degene die de melding heeft gedaan en bewaart hij een afschrift van dit schrijven samen met de melding in zijn projectdossier.
3. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt, voert het asbestinventarisatiebedrijf een aanvullende asbestinventarisatie uit.
4. Indien uit de aanvullende asbestinventarisatie, bedoeld in het derde lid, blijkt dat sprake is van asbesthoudend materiaal, worden een herzien asbestinventarisatierapport als bedoeld in artikel 22, zestiende lid, en een rapportage met een oorzaakanalyse opgesteld.
5. De rapportage met de oorzaakanalyse bevat ten minste de volgende onderwerpen:
a. een analyse van de oorzaak voor het ontbreken van het asbesthoudende materiaal in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;
b. een analyse of het asbesthoudend materiaal al dan niet opgenomen had moeten worden in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;
c. een analyse of het niet rapporteren van het asbesthoudend materiaal een incident betreft of structureel van aard is;
d. welke corrigerende maatregelen binnen het asbestinventarisatiebedrijf zijn genomen; en
e. op welke wijze en binnen welke termijn de in onderdeel d bedoelde corrigerende maatregelen worden getoetst op effectiviteit.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde corrigerende maatregelen effectief zijn.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf is ingeschreven in het handelsregister bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf realiseert ten minste 70 pakdagen per jaar en heeft ten minste één DTA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst tussen de DTA en het asbestverwijderingsbedrijf.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van het bedrijf met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van het bedrijf en van de uiteindelijk belanghebbenden bij het bedrijf; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestverwijderingsbedrijf deel uitmaakt.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.
5. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over actuele kennis inzake:
a. asbesthoudende materialen; en
b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.
6. Het asbestverwijderingsbedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.
1. Asbestverwijdering wordt niet in combinatie met asbestinventarisatie binnen één onderneming uitgevoerd.
2. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf en bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
b. bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf en van een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
c. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
d. bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling; en
e. uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van twee asbestverwijderingsbedrijven, tenzij sprake is van een concern en in ieder bedrijf ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elk bedrijf ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.
3. Op een zelfde projectlocatie:
a. zijn personen die betrokken zijn bij de asbestverwijdering niet tevens betrokken bij asbestinventarisatie of bij de eindbeoordeling;
b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf; en
c. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het inspectie-instelling.
4. Een asbestverwijderingsbedrijf dat asbestverwijdering uitbesteedt aan een ander asbestverwijderingsbedrijf verifieert dat dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestverwijdering.
1. De werknemers van het asbestverwijderingsbedrijf die de asbestverwijdering uitvoeren respectievelijk hierop toezicht houden, beschikken over geldige persoonscertificaten DAV-1, DAV-2 respectievelijk DTA.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.
Het asbestverwijderingsbedrijf kan een DAV-1 bij asbestverwijdering inzetten indien het asbestverwijderingsbedrijf:
a. is geregistreerd als leerbedrijf in het register van leerbedrijven van de beheerstichting;
b. de DAV-1 op de projectlocatie onder directe begeleiding en toezicht van een DAV-2 of DTA laat werken, waarbij deze DAV-2 of DTA geen andere DAV-1 begeleidt; en
c. een mentor heeft aangesteld die is geregistreerd in het register van mentoren van de beheerstichting en die de DAV-1 begeleidt.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat voor elk asbestverwijderingswerk een DTA wordt benoemd die:
a. verantwoordelijk is voor de controle van het werkplan voor het asbestverwijderingswerk, bedoeld in artikel 36, en de acceptatie daarvan door ondertekening;
b. voortdurend toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden waarbij hij zijn werktaken zo organiseert, dat hij zo nodig voldoende snel kan ingrijpen in het containment en kan optreden bij incidenten of calamiteiten; en
c. feitelijk aanwezig is op de projectlocatie tijdens de uitvoering van de asbestverwijdering tot en met de visuele inspectie van de eindbeoordeling. Indien een luchtmeting deel uitmaakt van de eindbeoordeling is de DTA ook gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig of wijst hij een DAV-2 aan die gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig is.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, is afwezigheid van de DTA of DAV-2 tijdens de luchtmeting toegestaan mits:
a. de inspecteur van de inspectie-instelling het containment verzegeld heeft; en
b. er geen personen aanwezig zijn in de directe omgeving van het containment.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet hoeven te beschikken over een persoonscertificaat DAV-1, DAV-2 of DTA, maar wel in het werkgebied aanwezig zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde asbestverwijderingswerkzaamheden, over de risico’s van het werken met asbest en over beschermende maatregelen tegen blootstelling aan asbest. De instructie gaat ten minste over:
a. de veiligheids- en gezondheidsrisico’s bij het werken binnen het werkgebied;
b. het gebruik, de werking, de controle en het onderhoud van de arbeidsmiddelen en van persoonlijke beschermingsmiddelen;
c. de werkwijze voor het omgaan met asbesthoudende materialen;
d. de procedures bij het betreden en verlaten van het werkgebied waaronder de visuele inspectie van de gebruikte apparatuur; en
e. de calamiteitenprocedures bij het uitvallen van de filteroverdrukinstallatie en bij storingen van andere arbeidsmiddelen.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet direct betrokken zijn bij de asbestverwijdering, maar wel op de projectlocatie aanwezig zijn ten minste over het verbod om het werkgebied te betreden.
3. Registraties van de inhoud van de instructies die ingevolge het eerste lid en tweede gegeven zijn, zijn op de projectlocatie aanwezig, waarbij tevens de namen van degenen, bedoeld in het eerste lid, die instructie ontvangen hebben zijn vastgelegd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.
2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestverwijderingsbedrijf.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32, volledig is geïmplementeerd en effectief is.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:
a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;
b. de regelgeving inzake asbest;
c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;
d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en
e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestverwijdering en de uitwerking vormt van alle eisen die in deze bijlage aan het asbestverwijderingsbedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.
2. Het kwaliteitssysteem van het asbestverwijderingsbedrijf is vastgelegd in een kwaliteitshandhoek dat ten minste de volgende elementen bevat:
a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestverwijderingsbedrijf;
b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;
c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestverwijderingsbedrijf;
d. een organogram van het asbestverwijderingsbedrijf;
e. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:
1°. de leden van de directie;
2°. de DTA, bedoeld in artikel 28;
3°. de DAV-1, bedoeld in artikel 27;
4°. de DAV-2;
5°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;
f. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;
g. de procedures voor interne beoordelingen;
h. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 35;
i. de beschreven veiligheidsinstructies;
j. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en
k. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat:
a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f tot en met k, worden gevolgd;
b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;
c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn voorzien van een autorisatie van de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;
d. de vervallen kwaliteitsdocumenten worden apart bewaard; en
e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.
4. De directie van het asbestverwijderingsbedrijf beoordeelt ten minste eenmaal per certificatiejaar het kwaliteitssysteem op zijn effectiviteit, waarbij:
a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf; en
b. deze personen niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces en de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem en een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde personen.
5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf worden vastgelegd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren werkzaamheden.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf stelt aan de werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestverwijdering.
3. De arbeidsmiddelen voor de uitvoering van de asbestverwijdering verkeren in dusdanig goede staat dat de asbestverwijderingswerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de arbeidsmiddelen die worden ingezet bij het verwijderen van asbest geschikt zijn voor de functie waarvoor ze worden ingezet.
5. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de arbeidsmiddelen voor het uitvoeren van asbestverwijdering naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.
6. De keuring van de arbeidsmiddelen die op basis van hoofdstuk 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter beschikking gesteld worden voor asbestverwijdering vindt plaats overeenkomstig de criteria en frequentie van bijlage 1.
7. De binnen het werkgebied aanwezige arbeidsmiddelen met een cabine zijn voorzien van een filteroverdrukinstallatie.
1. Indien een DAV-1, DAV-2 of DTA kan blootstaan aan een asbestvezelconcentratie hoger dan de toepasselijke grenswaarde, draagt het asbestverwijderingsbedrijf er zorg voor dat, in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aan de volgende eisen is voldaan:
a. hij beschikt over en maakt gebruik van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;
b. hij voert aantoonbaar één keer per twaalf maanden met een volgelaatsmasker een erkende facefit-test uit volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;
c. zijn facefit-testcertificaat is op de projectlocatie beschikbaar;
d. de resultaten van de facefit-test worden in zijn personeelsdossier bewaard;
e. hij heeft deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en binnen twaalf weken daarna het certificaat behaald;
f. hij onderhoudt de adembeschermingsmiddelen goed en houdt ze goed schoon; en
g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma is op de projectlocatie beschikbaar.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf controleert of de DAV-1, DAV-2 en DTA hun persoonlijke adembeschermingsmiddelen overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, gebruiken.
3. De keuring van de adembeschermingsmiddelen die op basis van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter beschikking gesteld worden vindt plaats overeenkomstig de criteria en frequentie van bijlage 1.
Een asbestverwijderingsbedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:
a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn; en
b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn.
Het asbestverwijderingsbedrijf stelt voor het begin van het asbestverwijderingswerk een werkplan op dat is toegespitst op de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden:
a. dat voldoet aan de eisen uit artikel 4.50, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
b. waarin de beschreven verwijderingstechnieken overeenkomen met die uit het asbestinventarisatierapport; en
c. waarin de best bestaande technieken om emissie van asbestvezels naar de lucht zoveel mogelijk te voorkomen zijn beschreven en hoe deze worden toegepast.
1. Indien bij de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden sprake is van ernstige risico’s die niet aan asbest zijn gerelateerd, is een andere werkmethode dan de werkmethode die is opgenomen in het inventarisatierapport uitsluitend toegestaan na goedkeuring van een gecertificeerde hogere veiligheidskundige als bedoeld in artikel 2.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling of een gecertificeerd arbeidshygiënist als bedoeld in artikel 2.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling, beiden in het bezit van Diploma-ADK of certificaat Asbestdeskundige (ADK) of een diploma of certificaat waaruit een gelijkwaardig asbestkennisniveau blijkt.
2. De gecertificeerde hogere veiligheidskundige of de gecertificeerde arbeidshygiënist motiveert schriftelijk waarom de afwijkende werkmethode nodig en verantwoord is, gelet op risico’s die niet asbestgerelateerd zijn.
3. Een afschrift van de schriftelijke motivatie, bedoeld in het tweede lid, is aanwezig op de projectlocatie.
4. Bij toepassing van een afwijkende werkmethode mag niet worden afgeweken van de risicoklasse-indeling uit het asbestinventarisatierapport.
Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor de aanvang van en tijdens de asbestverwijdering de volgende documenten op de projectlocatie aanwezig zijn:
a. een afschrift van de sloopmelding, bedoeld in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 in geval van asbestverwijdering uit een bouwwerk;
b. het geldige asbestinventarisatierapport, bedoeld in artikel 22, dat betrekking heeft op de te verrichten asbestverwijdering, tenzij sprake is van een in artikel 4.54a van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde uitzondering op deze verplichting;
c. het werkplan, bedoeld in artikel 36, aangevuld met een risico-inventarisatie en evaluatie die betrekking hebben op de te verrichten asbestverwijdering en de omstandigheden op de projectlocatie; en
d. het logboek en overige documenten die voor de uitvoering van het asbestverwijderingsproces vereist of noodzakelijk zijn.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA voor het begin van het asbestverwijderingswerk:
a. controleert of alle in artikel 38 bedoelde documenten op de projectlocatie aanwezig zijn; en
b. waarborgt dat het werkplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie.
2. De resultaten van de in het eerste lid genoemde controles worden door de DTA in het logboek geregistreerd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt ten minste twee werkdagen voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd, de eindtijd en de werktijden waarop de asbestverwijdering plaatsvindt in het LAVS.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt wijzigingen van de begintijd, de eindtijd of werktijden van de asbestverwijdering onmiddellijk in het LAVS.
3. Bij een calamiteit die noodzaakt tot directe asbestverwijdering:
a. mag, in afwijking van het eerste lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestverwijdering worden begonnen;
b. vindt de melding in het LAVS zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestverwijderingswerk plaats; en
c. wordt bij de melding aangegeven waarom sprake is van een calamiteit.
4. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden uitgevoerd worden in een lagere risicoklasse die het gevolg is van validatieonderzoek, dan wordt dit in het LAVS opgenomen.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie controleert, waarborgt en toezicht houdt dat:
a. de asbestgerelateerde arbeidsmiddelen goed functioneren en zijn voorzien van een geldig keuringsbewijs;
b. inzake medisch onderzoek wordt voldaan aan de artikelen 4.10a en 4.52 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
c. de getroffen beschermingsmaatregelen passen bij de risicoklasse waarin wordt gewerkt;
d. de personen die het asbest verwijderen in het bezit zijn van het persoonscertificaat DAV-1 of DAV-2 of het persoonscertificaat DTA;
e. de personen die het asbest verwijderen:
1°. werken met een schoon adembeschermingsmiddel;
2°. werken met een passend adembeschermingsmiddel;
3°. in het bezit zijn van een facefit-testcertificaat; en
4°. werken met andere beschermingsmiddelen, waaronder in ieder geval beschermende kleding en veiligheidsschoeisel;
f. de personen die het asbest verwijderen aantoonbaar zijn geïnstrueerd over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling;
g. een adequate decontaminatie van personen en arbeidsmiddelen plaatsvindt overeenkomstig de SCi-directe decontaminatie respectievelijk de SCi-indirecte decontaminatie;
h. het werkgebied en het containment voldoen aan de eisen die hieraan zijn gesteld in het werkplan, bedoeld in artikel 36;
i. de veiligheidsmaatregelen die in het werkplan zijn voorgeschreven passend zijn uitgevoerd en resulteren in een beheerste situatie;
j. de asbestverwijdering wordt uitgevoerd overeenkomstig het werkplan; en
k. onbevoegden het werkgebied niet betreden.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie de in het eerste lid genoemde controles in het logboek registreert.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt een vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal direct aan:
a. de opdrachtgever; en
b. het asbestinventarisatiebedrijf dat het asbestinventarisatierapport voor de projectlocatie heeft opgesteld.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf voert geen werkzaamheden aan het asbestverdachte materiaal uit totdat het asbestinventarisatierapport daartoe is bijgewerkt en het werkplan hierop is aangepast.
3. Indien er sprake is van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal, meldt het asbestverwijderingsbedrijf dit voordat het materiaal verwijderd wordt:
a. onmiddellijk schriftelijk aan de certificerende instelling die het procescertificaat heeft verstrekt aan het asbestinventarisatiebedrijf dat de oorspronkelijke asbestinventarisatie heeft uitgevoerd;
b. onmiddellijk schriftelijk aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.26, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012; en
c. de start en duur van het verwijderingswerk in het LAVS.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor het begin van de werkzaamheden het werkgebied wordt afgebakend, door ten minste:
a. het aanbrengen van waarschuwingsborden met de tekst asbestgevaar op plaatsen die toegang bieden aan het werkgebied;
b. het aanbrengen van een afzetlint met een asbestgevaaraanduiding rondom het werkgebied om zeker te stellen dat onbevoegde personen het werkgebied niet kunnen betreden; en
c. daar waar alleen een afzetlint hiertoe niet voldoende is het nemen van aanvullende maatregelen.
