Besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 9 november 2018 nr. MINBUZA-2018.1183482, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Dutch Fund for Climate and Development)

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking;

Gelet op de artikelen 6 en 7 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 5.1. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Voor subsidieverlening op grond van artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 op het terrein van klimaat en ontwikkeling in het kader van het Dutch Fund for Climate and Development, gelden voor de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2022 de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels.

  • 2. Voor het in het eerste lid genoemde tijdvak geldt een subsidieplafond van € 160 miljoen onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever voldoende middelen beschikbaar stelt.

Artikel 2

Uit oogpunt van doelmatigheid zal niet meer dan één subsidieaanvrager voor subsidieverlening in aanmerking kunnen komen. Van alle aanvragen die voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 1, eerste lid, genoemde beleidsregels, zal slechts de aanvraag die het beste aan die criteria voldoet voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Artikel 3

Aanvragen voor subsidie in het kader van het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) worden ingediend in de periode vanaf de inwerkingtreding van dit besluit tot 22 februari 2019; 17.00 uur aan de hand van het daartoe door de Minister vastgestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden1.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2023 met dien verstande dat het van toepassing blijft op de voor die datum verleende subsidie.

Dit besluit zal met de bijlagen, met uitzondering van de annexen bij de bijlage, in de Staatscourant worden geplaatst. Annexen bij de bijlage worden via internet bekend gemaakt2.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, namens deze, de Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, R.M. Buijs

SUBSIDIEBELEIDSKADER DUTCH FUND FOR CLIMATE AND DEVELOPMENT

1. Achtergrond

Dit subsidiebeleidskader vormt de leidraad voor de beoordeling van subsidieaanvragen in het kader van het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD). In het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ is besloten tot instelling van een nationaal klimaatfonds binnen de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. In de nieuwe beleidsnota voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking ‘Investeren in Perspectief’ is de grootte van dit fonds nader ingevuld. Om het rendement van de beschikbare publieke middelen zo groot mogelijk te maken, is gekozen voor een subsidietender voor het DFCD. Aan de hand hiervan wordt een aanvrager geselecteerd aan welke subsidie wordt verstrekt om klimaatinvesteringen financieel te steunen. Dit subsidiebeleidskader stelt hieraan specifieke randvoorwaarden, voortvloeiend uit de politieke opdracht en binnen de context van de Nederlandse toezeggingen voor internationale klimaatfinanciering in UNFCCC-verband.

2. Klimaatverandering en het beleid voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking

Nederland en de ontwikkelingslanden hebben een gedeeld belang bij duurzaamheid en inclusieve groei wereldwijd. De gecombineerde agenda voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking richt zich hierop, in lijn met het klimaatakkoord van Parijs en de Sustainable Development Goals (SDG’s), via drie hoofddoelen die onderling sterk samenhangen:

Klimaatverandering, armoedebestrijding en het behalen van de SDG’s kunnen niet los van elkaar gezien worden. De meeste SDG’s kunnen niet worden bereikt zonder klimaatactie, aangezien klimaatverandering een grote bedreiging vormt voor het bereiken van duurzame ontwikkeling wereldwijd en armste landen en mensen relatief hard treft. Niet alleen leven deze mensen vaak in gebieden die kwetsbaar zijn voor overstromingen, extreme droogte, zeespiegelstijging en stormen, ook hebben zij minder mogelijkheden en middelen om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering en zich na rampen te herstellen. Daarnaast zijn zij voor hun levensonderhoud vaker afhankelijk van natuurlijke hulpbronnen die onder druk staan door de gevolgen van klimaatverandering.

De meeste ontwikkelingslanden erkennen de urgentie van klimaatactie. De gevolgen van klimaatverandering voor onder meer handel, landbouw en visserij beginnen zich af te tekenen. Er is grote behoefte aan investeringen, infrastructuur, capaciteitsopbouw en technologieoverdracht. Voldoende resultaten kunnen alleen bereikt worden als naast de publieke sector, ook de private sector bereid is bij te dragen. De uitdaging van klimaatverandering kan niet het hoofd worden geboden zonder een significante bijdrage of actie van het bedrijfsleven. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (hierna: de Minister) zet daarom sterk in op private betrokkenheid bij klimaat door onder meer het ondersteunen van de ontwikkeling van vernieuwende instrumenten. De private sector heeft oplossingen in huis voor sectoren als water, energie en voedselzekerheid. Publiek geld speelt een belangrijke rol om innovatieve projecten mogelijk te maken, bijvoorbeeld in de sfeer van technische assistentie of de vermindering van (vermeende) investeringsrisico’s, terwijl private financiers kunnen zorgen voor economische duurzaamheid en schaal. Zo kan worden bijgedragen aan een meer effectieve uitvoering van het klimaatakkoord, inclusieve groene groei van ontwikkelingslanden en omzetstijging van Nederlandse en internationale bedrijven, terwijl tegelijkertijd het rendement op de publieke klimaatfinanciering toeneemt.

3. Kernbegrippen

Dit kader kent een aantal kernbegrippen. Voor een goede interpretatie zijn die hier kort beschreven.

Aanvrager:

De organisatie die een subsidieaanvraag indient. In het geval van een alliantie treedt de penvoerder op als aanvrager namens de alliantie.

Adaptatie:

aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering teneinde de kwetsbaarheid van mensen, gemeenschappen of ecosystemen te verminderen.

Fonds – DFCD:

Het totaal aan middelen dat ter beschikking wordt gesteld door de Minister (EUR 160 mln.) inclusief, in de loop van de tijd, de eventuele inkomsten of verliezen.

Fondsmanager:

De subsidieontvanger, de organisatie die de subsidie in het kader van het DFCD ontvangt en de middelen gebruikt om financiering te verstrekken ten behoeve van de doelstelling en in overeenstemming met de maatstaven van dit subsidiebeleidskader.

Gendergelijkheid:

gelijke toegang voor vrouwen en mannen tot sociale goederen, kansen, hulpmiddelen en beloning.

Klimaatverandering:

is de verandering van het gemiddelde weer of klimaat over een lange periode. De verandering manifesteert zich het duidelijkst in een stijging of daling van de gemiddelde temperatuur, veranderingen van luchtstromingen en van de waterkringloop en daarmee van de bewolking en de hoeveelheid neerslag op aarde. Deze veranderingen hebben invloed op woestijnvorming, wetlands, overstromingen door buiten hun oevers tredende rivieren en de grootte van ijskappen en gletsjers. Klimaatverandering heeft ook invloed op zeestromingen, het zeeniveau en het zoutgehalte van het zeewater.

Leverage, c.q. mobiliseren van private financiering:

Met publiek geld stimuleren dat de private sector (mee)financiert. Het Ministerie volgt hiervoor de OECD DAC richtlijnen.

