Regeling van de Minister voor Medische Zorg van 12 juli 2018, kenmerk 1373516-177691-S, houdende regels voor de subsidiëring van de bouw en het onderhoud van sportaccommodaties en de aanschaf van sportmaterialen (Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties)

De Minister voor Medische Zorg,

Gelet op artikel 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

amateursport:

activiteiten op het gebied van sport die niet worden uitgeoefend in loondienst of als bezoldigde dienst, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst is opgesteld tussen de sportbeoefenaar en de sportorganisatie;

amateursportorganisatie:

een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk die als doelstelling heeft om sportaccommodaties ter beschikking te stellen aan de amateursport voor lokale gebruikers;

kosten:

de investeringskosten van de subsidieontvanger voor zover die samenhangen met de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit;

minister:

Minister voor Medische Zorg;

sportaccommodatie:

voorziening, bestemd en in gebruik voor activiteiten op het gebied van amateursport;

sportmaterialen:

materialen die tot doel hebben om amateursportbeoefening te ondersteunen.

Artikel 2 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken voor de bouw of het onderhoud van sportaccommodaties, of voor de aanschaf of het onderhoud van sportmaterialen.

  • 2. Op grond van deze regeling wordt slechts subsidie verstrekt voor activiteiten die aanvangen vanaf 1 januari 2019.

  • 3. Op grond van deze regeling wordt geen subsidie verstrekt indien voor de kosten van subsidiabele activiteiten op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 recht op aftrek van omzetbelasting bestaat.

  • 4. Een activiteit komt slechts eenmaal voor subsidie op grond van de onderhavige regeling of een uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport in aanmerking.

Artikel 3 Toepasselijkheid Kaderregeling

Op deze regeling zijn artikelen 1.5, 3.1 tot en met 3.5, 4.3, 6.1, 7.1 tot en met 7.8 en 10.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten van de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, inclusief btw, tot een maximum van € 2.500.000 per kalenderjaar.

  • 2. Subsidies van minder dan € 5.000 worden niet verstrekt.

Artikel 5 Voorwaarden voor subsidie

  • 1. Subsidie wordt voor ten hoogste drie jaar verstrekt.

  • 2. De minister kan, ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste een jaar.

Artikel 6 Aanvullende subsidie voor prioriteiten

  • 1. De minister kan aanvullend subsidie verstrekken voor activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I bij deze regeling.

  • 2. De aanvullende subsidie bedraagt ten hoogste 15% van de kosten van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, inclusief btw.

Artikel 7 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor het subsidiejaar 2019 € 87.000.000.

  • 2. Het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van aanvragen.

Artikel 8 Wijze van subsidieverstrekking bij subsidies tot € 25.000

  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt wordt subsidie zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten ingediend.

  • 3. Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 4. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie gaat vergezeld van een factuur voor de subsidiabele activiteiten op naam van de subsidie‑ontvanger en een betalingsbewijs voor betalingen boven de € 500, waaruit blijkt dat de subsidie‑ontvanger de factuur heeft betaald.

  • 5. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 9 Wijze van subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000

Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000 kan een aanvraag worden ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd of na afloop van de subsidiabele activiteiten.

Artikel 10 Subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden

  • 1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000 en de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden wordt subsidie zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten ingediend.

  • 3. Voor de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 4. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie gaat vergezeld van een factuur voor de subsidiabele activiteiten op naam van de subsidie‑ontvanger en een betalingsbewijs voor betalingen boven de € 500, waaruit blijkt dat de subsidie‑ontvanger de factuur heeft betaald.

  • 5. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 11 Subsidieverstrekking bij subsidies tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

  • 1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000 en de subsidiabele activiteiten niet reeds zijn aangevangen wordt subsidie verstrekt door middel van een aanvraag tot verlening voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een vaststelling na de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Voor de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 3. De aanvraag tot verlening van de subsidie gaat vergezeld van een offerte voor de subsidiabele activiteit, die op naam is gesteld van de aanvrager.