2. De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en het werkplan.
3. Indien een containment wordt toegepast, worden besloten en afgeschermde ruimten op de juiste onderdruk beproefd. Het containment voldoet aan de volgende eisen:
a. een containment is zodanig stevig opgebouwd dat dit ten minste bestand is tegen de voorgeschreven minimale onderdruk van 20 Pascal;
b. een containment is zodanig afgeschermd van de omliggende ruimten dat asbestvezelemissie naar die ruimten wordt voorkomen, ook bij wegvallen van de onderdruk;
c. het ventilatievoud is ten minste 6;
d. tijdens de asbestverwijdering wordt in het containment een onderdruk van ten minste 20 Pascal in stand gehouden. Indien er geen saneringsactiviteiten worden uitgevoerd mag de onderdruk worden verlaagd naar ten minste 10 Pascal met een ventilatievoud van ten minste 4, mits de reden voor de verlaging in het werkplan beschreven is. Deze verlaging is niet toegestaan in de periode tussen de shifttijden;
e. de onderdruk in het containment wordt continu gemeten en:
1° ten minste één keer per uur geregistreerd als de onderdrukwaarde gelijk is aan of boven de minimaal vereiste onderdruk ligt; en
2° ten minste één keer per minuut geregistreerd als de onderdrukwaarde onder de minimaal vereiste onderdruk ligt;
3°. de in het onder 1° en 2° genoemde registraties zijn op de werklocatie beschikbaar;
f. indien de onderdruk tijdens de verwijderingswerkzaamheden onder de minimaal vereiste waarde ligt, volgt een waarschuwingssignaal;
g. wanneer het containment betreedbaar is, wordt een drietraps decontaminatie-unit aan het containment gekoppeld. Indien er geen ruimte beschikbaar is voor een drietraps decontaminatie-unit, wordt een tweetraps decontaminatie-unit aan dat containment gekoppeld waarbij de schone ruimte vervalt. Als er ook geen ruimte beschikbaar is voor de plaatsing van een tweetraps decontaminatie-unit, mag gebruik worden gemaakt van een transit-sluis in combinatie met de transitprocedure. De motivatie voor gebruik van een tweetraps decontaminatie-unit of van de transit-sluis is in het werkplan vastgelegd;
h. indien bij aanvang van of tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden niet voldaan wordt aan de eis van 20 Pascal onderdruk worden de werkzaamheden niet aangevangen of worden zij gestaakt en worden de oorzaken opgespoord en maatregelen genomen voordat de asbestverwijderingswerkzaamheden worden begonnen of hervat. Indien deze maatregelen nog steeds niet leiden tot een onderdruk van ten minste 20 Pascal kan, alleen indien de certificaathouder kan aantonen dat 20 Pascal technisch niet uitvoerbaar is, van deze eis worden afgeweken, mits dit is vastgelegd en is gemotiveerd in het logboek; en
i. de uitgevoerde werkzaamheden in containment zijn vanaf de buitenzijde waar te nemen door middel van een kijkvenster, dan wel door een andere technische maatregel waarmee hetzelfde doel wordt bereikt.
4. Bij verwijdering van asbesthoudend materiaal wordt emissie van asbest zoveel mogelijk voorkomen door:
a. het asbesthoudende materiaal voorzichtig te behandelen;
b. bronmaatregelen te nemen waarbij in ieder geval:
1°. daar waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van demontage waardoor breuk van een asbesttoepassing wordt voorkomen;
2°. daar waar breuk van een asbesttoepassing niet voorkomen kan worden wordt bronafzuiging of bevochtiging toegepast, tenzij dat aantoonbaar technisch niet mogelijk is of het gebruik van bronafzuiging of bevochtiging leidt tot grotere risico’s voor de veiligheid of de gezondheid; en
3°. daar waar sprake is van niet-hechtgebonden asbesttoepassingen of van ernstig verweerde hechtgebonden asbesttoepassingen de te verwijderen toepassing voorafgaand geïmpregneerd wordt met een daarvoor geschikt middel, zodanig dat dit impregneren bij een niet-hechtgebonden toepassing geschiedt totdat deze toepassing verzadigd is, tenzij het impregneren van genoemde asbesttoepassingen aantoonbaar technisch niet mogelijk is of het impregneren aantoonbaar leidt tot grotere risico’s voor de veiligheid of de gezondheid.
5. Indien ondanks alle genomen maatregelen verwacht wordt dat de grenswaarde kan worden overschreden, wordt de blootstelling van de persoon beperkt door duur van de handeling te verkorten zodat de uiteindelijke blootstelling onder de grenswaarde blijft.
6. Tijdens de verwijdering van spuitasbest dat in risicoklasse 2A is ingedeeld wordt de asbestvezelconcentratie in elk containment gemeten volgens de methode in de NEN 2939 waarbij:
a. ten minste drie concentratiemetingen worden verricht die representatief zijn voor de blootstelling van medewerkers in elk containment; en
b. direct adequate maatregelen worden genomen om de blootstelling te verlagen indien uit de metingen in het containment blijkt dat de concentratie aan asbestvezels in de ingeademde lucht boven de grenswaarde ligt.
7. Arbeidsmiddelen en materialen die in het werkgebied aanwezig zijn geweest worden, voordat zij het werkgebied verlaten, ontdaan van asbestverdacht materiaal of als asbesthoudend afval behandeld.
8. In aanvulling op het zevende lid geldt dat arbeidsmiddelen en materialen die in het containment aanwezig zijn geweest, voordat zij het containment verlaten, stofvrij gemaakt worden.
9. Met asbest verontreinigd water wordt voor lozing gefilterd via een filtersysteem met een filterelement met een filterdoorlaat van ten hoogste 5 micron.
10. Onverminderd het tweede lid, is afwijken van het werkplan uitsluitend toegestaan indien:
a. blijvend wordt voldaan aan deze paragraaf; en
b. de afwijkingen worden geregistreerd in het logboek.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat:
a. het asbesthoudende materiaal zo spoedig mogelijk wordt verpakt;
b. verpakking plaatsvindt in een niet-luchtdoorlatende verpakking van zodanige dikte en sterkte dat deze niet scheurt;
c. de verpakking is voorzien van een asbestgevaaretiket;
d. verwijdering van het verpakte asbesthoudend materiaal uit het containment geschiedt via een materiaalsluis;
e. voordat het verpakte asbesthoudende materiaal uit het containment wordt verwijderd de verpakking wordt gereinigd; en
f. het verpakte asbesthoudend materiaal buiten het werkgebied wordt opgeslagen op een alleen voor bevoegde personen toegankelijke locatie.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, kan bij verwijdering van verpakt asbesthoudend materiaal uit een containment gebruik worden gemaakt van de decontaminatie-unit indien uit het inventarisatierapport en het werkplan blijkt dat de totale hoeveelheid van het uit het containment te verwijderen asbesthoudend materiaal minder weegt dan 100 kg en het asbesthoudende materiaal verpakt wordt in handzame pakketten van maximaal 25 kg per stuk.
3. Indien het te verwijderen asbesthoudende materiaal een dusdanige omvang heeft dat het niet via de materiaalsluis kan worden afgevoerd, mag het in afwijking van het eerste lid, onderdeel d en f, in het containment blijven, mits het materiaal inspecteerbaar is en zowel het containment als het asbesthoudende materiaal volledig door de instelling die de eindbeoordeling uitvoert kunnen worden geïnspecteerd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf vergewist zich ervan dat de eindbeoordeling wordt uitgevoerd door een inspectie-instelling overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 4.51a en 4.53c van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de voor de inspectie noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen in het werkgebied in stand blijven en stelt voor de eindbeoordeling arbeidsmiddelen beschikbaar totdat het werkgebied is vrijgegeven door de inspectie-instelling.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA controleert en waarborgt dat:
a. het werkgebied gereed is voor de eindbeoordeling door de inspectie-instelling; en
b. de rapportage van de eindbeoordeling door de inspectie-instelling is ondertekend.
4. Na een afkeur van het werkgebied door de inspectie-instelling registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen voordat de eindbeoordeling opnieuw door die inspectie-instelling wordt uitgevoerd. Ook in geval de inspectie-instelling een eenvoudige visuele afwijking constateert conform de NEN 2990, registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen.
1. Indien het asbestverwijderingsbedrijf geen zorg draagt voor de afvoer van het asbesthoudend afval is dit in de overeenkomst met de opdrachtgever schriftelijk vastgelegd.
2. Indien het asbestverwijderingsbedrijf zorg draagt voor de afvoer van het asbesthoudend afval:
a. draagt zij er zorg voor dat asbesthoudend afval wordt afgevoerd naar een ontvanger, een inrichting zijnde een stortplaats of inrichting ten behoeve van tussenopslag, die daarvoor een omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning beperkte milieu-toets heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
b. draagt zij er zorg voor dat het vervoer van het asbesthoudend afval vindt plaats door een geregistreerde vervoerder en of inzamelaar van afvalstoffen als bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen; en
c. verstrekt zij, voordat het asbesthoudend afval wordt afgevoerd een omschrijving van de afvalstof aan de ontvanger, voor zover de ontvanger meldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen, en vraagt bij de ontvanger een afvalstroomnummer aan als de ontvangende inrichting ontvangstmeldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
3. Indien asbesthoudend afval van verschillende projectlocaties wordt samengevoegd in een containers, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een registratie bijgehouden waaruit blijkt van welke projectlocaties het asbest in de desbetreffende container afkomstig is en de hoeveelheden hiervan geregistreerd en verifieerbaar zijn op basis van het inventarisatierapport.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt na een positieve eindbeoordeling door de inspectie-instelling van het werkgebied zorg voor:
a. de verwijdering van alle gebruikte arbeidsmiddelen;
b. de laatste controle van de projectlocatie;
c. het vastleggen van de laatste controle in het logboek; en
d. de completering en archivering van het projectdossier.
2. De gegevens inzake de herkomst, de transporteur en de ontvanger van het verpakte asbesthoudende afval worden geregistreerd op het begeleidingsbiljet.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf bewaart de inspectierapportage van de eindbeoordeling, een kopie van het begeleidingsbiljet, de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest en, indien van toepassing, het door de stortplaats afgetekende projectregister ten minste vijf jaar.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf overhandigt bij oplevering van het asbestverwijderingswerk een kopie van de inspectierapportage van de eindbeoordeling en een kopie van de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest aan de opdrachtgever.
5. Indien het asbestverwijderingsbedrijf zorg draagt voor het transport of stort van het asbesthoudend afval, voert het asbestverwijderingsbedrijf het begeleidingsbiljet en de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest binnen twee weken na aanbieding aan een erkende verwerkingsinrichting in het LAVS in.
6. Het asbestverwijderingsbedrijf registreert van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof de aard en de duur van de arbeid, alsmede de mate van de blootstelling en het type gebruikte adembeschermingsmiddel en archiveert deze gegevens ten minste 40 jaar na beëindiging van diens blootstelling.
1. De certificerende instelling voldoet aan de eisen van de artikelen 1.5b en 1.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit, uit NEN-EN-ISO/IEC 17065 en aan alle eisen in dit certificatieschema.
2. De certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode en haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring.
3. De certificerende instelling heeft een procedure waarin geregeld is dat:
a. in geval van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende werknemer aan de directie van de certificerende instelling wordt gemeld; en
b. zij zo spoedig mogelijk, indien nodig, de belanghebbenden informeert, waaronder de gemeente, omgevingsdienst, politie of Inspectie SZW.
4. De certificerende instelling heeft de volgende procedures op schrift gesteld:
a. een zienswijzeprocedure overeenkomstig afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
b. een bezwaarschriftprocedure overeenkomstig de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht, en
c. een klachtenprocedure overeenkomstig titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Voor beoordelingen als bedoeld in dit certificatieschema kan een derde partij worden ingehuurd, mits:
a. de certificerende instelling een overeenkomst met deze derde partij heeft gesloten; en
b. de derde partij de werkzaamheden waarvoor hij is ingehuurd niet laat uitvoeren door een derde.
6. De beslissing tot verlenen, weigeren, schorsen en intrekken van procescertificaten wordt niet uitbesteed.
7. Ten minste de initiële certificaties en de her-certificatieprocessen worden onderworpen aan een review.
1. De certificerende instelling beschikt voor de verificatie van de competenties inzake kennis, kunde en houding van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode.
2. Een certificerende instelling beschikt over de volgende deskundigen:
a. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestinventarisatie;
b. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestverwijdering;
c. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestinventarisatie;
d. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestverwijdering;
e. een reviewer; en
f. een certificaatbeslisser.
3. De in het tweede lid, onderdeel a tot en met e, bedoelde deskundigen voldoen aan de volgende algemene eisen:
a. zij zijn in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;
b. zij kunnen onafhankelijk en zelfstandig handelen;
c. zij beschikken over voldoende communicatieve en contactuele vaardigheden voor de uitoefening van hun taken;
d. zij zijn in staat te verantwoorden hoe zij tot hun oordeel zijn gekomen;
e. zij zijn in staat om tijdens audits regelend en besluitvaardig op te treden;
f. zij hebben gedegen kennis van de toepasselijke regelgeving;
g. zij hebben met goed gevolg een door het International Register of Certificated Auditors erkende cursus auditleider gevolgd; en
h. zij zijn in het bezit van het Diploma-ADK dat niet langer dan 36 maanden geleden is behaald of van het certificaat Asbestdeskundige (ADK).
4. Een vestigingsauditor voor asbestinventarisatie of voor asbestverwijdering heeft onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor minimaal vijf vestigingsaudits uitgevoerd bij respectievelijk een asbestinventarisatiebedrijf of een asbestverwijderingsbedrijf.
5. Een projectauditor voor asbestinventarisatie heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:
a. ten minste 50 asbestinventarisaties heeft uitgevoerd of begeleid;
b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestinventarisatie als bedoeld in paragraaf 4; en
c. ten minst vijf projectaudits asbestinventarisatie onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.
6. Een projectauditor voor asbestverwijdering heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:
a. ten minste 50 asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd of begeleid;
b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestverwijdering als bedoeld in paragraaf 5; en
c. ten minste vijf projectaudits asbestverwijdering onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.
7. Een reviewer heeft:
a. onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor minimaal vijf vestigingsaudits uitgevoerd bij een asbestinventarisatiebedrijf of een asbestverwijderingsbedrijf; en
b. geen directe betrokkenheid bij de uitgevoerde audits waarover de review plaatsvindt.