Mitigatie:

activiteiten die leiden tot verminderde uitstoot van broeikasgassen of stabilisatie van de concentraties broeikasgassen in de atmosfeer.

Privaat kapitaal c.q. commerciële financier:

Een private financier, bijvoorbeeld een institutionele belegger zoals een pensioenfonds, een (lokale) commerciële bank of leasemaatschappij.

Project:

de klimaatrelevante investering van een organisatie, waarvoor hij financiering verzoekt aan de fondsmanager van het DFCD.

Subsidieontvanger:

De organisatie waaraan de subsidie wordt toegekend. In het geval van een alliantie geldt de penvoerder als de subsidieontvanger. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Theory of change:

Een ‘Theory of Change’ (ToC) is een serie bouwstenen die in hun samenhang beschrijven hoe een lange-termijndoel te behalen is. De onderliggende analyse, aannames, voorwaarden, beoogde resultaten – outputs, outcomes en impact – worden hierin op een logische wijze gepresenteerd. De ‘Theory of Change’ dient als basis om per stap interventies te kunnen definiëren. Hierbij wordt ook inzichtelijk gemaakt welke rollen de verschillende stakeholders spelen. De aannames onderbouwen het geschetste veranderproces. De ToC laat zien tot welke outcome de gekozen strategie leidt en hoe deze bijdraagt aan de betreffende klimaatstrategie.

Toetsingskader:

Het geheel van beleid, processen en procedures dat de fondsmanager hanteert (of aanvrager zal hanteren) om een financieringsbeslissing te nemen op een financieringsverzoek voor een project onder het DFCD.

4. Afbakening van het Dutch Fund for Climate and Development en Theory of Change

Het overkoepelend doel (impact) dat de Minister nastreeft met dit subsidie-instrument is klimaatbestendige economische groei. De inzet in ontwikkelingslanden (outcome) is gericht op (a) tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en (b) mensen in staat stellen zich aan te passen aan een veranderend klimaat (adaptatie). De Minister wil via het DFCD ook steun bieden aan de meest kwetsbare landen en groepen.

Klimaatadaptatie en klimaatmitigatie raken aan bijna alle sectoren van een maatschappij. De Nederlandse klimaatfinanciering richt zich vooral op de volgende terreinen:

  • Vergrote toegang tot hernieuwbare en fossielvrije energie voor huishoudens, transport en bedrijven (SDG7 en 13)

  • Duurzaam landgebruik en weerbaarheid ecosystemen (SDG 12, 13,14 en 15)

  • Waterzekerheid (SDG 6)

  • Voedselzekerheid (SDG 2, 12, 13, 15)

Bij alle activiteiten wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke impact op gendergelijkheid (SGD5) na. Het DFCD staat open voor financieringen in alle sectoren zolang ze klimaatrelevant zijn en passen binnen de onderstaande Theory of Change.

THEORY OF CHANGE Dutch Fund for Climate and Development

Impact

Klimaatbestendige economische groei in ontwikkelingslanden

Politieke context

Overeenkomst van Parijs en Global Agenda 2030: internationale klimaatfinanciering

Regeerakkoord: zo groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering

Voldoende financiering van adaptatie1

Genderrollen, vrouwen als ‘agents of change', gelijke participatie

Voldoende aandacht voor de meest kwetsbare landen en groepen en de nieuwe focusregio’s van het ministerie

Outcome

Mitigatie van klimaatverandering

Adaptatie aan klimaatverandering

Lagere uitstoot van broeikasgassen

Klimaatbestendig landgebruik en weerbare ecosystemen

Klimaatbestendige watervoorziening en sanitatie

Klimaatbestendige voedselzekerheid

Output

Investeringen in, gebruik van en toegang tot hernieuwbare energie;

Investeringen in het kader van de transitie naar een circulaire economie met betrekking tot afvalverwerking en hergebruik van materialen die aantoonbaar bijdragen aan mitigatie;

Ontwikkeling fossielvrij transport;

Herstel en duurzaam beheer van de opslag van CO2 in koolstofrijke gebieden zoals bos, veengebieden, tropisch regenwoud.

Herstel en duurzaam beheer van gebieden die de weerbaarheid van mensen tegen de gevolgen van klimaatverandering versterken zoals bos, veen, tropisch regenwoud, oceanen en wetlands.

Klimaatbestendige drinkwater en sanitaire systemen;

Klimaatbestendig waterbeheer, bescherming tegen overstromingen en droogte.

Climate smart agrarisch landgebruik;

Indica-toren (gebaseerd op indicatoren SDG’s) 2

• Reduced or avoided emissions of greenhouse gases (in tons);

• Increase of population with primary reliance on clean fuels and technology (sex disaggregated);

• increase of population with access to electricity;

• Renewable energy share in the total final energy consumption;

• Hectares of forest(ed) land and wetland under sustainable management or other improved practices contributing to enhanced sinks;

• Improved wellbeing/economic perspective/livelihood (sex disaggregated).

• Hectares of forested land and wetland under sustainable management or other improved practices contributing to increased adaptive capacity of ecosystems and livelihoods against climate change and shocks;

• population (women and men) with improved access to climate resilient services for drinking water and sanitation;

• Number of people protected against climate change related flooding and inundation;

• Number of people protected against the adverse impact of climate change related draughts;

• Hectares agricultural land under sustainable management enabling greater resilience against climate change and shocks;

• Reduced exposure and vulnerability of population (women and men) to climate-related extreme events, shocks and disasters;

• Number of family farms/women and men whose farming enterprise became more resilient to climate change and shocks;

• efficient and climate resilient water use per kg crops produced;

• improved wellbeing/economic perspective/livelihood (sex disaggregated).

X Noot
1

Hiermee geeft het ministerie onder andere uitvoering aan de ‘Motie Voordewind c.s. over een gecombineerde aanpak van klimaat en ontwikkeling, kamerstuk 34 775 XVII https://www.parlementairemonitor.nl/9353000/1/j9vvij5epmj1ey0/vkjkpofm0huq#p1

X Noot
2

De indicatoren zijn in het Engels opgenomen om goede aansluiting te behouden met de indicatoren van de SDG’s.

Vergrote toegang tot hernieuwbare en fossielvrije energie

Wereldwijd worden belangrijke stappen gezet naar verduurzaming van de energievoorziening, die verantwoordelijk is voor ongeveer 70% van de broeikasgasemissies. In de elektriciteitssector zijn investeringen in hernieuwbare energie (vooral zon en wind) inmiddels hoger dan die in fossiele energie. Hernieuwbare energie is in steeds meer landen de economisch meest aantrekkelijke optie in de elektriciteitssector. Veel armere landen profiteren echter onvoldoende van de mogelijkheden die hernieuwbare energie biedt. Zij slagen er onvoldoende in om beleid en marktmodellen te ontwikkelen om investeringen in hernieuwbare energie aan te trekken. Meer dan een miljard mensen hebben nog helemaal geen elektriciteit, waardoor hun welzijn en economisch perspectief ernstig beperkt wordt. Een aanzienlijk aantal mensen kookt nog op houtvuur. SDG7 heeft dan ook tot doel toegang tot betaalbare en hernieuwbare energie voor iedereen te realiseren: universele toegang tot elektriciteit en schoon koken, drastische groei van hernieuwbare energievoorziening en verdubbeling van de snelheid van energiebesparing. De review van SDG7 (2018) roept op om schoon koken een topprioriteit te maken, versneld decentrale hernieuwbare energieoplossingen in te zetten en de transitie naar hernieuwbare energie te versnellen, vooral in sectoren zoals transport, gebouwen, landbouw en industrie.