  • 4. De minister verleent bij het besluit tot verlening van een subsidie een voorschot van het volledige bedrag van de verlening.

  • 5. De minister verleent bij het besluit tot verlening van een subsidie een voorschot dat gelijkmatig zal worden betaald over het aantal maanden waarvoor de subsidie wordt verleend.

  • 6. Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie, wordt uiterlijk ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 7. De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het zesde lid.

  • 8. Voor de aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 9. De ontvanger van een subsidie legt rekening en verantwoording af aan de hand van een factuur voor de subsidiabele activiteit die op zijn naam staat en een betalingsbewijs waaruit blijkt dat hij heeft betaald.

  • 10. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 12 Subsidieverstrekking bij subsidies vanaf € 125.000

  • 1. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt wordt een subsidie verstrekt door middel van een aanvraag tot verlening voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een vaststelling na de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Voor de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 3. De aanvraag tot verlening van een subsidie gaat vergezeld van een op naam van de aanvrager gestelde offerte voor de subsidiabele activiteit en een liquiditeitsprognose.

  • 4. De minister verleent bij het besluit tot verlening van een subsidie een voorschot dat gelijkmatig zal worden betaald over het aantal maanden waarvoor de subsidie wordt verleend.

  • 5. Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt uiterlijk ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 6. De minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Voor de aanvraag tot vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 8. De ontvanger van een subsidie legt rekening en verantwoording af aan de hand van een financieel verslag.

  • 9. Indien er sprake is van een subsidie op grond van artikel 6, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een door de minister vastgesteld formulier waarin wordt verklaard dat de activiteiten overeenkomstig de voorwaarden in Bijlage I van deze subsidieregeling zijn verricht.

  • 10. De minister besluit binnen 22 weken op een aanvraag tot vaststelling.

Artikel 13 Aanvullende verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat gedurende de periode genoemd in artikel 13, tweede en derde lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 voor de gesubsidieerde activiteiten geen recht op aftrek van btw op grond van de Wet omzetbelasting 1968 of recht op compensatie op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds ontstaat.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat gesubsidieerde sportaccommodaties gedurende 10 jaren na afloop van de subsidieperiode ter beschikking gesteld blijven voor de amateursport voor lokale gebruikers.

  • 3. Indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, wordt voldaan doet de subsidieontvanger onverwijld melding daarvan aan de minister.

Artikel 14 Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2019 en vervalt met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 15 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

BIJLAGE 1. ACTIVITEITEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR AANVULLENDE SUBSIDIE

Deze bijlage hoort bij de Subsidieregeling stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties.

Het betreft de maatregelen waarvoor een aanvullende subsidie kan worden aangevraagd zoals geformuleerd in artikel 6 van deze regeling. Deze maatregelen zijn onder te verdelen in twee categorieën: energiebesparing en toegankelijkheid.

A. MAATREGELEN ENERGIEBESPARING

De maatgelen voor energiebesparing en duurzame energieopwekking zijn overeenkomstig de maatregelen van de Energie Investeringsaftrek en voor zover zij toegepast kunnen worden op de sportaccommodaties.

1 Verlichting

1.1

Sportveldverlichting

Bestemd voor: sportveldverlichting,

en bestaande uit: LED armaturen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 100 lm/W, met een voorziening voor dynamische lichtschakeling (per armatuur of mast te schakelen, en een regelbare lichtopbrengst), (eventueel) mast en (eventueel) schakelmateriaal.

1.2

Besparingssysteem voor verlichting voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: het verminderen van het energiegebruik van verlichting in of bij bestaande sportaccommodaties door het toepassen van een regelinstallatie voor het schakelen, afhankelijk van de daglichtintensiteit of automatische aan- of afwezigheidsdetectie,

en bestaande uit: licht- of bewegingssensoren, schakel- of regeleenheid, (eventueel) dimregeling.