8. Een certificaatbeslisser voldoet aan de in het derde lid, onderdelen a, b, c, d, en f genoemde eisen en toont aan dat hij:
a. gedegen kennis heeft van het certificatiereglement, bedoeld in artikel 54;
b. gedegen kennis heeft van de NEN-EN-ISO/IEC 17065;
c. niet direct betrokken is bij de uitgevoerde audits; en
d. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met de certificerende instelling.
9. De certificerende instelling houdt een register bij van haar certificatiepersoneel.
10. De certificerende instelling beschikt over de persoonsdossiers van haar certificatiepersoneel waarin ten minste zijn opgenomen:
a. een curriculum vitae;
b. een integriteitsverklaring als bedoeld in artikel 48, tweede lid; en
c. beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.
De certificerende instelling beschikt voor de uitvoering van de certificatiewerkzaamheden over ten minste twee werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van ten minste 32 uur per week per werknemer.
1. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden of andere activiteiten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook, in opdracht van een aanvrager van een procescertificaat, een certificaathouder of een daar aan gelieerde onderneming verrichten.
2. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat door haar werknemers een verklaring wordt ondertekend waarin de werknemer verklaart onafhankelijk te zullen optreden en handelen en zich te houden aan de in verband met de beoordelingen noodzakelijke geheimhouding behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.
3. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bij een asbestinventarisatiebedrijf;
b. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bij een asbestverwijderingsbedrijf;
c. bestuurder van een certificerende instelling en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf;
d. bestuurder van een certificerende instelling en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
e. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf;
f. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
g. bestuurder van een certificerende instelling en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf; en
h. bestuurder van een certificerende instelling en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf.
4. De certificerende instelling beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van de instelling met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien de certificerende instelling geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van de certificerende instelling en de uiteindelijk belanghebbenden bij de certificerende instelling; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan de certificerende instelling deel uitmaakt.
1. Een certificerende instelling sluit een overeenkomst met de beheerstichting waarin wordt bepaald dat:
a. de certificerende instelling zich aansluit bij het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen;
b. de certificerende instelling deelneemt aan het door het Centraal College van Deskundigen georganiseerde harmonisatieoverleg; en
c. de certificerende instelling de tijdens het harmonisatieoverleg vastgestelde afspraken over de geharmoniseerde uitvoering van de certificatie-eisen uitvoert.
2. Indien er meerdere certificerende instellingen zijn, kunnen deze instellingen overeenkomen dat zij gezamenlijk een vertegenwoordiger aanwijzen die de betreffende certificerende instellingen vertegenwoordigt bij het Centraal College van Deskundigen.
3. Indien er verschil van inzicht bestaat tussen een certificerende instelling en een certificaathouder over de interpretatie van dit certificatieschema, legt de certificerende instelling dit voor aan het Centraal College van Deskundigen.
De certificerende instelling gebruikt in haar administratie in verband met de certificatie van asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven uitsluitend de Nederlandse taal.
1. De certificerende instelling legt de werkwijze voor procescertificatie vast in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bevat ten minste de volgende elementen:
a. de wijze waarop een aanvrager wordt geïnformeerd over de certificatieprocedure;
b. de wijze waarop wordt getoetst of een aanvrager van een procescertificaat voldoet aan de voor hem geldende eisen uit dit certificatieschema;
c. de wijze van beslissen tot verlening, weigering, schorsing of intrekking van een procescertificaat;
d. de wijze waarop de registratie van de gegevens van de certificaathouder in het certificaatregister plaatsvindt; en
e. de wijze en frequentie van het doorgeven van mutaties aan de beheerstichting ten behoeve van het certificaatregister.
2. Vanaf de eerste beoordeling op de projectlocatie tot de beslissing over het al dan niet verlenen van het procescertificaat geldt een termijn van maximaal zestien weken. Indien de overschrijding van deze termijn te wijten is aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de aanvraag van de aanvrager.
3. Indien de aanvrager heeft beschikt over een procescertificaat en dat in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag is geschorst, geweigerd of ingetrokken, neemt de certificerende instelling de aanvraag niet in behandeling.
4. Indien de aanvrager aan alle eisen heeft voldaan, wordt het procescertificaat binnen vier weken verstrekt.
1. De certificerende instelling onderzoekt of een aanvrager:
a. een procescertificaat in bezit heeft gehad in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag dat is ingetrokken, dreigt te worden ingetrokken of door de certificaathouder is ingeleverd; en
b. een eerstegraads of tweedegraads bloed- of aanverwantschapsrelatie heeft met een eigenaar of bestuurder van een bedrijf waarvan in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag een procescertificaat is ingetrokken, of dreigt te worden ingetrokken.
2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens van de aanvrager vergeleken met die van een bedrijf, waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken:
a. de verklaring van de aanvrager, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onder 7°;
b. de naam en handelsnamen;
c. de vestigingsplaats, feitelijke locatie en de contactgegevens;
d. de namen van uiteindelijk belanghebbenden en bestuurders;
e. de opdrachtgevers;
f. het gebruik van bedrijfsmiddelen; en
g. de inzet van werknemers.
3. Indien op basis van het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, het redelijke vermoeden bestaat dat sprake is van een voortzetting door de aanvrager van asbestinventarisatiewerkzaamheden of asbestverwijderingswerkzaamheden van een andere onderneming of diens werknemers waarvan het procescertificaat is of dreigt te worden ingetrokken, wordt de aanvraag voor een procescertificaat geweigerd en de weigering gemeld aan de beheerstichting.
4. Indien na de verlening van een procescertificaat blijkt dat er sprake is van een voortzetting als bedoeld in het derde lid wordt het procescertificaat ingetrokken.
De certificerende instelling draagt zorg voor de initiële beoordeling van en beslissing over een aanvraag voor een procescertificaat. Zij beoordeelt daarbij of:
a. het kwaliteitssysteem van de aanvrager van:
1°. een Procescertificaat Asbestinventarisatie voldoet aan de eisen uit artikel 12;
2°. een Procescertificaat Asbestverwijdering voldoet aan de eisen uit artikel 32;
b. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestinventarisatie alle vestigingen van de aanvrager voldoen aan de eisen uit paragraaf 3;
c. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestverwijdering alle vestigingen van de aanvrager voldoen aan de eisen aan de eisen uit paragraaf 4;
d. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestinventarisatie de asbestinventarisaties op twee projectlocaties van de aanvrager voldoen aan de eisen uit artikel 57; en
e. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestverwijdering twee asbestverwijderingswerken op twee projectlocaties voldoen aan de eisen uit artikel 58.
1. De certificerende instelling stelt een asbestinventarisatiebedrijf dat een aanvraag van een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:
a. vastgesteld is dat de vestiging van de aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 12; en
b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij de certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie op de twee projectlocaties.
2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestinventarisaties op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.
3. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager op twee projectlocaties twee asbestinventarisaties heeft uitgevoerd en twee volledige proef-inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen uit paragraaf 3 voldoen.
4. Indien één van de twee asbestinventarisaties of één van de proef-inventarisatierapporten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestinventarisatie worden uitgevoerd en een proef-inventarisatierapport worden opgesteld.
1. De certificerende instelling stelt een asbestverwijderingsbedrijf dat een aanvraag voor een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:
a. vastgesteld is dat de vestiging van de aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 32;
b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestverwijdering op de twee projectlocaties met verschillende opdrachtgevers, verschillende inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en verschillende inspectie-instellingen voor de eindbeoordeling.
2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestverwijderingswerken op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.
3. Op ten minste één van de twee projectlocaties wordt de asbestverwijdering in containment uitgevoerd.
4. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager twee asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd die aan de eisen van paragraaf 4 voldoen.
5. Indien één van de asbestverwijderingsprojecten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestverwijderingswerk worden uitgevoerd.
6. Van een afkeuring als bedoeld in het vijfde lid is sprake bij een afwijking uit de categorie I of II, of indien meer dan twee maal een afwijking uit de categorie III, bedoeld in bijlage 2, wordt geconstateerd.
1. De certificerende instelling vermeldt in ieder geval de volgende gegevens op het procescertificaat:
a. de bedrijfsnaam van de certificaathouder;
b. de code van de certificaathouder afgegeven door de beheerstichting;
c. de contactpersoon van de certificaathouder;
d. het adres en de vestigingsplaats van de certificaathouder;
e. het inschrijvingsnummer van de certificaathouder bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;
f. het uniek en eenduidig documentnummer of certificaatnummer, afgegeven door de beheerstichting;
g. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de certificerende instelling die het certificaat heeft verleend;
h. een verwijzing naar de geldende normen waaraan is getoetst;
i. de scope van het procescertificaat;
j. de ingangsdatum van het procescertificaat en de datum waarop het procescertificaat ophoudt geldig te zijn;
k. een verklaring van de certificerende instelling dat de certificaathouder voldoet aan de relevante eisen uit dit certificatieschema; en
l. de verplichtingen voor de certificaathouder, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
2. De certificaathouders die onderdeel uitmaken van een concern krijgen een zelfde registratiecode van de certificerende instelling voor alle deelnemende ondernemingen en per deelnemende onderneming een sub-code.
3. Het certificaat wordt door de certificerende instelling ondertekend of van een ander autorisatiekenmerk voorzien.
1. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatie-overeenkomst waarin ten minste de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen van de certificaathouder respectievelijk de certificerende instelling zijn opgenomen.
2. De certificaathouder:
a. blijft gedurende de looptijd van het procescertificaat voldoen aan de relevante eisen uit dit certificatieschema;
b. verleent medewerking aan beoordelingen door de certificerende instelling;
c. stuurt een ongeldig geworden procescertificaat terug aan de certificerende instelling, binnen veertien dagen na een aangetekend verzoek hiertoe; en
d. geeft wijzigingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, door aan de certificerende instelling.
3. De certificerende instelling:
a. informeert de certificaathouder twaalf weken voor het einde van de geldigheid van het procescertificaat over de mogelijkheden van hercertificatie; en
b. informeert de beheerstichting binnen twee werkdagen over de afgifte van een procescertificaat ten behoeve van opname in het certificaatregister.
4. Het procescertificaat is maximaal drie jaar geldig.
1. De certificerende instelling beoordeelt bij hercertificatie de vestiging van de aanvrager overeenkomstig artikel 63.
2. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt binnen twaalf weken voor de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is deze vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.
3. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is de datum van de hercertificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.
4. Indien een positieve hercertificatiebeslissing wordt genomen door een andere certificerende instelling dan de certificerende instelling die het lopende procescertificaat heeft afgegeven op een datum voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat geldt dat het nieuwe procescertificaat een looptijd heeft tot aan de vervaldatum van het oude procescertificaat. In dit geval draagt de oorspronkelijke certificerende instelling alle relevante gegevens met betrekking tot de certificaathouder, waaronder gegevens over uitgevoerde beoordelingen en opgelegde maatregelen, over aan de andere certificerende instelling. De andere certificerende instelling voert de aantallen beoordelingen uit die de oorspronkelijke certificerende instelling zou hebben uitgevoerd wanneer de certificaathouder niet zou zijn overgestapt naar de andere certificerende instelling. Bij een overstap van een certificaathouder naar een andere certificerende instelling neemt deze andere certificerende instelling de door haar voorgangster vastgestelde maatregelen over bij de uitvoering van haar maatregelen ten aanzien van deze certificaathouder.
5. Een nieuw procescertificaat wordt slechts verstrekt onder het gelijktijdig intrekken of ongeldig maken van het eerder afgegeven procescertificaat.
1. De certificerende instelling stelt overeenkomstig NEN-EN-ISO 19011 of NEN-EN- ISO/IEC 17020 een verslag op van haar bevindingen van de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 56, 57, 58 en 61.
2. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.
1. De certificerende instelling voert tijdens de looptijd van het procescertificaat in ieder certificatiejaar ten minste één beoordeling van iedere vestiging van een certificaathouder uit.
2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gaat de certificerende instelling na of het kwaliteitssysteem van de certificaathouder nog steeds voldoet aan de eisen op grond van artikel 12 in geval van asbestinventarisatie respectievelijk aan de eisen op grond van artikel 32 in geval van asbestverwijdering en vindt een dossieronderzoek plaats van ten minste vier uitgevoerde asbestinventarisaties respectievelijk asbestverwijderingen.
1. De certificerende instelling voert per vestiging van een certificaathouder Procescertificaat Asbestinventarisatie in ieder certificatiejaar een aantal aangekondigde beoordelingen en een aantal onaangekondigde beoordelingen op projectlocaties uit.
2. De certificerende instelling bepaalt hoeveel aangekondigde beoordelingen en onaangekondigde beoordelingen per vestiging op de projectlocaties plaatsvinden op basis van het gemiddeld aantal DIA’s werkzaam op een vestiging in één certificatiejaar en het aantal asbestinventarisatierapporten dat door die vestiging in één certificatiejaar wordt opgesteld overeenkomstig onderstaande tabel.
Gemiddeld aantal DIA’s werkzaam per vestiging per certificatiejaar |
Totaal aantal asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar van de vestiging |
Totaal aantal beoordelingen per certificatiejaar door de certificerende instelling |
Aantal onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar |
Aantal aangekondigde beoordelingen per certificatiejaar |
---|---|---|---|---|
1–2 |
< 500 |
4 |
3 |
1 |
3–5 |
500–1.100 |
6 |
4 |
2 |
6-8 |
1.100–1.600 |
9 |
6 |
3 |
> 8 |
> 1.600 |
12 |
8 |
4 |
3. Voor de vaststelling van het gemiddelde aantal DIA’s, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van alle DIA’s die al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst op een vestiging voor de certificaathouder werkzaam zijn.
4. Het aantal per certificatiejaar uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen per vestiging wordt bepaald door het criterium dat tot het hoogste aantal beoordelingen leidt.
5. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70, constateert volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.
6. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 68, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70.
7. De certificerende instelling legt de wijze waarop het aantal uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen, bedoeld in het vierde lid, is bepaald in het dossier van de certificaathouder vast.
8. De aangekondigde beoordelingen van de projectlocatie vinden plaats na de uitvoering van het inventarisatieonderzoek en voorafgaand aan de asbestverwijdering of sloopwerkzaamheden op de projectlocatie.
9. De certificerende instelling bepaalt door middel van een steekproef op welke projectlocaties de aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen worden uitgevoerd.
10. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daarop volgende certificatiejaar.
11. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.
1. De certificerende instelling voert per vestiging van de certificaathouder Procescertificaat Asbestverwijdering in ieder certificatiejaar onaangekondigde beoordelingen uit op ten minste zes projectlocaties.
2. Het aantal uit te voeren onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar wordt bepaald volgens de onderstaande tabel.