Duurzaam landgebruik

Bossen, oceanen, moerassen en andere koolstofrijke ecosystemen fungeren als natuurlijke CO2-opslag. Wereldwijd en met name in ontwikkelingslanden is vervuiling en aantasting van deze gebieden – samen met emissies uit landbouw, bosbouw en ander landgebruik – een grote bron van broeikasgas.

Het tegengaan van ontbossing en herstel en behoud van bossen en andere koolstofrijke natuurlijke systemen, wordt daarom gezien als een onmisbaar element van klimaatmitigatie. Daarnaast spelen natuurgebieden een grote rol bij de versterking van de weerbaarheid van landen en gemeenschappen tegen de gevolgen van klimaatverandering (denk aan kustbeheer, biodiversiteitsbehoud en in stand houding van bodemvruchtbaarheid en waterberging). Daarmee is duurzaam landgebruik eveneens een belangrijk aspect van klimaatadaptatie.

SDG’s 15 en 12 roepen op tot bescherming en herstel van bossen en ecosystemen en verantwoordelijke productie en consumptie. Dit betekent onder andere dat (internationale) marktketens die ontbossing aanwakkeren (vlees, palmolie) onder de loep moeten worden genomen. Daarnaast draagt lokale degradatie van ecosystemen bij aan het probleem.

Waterzekerheid en sanitatie

Adequate watervoorziening en sanitatie (SDG 6) zijn voorwaarden voor duurzame ontwikkeling. Door bevolkingsdruk, veranderend landgebruik, urbanisatie, industriële activiteiten en milieuvervuiling staat het vermogen van natuurlijke systemen om schoon water te generen onder druk. Volgens schattingen van de Verenigde Naties zal de watercrisis, wanneer er geen herstel van water-gerelateerde ecosystemen optreedt, 45% van het wereldwijde bbp; 52% van de wereldbevolking en 40% van de mondiale graanproductie bedreigen vanaf 20503. De effecten zullen sterker worden gevoeld door de allerarmsten waardoor de mondiale ongelijkheid zal worden versterkt. Klimaatverandering leidt tot extreme weersomstandigheden, droogte en overstromingen en heeft daardoor nadelige effecten op de beschikbaarheid en de kwaliteit van zoet water. Veel adaptatiemaatregelen hebben daarom betrekking op watergebruik, waterveiligheid en waterbeheer. Bovendien leidt efficiënt watergebruik vaak tot een lagere uitstoot van broeikasgassen en een lager energieverbruik en draagt daardoor bij aan mitigatie.

Voedselzekerheid

De honger in de wereld nam het afgelopen decennium gestaag af, maar neemt recent weer toe als gevolg van onder meer conflictsituaties en klimaatverandering. Volgens de VN hebben op dit moment 821 miljoen mensen niet genoeg voedsel om een gezond en actief leven te leiden. Dit is ongeveer één op de negen mensen wereldwijd. In sub-Sahara Afrika lijden naar verhouding de meeste mensen honger: een op de vier mensen in deze regio is ondervoed. In 2050 zal de wereldbevolking zijn toegenomen tot zeker negen miljard mensen. Dit betekent dat de voedselproductie omhoog moet, zonder ecosystemen verder aan te tasten. SDG 2 richt zich dan ook zowel op ondervoeding als op de productiviteit en het inkomen van agrarische bedrijven. In ontwikkelingslanden gaat dat vooral om midden- en kleinbedrijven en is er speciale aandacht voor kwetsbare groepen als vrouwen, familiebedrijven, inheemse volkeren, vissers en herders.

5. Subsidie en verdeling van middelen

Voor subsidieverlening in het kader van het DFCD stelt de Minister € 160.000.000 beschikbaar voor de vierjarige periode van 2019 tot 2022. De beschikbare middelen kwalificeren als ODA4. Uit het oogpunt van doelmatigheid kan slechts één subsidieaanvrager in aanmerking komen voor subsidiëring in het kader van dit subsidiebeleidskader. De subsidieaanvrager vraagt het hele beschikbare bedrag aan.

Alle aanvragen worden beoordeeld op grond van de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria. Daaraan zal in elk geval moeten worden voldaan, dan wel in voldoende mate moeten worden voldaan, om in aanmerking te kunnen komen voor de subsidie. De aanvraag die het beste aan deze criteria voldoet zal als enige in aanmerking komen voor de subsidie.

De subsidie is bedoeld voor het financieel steunen (financieren) van klimaatrelevante projecten die bijdragen aan het realiseren van de doelen zoals gesteld in dit beleidskader. Financiering vanuit het fonds kan middels verschillende financiële instrumenten; denk aan donaties, participaties, leningen, garanties of hybride instrumenten. De fondsmanager zal geen hogere committeringen doen uit de publieke middelen, dan dat er publieke middelen beschikbaar zijn in het fonds.

Ter illustratie:

Het Ministerie van BZ verstrekt een subsidie aan de fondsmanager.

De fondsmanager verstrekt per jaar een aantal donaties, participaties, (achtergestelde/ local currency) leningen en/of garanties. Deze financiële instrumenten zijn additioneel aan de (commerciële) markt. Donaties vloeien niet terug, de andere middelen vloeien -in principe- op termijn wel terug naar het fonds.

Mobiliseren van privaat kapitaal:

• (1) Commerciële financiers kunnen participeren in het fonds (mobiliseren op fonds niveau); evt met een (partiële) garantie van het fonds.

• (2) Commerciële financiers kunnen een financiering (lening) verstrekken aan een project (mobiliseren op project niveau).

Looptijd

De looptijd van de subsidie zal zijn van een nader te bepalen datum in 2019 tot en met 31 december 2037. Het subsidiebedrag (EUR 160 miljoen) wordt (voor maximaal 95%) via voorschotten betaald in de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 op basis van aangetoonde liquiditeitsbehoefte. Uitgangspunt is dat de bevoorschotting per jaar in de periode 2019-2022 maximaal EUR 40 miljoen per jaar bedraagt.