1.3

LED-verlichtingssysteem voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: verlichting in of bij bestaande sportaccommodaties,

en bestaande uit: LED-armatuur anders dan met LED-buizen, met een specifieke lichtstroom van ten minste 100 lm/W.

1.4

LED-buis systeem

Bestemd voor: verlichting in of bij sportaccommodaties,

en bestaande uit: systeem van LED-buis in combinatie met een externe LED-driver. De specifieke lichtstroom van de LED-buis dient ten minste 130 lm/W te bedragen.

2 Ventilatie en verwarming

2.1

Warmteterugwinning voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: het koelen of verwarmen van bestaande sportaccommodaties door het benutten van koude of warmte in de afzuiglucht,

en bestaande uit: warmtewisselaar, (eventueel) luchtbehandelingskast en (eventueel) kanalen.

2.2

Warmtepomp voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: het verwarmen van bestaande sportaccommodaties,

en bestaande uit: een warmtepomp, (eventueel) bronsysteem.

Toelichting:Als de installatie altijd geregeld wordt op basis van koelvraag is het geen warmtepomp en komt de installatie niet in aanmerking.

3 Tapwater

3.1

Warmtepompboiler

Bestemd voor: het nuttig aanwenden van warmte voor de verwarming van tapwater,

en bestaande uit: een elektrisch gedreven warmtepompboiler.

3.2

Warmteterugwinning uit douchewater

Bestemd voor: het terugwinnen van warmte uit (douche)water,

en bestaande uit: warmtewisselaar die is aangesloten op de douchewaterafvoer of douchebak met geïntegreerde douchewaterwarmtewisselaar.

4 Bouwkundig

4.1

HR-glas voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: beglazing in buitengevel- of dakconstructies van bestaande sportaccommodaties,

en bestaande uit: meervoudig glas met een warmtewerende coating en/of gasgevulde spouw met een warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 1,1 W/m2K, (eventueel) kozijn.

4.2

HR-glas voor nieuwe sportaccommodaties

Bestemd voor: beglazing in buitengevel- of dakconstructies van nieuwe sportaccommodaties,

en bestaande uit: meervoudig glas met een warmtewerende coating en/of gasgevulde spouw met een warmte-doorlatingscoëfficiënt van maximaal 0,7 W/m2K, (eventueel) kozijn.

4.3

Isolatie wand, vloer, dak voor bestaande sportaccommodaties

Bestemd voor: de verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten,

en bestaande uit: isolatiemateriaal waarbij de warmteweerstand R = Σ(Rm) = Σ(d/λ) ten minste 2,5 m2.K/W bedraagt.

5 Duurzame energieopwekking

5.1

Zonnecollectorsysteem

Bestemd voor: het verwarmen van water of lucht,

en bestaande uit: een zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat.

5.2

Zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking

Bestemd voor: het opwekken van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen,

en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel) aansluiting het elektriciteitsnet.

     

B. MAATREGELEN TOEGANKELIJKHEID

Op 14 juli 2016 is het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in Nederland in werking getreden. Het doel van dit verdrag is de positie van mensen met een beperking versterken. Hiervoor is het ook van belang dat zij niet belemmerd worden om sportieve activiteiten te ondernemen, doordat sportaccommodaties niet goed toegankelijk zijn.

Tot deze maatregelen is gekomen in samenwerking met de sportsector, vertegenwoordigers van de betreffende doelgroepen en bouwkundig experts. Voor de geselecteerde maatregelen is ten eerste gekozen omdat zij tot verregaande verbetering van de toegankelijkheid van de sportaccommodatie voor de doelgroepen leiden. Daarnaast zijn onderstaande maatregelen omvangrijk in kosten. De investering in deze maatregelen is, zeker voor kleinere verenigingen en stichtingen, nu vaak een drempel. Door subsidie te verstrekken voor deze maatregelen hoopt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een extra stimulans te geven om onderstaande investeringen in toegankelijkheid te doen.

Er is voor deze maatregelen gekozen omdat en de maatregelen ook omvangrijke extra kosten voor de aanvrager meebrengen dat deze voor het nemen van de maatregelen een extra stimulans nodig heeft.