Aantal pakdagen per certificatiejaar |
Aantal onaangekondigde beoordelingen |
---|---|
70 – 280 |
6 |
281 – 480 |
7 |
481 – 880 |
8 |
881 – 1.280 |
9 |
1.281 – 1.680 |
10 |
1.681 en meer |
11 |
3. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daaropvolgende certificatiejaar.
4. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70, constateert, volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.
5. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 68, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70.
6. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.
1. De certificerende instelling stelt overeenkomstig NEN-EN-ISO/IEC 17020 een verslag op van haar bevindingen van de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 63, 64 en 65.
2. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.
De certificerende instelling houdt een minimale beoordelingstijd aan van:
a. 4 uur voor een beoordeling van het kwaliteitssysteem bij initiële certificatie;
b. 8 uur voor een beoordeling van een vestiging bij initiële certificatie, waarvan de in onderdeel a genoemde beoordelingstijd van 4 uur van het kwaliteitssysteem deel uitmaakt;
c. 4 uur voor elke projectlocatiebeoordeling bij initiële certificatie;
d. 8 uur voor een periodieke beoordeling van een vestiging tijdens de looptijd van het procescertificaat;
e. 4 uur voor een periodieke beoordeling van een projectlocatie tijdens de looptijd van het procescertificaat; en
f. 8 uur voor een beoordeling bij een hercertificatie.
1. De certificerende instelling onderzoekt tijdens de reguliere beoordelingen op de vestigingslocatie naar aanleiding van een melding of rapport van bevindingen van een toezichthoudende overheidsinstelling of een certificaathouder indien nodig adequate corrigerende maatregelen heeft genomen. De tijd die dit onderzoek vergt maakt geen deel uit van de minimale tijdsbesteding, bedoeld in artikel 67, onderdeel d.
2. De certificerende instelling registreert de meldingen en rapporten van bevindingen, bedoeld in het eerste lid, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de maatregelen die zijn getroffen.
3. Indien de toezichthoudende overheidsinstelling hierom verzoekt, meldt de certificerende instelling gemotiveerd welk gevolg is gegeven aan meldingen of het rapport van bevindingen uit het eerste lid.
4. Indien door een toezichthoudende overheidsinstelling bij het toezicht op de naleving een maatregel is getroffen zoals een bestuurlijke strafbeschikking, stillegging of een boeterapport is opgesteld en aan de certificerende instelling is verstrekt, stelt de certificerende instelling naar aanleiding daarvan binnen vier weken een onderzoek in en stelt zij vast of één of meer afwijkingen zijn geconstateerd van één of meer bepalingen die voor een waarschuwing of sanctie als bedoeld in artikel 70, eerste lid, in aanmerking komen.
5. De certificerende instelling rondt het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, binnen twee weken af met het vaststellen van haar conclusie ter zake en indien die conclusie inhoudt dat sprake is van een of meer afwijkingen, de bepaling van de waarschuwing of sanctie die zij overeenkomstig artikel 71 voornemens is te treffen.
6. De certificerende instelling meldt gemotiveerd aan de toezichthoudende overheidsinstelling welk gevolg is gegeven aan het vierde lid.
7. De certificerende instelling registreert de handhavende maatregelen zoals stilleggingen, bestuurlijke strafbeschikkingen en boeterapporten, bedoeld in het vierde lid, de conclusies en de waarschuwingen of sancties die zijn getroffen.
1. Indien niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal wordt aangetroffen en dit wordt gemeld aan de certificerende instelling die het betreffende Procescertificaat Asbestinventarisatie heeft afgegeven, dan onderzoekt de laatstbedoelde instelling deze melding tijdens de eerstvolgende reguliere beoordeling van de vestiging, bedoeld in artikel 63. Als de tijd die dit onderzoek vergt niet past in de tijdsbesteding voor de reguliere periodieke beoordeling, bedoeld in artikel 67, onderdeel d, worden de kosten van dit onderzoek aanvullend doorberekend aan de certificaathouder.
2. Indien de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, vaststelt dat het niet waarnemen van het asbesthoudende materiaal te wijten is aan de DIA die de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd meldt zij deze tekortkoming aan de certificerende instelling die het certificaat aan die DIA heeft afgegeven.
3. Indien de melder hierom verzoekt informeert de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, hem over het resultaat van haar onderzoek.
1. Indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen, is sprake van een afwijking en wordt het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling ingetrokken, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen of geeft de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing.
2. De certificerende instelling volgt bij het toepassen van het eerste lid de categorie-indeling van afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 2.
3. Bij het toepassen van het eerste en tweede lid worden de volgende verzwaringen toegepast:
a. indien de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer afwijkingen uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;
b. indien de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na constatering van een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV voor de zesde keer een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze zes afwijkingen beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;
c. indien de certificerende instelling constateert dat de certificaathouder bij een afwijking uit de categorie III dan wel categorie IV niet binnen de in artikel 5, onderdeel a en b genoemde termijnen aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen, wordt deze afwijking overeenkomstig bijlage beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie.
4. Het procescertificaat wordt ingetrokken indien:
a. een afwijking uit de categorie I is geconstateerd;
b. de certificaathouder onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden heeft verstrekt en de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of bekend kon zijn, waarbij indien hij juiste inlichtingen verstrekt zou hebben dit zou hebben geleid tot weigering van het procescertificaat;
c. de certificaathouder tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor een geldig procescertificaat vereist is;
d. de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, niet binnen de in artikel 5, onderdeel d, genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen;
e. er binnen twee jaar na de aanvangsdatum van de onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van een certificaathouder opnieuw gronden bestaan voor een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat; of
f. de certificerende instelling binnen twaalf maanden na de aanvangsdatum van een onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van een certificaathouder voor de derde keer een categorie II afwijking constateert.
5. Het procescertificaat wordt onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen indien:
a. de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer categorie II afwijkingen constateert;
b. de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na de constatering van een categorie II-afwijking voor de zesde keer een categorie II-afwijking constateert; of
c. de certificaathouder het werk op de projectlocatie na constatering van een categorie II afwijking aanvangt of voortzet zonder dat herstelmaatregelen zijn genomen en deze door de certificerende instelling adequaat zijn bevonden.
6. Wanneer een procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, geen werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.
7. Het procescertificaat wordt voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen in geval van een categorie II afwijking.
8. Wanneer een procescertificaat voorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder de werkzaamheden blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.
9. Indien de houder van het procescertificaat dat voorwaardelijk is geschorst binnen de in artikel 5, onderdeel c, genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen en de certificerende instelling heeft vastgesteld dat deze adequaat zijn, bevestigt de certificerende instelling zulks aan de certificaathouder.
10. Aan de certificaathouder wordt door de certificerende instelling een waarschuwing gegeven in geval van een afwijking uit categorie III en IV.
1. Indien de certificerende instelling een of meer afwijkingen heeft geconstateerd zendt zij de certificaathouder binnen zeven kalenderdagen de door haar getrokken conclusie.
2. Indien de conclusie, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel als bedoeld in artikel 5, stelt de certificerende instelling de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het treffen van die maatregel.
3. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het tweede lid, haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel of meldt dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek wordt binnen vier weken afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.
4. De certificerende instelling zendt de certificaathouder binnen een zeven kalenderdagen na afronding van het onderzoek, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, de door haar getrokken conclusie.
5. Indien de conclusie, bedoeld in het vierde lid, leidt tot een waarschuwing als bedoeld in artikel 70, tiende lid, of een sanctie als bedoeld in artikel 70, vierde, vijfde of zevende lid, stelt de certificerende instelling de certificaathouder bij die conclusie in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie.
6. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het vijfde lid, haar besluit omtrent het al dan niet geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen vier weken te zijn afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.
7. De certificerende instelling meldt een afwijking die ook gerelateerd is aan werkzaamheden die zijn verricht door een persoon met een persoonscertificaat, en die in bijlage 2 door middel van een asterisk is aangeduid, binnen zeven kalenderdagen na de constatering ervan schriftelijk aan de certificerende instelling die het persoonscertificaat heeft afgegeven en verstrekt daarbij:
a. de naam en het certificaatnummer van de persoon op wie de afwijking betrekking heeft;
b. de datum waarop en de plaats waar de afwijking is geconstateerd; en
c. een kopie van het bericht aan de houder van het procescertificaat waarin de afwijking wordt geconstateerd.
Na een intrekking of onvoorwaardelijke schorsing van een procescertificaat van een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een concern beoordeelt de certificerende instelling onmiddellijk of de andere bedrijven van dat concern die van dezelfde certificerende instelling een procescertificaat hebben, de bepalingen waarop de maatregel betrekking heeft naleven.
1. De certificerende instelling kan slechts afwijken van de bepalingen in deze bijlage en bijlage 2, indien naar haar oordeel een strikte toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen, dan wel zou leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
2. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 1.1a van de Arbeidsomstandighedenregeling, meldt de certificerende instelling over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het eerste lid.
1. De certificerende instelling informeert de minister, zo spoedig mogelijk, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.
2. Een certificerende instelling volgt de aanwijzingen van de minister op met betrekking tot de overdracht van dossiers.
3. Een geheel of gedeeltelijk gestopte certificerende instelling is niet gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde beoordelingen.
In aanvulling op de verplichtingen inzake het verstrekken van gegevens op grond van artikel 1.5eb van het Arbeidsomstandighedenbesluit draagt de certificerende instelling er voor zorg dat zij:
a. de Inspectie SZW, de Stichting Raad voor Accreditatie, de beheerstichting en haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend, drie maanden van tevoren informeert, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen;
b. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten en de voornemens daartoe aan de Inspectie SZW meldt; en
c. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten aan de beheerstichting meldt.
1. De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht door de certificerende instelling naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van een mogelijke afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.
2. De kosten van toezicht dat wordt gehouden door de certificerende instelling nadat een afwijking is geconstateerd, komen voor rekening van de certificaathouder.
Een Procescertificaat Asbestinventarisatie respectievelijk een Procescertificaat Asbestverwijdering dat is afgegeven voor 1 april 2019 behoudt zijn geldigheid voor de resterende geldigheidsduur van het certificaat, mits het asbestinventarisatiebedrijf respectievelijk het asbestverwijderingsbedrijf met ingang van 1 april 2019 voldoet aan de eisen, bedoeld in de paragrafen 2 en 3 respectievelijk 2 en 4 van dit certificatieschema.
Een certificerende instelling die voor 1 april 2019 is aangewezen kan gedurende de looptijd van deze aanwijzing haar activiteiten in dat kader blijven uitoefenen, mits zij met ingang van 1 april 2019 voldoet aan de in deze bijlage gestelde eisen.
Dit certificatieschema treedt in werking met ingang van 1 april 2019.
Nr. |
Adembeschermingsmiddelen en Arbeidsmiddelen |
Keuringsgrondslag, c.q. -criteria en controle |
Keuringsfrequentie |
---|---|---|---|
1. |
Omgevingslucht (on-) afhankelijk adembeschermingsmiddel (ABM, O-ABM) |
Keuring op geboden bescherming tegen asbestvezels waarbij in ieder geval gelet wordt op pasvorm, beschadigingen, hoofdbanden, vizier, ademcapaciteit, weerstand in- en uitblaasventielen, ademautomaat, trekbeveiliging koppelstuk, luchtslangen, luchtopbrengst (min. 120, resp. 160 l/min. p.p. bij afhankelijke ABM en min. 300 l/min. p.p. plus 150 l/min. voor elke extra persoon bij 6 – 8 Bar bij onafhankelijke ABM), accu, duurtest accu (6 h) en motorunit volgens NEN-EN 132 t/m 144 en NEN-EN 12942. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
2. |
Mobiele decontaminatie-unit |
• legionella volgens een specifiek beheersplan; • eindbeoordeling van tenminste de ‘vuile’ ruimte met visuele controle en minimaal één luchtmeting door een door de RvA geaccrediteerde inspectie-instelling en geaccrediteerd laboratorium; • de goede werking van de afscheidingen tussen de drie compartimenten en de deuren naar containment en naar buiten; • onderdrukventilatie met een minimaal ventilatievoud van 12 van de inhoud van de natte cel (minimaal 20 Pascal in de ‘vuile’ ruimte), waarbij de ventilatie zigzaggend en diagonaal van boven naar beneden (of andersom) van de schone naar de ‘vuile’ ruimte plaatsvindt; • gas-, verwarmingskeuring volgens GIVEG; • de inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter; • de wagen volgens eisen Rijksdienst voor het Wegverkeer. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
3. |
Watermanagementsysteem |
• legionella volgens een specifiek beheersplan (bij boiler-/doorstroomsystemen, facultatief bij volledige leeg-/droogloopsystemen); • functionaliteit verwarmingsinstallatie; • de inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
4. |
Asbeststofzuigsysteem |
• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14; • HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een photometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde; • rendementstest. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
5. |
Onderdrukmonitor/-meter |
Kalibratie volgens DIN 16086 |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
6. |
Onderdrukventilatiemachine (waaronder ook die van decontaminatie-units, overdrukcabines en droge stoffen zuiginstallaties / wagens) |
• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14; het filter moet aan de belastbare zijde voorzien zijn van metalen beschermingsstrippen/-rooster; • HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een photometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde; • controle op optredende luchtverplaatsing aan maximaal toelaatbare luchtverplaatsing voor het betreffende filter in m3/h = filteroppervlak (m2) x 3.600 (sec./h) x toelaatbare filtersnelheid (m/sec); • rendementstest en keuringen volgens NEN 50110-1; • functionaliteitscontrole traploze regeling, urenteller e.d., waar van toepassing. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
7. |
Overdrukcabines / -machines |
• capaciteitstesten volgens NEN-EN 1822 1 t/m 5; • in de cabine moet een overdruk van 100-300 Pascal heersen (50 Pascal voor machines van vóór 1997); • koolwaterstofmeting < 5 ppm bij een meetperiode van minimaal 60 seconden; • luchtopbrengst tussen de 40 en 120 m3/h; • controleren plaats uitlaat, zodat geen gassen kunnen worden aangezogen; • controleren dat de aangezogen lucht alleen via de filters kan toestromen; • controleren automatische opstart, optische en akoestische signalering; • bij de machine met overdrukcabine moet een filterlogboek aanwezig zijn, waarin staat aangegeven, welke filters aanwezig zijn en of deze op tijd zijn gewisseld. |
Minimaal 1 keer per 12 maanden |
In onderstaande tabellen wordt per artikellid of -onderdeel van het certificatieschema aangegeven welke categorie van afwijking van toepassing is.
Wanneer bij de artikelaanduiding meerdere artikelonderdelen zijn aangegeven, met één categorie aanduiding, betekent dit dat afwijkingen van deze artikelonderdelen worden aangemerkt als één afwijking uit de genoemde categorie.
Voorbeeld: artikel 4, tweede lid, bestaat uit vier onderdelen. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt tot één categorie III afwijking. Het niet voldoen aan twee of drie onderdelen van dit artikellid wordt niet geteld als twee of drie afwijkingen.