De rapportages aan de Minister over de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten en over de daarmee behaalde resultaten strekken zich uit tot en met 2037. Gedurende het genoemde subsidietijdvak (2019-2037) dient de fondsmanager aan de doelstellingen van de subsidie en verplichtingen van de subsidie te blijven voldoen en blijven de in dit subsidiebeleidskader neergelegde regels van toepassing.

Eisen na afloop van het subsidietijdvak

Het doel van dit subsidie-instrument is klimaatbestendige economische groei. Daarom wordt subsidie beschikbaar gesteld voor het doen van klimaatrelevante financieringen, die zonder de subsidie niet mogelijk zouden zijn. Afhankelijk van de door de fondsmanager gekozen financiële instrumenten kan het fonds revolveren of de omvang van het fonds afnemen. Het fonds heeft geen winstoogmerk. Indien na de looptijd van de beschikking middelen over zijn, zullen deze -tenzij het subsidietijdvak wordt verlengd- terugvloeien naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierover zal een verplichting worden opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking. Minimaal twee jaar voor het einde van het subsidietijdvak zullen het Ministerie en de fondsmanager met elkaar in overleg gaan of en zo ja, hoe en op welke termijn de middelen terugvloeien.

Minimale waarden en streefpercentages

In het kader van dit subsidie-instrument worden middelen beschikbaar gesteld waarmee klimaatrelevante projecten kunnen worden gefinancierd, waarbij een ondergrens en een streefpercentage geldt voor het aandeel van financieringen in adaptatie en een ondergrens voor het aandeel in specifieke landen, zoals gedefinieerd in dit subsidiebeleidskader. Het streefpercentage en de minima gelden per ultimo 2020 tot het einde van de looptijd van de subsidie (waarbij de in 2019 en 2020 gefinancierde projecten meetellen in de latere rapportages).

6. Uitgangspunten en randvoorwaarden voor inzet van het DFCD

Klimaatrelevant

De subsidie is bedoeld voor het financieren van projecten die 100% klimaatrelevant zijn en volledig bijdragen aan Nederlandse klimaatfinanciering, zoals gerapporteerd aan UNFCCC. Dit betekent dat de projecten Rio-marker 25 dienen te hebben.

Klimaatrendement

Conform het Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ wordt ingezet op zo groot mogelijk (klimaat)rendement. Dit betekent dat de projecten direct moeten leiden tot vermindering of vermijding van broeikasgassen en/of weerbaarheid van de gemeenschappen tegen klimaatverandering. Lokale capaciteitsversterking in het kader van deze mitigatie- en adaptatieprojecten is zeker mogelijk. Projecten enkel gericht op een enabling environment en institutionele versterking komen echter niet in aanmerking.

Thematische verdeling

Om ervoor te zorgen dat klimaatadaptatie voldoende aan bod komt geldt daarvoor een ondergrens: minimaal 50% van de fondsmiddelen dienen te worden gebruikt voor de financiering van adaptatie projecten; daarnaast geldt een streven van 65%.

Ontwikkelingsrelevantie en bereiken meest kwetsbare groepen

De projecten waaraan vanuit het fonds wordt bijgedragen moeten ontwikkelingsrelevant zijn. De ontwikkelingsrelevantie van een project kan op verschillende manier tot uiting komen, bijvoorbeeld door toegang tot voorzieningen (water/energie/voedsel), tot grotere veiligheid (weerbaarheid), tot economisch perspectief (banen, landbezit, hogere opbrengst etc.) of tot kennis en capaciteiten. Welke de ontwikkelingsrelevantie ook moge zijn, aan dit aspect dient aandacht te worden besteed bij de selectie van de projecten die worden gefinancierd en bij de monitoring en evaluatie daarvan. Hiertoe dienen meetbare kwantitatieve of kwalitatieve indicatoren te worden gehanteerd voor het beoordelen van de ontwikkelingsrelevantie en de wijze waarop ook de meest kwetsbare groepen worden bereikt. Bij de selectie van projecten richt de fondsmanager zich expliciet ook op projecten die de armste groepen bedienen en die een positieve impact hebben op vrouwen.

Milieu gevolgen, Sociale aspecten, mensenrechten en gender

Bij het financieren van projecten mogen geen ongewenste sociale gevolgen optreden, mag het milieu niet (verder) belast worden, en moeten gendergelijkheid en andere mensenrechten gerespecteerd worden. Dit doet de fondsmanager onder andere door middel van een contextanalyse waarin milieu en sociale gevolgen, mensenrechten en gender zijn beschreven. De fondsmanager respecteert de internationale milieu- en mensenrechtenverdragen die Nederland onderschrijft, zoals de OESO richtlijnen. Zijn toetsing- en monitoringskader moet relevante indicatoren bevatten om mogelijke gevolgen te analyseren, monitoren en rapporteren.

Nationally Determined Contributions

De fondsmanager dient te waarborgen dat de projecten waaraan hij bijdraagt, aansluiten bij de nationale klimaatplannen zoals geformuleerd in de Nationally Determined Contributions (NDC). In geval dat nog geen NDC beschikbaar is, is een vereiste dat het nationale ownership op andere wijze wordt aangetoond voordat tot een financiering wordt overgegaan.

Landenkeuze

De subsidie kan worden aangewend voor financiering van projecten in ontwikkelingslanden; alle ontwikkelingslanden volgens de OECD DAC landenlijst komen in aanmerking. Daarbij is spreiding van de financieringen over verschillende (categorieën van landen) van belang, waarbij alleen voor de armste landen en de prioritaire Ontwikkelingslanden van Nederland de volgende ondergrenzen gelden:

  • De fondsmanager waarborgt dat hij minimaal 25% van de fondsmiddelen zal besteden aan financiering in de armste landen (Least Developed Countries) van de OESO-DAC landenlijst6.

  • Een zelfde bijzondere richtlijn, van inzet van minimaal 25% van de fondsmiddelen, geldt ten aanzien van de prioritaire landen voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking (zie voor de aangewezen landen de kamerbrief 7).

Relatie tot de lokale markt

De fondsmanager dient te waarborgen dat door hem te verstrekken financieringen additioneel aan de markt zijn en de (lokale) markt niet te verstoren.

Mobiliseren van private financiering en co-financiering

Met het DFCD wordt beoogd private financieringen te mobiliseren, bijvoorbeeld van commerciële financiers of crowd funders. Hiertoe kan de fondsmanager verschillende instrumenten inzetten, zoals giften, garanties, leningen (ook achtergesteld) en participaties. Complexe financieringsstructuren waarbij bijvoorbeeld meer donoren en/of commerciële partijen samenwerken worden aangemoedigd, vooropgesteld dat deze samenwerking de effectiviteit van de publieke financiering verhoogt.

Spreiding van middelen

Bij het selecteren van de te financieren projecten is het van belang rekening te houden met een zekere spreiding van de beschikbare middelen. Richtsnoer is dat de financiering vanuit het DFCD een omvang tussen € 1.000.000 en € 10.000.000 per project heeft.