1

Automatische Deur

Randvoorwaarde

• Netto vrije doorgangsbreedte ≥ 0.85m, gemeten bij 90° geopende deur.

(of ≥ 1.20m, zie 2. Toegang sportrolstoelen).

• Netto vrije doorgangshoogte ≥ 2.10m.

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m.

Uitvoering

• Afstelling automatische deuropening en -sluiting gebaseerd op loopsnelheid van 0,5m/s.

• Op de vloer ter plaatse van het draaivlak van de deur een attentiemarkering of afwijkende kleurstelling (contrastwaarde ≥ 30).

Bediening door middel van sensor en/of drukknop

• Drukknop direct in de looproute vrij benaderbaar, geheel buiten draaivlak van automatische deur.

• Bedieningshoogte tussen 0.90m en 1.20m+, plaatsing ≥ 0.50m uit een inwendige hoek.

• Bedieningsknop is duidelijk herkenbaar: voelbaar (reliëf) en zichtbaar (contrastwaarde ≥ 30).

• Bedieningsknop ook met verminderde hand-/armfunctie bedienbaar:

• minimale afmeting 0.08 x 0.08m; maximale bedieningsweerstand ≤30 Newton.

2

Toegang sportrolstoelen

Uitvoering:

• Netto vrije doorgangsbreedte ≥ 1.20m.

• Netto vrije doorgangshoogte ≥ 2.10m.

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m.

• Bediening (deurontgrendeling) tussen 0.90m en 1.20m+.

• Bedieningskracht (inclusief eventuele dranger) op de kruk ≤ 30 Newton.

De vrije doorgang ≥ 1.20m is vanuit een rolstoel zelfstandig te creëren.

Indien een toegang bestaat uit twee (ongelijke) deurdelen, dan gelden de bedieningseisen voor beide deurdelen (dus óók voor de ontgrendeling van het tweede deurdeel).

3

Lift

Randvoorwaarde:

• De lift maakt onderdeel uit van de primaire route tussen entree, kleed-/sanitaire ruimten en sportruimte.

• Netto vrije doorgangsbreedte in de route ≥ 1.20m.

• Overige hoogteverschillen in de route ≤ 0.02m.

Uitvoering Lift:

• Kooibreedte ≥ 1.10m (of ≥ 1.20m, zie 2. Toegang sportrolstoelen).

• Kooidiepte ≥ x 2.20m (beschikbare inrijdiepte).

Noot: Kooiafmeting eventueel afgestemd op vervoer van sportinventaris.

• Vóór lifttoegang vrije opstelruimte: ≥ 1.50 x 1.50m.

• Automatische lift deuren:

• Vrije doorgangsbreedte ≥ 0.90m (of ≥ 1.20m, zie 2. Toegang sportrolstoelen)

• Vrije doorgangshoogte toegang ≥ 2.100mm.

• Alle bedieningselementen in en buiten de lift (ook alarmknop en -telefoon) bereikbaar en bedienbaar tussen 0.90 en 1.20m+, ≥ 0.50m uit een inwendige hoek (niet in nis/negge).

• Bedieningselementen duidelijk herkenbaar: voelbaar (reliëf) en zichtbaar (contrastwaarde ≥ 30).

• Geen tiptoetsbediening toepassen, dit werkt zeer verwarrend.

• Zowel binnen als buiten de lift verdiepings- en bestemmingsaanduiding

Bij voorkeur gebruikmaken van zowel visuele als akoestische verdiepingssignalering.

• Minimaal aan één lange zijde een leuning tussen 0.85 en 0.95m+.

• Spiegel op achter- of zijwand van 1.00 tot 2.00m+

• (als ‘achteruitkijkspiegel’ ten behoeve van het met rolstoel of scootmobiel achterwaarts verlaten van de lift).

• Spleetbreedte tussen liftkooi en aansluitend vloerveld ≤ 0.02m.