Voorbeeld: artikel 22, derde lid, bestaat uit acht onderdelen, a tot en met h. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt telkens tot een categorie III afwijking.
Wanneer een afwijking valt onder verschillende artikelleden of artikelonderdelen, met verschillende categorieën, wordt deze afwijking aangemerkt als een afwijking die valt onder de zwaarste van die categorieën.
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
3.1 |
I |
12.2.j |
IV |
18.9 |
III |
22.4.a |
III |
3.3 |
III |
12.2.k |
IV |
18.10.(a–c) |
III |
22.4.b |
III |
4.1 |
I |
12.2.l |
IV |
19.1 |
II |
22.5 |
III |
4.2.(a-d) |
III |
12.3.a |
III |
19.2 |
II |
22.6.a |
IV |
5.a |
III |
12.3.b |
IV |
19.3* |
II |
22.6.b |
IV |
5.b |
II |
12.3.c |
IV |
19.4 |
III |
22.6.c |
III |
5.c |
I |
12.3.d |
IV |
19.5 |
III |
22.6.d |
III |
5.d |
I |
12.3.e |
IV |
19.6 |
III |
22.6.e |
IV |
6.1 |
II |
12.4.a |
III |
19.7 |
III |
22.6.f |
IV |
6.2 |
II |
12.4.b |
III |
19.8 |
III |
22.6.g |
IV |
6.3.(a–d) |
III |
12.5 |
III |
20.1.(a–b)* |
II |
22.6.h |
IV |
6.4 |
IV |
13.1 |
III |
20.2 |
III |
22.6.i |
IV |
6.5.(a–b) |
III |
13.2 |
II |
20.3 |
III |
22.6.j |
III |
6.6 |
II |
13.3 |
III |
20.4 |
III |
22.6.k |
IV |
13.4 |
IV |
20.5.a* |
III |
22.6.l |
II |
||
7.1 |
II |
13.5 |
III |
20.5.b* |
III |
22.6.m |
IV |
7.2.(a–e) |
II |
13.6 |
III |
20.5.c |
III |
22.7.a |
IV |
7.3 (a–b) |
II |
13.7 |
IV |
20.5.d* |
II |
22.7.b |
III |
7.4 |
II |
13.8 |
IV |
20.5.e* |
II |
22.8 |
III |
8.1 |
IV |
14.1.(a–e) |
III |
20.5.f |
III |
22.9 |
III |
8.2 |
IV |
14.1.f* |
III |
20.5.g* |
II |
22.10 |
III |
8.3 |
IV |
14.1.g |
IV |
20.5.h* |
II |
22.11.(a–b) |
III |
8.4.(a–e) |
IV |
14.2 |
III |
20.5.i |
III |
22.12.(a–c) |
III |
9.1 |
III |
15.a |
IV |
20.6 |
II |
22.13 |
II |
9.2.(a–c) |
III |
15.b |
III |
21.1.(a–b) |
III |
22.14 |
III |
10.1 |
IV |
16.1 |
III |
21.2.a |
III |
22.15 |
III |
10.2 |
IV |
16.2.(a–b) |
III |
21.2.b |
III |
22.16 |
III |
11.1 |
III |
16.3 |
III |
21.3 |
III |
22.17 |
III |
11.2.(a–e) |
III |
17.1 |
III |
21.4* |
II |
22.18 |
IV |
12.1 |
III |
17.2.(a–e) |
IV |
22.1 |
III |
22.19 |
III |
12.2.a |
IV |
17.3 |
III |
22.2.(a–b) |
III |
22.20 |
III |
12.2.b |
IV |
18.1 |
III |
22.3.a |
III |
23.1 |
III |
12.2.c |
IV |
18.2 |
III |
22.3.b |
III |
23.2 |
III |
12.2.d |
IV |
18.3.(a–c) |
III |
22.3.c |
III |
23.3 |
III |
12.2.e |
IV |
18.4 |
III |
22.3.d |
III |
23.4 |
III |
12.2.f |
IV |
18.5 |
III |
22.3.e |
III |
23.5.(a–e) |
III |
12.2.g |
IV |
18.6 (a–c) |
III |
22.3.f |
III |
23.6 |
II |
12.2.h |
IV |
18.7 |
III |
22.3.g |
III |
||
12.2.i |
IV |
18.8 |
III |
22.3.h |
III |
De artikelen of artikelleden in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 71, zevende lid). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
3.2 |
I |
32.2.a |
IV |
36.b |
III |
43.3.e* |
III |
3.3 |
III |
32.2.b |
IV |
36.c |
III |
43.3.f* |
III |
4.1 |
I |
32.2.c |
IV |
37.1 |
II |
43.3.(g–i)* |
II |
4.2.(a–d) |
III |
32.2.d |
IV |
37.2 |
II |
43.4.(a–b)* |
II |
5.a |
III |
32.2.e |
IV |
37.3 |
III |
43.5 |
II |
5.b |
II |
32.2.f |
IV |
37.4 |
III |
43.6.(a–b) |
II |
5.c |
I |
32.2g |
IV |
38.a |
III |
43.7* |
II |
5.d |
I |
32.2.h |
IV |
38.b |
III |
43.8* |
II |
24.1 |
II |
32.2i |
IV |
38.c |
III |
43.9* |
II |
24.2 |
II |
32.2j |
IV |
38.d |
IV |
43.10.a |
II |
24.3.(a–d) |
II |
32.2k |
IV |
39.1.(a–b) |
III |
43.10.b |
III |
24.4 |
IV |
32.3.a |
III |
39.2 |
III |
44.1.a |
III |
24.5.(a–b) |
III |
32.3.b |
IV |
40.1 |
III |
44.1.b |
II |
24.6 |
II |
32.3.c |
IV |
40.2 |
III |
44.1.(c–d) |
III |
32.3.d |
IV |
40.3.(a–c) |
III |
44.1.e* |
II |
||
25.1 |
II |
32.3.e |
IV |
40.4 |
III |
44.1.f |
III |
25.2.(a–e) |
II |
32.4.a |
III |
41.1.a |
III |
44.2 |
III |
25.3.(a–c) |
II |
32.4.b |
III |
41.1.b |
III |
44.3 |
III |
25.4 |
II |
32.5 |
III |
41.1.c |
III |
45.1 |
II |
26.1 |
II |
33.1 |
III |
41.1.d |
III |
45.2* |
II |
26.2 |
IV |
33.2 |
II |
41.1.e |
III |
45.3.(a–b) |
III |
26.3 |
IV |
33.3 |
III |
41.1.f |
III |
45.4 |
III |
27.a–c |
II |
33.4 |
II |
41.1.g* |
III |
46.1 |
II |
28.1a |
III |
33.5 |
III |
41.1.h* |
III |
46.2.(a–b) |
II |
28.1b* |
II |
33.6 |
III |
41.1.i |
III |
46.2.c |
III |
28.1c* |
II |
33.7 |
III |
41.1.j |
III |
46.3 |
III |
28.2.(a–b) |
II |
34.1.a* |
III |
41.1.k |
III |
47.1.(a–d) |
III |
29.1.(a–e) |
III |
34.1.(b*–e) |
III |
41.2 |
III |
47.2 |
III |
29.2 |
III |
34.1.f* |
III |
42.1.a |
III |
47.3 |
III |
29.3 |
III |
34.1.g |
IV |
42.1.b |
III |
47.4 |
III |
30.1 |
IV |
34.2 |
III |
42.2 |
II |
47.5 |
III |
30.2 |
IV |
34.3 |
III |
42.3.(a–c) |
III |
47.6 |
III |
31.1 |
III |
35.a |
III |
43.1.(a–c)* |
II |
||
31.2.(a–e) |
III |
35.b |
III |
43.2* |
II |
||
32.1 |
III |
36.a |
III |
43.3.(a–d)* |
II |
De artikelen of artikelleden in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 71, zevende lid). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.
Dit certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering vervangt enerzijds het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering en anderzijds het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing van en Toezicht op certificerende instellingen die Procescertificaten Asbestinventarisatie en Procescertificaten Asbestverwijdering afgeven die op 30 november 2016 in de Staatscourant zijn gepubliceerd als bijlage XIIIa respectievelijk bijlage XIIIe bij de Arbeidsomstandighedenregeling (Stcrt. 2016, 64906).
Voor de opstelling van dit nieuwe integrale certificatieschema bestond een aantal aanleidingen.
In de eerste plaats zijn op 1 januari 2018 nieuwe bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Stb. 2017, 487) van kracht geworden inzake de aanwijzing van certificerende instellingen die wettelijk verplichte certificaten afgeven. In de toelichting bij deze wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit is aangegeven dat daarmee de generieke aanwijzingseisen zijn opgenomen in dat besluit. Aangekondigd is dat werkveldspecifieke eisen aan certificerende instellingen, zoals die voorheen waren opgenomen in Werkveldspecifieke documenten voor Aanwijzing en Toezicht, voortaan zullen worden opgenomen in de certificatieschema’s. Daarmee zullen certificatieschema’s enerzijds eisen bevatten voor de aanvrager van een certificaat en de certificaathouder en anderzijds de werkveldspecifieke eisen aan certificerende instellingen, haar personeel en haar werkwijzen.
Consequentie van het voorgaande is dat het bovenbedoelde Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing van en Toezicht op certificerende instellingen die Procescertificaten Asbestinventarisatie en Procescertificaten Asbestverwijdering afgeven (bijlage XIIIe bij de Arbeidsomstandighedenregeling) komt te vervallen. Eisen uit dat Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht die overeenkomen met generieke eisen die nu in het Arbeidsomstandighedenbesluit staan, zijn niet overgenomen in dit nieuwe certificatieschema. Wel zijn in dit nieuwe certificatieschema de relevante werkveldspecifieke eisen ten aanzien van certificerende instellingen uit het oude Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht opgenomen. Het gaat hierbij om de paragrafen 5 tot en met 11, dat wil zeggen de artikelen 48 tot en met 76, in dit nieuwe certificatieschema. De paragrafen 2 tot en met 4 hebben betrekking op eisen aan de certificaathouder.
De bovengenoemde wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit maakt het mogelijk het certificatieschema niet langer als bijlage bij de Arbeidsomstandighedenregeling op te nemen, maar daar in de Arbeidsomstandighedenregeling naar te verwijzen. Het certificatieschema wordt wel in de Staatscourant worden gepubliceerd. Daardoor blijft mogelijk om na latere wijzigingen van het schema ook de voorgaande versie(s) nog te raadplegen.
Het voorgaande leidt onder meer tot een aantal tekstuele aanpassingen van het certificatieschema. Zo is de term ‘besluit’ overal vervangen door Arbeidsomstandighedenbesluit, omdat de definities van artikel 1.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit niet meer ‘doorwerken’ in het certificatieschema nu dat geen deel meer uitmaakt van de Arbeidsomstandighedenregeling. Ook zijn verwijzingen naar bijlage XIIIa en XIIIe telkens vervangen door verwijzingen naar dit certificatieschema omdat de bepalingen daarvan zijn opgenomen in dit schema.
In de tweede plaats is een concept van dit certificatieschema is voorgelegd aan de Raad voor Accreditatie (RvA) ter evaluatie. Aangezien certificerende instellingen in gevolge het eerder genoemde gewijzigde Arbeidsomstandighedenbesluit in de toekomst om aangewezen te worden zullen dienen te beschikken over een accreditatie, dienen de door deze certificerende instellingen toe te passen certificatieschema’s te voldoen aan eisen uit hoofde van de toepasselijke accreditatienorm. De RvA heeft naar aanleiding van het concept van het certificatieschema een aantal opmerkingen gemaakt. Deze hebben geleid tot aanpassing van de artikelen over het kwaliteitssysteem (artikel 12 en 32), faciliteiten en arbeidsmiddelen (artikel 13 en 33), uitvoering asbestinventarisatie (artikel 19), de vereiste documenten bij asbestverwijdering (artikel 38), eisen aan het certificatiepersoneel (artikel 49), gegevens procescertificaat (artikel 59), verslag van beoordeling bij verlening (artikel 62), minimale tijdsbesteding certificerende instelling (artikel 67) en tot enkele correcties in bijlage 2.
Vervolgens is een aantal aanpassingen aangebracht naar aanleiding van nadere inzichten van de sector. Deze zijn besproken en akkoord bevonden door het Centraal College van Deskundigen van Ascert. Zo is bijvoorbeeld een definitie voor een ‘uiteindelijk belanghebbende’ opgenomen met het oog op het tegengaan van ongewenste vormen van belangenverstrengeling. Ook is de verplichting van de certificaathouder asbestinventarisatie om ten minste 50 inventarisatierapporten per jaar te realiseren vervallen (artikel 6) en is de termijn om asbestinventarisatiewerkzaamheden vooraf te melden verkort van twee dagen naar één dag (artikel 18). In artikel 22 is voorzien in een uitzondering wanneer de inventarisatie niet het vereiste gebied kan omvatten en zijn nadere bepalingen opgenomen over het verwijderen van asbesttoepassingen onder een asbestdak en in geval van asbesthoudende toepassingen in een ruimte met een balkon of galerij.
In artikel 28 is voor de certificaathouder asbestverwijdering een uitzondering opgenomen voor de verplichte aanwezigheid van een DTA-er of DAV-2 tijdens de luchtmeting.
In artikel 43 zijn nadere uitwerkingen opgenomen inzake het meten van onderdruk en over metingen binnen het containment.
In de artikelen 46 en 47 is verschil gemaakt tussen de situatie dat een asbestverwijderingsbedrijf zorg draagt voor de afvoer van asbesthoudend afval en de situatie waarin dat niet het geval is.
Daarnaast is voor de certificerende instelling de rol van de reviewer ingevuld (artikel 49).
Ook heeft afstemming met de Inspectie SZW plaatsgevonden. Tekstvoorstellen, oplossingsrichtingen of gewenste aanpassingen die de Inspectie schetst, zijn zo veel mogelijk overgenomen. Een voorgestelde wijziging ten aanzien van de verbetering van de opvolging van meldingen die de betrokken toezichthouders aan elkaar kunnen sturen, heeft nog niet geleid tot een aanpassing op dit punt. Handvatten en criteria voor verbeterde opvolging van meldingen kunnen tot stand komen door afstemmingsoverleg tussen de CI’s, I-SZW en OD’s.
Opgemerkt wordt verder dat een uitgevoerd validatieonderzoek (zoals gedefinieerd in artikel 1) in principe zou moeten worden uitgevoerd en getoetst door een gecertificeerde arbeidshygiënist met aantoonbare kennis en ervaring op het terrein van blootstellingsonderzoek. Dit verbetert zowel de opzet als ook de uitvoering van het onderzoek.