Van financiering uitgesloten projecten binnen het fonds:

De financiering vanuit het fonds kan niet worden ingezet voor de volgende activiteiten:

  • Activiteiten die, direct of indirect, financiering in fossiele brandstoffen inhouden;

  • Activiteiten die, direct of indirect, financiering in nucleaire energie inhouden;

  • Activiteiten die, direct of indirect, leiden tot ontbossing.

7. Wie kunnen voor subsidie in aanmerking komen?

Organisaties: soort en structuur

  • Nederlandse8 en niet-Nederlandse organisaties met rechtspersoonlijkheid (bijvoorbeeld ngo’s9, financiële of kennisinstellingen, bedrijven, dienstverleners) en met een goed track record op het gebied van klimaat en internationale financiering.

  • Organisaties kunnen zelfstandig een aanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van organisaties namens welke een penvoerder een aanvraag indient. Een alliantie is een samenwerkingsverband van twee of meer organisaties in bovenstaande zin die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten. Alle partijen leveren een bijdrage aan de einddoelstellingen van de activiteiten van de alliantie en hebben gezamenlijk en ten opzichte van elkaar aantoonbare meerwaarde, bijvoorbeeld in thematisch opzicht. In geval de aanvraag wordt gehonoreerd is de penvoerder de subsidieontvanger en als zodanig geheel verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend en voor de naleving van de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen.

  • Een organisatie mag slechts één maal een aanvraag indienen of participeren, hetzij als penvoerder hetzij als mede-indiener, in een alliantie namens welke een aanvraag wordt ingediend. Indien een organisatie betrokken is bij meerdere aanvragen, worden deze aanvragen afgewezen.

  • (Lokale) overheden, intergouvernementele organisaties en organisaties waarvan een overheid de enige aandeelhouder is komen niet in aanmerking voor subsidie. Zij kunnen aanvrager, penvoerder noch mede-indiener zijn.

Organisatiemanagement

De aanvrager heeft een adequate organisatie om het fonds te beheren, met voldoende gekwalificeerd personeel. De aanvrager heeft relevant beleid, processen en procedures (gezamenlijk toetsingskader) om een goede afweging te kunnen maken welke projecten worden gefinancierd en met welk instrument. Tevens is de aanvrager in staat de financieringen te monitoren. De aanvrager maakt voorgenomen financieringen vanuit het DFCD kenbaar aan het publiek voordat hij tot contractering over gaat.

8. Selectieprocedure

Criteria voor beoordeling

De bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen in het kader van het DFCD en op de uiteindelijke subsidieverstrekking. Aanvragen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de in dit subsidiebeleidskader opgenomen criteria.

De aanvragen worden beoordeeld aan de hand van twee soorten criteria. In de eerste beoordelingsfase worden zij beoordeeld op grond van drempelcriteria. In de tweede beoordelingsfase wordt de kwaliteit van de aanvragen die voldoen aan de drempelcriteria beoordeeld op grond van criteria met betrekking tot de kwaliteit van de organisatie en het track record van de aanvrager -dan wel de alliantie- en van het ingediende voorstel.

Om in aanmerking te kunnen komen voor de subsidie dient een aanvraag (1) aan alle drempelcriteria te voldoen en (2) in voldoende mate te voldoen aan de kwalitatieve criteria, in die zin dat aan elk onderdeel (organisatietoets en voorsteltoets) in voldoende mate moet worden voldaan. Van de aanvragers die hieraan voldoen komt de aanvrager die het beste voldoet aan de kwalitatieve criteria als enige in aanmerking voor een subsidie in het kader van het DFCD.

9. Tijdpad

Aanvragen voor een subsidie in het kader van het DFCD kunnen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit subsidiebeleidskader (de dag na bekendmaking in de Staatscourant) tot en met 22 februari 2019, 17:00 uur. Aanvragen die later worden ingediend worden afgewezen. Na 22 februari 2019 vindt de eerste beoordelingsfase van de aanvragen op de drempelcriteria plaats, die uiterlijk 22 maart 2019 wordt afgesloten. Bij het niet voldoen aan één of meer van deze drempelcriteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag niet verder beoordeeld.

De aanvragen die aan alle drempelcriteria voldoen worden verder beoordeeld aan de hand van de criteria van de kwalitatieve toets ten aanzien van organisatie en track record van de aanvrager dan wel alliantie (organisatietoets) en van zijn projectvoorstel (voorsteltoets). Besluitvorming over de beoordeling van de aanvragen in de tweede beoordelingsfase en de toekenning van de subsidie vindt plaats op uiterlijk 24 mei 2019.

10. Drempeltoets

Voor de drempelcriteria geldt dat een aanvraag aan alle criteria moet voldoen. Indien een aanvraag aan één of meer criteria niet voldoet, wordt zij afgewezen en niet verder beoordeeld.

  • 1. De aanvrager is een organisatie die in het bezit is van een rechtspersoonlijkheid. Voor aanvragen die worden ingediend door een penvoerder namens een alliantie, geldt dat behalve de penvoerder ook alle mede-indieners beschikken over rechtspersoonlijkheid.

  • 2. In het geval van een alliantie omvat de aanvraag een door alle alliantieleden getekende samenwerkingsovereenkomst, waarin in ieder geval afspraken zijn neergelegd over:

    • de wijze waarop elk van de partijen bijdraagt aan de werkzaamheden van de alliantie;

    • de wijze waarop de besluitvorming in de alliantie plaatsvindt;

    • de wijze waarop de kosten en de risico’s worden gedeeld over de alliantieleden;

    • de wijze waarop de alliantieleden naleving door de penvoerder van de aan een subsidie verbonden verplichtingen jegens de Minister waarborgen, inclusief de zorg voor gezamenlijke geaggregeerde rapportages (inclusief IATI-rapportages);

    • de wijze waarop de alliantieleden elkaar informeren, in het bijzonder over hun financiële gezondheid;

    • de wijze waarop de samenwerking kan worden aangepast;

    • de wijze waarop elk van de alliantieleden betrokken is bij het monitoren en evalueren van de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten en van de met inzet van het fonds gefinancierde projecten.

  • 3. Gedurende de periode 2015-2017 was ten minste 25% van de totale jaarlijkse inkomsten van de aanvrager, afkomstig uit bronnen anders dan subsidies en/of bijdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (inclusief ambassades). Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de totale jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ-subsidies of -bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een ander alliantielid.