• Stopnauwkeurigheid tussen liftkooi en aansluitend vloerveld ≤ +/- 0.02m.

• Draagvermogen ≥ 4.000N.

4

Integraal toegankelijk toilet

Randvoorwaarde:

• Toilet is voor beide seksen bruikbaar, óf beide seksen hebben een eigen integraal toegankelijk toilet.

• De toiletruimte is in elk geval vanuit de entree, de kleedvoorziening en de sportruimte obstakelvrij bereikbaar via een route met een vrije doorgangsbreedte ≥1.20m breed.

• Alle deuren in de toegangsroute ≥0.85m resp. ≥ 1.20m (zie 2. Toegang sportrolstoelen).

Uitvoering:

• Vrij vloeroppervlak in de ruimte (exclusief closetpot) ≥ 1.65 x 2.20m

• (gemeten vanaf de eventuele voorzetwand bij een inbouwspoeling).

Illustratie toont een standaardopstelling op basis van de minimale ruimteafmetingen. Andere opstelling zijn mogelijk mits in afgewerkte toestand ten minste onderstaande gebruiksruimten obstakelvrij beschikbaar zijn.

Gebruiksruimten

In de ruimte zijn de volgende gebruiksruimten obstakelvrij beschikbaar:

• Keermogelijkheid/draaicirkel ≥ Ø 1.50m, gemeten op 0.30m+ (onder wastafel).

• Vrije ruimte vóór toiletpot ≥ 1.20 x 1.20m.

• Opstelruimte aan één zijde van de toiletpot ≥ 0.90 x 1.20m.

• Assistentievlak aan de andere zijde van de toiletpot ≥ 0.35 x 0.70m.

• Opstelruimte voor (onderrijdbare) wastafel ≥ 0.90 x 1.20m.

• Vrije doorgang tussen toiletpot en wastafel ≥ 0.90m.

Toegang

• Vrije doorgangsbreedte ≥ 0.85m (≥ 1.20m, zie 2. Toegang sportrolstoelen).

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m.

• Deur niet naar binnen toe openend.

• Aantrekbeugel: op de binnenzijde van de deur op 0.90m+ een horizontale beugel voor dichttrekken, over de volle breedte van de deur.

• Slot in geval van calamiteiten zonder unieke sleutel van buitenaf te openen (géén cilinderslot toepassen!).

• Géén deurdranger toepassen.

Toilet

• Zithoogte closetpot 0.47m+ (bovenzijde zitting).

• Voorzijde zitting 0.70m uit de (voorzet-)wand (verlengde closetpot).

• Aan weerszijden opklapbare steun (toiletbeugels):

– lengte beugels 0.90m

– hart op hart afstand beugels 0.60-0.65m (300-325mm uit hart pot)

– bovenzijde beugels 0.25-0.30m+ vanaf bovenzijde zitting.

• Toiletpapierhouder in een van de armsteunen of op de muur binnen 0.65m reikwijdte, gemeten vanuit het midden van de closetpot.

Wastafel

• Afmeting wastafel ≥ 0.40 x 0.50m.

• Moet onderrijdbaar zijn (sifon tegen achterwand).

• Hoogte bovenzijde wastafel 0.80m+.

• Hart wastafel ≥ 0.50m vanuit inwendige hoek.

• Kraan moet ook met verminderde hand-/armfunctie bedienbaar zijn:

• voldoende lange hendel (éénhandelkraan) op maximaal 1.00m+.

• Boven de wastafel (of elders in de ruimte) een vaste vlakke spiegel tegen de wand plaatsen van 1.00m tot 2.00m+. Geen kantelspiegel toepassen!

Alarminstallatie

• Bediening door middel van koord op 0.35-0.40m+ rondom de gehele toiletruimte (op alle wanden).

• Koord in contrasterende kleur ten opzichte van de wand.

• Alarmmelding aan de buitenzijde van de ruimte zichtbaar en hoorbaar.

   

Bij voorkeur gekoppeld aan melding op een continu bezette post, zoals beheerdersruimte of bar.