Vanuit het boetebureau van de Inspectie SZW wordt ingebracht dat het wenselijk is dat de relevante aspecten uit het certificatieschema die als norm moeten worden gezien onderdeel uitmaken van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze wens is in lijn met de beleidsreactie die op 27 september 2018 aan de Kamer is gezonden.1 Daarin is gemeld dat de eisen op het gebied van werkwijzen en vezelemissiebeheersing uit de schema’s een plaats zullen krijgen in regelgeving, beleidsregels of handhavingsrichtlijnen.
Een andere aanpassing in het schema volgt uit de aangenomen motie van de leden Remco Dijkstra en Von Martels die oproept tot het mogelijk maken van een binnensanering en een sanering van een direct daarboven gelegen asbestdak in één asbestwerk2. Dit was al toegestaan mits de juiste maatregelen worden getroffen en met de schema-aanpassing wordt dit verduidelijkt.
Tevens is de tekst op onderdelen verduidelijkt, bijvoorbeeld over de eis van een arbeidsovereenkomst met tussen DIA en asbestinventarisatiebedrijf (artikel 6) en tussen DTA en asbestverwijderingsbedrijf (artikel 24), de uitvoering van de facefit-test (artikel 14 en 34), verschil te maken tussen de begrippen ‘monster’ en ‘materiaalmonster’ (artikel 20) en nader te bepalen hoe de tijdsbesteding die nodig is voor beoordeling moet worden bepaald (artikel 67en 69) en de wijze waarop moet worden omgegaan met opeenvolgende categorie II overtredingen (artikel 70).
De wijzigingen ten opzichte van het vigerende certificatieschema, dat op 1 maart 2017 van kracht werd, zijn beperkt. De wijziging van het certificatieschema betreft de samenvoeging van de afzonderlijke bijlage XIIIa en bijlage XIIIe tot éénschema. Verder is het schema aangepast zodat certificerende instellingen die dit schema toepassen geaccrediteerd kunnen worden door de RvA. De samenvoeging van de bijlagen bij de Arbeidsomstandighedenregeling en aanpassingen ten behoeve van accreditatie leiden naar verwachting niet tot een toename van lasten voor het bedrijfsleven of particulieren. Door de integratie is het overzicht over de gestelde normen verbeterd voor wat betreft de eisen aan de certificaathouder en aan de certificerende instelling die optreedt als certificaatverstrekker. Naar verwachting levert dit geen nadelen in termen van lasten op. Wijzigingen die wél een positief effect hebben in termen van lastenvermindering en verduidelijking, betreffen de expliciteringen van eisen in het schema waar eerder eisen meer open geformuleerd waren en tot discussie konden leiden in de uitvoeringspraktijk. Zo is nu beter aangegeven hoe de in het containment verplichte onderdruk geregistreerd moet worden. Ook in de handhaving betekenen dergelijke verbeteringen een vermindering van lasten in termen van het voorkomen van juridificering.
Het nieuwe certificatieschema treedt in werking op 1 april 2019. Het overgangsrecht is nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting.
In artikel 1 zijn de definities opgenomen die in bijlage XIIIa van de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna Arboregeling) stonden, maar er zijn ook enkele definities opgenomen die afkomstig zijn uit bijlage XIIIe. Het gaat om de definities van de begrippen ‘certificaatregister’, ‘vestiging’ en ‘NEN-EN-ISO/IEC 17065’. In de definitie van ‘certificaatregister’ wordt verwezen naar het per 1 januari 2018 gewijzigde Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna Arbobesluit) (Stb. 2017, 487). In de definitie van het begrip ‘beheerstichting’ is eveneens de verwijzing naar het Arbobesluit aangepast. Er is naar een andere bepaling in het Arbobesluit verwezen. De term ‘beheerstichting’ komt in het Arbobesluit niet meer voor. Wel wordt in het Arbobesluit nu het begrip ‘schemabeheerder’ gebruikt. De definitie van het begrip ‘calamiteit’ is aangepast door die niet langer te beperken tot ‘asbestrisico’s voor werk- en leefomgeving’ maar te verruimen tot ‘risico’s voor de werk- en leefomgeving’.
Toegevoegd is de definitie van NEN-EN-ISO 19011:2011.
Nieuw is ook de definitie van het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’. Dit begrip wordt in de Nederlandse regelgeving gebruikt waar in Europese regelgeving het begrip ‘ultimate beneficial owner’ wordt gebruikt. Het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’ is duidelijker dan de begrippen ‘aandeelhouder’ en ‘bestuurder’. De verduidelijking door introductie van het begrip ‘uiteindelijk belanghebbende’ is bedoeld om de effectiviteit te vergroten van de bepalingen (zoals artikel 4) die erop zijn gericht om belangenverstrengelingen te voorkomen. Daartoe bestaat aanleiding omdat in de praktijk werd geprobeerd deze bepalingen te ontwijken of te ontduiken.
Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 2 van bijlage XIIIa.
In onderdeel c van artikel 2 is de term ‘aandeelhouder’ vervangen door ‘uiteindelijk belanghebbende’. Deze verduidelijking is van belang voor de beoordeling van de onafhankelijkheid tussen asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven van personen die geen aandeelhouder zijn, maar wel als belanghebbende betrokken zijn bij zowel een asbestinventarisatiebedrijf als een asbestverwijderingsbedrijf bij of meerdere bedrijven van dezelfde soort.
In onderdeel d is de verwijzing naar artikel 19 van bijlage XIIIe gewijzigd omdat de inhoud van dat artikel nu is opgenomen in artikel 66 van dit schema.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 3 van bijlage XIIIa.
In dit artikel, dat overeen komt met artikel 4 van bijlage XIIIa, is de term ‘aandeelhouder’ vervangen door ’uiteindelijk belanghebbende, om dezelfde reden als beschreven bij de toelichting van artikel 2.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 3 van bijlage XIIIa, maar de verwijzingen naar artikelen 23 en 24 en bijlage 1 van bijlage XIIIe zijn aangepast omdat de inhoud van die artikelen en de bijlage nu is opgenomen artikel 70 en 71 en bijlage 2 bij dit schema.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 6 van bijlage XIIIa.
In het tweede lid is toegevoegd dat het moet gaan om een arbeidsovereenkomst tussen DIA en asbestverwijderingsbedrijf. In het tweede lid is de eis dat ten minste 50 inventarisatierapporten per jaar gerealiseerd moeten worden vervallen omdat kleinere inventarisatiebedrijven niet konden voldoen aan deze eis en het voldoen eraan niet kwaliteitsbepalend is.
In het derde lid, onderdeel c, is de term ‘aandeelhouders’ weer vervangen door ‘uiteindelijk belanghebbende’.
In artikel 7 dat inhoudelijk gelijk is aan artikel 7 van bijlage XIIIa, is de term ‘aandeelhouder vervangen’ door ’uiteindelijk belanghebbende, om dezelfde reden als beschreven bij de toelichting van artikel 2.
Deze artikelen komen overeen met de inhoud van de artikelen 8 tot en met 11 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 12 van bijlage XIIIa.
In het vierde lid, onderdeel b, is verduidelijkt wat bedoeld werd met ‘het hebben van een onafhankelijke positie ten opzichte van door de hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem of personen’. Dit is gewijzigd naar aanleiding van een opmerking van de RvA en gewijzigd in ‘het niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces en de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem en een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van door hen beschouwde personen’.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 13 van bijlage XIIIa.
In het derde lid is een nadere specificatie gegeven van het begrip ‘in goede staat’. Dit is gebeurd naar aanleiding van een opmerking van de RvA.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen die van met artikel 14 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid, onderdeel b, is de term ‘certificatiejaar’ vervangen door 12 maanden om eenduidigheid te krijgen in de frequentie. Wanneer er bijvoorbeeld in januari van 2017 wordt gekeurd, is het niet de bedoeling dat dan vervolgens weer in december 2018 wordt gekeurd, er zou dan immers wel voldaan zijn dat er maar één keer per certificatiejaar gekeurd hoeft te worden.
De verplichting tot het uitvoeren van een face-fittest voor zowel een half- als een volgelaatsmasker is gewijzigd naar een verplichting naar het soort dat door de DIA gebruikt wordt bij zijn werkzaamheden. Veel DIA’s beschikken niet over een volgelaatsmasker omdat zij niet de werkzaamheden uitvoeren waarvoor een volgelaatsmasker nodig is. Ook zijn er DIA’s die de monstername altijd met een volgelaatsmasker uitvoeren en niet over een halfgelaatsmasker beschikken. Het uitvoeren van de test van zowel een volgelaatsmasker als een halfgelaatsmasker is niet verplicht, maar is afhankelijk van de werkzaamheden die de betrokkene uitvoert.
Deze artikelen komen overeen met de inhoud van de artikelen 15 tot en met 17 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 18 van bijlage XIIIa.
In het derde lid is de meldingstermijn van twee werkdagen teruggebracht naar één werkdag. Gebleken is dat dit geen afbreuk doet aan de controlemogelijkheden van de certificerende instelling. Tevens is nu in het derde lid bepaald wanneer die meldingstermijn van één werkdag niet geldt. Spoedeisende werkzaamheden, bijvoorbeeld bij een lekkend riool in een woning of spoedeisend herstel van een procesinstallatie, kunnen op grond van het nieuwe negende lid per direct worden aangevangen, mits deze vooraf worden gemeld. Er zijn spoedeisende werkzaamheden die geen calamiteit zijn, maar die wel een korte meldingstermijn noodzakelijk maken. Naar verwachting zal het aantal van deze meldingen minder dan 5% van het aantal reguliere meldingen bedragen en dus geen gevolg hebben voor onaangekondigde beoordelingen door de certificerende instelling.
In het zevende lid is ten opzichte van artikel 18 van bijlage XIIIa een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.
Het oude negende lid is vernummerd tot tiende lid en is toegevoegd dat in het asbestinventarisatierapport aangegeven moet worden wat de noodzaak is voor een spoedinventarisatie.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 19 van bijlage XIIIa.
In het zevende lid is een nadere specificatie gegeven van het begrip ‘relevante waarnemingen’. Dit is gebeurd naar aanleiding van een opmerking van de RvA.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 20 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid is het woord ‘aangetroffen’ vervangen door het woord ‘aanwezige’. Uitgangspunt is dat de aanwezige asbesthoudende materialen moeten worden bemonsterd. Wanneer een bron gemist wordt en er daarom geen monster wordt genomen, is dat een tekortkoming. Daarom is het duidelijker om te spreken over ‘aanwezige’ dan over ‘aangetroffen’.
Een monster kan een materiaalmonster of een kleefmonster betreffen. Daarom is in het eerste, derde, vijfde, onderdeel i, en het zesde lid van het artikel het woord ‘monster’ vervangen door ‘materiaalmonster’, waar het gaat over bemonstering van materialen.
In het vijfde lid, onderdeel d, is aangepast door de specifieke verplichting om voor puntafzuiging een asbeststofzuiger te gebruiken vervangen door de ruimere verplichting om doeltreffende bronmaatregelen te nemen. Naast puntafzuiging kan bijvoorbeeld bevochtiging of het intapen van de bron doeltreffend zijn.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 21 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 22 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid is de eis geschrapt om in het rapport het tijdens de asbestverwijdering af te bakenen gebied of de ruimte te beschrijven. Deze eis is geschrapt omdat vooraf vaak niet kan worden bepaald welk gebied of welke ruimte moet worden afgebakend en deze bepaling een verantwoordelijkheid is van het asbestverwijderingsbedrijf en niet van het asbestinventarisatiebedrijf.
Omdat een nadere specificatie van de reikwijdte en van de geschiktheid van het rapport in het derde lid al verplicht is gesteld, heeft de aanpassing van het eerste lid geen gevolg voor de vereiste duidelijkheid van het rapport.
Het tweede lid is nieuw en toegevoegd omdat het feitelijk niet altijd mogelijk is een afstand van vijf meter tot het te inventariseren object te houden.
Het oude tweede tot en met negende lid zijn vernummerd tot derde tot en met tiende lid.
In het derde lid, onderdeel d, is in de aanhef het woord ‘asbestinventarisatie’ gecorrigeerd door ‘asbestinventarisatierapport’.
Het negende lid is aangepast om te waarborgen dat de gerapporteerde situatie overeenkomt met de aangetroffen situatie.
Het elfde lid is nieuw. Het is toegevoegd omdat in de uitvoeringspraktijk onduidelijkheid was over het saneren van asbesttoepassingen in een binnensituatie in geval ook het bovenliggende asbestdak zou worden verwijderd. De vooronderstelling was dat dit volgtijdelijk moest gebeuren waarbij het binnengelegen asbest eerst, middels het bouwen van een containment, moest worden verwijderd voordat het dak mocht worden gesaneerd. Hierover zijn ook Kamervragen gesteld (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2633, gepubliceerd op 6 september 2017). Opgemerkt is dat in de regelgeving en in het certificatieschema voor het veilig verwijderen van asbest geen regels waren opgenomen die voorschrijven dat eerst de asbesttoepassingen binnen en daarna pas de asbesttoepassingen buiten (asbestdak) gesaneerd zouden moeten worden. Hierover is de motie Remco Dijkstra/Von Martels aangenomen (Kamerstukken II 2017/18, 25 883, nr. 307) die de regering verzoekt om met de asbestsaneringssector in gesprek te gaan om te bekijken hoe een binnensanering van asbesttoepassingen eenvoudiger meegenomen kan worden onder het buitensaneringsregime. Op verzoek van de Minister van SZW is een bepaling opgenomen die hier opvolging aan geeft. Het uitgangspunt van het nieuwe elfde lid van artikel 22 is dat asbesttoepassingen die direct onder het te verwijderen dak zijn gelegen mogen worden gerapporteerd in het asbestinventarisatierapport als toepassingen die met verwijderingstechnieken onder openluchtcondities kunnen worden verwijderd. Voorwaarde daarbij is wel op grond van onderdeel b dat het asbestdak voorafgaand aan de verwijdering van de direct daaronder gelegen asbesttoepassingen is verwijderd. Verder moeten de onder het asbestdak gelegen asbesttoepassingen worden verwijderd zonder dat veel vezels kunnen vrijkomen. Dat betekent op grond van onderdeel a dat het hechtgebonden asbesttoepassingen moet betreffen die los liggen of die via demontage te verwijderen zijn waarbij breuk wordt voorkomen. Verder moet conform artikel 4.45 van het Arbobesluit bij het uitvoeren van de werkzaamheden de concentratie van asbestvezels in de lucht zo laag mogelijk onder de grenswaarden worden gehouden en moet verspreiding van asbeststof moet worden voorkomen. Degene die het asbest verwijdert moet deugdelijke maatregelen treffen en de werkmethode daarop inrichten. Hierbij hoort het volgen van de arbeidshygiënische strategie door het treffen van bronmaatregelen conform artikel 4.4 van het Arbobesluit.