  • 4. De aanvrager toont aan dat hij, en in geval van een alliantie ook zijn mede-indieners, een integriteitsbeleid heeft, dan wel hebben vastgesteld. De aanvrager toont aan dat hij, en in geval van een alliantie ook zijn mede-indieners, procedures heeft, dan wel hebben ingevoerd om aan dat beleid toepassing te kunnen geven. Dit integriteitsbeleid en deze procedures zijn er om ernstige vormen van grensoverschrijdend gedrag, daaronder begrepen seksuele misdragingen, jegens medewerkers en derden bij de uitvoering van de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft door de penvoerder, de mede-indieners en de door hen ingeschakelde partijen, zo veel mogelijk te voorkomen, in voorkomend geval te onderzoeken, met passende maatregelen zo spoedig mogelijk te doen beëindigen en de gevolgen daarvan te mitigeren. De procedures zijn zodanig ingericht dat een tijdige melding van incidenten aan de Minister is gewaarborgd.

  • 5. De aanvrager, en in geval van een alliantie ook zijn mede-indieners, is, dan wel zijn, in staat tot een adequaat financieel beheer en kan, dan wel kunnen, door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen.

  • 6. De aanvrager, of in geval van een alliantie, de alliantie gezamenlijk, heeft uitgaven die in de boekjaren 2015-2017 ten minste € 80 miljoen per jaar bedragen. Onder uitgaven wordt verstaan: operationele kosten, cash out middels participaties, leningen of donaties (of een combinatie hiervan) en/of committeringen middels garanties.

  • 7. De aanvrager of in geval van een alliantie, de alliantie gezamenlijk, heeft meerjarige ervaring met het financieren van ten minste 10 projecten op het gebied van klimaatadaptatie en -mitigatie in de periode 2010 tot 2017 in ontwikkelingslanden zoals gedefinieerd op de OESO/DAC landenlijst. Van deze projecten dienen ten minste 5 klimaatadaptatie te betreffen.

  • 8. De aanvrager of in geval van een alliantie, de alliantie gezamenlijk, heeft meerjarige ervaring met het financieren van tenminste 5 projecten in de periode 2010 tot 2017 in de Least Developed Countries zoals gedefinieerd op de OESO/DAC landenlijst.

  • 9. De aanvrager of in geval van een alliantie, de alliantie gezamenlijk, heeft in de periode 2015-2017 meerjarige ervaring met ten minste 2 verschillende financiële instrumenten (van de instrumenten: donatie, lening, participatie, garantie).

  • 10. De aanvraag is gericht op het doelmatig beheer van het fonds: het op doelmatige wijze financieel steunen van projecten die bijdragen aan de doelstellig van dit subsidiebeleidskader: klimaatbestendige economische groei. Het beheer van het fonds heeft zelf geen winstoogmerk10.

  • 11. De aanvrager maakt in een toetsingskader inzichtelijk dat financieringsverzoeken worden getoetst op de volgende punten:

    • de financieringen zijn volledig klimaatrelevant volgens Rio marker 2;

    • de projecten hebben direct klimaatrendement;

    • de projecten zijn ontwikkelingsrelevant met actieve inzet op het bedienen van de armste groepen en positieve impact op vrouwen;

    • de financieringen worden gedaan aan projecten waarin nationaal ownership is gewaarborgd;

    • bij de financieringen worden ongewenste gevolgen voor milieu en sociale aspecten, mensenrechten en gender voorkomen dan wel gemitigeerd;

    • de financieringen zijn additioneel aan de markt en verstoren niet de lokale markt;

    • er worden geen financieringen gedaan aan projecten met fossiele brandstoffen, nucleaire energie en/of ontbossing, noch in projecten enkel gericht op een enabling environment en institutionele versterking.

  • 12. De aanvrager maakt inzichtelijk dat hij criteria gaat hanteren op het gebied van:

    • omvang van de financieringen door spreiding van de fondsmiddelen;

    • een thematische verdeling met minimaal 50% in klimaatadaptatie en een streven naar 65% in adaptatie;

    • een geografische spreiding met minimaal 25% in de focusregio’s en minimaal 25% in de LDC’s;

    • het mobiliseren van privaat kapitaal.

  • 13. Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • activiteiten waarvoor reeds rechtstreeks of middellijk een subsidie of bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt ontvangen;

    • activiteiten die proselitisme (mede) beogen;

    • activiteiten van organisaties die reeds ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een instellingssubsidie ontvangen waarvan de werkingsduur zich uitstrekt tot in het subsidietijdvak van het DFCD.

    • activiteiten die de aanvrager uitvoert in het kader van het fondsbeheer die op winst gericht zijn.

  • 14. De activiteiten starten niet eerder dan na het bekendmaken van de subsidieverleningsbeschikking en niet later dan 1-11-2019, en worden uiterlijk op 31-12-2037 afgerond.

  • 15. De aanvrager vraagt het volledige subsidiebedrag van EUR 160 miljoen aan.

  • 16. Bij de aanvraag zijn geen organisaties betrokken die ook betrokken zijn bij een andere aanvraag, zij het als aanvrager, penvoerder of mede-indiener.

10. Kwalitatieve toets

Bij de kwalitatieve toets wordt de kwaliteit van de aanvraag beoordeeld. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie zal in elk geval voldoende moeten worden gescoord op elk van de hierna volgende onderdelen van de kwalitatieve toets (organisatietoets en voorsteltoets). Van de aanvragen die blijkens de resultaten van deze toetsen in elk geval van voldoende kwaliteit zijn komt de aanvraag die het beste aan de criteria voldoet in aanmerking voor de subsidie in het kader van het DFCD.

Organisatietoets: kwalitatieve criteria ten aanzien van de organisatie en track record van de aanvrager en in geval van een alliantie, de alliantie

Via onderstaande criteria wordt de kwaliteit van organisatie en track record van de aanvrager beoordeeld. Waar staat ‘aanvrager’ is in geval de aanvraag wordt ingediend door een penvoerder namens een alliantie het criterium van toepassing op de alliantie als geheel.

  • 1. De mate waarin de ervaring van de aanvrager met het financieren van klimaatprojecten in ontwikkelingslanden11 relevant is voor de ToC van het DFCD.

  • 2. De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met het financieren in Least Developed Countries.

  • 3. De mate waarin de aanvrager relevante ervaring heeft met het bereiken van kwetsbare groepen (zoals de armsten en vrouwen).

  • 4. De mate waarin de aanvrager kennis heeft van het analyseren van:

    • milieu- en sociale aspecten;

    • mensenrechten;

    • genderrollen;

    • behoorlijk bestuur.

  • 5. De mate waarin de aanvrager het fonds in zijn interne organisatie inbedt met betrekking tot:

    • zijn bestaande processen en procedures (kredietprocessen, inclusief Know Your Customer, governance en het tegengaan van witwassen, corruptie en de financiering van terrorisme);

    • de benodigde kennis, menskracht en middelen voor het beheer van het fonds;

    • het netwerk van contacten in de landen waar gefinancierd wordt;

    • zijn risicomanagement: Asset and Liability Management (ALM), slechte leningen, landen risico’s.

  • 6. De mate waarin de aanvrager kennis en ervaring heeft met (complexe) financiële instrumenten.