Het twaalfde lid is nieuw en is toegevoegd omdat in de praktijk de vraag opkwam wat moet worden verstaan onder een binnen- en buitensituatie, of een ‘openluchtsituatie’. Dit is van belang in verband met de mogelijkheid om in het asbestinventarisatierapport onder ‘openluchtcondities’ te mogen rapporteren. Of van een openluchtsituatie sprake is was bijvoorbeeld in geval van een sanering van een asbesttoepassing van een balkon of een galerij niet duidelijk. De nu opgenomen tekst vult dit nader in door een balkon of galerij te omschrijven als een gevel die geheel of gedeeltelijk open is en de afmetingen ervan te koppelen aan de ruimte waar deze deel van uit maakt. Ook is in onderdeel c bepaald dat het bouwwerk niet mag worden aangepast met als enig doel om de ruimte te kunnen laten voldoen aan de eisen aan afmetingen die zouden leiden tot een definitie als openlucht situatie.
Het oude tiende lid tot en met zestiende lid zijn vernummerd tot dertiende tot en met twintigste lid. In het zestiende lid (voorheen dertiende lid) is nog toegevoegd dat in het herziene asbestinventarisatierapport is aangegeven welke toepassingen nog aanwezig zijn en welke reeds verwijderd zijn.
Het zeventiende lid is nieuw en is opgenomen om te voorkomen dat een relatief kleine administratieve correctie van het rapport noodzaakt tot een hernieuwd bezoek aan de projectlocatie en een actuele beschrijving in het rapport van de situatie. Wanneer bijvoorbeeld het certificaat is vernieuwd, wordt het inventarisatierapport op dat punt geactualiseerd. Daarvoor is het niet nodig dat een inventariseerder terugkeert naar de projectlocatie om de situatie opnieuw in kaart te brengen en te beschrijven welke toepassingen nog aanwezig zijn en welke reeds verwijderd zijn. Dat is bijvoorbeeld wel het geval bij het ontdekken van onvoorzien aangetroffen asbest.
In het twintigste lid (voorheen zestiende lid) is ‘en het inventarisatierapport’ toegevoegd zodat niet alleen de gegevens van de inventarisatie, maar ook het inventarisatierapport zelf wordt ingevoerd en opgeslagen in het LAVS. Bovendien is nu toegevoegd dat dit binnen tien werkdagen na ondertekening moet gebeuren.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 23 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 24 van bijlage XIIIa.
In het tweede lid is toegevoegd dat de arbeidsovereenkomst tussen de DTA en het asbestverwijderingsbedrijf moet zijn afgesloten. In de praktijk bleek dat soms wel sprake was van een arbeidsovereenkomst van de DTA, maar niet van een arbeidsovereenkomst tussen de DTA en het gecertificeerde bedrijf.
In het derde lid, onderdeel c, is de term ‘aandeelhouders’ vervangen door ‘uiteindelijk belanghebbenden’ om dezelfde reden als beschreven bij de toelichting van artikel 2.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 25 van bijlage XIIIa.
In dit artikel is de term ‘aandeelhouder’ vervangen door ’uiteindelijk belanghebbende’ om dezelfde reden als beschreven bij de toelichting van artikel 2.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 26 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 27 van bijlage XIIIa.
Onderdeel b is verduidelijkt. Specifiek is vastgelegd dat de DAV-1 onder directe begeleiding en toezicht van een DAV-2 of een DTA moet werken. Dit is van belang omdat de DAV-1 in een leer-werktraject actief is. Dit is gebeurd naar aanleiding van een opmerking van de RvA,
De inhoud van het eerste lid van dit artikel komt overeen met die van artikel 28 van bijlage XIIIa.
Het tweede lid is nieuw en is toegevoegd omdat de aanwezigheid van een DTA-er of DAV-er tijdens de luchtmeting niet noodzakelijk is wanneer de inspecteur ook niet aanwezig is en tegelijkertijd het containment verzegeld is. Bijvoorbeeld bij een risicoklasse 2A-meting die vier uur duurt is aanwezigheid van een DAV-er of DTA-er niet zinvol wanneer er niemand in containment is. Hetzelfde geldt wanneer een containment ’s nachts blijft staan zonder dat erin gewerkt wordt.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 29 van bijlage XIIIa.
In het derde lid is verplichting tot registratie van de namen van de degenen bedoeld in het tweede lid vervallen. De verplichting om deze derden, zoals bewoners, te instrueren blijft op grond van het tweede lid bestaan, alleen de verplichte registratie van de namen van de personen die deze instructie hebben bijgewoond, vervalt.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van artikel 30 en 31 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 32 van bijlage XIIIa.
In het vierde lid, onderdeel b, is verduidelijkt wat bedoeld werd met ‘het hebben van een onafhankelijke positie ten opzichte van door de hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem of personen’. Dit is gewijzigd naar aanleiding van een opmerking van de RvA en gewijzigd in ‘het niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces of onderdelen van het kwaliteitssysteem of personen’.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 33 van bijlage XIIIa. Het derde lid is op dezelfde wijze aangepast als artikel 13, derde lid, naar aanleiding van een opmerking van de RvA.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 34 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid is in de aanhef toegevoegd dat het dragen van adembeschermingsmiddelen alleen verplicht is als de medewerker kan worden blootgesteld aan een asbestvezelconcentratie die hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46 van het Arbobesluit. Dit sluit aan op de eisen op grond van hoofdstuk 4, afdeling 5, van het Arbobesluit. Deze wijziging is wenselijk omdat gebruik kan worden gemaakt van niet-betreedbare containments, waarbij de medewerker niet direct in contact komt met het asbesthoudende materiaal door een luchtdichte afscherming tussen medewerker en de asbesthoudende toepassing. In die situatie hoeft niet aan de aanvullende eisen te worden voldaan die zijn opgenomen in de onderdelen a tot en met g, van het eerste lid.
Het eerste lid, onderdeel b, is aangepast conform artikel 14, eerste lid, onderdeel b, zij het dat op grond van artikel 34 alleen maar sprake kan zijn van een volgelaatsmasker.
Het derde lid is nieuw. Er zijn in het zesde lid van artikel 33 wel eisen gesteld aan de keuring voor arbeidsmiddelen, maar adembeschermingsmiddelen vallen niet onder arbeidsmiddelen. Voor de keuring van adembeschermingsmiddelen wordt nu ook verwezen naar bijlage 1.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van de artikelen 35 tot en met 37 van bijlage XIIIa.
In artikel 37, eerste lid, zijn twee verwijzingen naar artikelen in de Arboregeling gecorrigeerd en is door toevoeging van het woord “beiden” duidelijker tot uitdrukking gebracht dat zowel de hogere veiligheidskundige als de arbeidshygiënist moeten beschikken over de genoemde kwalificaties.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 34 van bijlage XIIIa.
In onderdeel a is toegevoegd ‘in geval van asbestverwijdering uit een bouwwerk’ omdat die verplichting inzake een sloopmelding alleen dan geldt.
Op grond van artikel 4.54b van het Arbobesluit geldt een aantal uitzonderingen op de verplichting om een asbestinventarisatie uit te (laten) voeren. Onderdeel b is op dat punt aangevuld en daarmee verduidelijkt.
In onderdeel d is de formulering “relevante documenten” naar aanleiding van een opmerking van de RvA vervangen door een nadere invulling.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 39 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 34 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid is, ter verduidelijking, het woord 'uiterlijk' vervangen door 'ten minste'.
In het derde lid is onderdeel c verduidelijkt door de formulering ‘wat de noodzaak is voor een spoedsanering’ te vervangen door ‘waarom sprake is van een calamiteit’. De term ‘spoedsanering’ was immers niet nader omschreven.
De inhoud van dit artikel komt overeen artikel 41 van bijlage XIIIa.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 42 van bijlage XIIIa.
In het tweede lid is het woord ‘daartoe’ toegevoegd.
In het derde lid is de formulering ‘zo snel mogelijk’ in de aanhef vervangen door ‘onmiddellijk’ in onderdeel a en b. Op grond van artikel 1.26, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012 moet het bevoegd gezag ‘onmiddellijk’ in kennis worden gesteld.
Onderdeel c is toegevoegd omdat het wenselijk is dat dat ook in het LAVS wordt opgenomen.
De inhoud van dit artikel komt deels overeen met die van artikel 43 van bijlage XIIIa. Het derde lid, onderdeel d, is aangepast omdat de formulering over de ‘gegronde reden’ problemen opleverde in het kader van de handhaving. Als reden om te verlagen mag niet worden aangevoerd dat het de periode tussen de ploegendiensten (shifttijden) betreft.
Het derde lid, onderdeel e, is herzien. Er wordt nu bepaald wanneer de registratie moet plaatsvinden.
Het derde lid, onderdeel i, is nieuw en is toegevoegd op verzoek van de toezichthouders. Het onderdeel maakt mogelijk dat werkzaamheden die worden uitgevoerd in het containment kunnen worden gevolgd.
Aan het vierde lid onderdeel b, subonderdeel 2, is het woord ‘bevochtigen’ toegevoegd als te treffen bronmaatregel. Indien doeltreffende maatregelen tegen valgevaar worden getroffen kan ook bij werken op daken bronafzuiging als emissiebeheersende maatregel worden ingezet.
Het zesde lid is inhoudelijk gewijzigd. Vanuit de branche werden vragen gesteld hoe aan de verplichting die werden gesteld in artikel 43, zesde lid, tot meten voldaan zou kunnen worden. Hierbij werd tevens de vraag gesteld waar de meetverplichting op gestoeld was. Deze discussie leidde tot een herbezinning waarbij een tekst is geformuleerd die in de uitvoeringspraktijk handvatten geeft voor de uitvoering van de metingen en de daarbij te treffen maatregelen. Verder heeft dit ertoe geleid dat de verplichting is beperkt zodat bij de verwijdering van spuitasbest dat in risicoklasse 2A is ingedeeld de asbestvezelconcentratie buiten het containment niet meer gemeten hoeft te worden. Van de werkgever wordt verwacht wordt dat hij vastgesteld heeft welke protectiefactor het te gebruiken masker heeft, zodat op basis van deze gegevens de vezelconcentratie in de ingeademde lucht kan worden berekend. De verplichting tot het meten buiten containment is komen te vervallen, omdat buiten het containment zelden tot nooit voor kwam dat vrijkomende asbestvezels werden gemeten.
In het zevende en achtste lid is naast arbeidsmiddelen ook ‘en materialen’ toegevoegd omdat er ook andere materialen zijn die gereinigd moeten worden wanneer zij het containment verlaten, bijvoorbeeld besmette inboedel.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 44 van bijlage XIIIa.
In het eerste lid is de zinsnede ‘zo spoedig mogelijk verpakken en het verpakken in een luchtdichte verpakking’ onderverdeeld in twee subonderdelen a en b omdat het ‘niet verpakken in een luchtdichte verpakking’ als een ernstigere tekortkoming wordt gezien dan het niet ‘zo spoedig mogelijk verpakken’ en daarom als categorie II afwijking wordt aangemerkt.
Hierdoor zijn de subonderdelen b, c, d en e verletterd.
In subonderdeel c (nieuw) is de verwijzing naar het Productenbesluit asbest verwijderd omdat afval geen ‘product’ is. In plaats daarvan is het binnen de branche algemeen bekende asbestgevaaretiket benoemd als eis voor etikettering.
In subonderdeel e (nieuw) is de eis voor reiniging van verpakking gewijzigd door vervanging van het woord ‘werkgebied’ door ‘containment’. Reiniging van verpakking is alleen zinvol in die situaties waar de verpakking in containment geweest is.
De tekst van dit artikel komt deels overeen met artikel 45 van bijlage XIIIa.
De tekst van het eerste lid is aangepast om te verduidelijken de verantwoordelijkheid voor de opdracht tot de eindbeoordeling bij de opdrachtgever ligt en niet bij het asbestverwijderingsbedrijf. Tevens is verduidelijkt wie de eindbeoordeling moet uitvoeren, namelijk de inspectie-instelling. Deze is in artikel 1 gedefinieerd als een volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 46 van bijlage XIIIa.
Het eerste lid is nieuw.
Het tweede lid komt grotendeels overeen met het oude eerste, tweede en derde lid. De tekst is aangepast omdat in sommige gevallen de opdrachtgever zorg draagt voor afvoer van het asbesthoudend afval en het asbestverwijderingsbedrijf geen zorg draagt voor transport en stort.
Het derde lid komt overeen met het oude vierde lid.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 47 van bijlage XIIIa.
Het vijfde lid is iets anders geformuleerd, de verplichting voor het asbestverwijderingsbedrijf tot het invoeren van verwijderde bronnen in het LAVS geldt alleen als dat bedrijf ook zorg draagt voor transport en/ of stort van het asbesthoudende afval. Toegevoegd is dat het asbesthoudende afval moet worden aangeboden aan een erkende verwerkingsinrichting.
Het zesde lid is nieuw en daarin zijn de verplichtingen die een werkgever op grond van de artikelen 4.53, eerste lid, en 4.10c, vierde lid, van het Arbobesluit heeft om aantekening te houden in een register, waarbij de aard en de duur van de arbeid alsmede de mate van de blootstelling worden vermeld en deze 40 jaar te bewaren, aangevuld met de verplichting om het type gebruikt adembeschermingsmiddel te registreren.
De inhoud van dit artikel is voor het grootste deel ontleend aan artikel 2 van bijlage XIIIe.
Het oude eerste lid, onderdeel b en d, zijn niet overgenomen omdat in artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel e, van het Arbobesluit al is bepaald dat de activiteiten worden uitgevoerd met de grootste mate van beroepsintegriteit.
Het tweede lid komt overeen met de inhoud van het oude eerste lid, onderdeel c.
Het derde lid komt overeen met de inhoud van het oude eerste lid, onderdeel e.
Het vierde lid komt overeen met de inhoud van het oude eerste lid, onderdeel f.
Het vijfde lid is iets anders geformuleerd en de term ‘uitbesteding’ vervangen door ‘inhuur’. De tekst is aangepast naar aanleiding van een opmerking van de RvA. Onder ‘inhuur’ wordt hier verstaan het inhuren van een persoon door de certificerende instelling. Onder uitbesteding wordt hier verstaan het inschakelen van een organisatie door de certificerende instelling voor de betreffende taak. Uitbesteding komt binnen het werkveld niet voor.
Het zevende lid is nieuw en geeft aan welke beoordelingen ten minste door de reviewer worden onderworpen aan een review. Dit lid is opgenomen naar aanleiding van een opmerking van de RvA. De term ‘review’ wordt gebruikt in NEN-EN-ISO/IEC 17065 en is daarom niet vertaald in het Nederlands.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 3 van bijlage XIIIe.
Op grond van artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel g en h, van het Arbobesluit zal een certificerende instelling moeten beschikken over medewerkers die voldoen aan eisen die zien op kennis (onderdeel g, subonderdeel 1°, 2° en 3°), kunde (onderdeel g, subonderdeel 4°) en houding (onderdeel h).
Het derde lid is identiek aan het oude artikel 3, derde lid.
In het vierde lid is de reviewer verwijderd, omdat voor hem separate eisen zijn geformuleerd in het nieuwe zevende lid. Als ervaringseis van de vestigingsauditor is het aantal onder toezicht uit te voeren audits teruggebracht van tien naar vijf, omdat bij nader inzien vijf uitgevoerde vestigingsaudits voldoende waarborgen dat de betrokkene goed is opgeleid.
Het vijfde en zesde lid zijn identiek aan het oude vijfde en zesde lid, alleen de verwijzing naar paragraaf 4 resp. 5 van bijlage XIIIa zijn aangepast.
Het zevende lid is nieuw. In dit lid zijn eisen gesteld aan de reviewer van een certificerende instelling. Dit is gebeurd naar aanleiding van een opmerking van de RvA. De term ‘reviewer’ wordt gebruikt in NEN-EN-ISO/IEC 17065 en is daarom niet vertaald in het Nederlands.
Ten gevolge van deze invoeging zijn het zevende tot en met negende lid vernummerd tot achtste tot en met tiende lid.
In het achtste lid (nieuw) is in onderdeel a de verwijzing naar artikel 8 van bijlage XIIIe gewijzigd in artikel 54 van dit schema en is in onderdeel b een onjuiste verwijzing naar NEN-EN-ISO/IEC 17021 gewijzigd in NEN-EN-ISO/IEC 17065.
In het tiende lid (nieuw) is in onderdeel b de verwijzing naar artikel 2 van bijlage XIIIe gewijzigd in de verwijzing naar artikel 48 van dit schema.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 4 van bijlage XIIIe.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 5 van bijlage XIIIe.
In dit artikel is de term ‘aandeelhouder’ vervangen door ’uiteindelijk belanghebbende’. Deze wijziging geeft de mogelijkheid om ook te kijken naar de onafhankelijkheid van personen die geen aandeelhouder zijn, maar wel een financieel betrokken zijn bij zowel een certificerende instelling, een asbestinventarisatiebedrijf, asbestverwijderingsbedrijf of meerdere bedrijven van dezelfde soort.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 6 van bijlage XIIIe.
In artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, van het Arbobesluit is bepaald dat een certificerende instelling een schemabeheerder heeft. In dit certificatieschema wordt de schemabeheerder aangeduid met de term ‘beheerstichting’.
De schemabeheerder moet op grond van artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel m, van het Arbobesluit zorg dragen voor een evenwichtige afweging van de belangen van alle belanghebbende partijen. Artikel 1.5b, tweede lid, van het Arbobesluit voorziet in de situatie dat er meer certificerende instellingen zijn aangewezen.
De in het eerste lid, onderdeel b, van artikel 52 opgenomen verplichting om deel te nemen aan gezamenlijk te organiseren overleg sluit aan bij artikel 1.5b, tweede lid, onderdeel a, van het Arbobesluit.
De in het eerste lid, onderdeel c, van artikel 52 opgenomen verplichting om tijdens het overleg vastgestelde afspraken uit te voeren sluit aan bij artikel 1.5b, tweede lid, onderdeel c, van het Arbobesluit.
Artikel 52 vult die verplichtingen op basis van het Arbobesluit op een aantal onderdelen nader in.
Dit artikel komt overeen met artikel 7 van bijlage XIIIe.
Dit artikel komt overeen met artikel 8 van bijlage XIIIe.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 9 van bijlage XIIIe.
In het eerste lid, onderdeel a, is toegevoegd dat ook onderzocht wordt of de certificaathouder het certificaat zelf heeft ingeleverd. De tekst zou anders de ruimte geven om het certificaat zelf in te leveren, net voordat dit wordt ingetrokken. In die situaties zou een mogelijke doorstart niet onderzocht hoeven te worden. Dat is niet wenselijk en daarom is nu de tekst op dat punt aangevuld.
In het tweede lid, onderdeel d, is ‘aandeelhouders’ vervangen door ‘uiteindelijk belanghebbenden’. De noodzaak om deze informatie te hebben is toegelicht bij artikel 1 en 2.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 10 van bijlage XIIIe, alleen de verwijzingen naar andere artikelen zijn aangepast.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van artikel 11 en 12 van bijlage XIIIe, alleen de verwijzingen naar de bijlagen zijn aangepast.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 13 van bijlage XIIIe.
In het eerste lid, onderdeel d, is de verplichting tot vermelding van het adres van de certificaathouder op het certificaat toegevoegd.
In het eerste lid, onderdeel g is de verplichting tot vermelding van het adres en vestigingsplaats van de certificerende instelling op het certificaat toegevoegd.
Het derde lid is nieuw en regelt dat een certificaat voor uitgifte door de certificerende instelling is geautoriseerd.
Deze aanpassingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van opmerkingen van de RvA.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van artikel 14 en 15 van bijlage XIIIe, alleen de verwijzingen naar artikelen of bijlagen zijn aangepast.
De inhoud van dit artikel is nieuw, maar lijkt op artikel 66 dat is ontleend aan artikel 19 van bijlage XIIIe. Artikel 62 gaat over beoordeling in het kader van verlening van het procescertificaat en artikel 66 gaat over beoordelingen tijdens de looptijd van het certificaat. De verwijzing naar NEN-EN-ISO/IEC 17021 is gecorrigeerd in een verwijzing naar NEN-EN-ISO/IEC 17020.
Voor artikel 62 is ook NEN-EN-ISO 19011 relevant, omdat NEN-EN-ISO 19011 van toepassing is op de rapportage van de kantooraudit en NEN-EN- ISO/IEC 17020 voor de rapportage van de projectaudit/inspectie.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van artikel 16 tot en met 18 van bijlage XIIIe, alleen zijn verwijzingen naar artikelen of bijlagen aangepast.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 19 van bijlage XIIIe.
In het eerste lid is een onjuiste verwijzing naar NEN-EN-ISO/IEC 17021 gecorrigeerd in een verwijzing naar NEN-EN-ISO/IEC 17020.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 20 van bijlage XIIIe.
In het eerste lid, onderdeel b, is verduidelijkt dat de in onderdeel a genoemde beoordelingstijd van 4 uur voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem op basis van een documentenbeoordeling deel uitmaakt van de totale beoordelingstijd van 8 uur die minimaal beschikbaar moet zijn voor beoordeling van een vestiging bij initiële certificatie. Dit is aangepast naar aanleiding van een opmerking van de RvA.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 21 van bijlage XIIIe. De toezichthouders, Inspectie SZW en omgevingsdiensten, hebben gewezen op de noodzaak om meldingen van ernstige overtredingen te laten onderzoeken door de certificerende instellingen. Door het afstemmingsoverleg dat tussen partijen plaatsvindt worden de nodige handvatten hiervoor gerealiseerd.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 22 van bijlage XIIIe.
In het eerste lid is toegevoegd dat bestede tijd aan onderzoek naar niet gerapporteerd asbest aanvullend wordt doorberekend aan de certificaathouder als dit onderzoek niet past binnen de reguliere periodieke beoordelingstijd, zonder afbreuk te doen aan de volledigheid van de periodieke beoordeling. In artikel 76 is in algemene zin bepaald wanneer de kosten van onderzoek door de certificerende instelling voor rekening van de certificaathouder zijn.
De inhoud van dit artikel komt grotendeels overeen met die van artikel 23 van bijlage XIIIe.
Het vierde lid, onderdeel f is nieuw. Het vijfde lid, onderdeel c, is vervallen.
Deze wijzigingen strekken tot precisering van de door certificerende instellingen toe te passen sanctiebepalingen.
Op basis van artikel 23, vijfde lid, onderdeel b van bijlage XIIIe, was niet voldoende duidelijk wat het gevolg moest zijn van de constatering van een of meer nieuwe categorie II afwijkingen in het jaar na een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat die het gevolg was van zes categorie II afwijkingen in één jaar.
Het door certificerende instellingen toe te passen sanctiebeleid wordt nu nader ingevuld met het nieuwe onderdeel f, van het vierde lid. Daarin wordt bepaald dat het certificaat wordt ingetrokken wanneer in de twaalf maanden volgend op een onvoorwaardelijke schorsing voor de derde keer een afwijking van categorie II wordt geconstateerd. Deze bepaling geldt na een onvoorwaardelijke schorsing van het certificaat die het gevolg kan zijn van alle in het vijfde lid, onderdelen a tot en met c omschreven situaties. Tevens kan nog worden opgemerkt dat het certificaat niet alleen dient te worden ingetrokken wanneer in de twaalf maanden volgend op een onvoorwaardelijke schorsing voor de derde keer een afwijking van categorie II wordt geconstateerd die als zodanig is omschreven in bijlage 2, maar ook wanneer de geconstateerde derde categorie II afwijking het gevolg is van de toepassing van het derde lid, onderdeel a, b of c.
Het nieuwe onderdeel f van het vierde lid heeft overeenkomsten en verschillen met onderdeel e, van artikel 23, vierde lid van bijlage XIIIe. Op basis van beide onderdelen leiden bepaalde omstandigheden binnen een bepaalde termijn na een onvoorwaardelijke schorsing tot intrekking van het certificaat. Op basis van onderdeel e is daarvoor een periode van twee jaar na de aanvangsdatum van een onvoorwaardelijke schorsing relevant. Op basis van onderdeel f is daarvoor een periode van twaalf maanden na de aanvangsdatum van een onvoorwaardelijke schorsing relevant. Er zijn situaties denkbaar waarin een intrekking zowel op grond van het vierde lid, onderdeel e, als op grond van het vierde lid, onderdeel f, zal moeten plaatsvinden omdat aan de voorwaarden in beide onderdelen wordt voldaan. Daarvan zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer een certificerende instelling binnen twaalf maanden na de einddatum van een onvoorwaardelijke schorsing op één projectlocatie drie of meer afwijkingen van categorie II constateert. Dan wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel f, maar ook aan de voorwaarden van onderdeel e. Immers, op grond van het vijfde lid, onderdeel a, in combinatie met het vierde lid, onderdeel e, zal eveneens intrekking moeten plaatsvinden.
Naast de wijziging van het vierde lid, door toevoeging van een nieuw onderdeel f, wordt dit artikel ook gewijzigd door onderdeel c van het vijfde lid uit artikel 23 van bijlage XIIIe niet over te nemen in het vijfde lid. Bij nader inzien is dat onderdeel c overbodig. Hierin stond dat het certificaat onvoorwaardelijk wordt geschorst voor 30 dagen wanneer iemand wiens certificaat voorwaardelijk is geschorst geen maatregelen neemt binnen de in artikel 5, onderdeel c (nieuw), genoemde termijn. Maar op grond van het negende lid van artikel 70 (nieuw) en artikel 5, onderdeel c (nieuw), heeft de houder van een voorwaardelijk geschorste certificaat twee weken om corrigerende adequate maatregelen te nemen.
De inhoud van deze artikelen komt overeen met die van artikel 24 tot en met 26 van bijlage XIIIe, alleen de verwijzingen naar artikelen of bijlagen zijn aangepast.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 27 van bijlage XIIIe, met dien verstande dat in het eerste onderdeel de verplichting om de minister drie maanden van tevoren te informeren is gewijzigd in de verplichting om hem zo snel mogelijk te informeren.
Het tweede lid is van belang in relatie tot artikel 1.5eb, derde lid, van het Arbobesluit.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 28 van bijlage XIIIe, met dien verstande dat het onderdeel a niet is overgenomen omdat de verplichting van een certificerende instelling om jaarlijks een verslag van werkzaamheden op te stellen al in artikel 1.5eb, eerste lid, van het Arbobesluit staat.
De inhoud van dit artikel komt overeen met die van artikel 29 van bijlage XIIIe.
Ten aanzien van de wijzigingen in het certificatieschema kan ervan worden uitgegaan dat de periode van circa vier maanden tussen de publicatie van de onderhavige regeling en de inwerkingtreding per 1 april 2019 voldoende is voor de betrokken bedrijven om hun organisatie zodanig aan te passen dat per 1 april 2019 aan de eisen kan worden voldaan. De wijzingen zijn immers beperkt en er is voorafgaand aan de publicatie weer uitvoerig overleg geweest met de sector. In dit verband is het tevens van belang om op te merken dat het voor de certificerende instellingen niet mogelijk is om te toetsen of alle bestaande certificaathouders, dus certificaathouders met een lopend certificaat, op het moment van inwerkingtreding ook daadwerkelijk voldoen aan die nieuwe eisen. Een dergelijke toets zal door de certificerende instelling pas plaatsvinden in het kader van de reguliere periodieke beoordelingen (zie artikel 64, 65en 66) of wanneer er een melding door een toezichthoudende overheidsinstelling op grond van artikel 68 wordt gedaan.
Ook voor de certificerende instellingen gelden wijzigingen die betrekking op hun organisatie en op hun werkwijze. Op dit moment zijn er twee certificerende instellingen aangewezen die beide zijn aangewezen tot 1 januari 2020.
De inwerkingtreding van de onderhavige regeling maakt het niet noodzakelijk hen opnieuw aan te wijzen, maar zij moeten wel met ingang van 1 april 2019 aan de nieuwe eisen voldoen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de eisen die aan de reviewer worden gesteld.
Deze bijlage is identiek aan bijlage 1 bij bijlage XIIIa. Alleen is de term ‘adembeschermingsmiddelen’ toegevoegd, omdat die in de tabel staan en niet aangemerkt kunnen worden als arbeidsmiddelen in de zin van artikel 1, derde lid, onderdeel h, van Arbeidsomstandighedenwet, namelijk alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten en gereedschappen.
Deze bijlage komt overeen met bijlage 1, die behoorde bij artikel 23, tweede lid, van bijlage XIIIe. De tabellen met betrekking tot asbestinventarisatie en asbestverwijdering zijn nagenoeg ongewijzigd gebleven omdat ook de artikelnummering van bijlage XIIIa is gevolgd, het gaat om de artikelen 3 tot en met 47 in bijlage XIIIa die onder hetzelfde nummer zijn opgenomen in het certificatieschema.
Wel is de tabel aangepast in verband met de wijzing van een aantal artikelen, namelijk invoeging van artikel 18, negende lid, artikel 22, tweede, elfde, twaalfde en zeventiende lid, toevoeging van artikel 28, tweede lid, 34, derde lid, 42, derde lid, onderdeel c, 43, derde lid, onderdeel f en i, en aanpassing van artikel 44 waar in het eerste lid, onderdeel a, is gesplitst in twee onderdelen a en b waarvan overtreding verschillend gesanctioneerd wordt.
Tevens is artikel 46 gewijzigd en is artikel 47, zesde lid, toegevoegd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2018-68771.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.