  • 7. De mate waarin de aanvrager kennis en ervaring heeft met het mobiliseren van privaat kapitaal.

  • 8. De mate waarin de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij in 2019 en 2020 voldoende relevante committeringen kan aangaan voor het financieren van projecten (in lijn met de doelstellingen van dit beleidskader).

  • 9. De mate waarin de aanvrager ervaring heeft met rapportages:

    • het publiceren van de financieringen voorafgaand aan de contractering;

    • IATI;

    • financiële jaarverslagen;

    • OECD-DAC methodiek inzake de rapportage over gemobiliseerde private financiering;

    • inhoudelijke rapportages (indicatoren, mensenrechten);

    • meerjarige evaluaties.

  • 10. In geval van een alliantie, de mate waarin de samenwerking van de alliantie overtuigend, effectief en efficiënt is:

    • de mate waarin een alliantie de juiste samenwerkingsvorm is voor het uitvoeren van het fondsbeheer;

    • de mate waarin de keuze van de alliantieleden leidt tot een efficiënte en effectieve uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd;

    • de mate waarin de alliantieleden in het algemeen en de penvoerder in het bijzonder beschikken over relevante expertise, benodigde invloed op de besluitvorming en organisatorische capaciteit om de doelstellingen van het DFCD te realiseren.

Voorsteltoets: Kwalitatieve criteria ten aanzien van het voorstel

  • 11. De mate waarin wordt gewaarborgd dat de projecten die vanuit het DFCD worden gefinancierd, passen binnen de afbakening van de Theory of Change van dit subsidiebeleidskader, inclusief een uitwerking op welke wijze projecten die de fondsmanager financiert leiden tot de te bereiken outputs, outcomes en impact.

  • 12. De mate waarin wordt gewaarborgd dat de projecten die worden gefinancierd vanuit het DFCD zullen voldoen aan de onderstaande uitgangspunten en randvoorwaarden blijkens een toetsingskader – eventueel ondersteund door een pijplijn:

    • volledig klimaatrelevant (Rio marker 2);

    • direct klimaatrendement;

    • ontwikkelingsrelevantie met actieve inzet op het bedienen van de armste groepen en positieve impact op vrouwen;

    • waarborgen van nationaal ownership;

    • voorkomen en mitigeren van ongewenste gevolgen voor milieu en sociale aspecten, mensenrechten en gender;

    • additionaliteit van de financieringen, voorkomen marktverstoring;

    • projecten in fossiele brandstoffen, nucleaire installaties en ontbossing worden uitgesloten.

  • 13. De mate waarin de aanvrager waarborgt dat de financieringen leiden tot:

    • een thematische verdeling van de financieringen, met minimaal 50% in klimaatadaptatie en streven naar 65% in adaptatie;

    • een geografische verdeling van de financieringen, met minimaal 25% in de focusregio’s en minimaal 25% in de LDC’s;

    • spreiding van de fondsmiddelen.

  • 14. De mate waarin privaat kapitaal wordt gemobiliseerd op een wijze die de effectiviteit van de publieke financiering bevordert.

  • 15. De mate waarin het voorstel erop inzet om met de financieringen een blijvend, duurzaam effect te hebben op de beoogde doelgroepen.

  • 16. De mate waarin de aanvrager met kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren zal rapporteren over het DFCD, in ieder geval met betrekking tot de indicatoren uit de ToC en het gemobiliseerd privaat kapitaal conform internationale standaarden.

  • 17. De mate waarin de aanvrager een adequaat systeem voor planning, monitoring en evaluatie van de resultaten voor het DFCD heeft of zal opzetten.

  • 18. De mate waarin de aanvrager een adequaat risicomanagement systeem voor het fonds heeft of zal opzetten.

  • 19. De mate waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de operationele kosten voor het fondsbeheer in redelijke verhouding staan tot de gevraagde subsidie.

  • 20. De wijze waarop over het fonds en de resultaten gecommuniceerd zal worden.

Verplichtingen verbonden aan subsidieverlening

Aan de subsidieverlening zullen verplichtingen worden verbonden, op te nemen in de subsidieverleningsbeschikking. Deze verplichtingen zullen onder andere betrekking hebben op de rapportages. Er zal onder meer moeten worden gerapporteerd op basis van open data conform de IATI-standaarden zoals die vanaf 2016 gelden. Van de aanvrager wordt verwacht de IATI-ontwikkelingen te volgen en de verantwoording op basis hiervan in te richten. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de BZ publicatierichtlijnen getiteld ‘How to use the IATI standard?’12. Voor organisaties die nog niet conform IATI standaard kunnen rapporteren geldt dat zij in de gelegenheid zullen worden gesteld dit alsnog te realiseren binnen een nader, via een verplichting in de subsidieverleningsbeschikking vast te stellen, termijn.

De fondsmanager dient transparant te zijn over de projecten die vanuit het DFCD worden gefinancierd. Dat doet hij door het publiceren van de voorgenomen financieringen, op zijn website, vóór contractering van de financiering.

Jaarlijkse financiële rapportage dient te worden geleverd, met in ieder geval een overzicht van:

  • financieel jaarverslag met accountantsverklaring;

  • de geografische spreiding;

  • de gemobiliseerde private klimaatfinanciering (in lijn met OECD DAC methodiek);

  • de projectenpijplijn.

Voor de accountantsverklaring zal moeten worden gewerkt met een door de Minister vastgesteld audit-protocol.

Ook zal jaarlijks een jaarplan en de bijbehorende begroting voor het komende jaar moeten worden aangeleverd.

Tevens dient te worden gerapporteerd op de inhoudelijke (niet-financiële) indicatoren.

De fondsmanager zal periodiek een mensenrechtenrapport (UNGP) publiceren. Indien de aanvrager nog geen mensenrechtenrapport publiceert bij aanvang van het fonds, dient hij ervoor zorg te dragen dat per ultimo 2020 wel kan worden gerapporteerd.

11. Aanvraagprocedure

  • 1. Aanvragen voor de subsidie worden gedaan aan de hand van het door de Minister daartoe vastgestelde aanvraagformulier13.

  • 2. Bij het aanvraagformulier voegt de aanvrager ten minste de volgende bijlagen:

    • een Theory of Change;

    • track record (van de individuele aanvrager, of van alle alliantieleden in het geval van een alliantie);

    • een toetsingskader;

    • activiteitenplan;

    • begroting inclusief:

      • prognose resultatenrekening en prognose balans voor een periode van minimaal 5 jaar met uitsplitsing naar soorten projecten (sectoren), landen groepen (LDC’s, focus, rest), financieel instrument;

      • liquiditeitsprognose voor de eerste 12 maanden;

      • prognose voor de ingeschatte cofinanciering / privaat gemobiliseerde financiering;

    • indien relevant een indicatie van de revolveerbaarheid van het fonds.

Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit (de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst) tot en met uiterlijk 22 februari 2019 om 17:00 uur. Aanvragen die later dan genoemde datum en tijd worden ingediend, worden afgewezen. De aanvragende organisatie is de enige verantwoordelijke voor een tijdige en volledige indiening van een aanvraag. Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend door de daartoe namens de aanvragende organisatie bevoegde persoon met vermelding van naam en functie. Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen.

De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal. Bijlagen die zijn opgesteld in een andere taal dan het Nederlands of Engels dienen voorzien te zijn van een vertaling in het Nederlands of Engels.

Het verdient de voorkeur dat aanvragen per e-mail in pdf-formaat worden ingediend. Aanvragen per e-mail worden ingediend door deze te sturen naar het e-mailadres: IGG@minbuza.nl onder vermelding van ‘Subsidieaanvraag DFCD’.

Als moment van indiening geldt het tijdstip waarop de e-mail door het systeem voor gegevensverwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen. Houd er rekening mee dat bestanden groter dan 14MB niet kunnen worden ontvangen. E‑mails groter dan 14MB dienen in kleinere e-mails te worden verdeeld. Hierbij geldt dat het moment waarop de gehele aanvraag, inclusief de laatste e-mail, is ontvangen geldt als tijdstip waarop de aanvraag is ingediend. Daarbij dienen de e-mails genummerd te worden in de onderwerp-regel, waarbij duidelijk is hoeveel e-mails de aanvraag in totaal behelst14.

Eventuele technische problemen bij verzending komen voor rekening en risico van aanvrager.

Aanvragen per post kunnen worden gestuurd naar

Ministerie van Buitenlandse Zaken

t.a.v. afdeling IGG -Klimaat

Postbus 20061

2500 EB ’s Gravenhage

Als u de aanvraag persoonlijk of per koerier wilt aanleveren, dan kunt u de aanvraag (laten) afgeven bij het afgifteloket voor poststukken (expeditie) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Rijnstraat 8, 2515 XP te ’s-Gravenhage. Als moment van indiening geldt het moment waarop de aanvraag op het Ministerie van Buitenlandse Zaken is ontvangen.

Indien de aanvraag niet aangetekend wordt verzonden berust het risico dat de aanvraag niet of te laat wordt ontvangen door het ministerie bij de aanvrager. Indien de aanvraag per post wordt ingediend (anders dan met de aanduiding ‘port betaald’) wordt de aanvraag nog als tijdig ingediend beschouwd, als de aanvraag voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, waarbij het datumstempel van de post doorslaggevend is, en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

Bij gebruikmaking van een enveloppe met de aanduiding ‘port betaald’ is de datum van ontvangst bepalend bij het vaststellen of de aanvraag tijdig, d.w.z. uiterlijk 22 februari 2019 om 17:00 uur, is ingediend. Houdt hierbij rekening met de omstandigheid dat de datum van ontvangst wordt vastgesteld aan de hand van het tijdstip van inschrijving en dat ’s avonds en op zaterdag en zondag geen post wordt ingeschreven.

Additionele informatie (zoals illustratieve boekwerken, CD-roms, USB-sticks of dvd’s van een organisatie) worden niet betrokken bij de beoordeling van een aanvraag.

In het kader van de aanvraagprocedure wordt met nadruk gewezen op artikel 7, derde lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. Mocht een aanvraag onvolledig worden ingediend, dan kan de Minister vragen om een aanvulling. Als datum en tijd van ontvangst van de aanvraag zal vervolgens gelden de datum en tijd waarop de aangevulde aanvraag is ontvangen. Indien een aanvraag pas in de laatste twee weken voor het verstrijken van de deadline wordt ingediend, loopt de penvoerder het risico dat de Minister geen toepassing zal geven aan zijn bevoegdheid om een aanvulling te vragen in verband met de tijd die is gemoeid met het controleren van alle aanvragen op volledigheid. In dat geval zal de aanvraag derhalve niet meer kunnen worden aangevuld, maar zal deze worden beoordeeld zoals hij primair is ingediend.

Verder geldt in het algemeen dat het niet compleet indienen van aanvragen of onvoldoende onderbouwen van antwoorden mogelijk leidt tot afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van drempel- of kwalitatieve criteria.

Kortheidshalve verwijzen naar andere onderdelen van de aanvraag, websites of bijlagen is niet voldoende, tenzij in de aanvraagdocumenten uitdrukkelijk is aangegeven dat daarmee (geheel of gedeeltelijk) kan worden volstaan. Indien onderdelen van de aanvraagdocumenten niet worden ingevuld, loopt de penvoerder het risico op afwijzing van de aanvraag.

Ook op artikel 9 van het Subsidiebesluit wordt in het bijzonder gewezen. Een aanvraag die betrekking heeft op activiteiten die reeds zijn gestart op het moment waarop de subsidie wordt aangevraagd, wordt afgewezen.

Vragen naar aanleiding van dit document of andere zaken kunt u uitsluitend per e-mail en uiterlijk tot en met 1 februari 2019 aan bovenstaand adres richten. Waar nodig samengevoegd met andere vragen vindt geanonimiseerde beantwoording hiervan eens per week plaats op https://rijksoverheid.nl/subsidietender-dutch-fund-for-climate-and-developmentin de vorm van Q&A’s.

Administratieve lasten

Ter verantwoording van de administratieve lasten waarmee een subsidieaanvrager te maken krijgt is door het ministerie een toets uitgevoerd volgens een standaard kostenmodel. Daarbij is rekening gehouden met de lasten gemoeid met de indiening van een aanvraag voor subsidie, de beheerfase (d.w.z. het naleven van de aan de subsidie verbonden verplichtingen, zoals die met betrekking tot rapportages aan de Minister) en de vaststelling van de subsidie. Uit de berekening blijkt dat het totale percentage administratieve lasten, voor de indiening van deze subsidieaanvraag en het periodiek indienen van de financiële en inhoudelijke rapportages in de eerste 4 jaar, ten opzichte van het totaal beschikbare subsidiebudget 0,2% bedraagt.


X Noot
1

Het aanvraagformulier is met de daarbij behorende annex geplaatst op https://rijksoverheid.nl/subsidietender-dutch-fund-for-climate-and-development

X Noot
8

Nederlands wil zeggen opgericht in Nederland, volgens Nederlands recht en statutair in Nederland gevestigd.

X Noot
9

Onder ngo wordt verstaan een niet op winst gerichte en niet door een overheidsinstantie opgerichte of aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht.

X Noot
10

Zie ook artikel 14, eerste lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken: Subsidie wordt slechts verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.

X Noot
11

Zoals opgenomen op de OESO/DAC-landenlijst

X Noot
14

Bijvoorbeeld: e-mail 1 van 5, e-mail van 2 van 5 etc. tot ‘e-mail 5 van 5’.

Naar boven