• Alarm alleen uit te schakelen (resetten) in de toiletruimte zelf door middel van een afzonderlijke schakelaar op een hoogte tussen 0.70 en 1.35m+, ≥ 0.50m uit een inwendige hoek.

Inrichting

• Ten minste één kledinghaak op 1.35m+.

• Alle bedieningselementen (schakelaars, spoelknop, planchet en dergelijke) tussen 0.70 en 1.35m+, ≥ 0.50m uit een inwendige hoek.

• Afvalbakken, hygiënebakken, commodes en andere inrichting bevindt zich buiten de vrije gebruiksruimte (zie Gebruiksruimten, pagina 8).

• Warmwaterleidingen en radiatoren buiten bereik van armen en benen. Radiatoren tevens buiten de beschikbare gebruiksruimte houden (zie Gebruiksruimten, pagina 8) en zo nodig afschermen om verbranding te voorkomen of hoog (tegen plafond) plaatsen.

• Inrichtingselementen en sanitair bij voorkeur in een kleur die contrasteert met vloer en wanden.

5

Integraal toegankelijke kleedkamer

Randvoorwaarden

• Ten minste één integraal toegankelijke kleedvoorziening, vrij beschikbaar en bruikbaar voor beide seksen.

• De integraal toegankelijke kleedvoorziening biedt ten minste dezelfde privacy als de reguliere aanwezige voorzieningen.

• Vanuit de integraal toegankelijke kleedruimte zijn de integraal toegankelijke toilet- en doucheruimte via een directe, besloten route bereikbaar.

Uitvoering

• Vrije vloeroppervlakte ≥ 2.20 x 2.20m of ≥ 1.90 x 2.50m.

Toegang

• Vrije doorgangsbreedte ≥ 0.85m (≥ 1.20m, zie 2. Toegang sportrolstoelen).

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m.

• Eventuele ruimtescheiding tussen douche- en kleedruimte door middel van afgeronde dorpel ≤ 0.02m.

• Vrije doorgangsbreedte naar doucheruimte en sportruimte ≥ 1.20m.

• Aangepaste kleedplek

• Ten minste twee zitplekken:

Zithoogte 0.47m+, zitdiepte minimaal 0.40m.

Wenselijk is een zitdiepte van 0.60m voor sporters met een motorische beperking.

• Direct náást deze zitplekken een vrije transferruimte en opstelruimte voor de rolstoel 0.90 x 1.20m.

• In de ruimte vóór de kleedplek een draaicirkel Ø 1.50m vrij beschikbaar.

• Ter plaatse van aangepaste kleedplek ten minste één wandbeugel:

• Verticale greep 0.80 – 1.50m+, Ø 35-50mm, 50mm vrij omvatbaar.

(Afhankelijk van de uitvoering kan de staander van de zitbank bovengenoemd steunpunt vormen).

• Nabij de aangepaste kleedplek ten minste twee kledinghaken op 1.35m+, ≥ 0.50m uit inwendige hoek.

• Naar behoefte overige kledinghaken op verschillende hoogten tussen 1.20 en 1.80m+.

• Kledinghaken achter een lat monteren zodat sporters zich hieraan niet kunnen bezeren.

Wastafel

• Minimaal één wastafel.

• Bij voorkeur afmeting wastafel ≥ 0.40 x 0.50m, onderrijdbaar

• Hoogte bovenzijde wastafel 0.80m+.

• Hart wastafel ≥ 0.50m vanuit inwendige hoek.

• Kraan ook met verminderde hand-/armfunctie bedienbaar:

• voldoende lange hendel (éénhandelkraan) op maximaal 1.00m+.

• Noot: Uitloop voldoende hoog zodat bidons gevuld kunnen worden.

• Boven wastafel (of elders in de ruimte) vaste vlakke spiegel tegen wand van 1.00m tot 2.00m+. Geen kantelspiegel toepassen!

Inrichting

• Alle bedieningselementen (schakelaars, spoelknop, planchet en dergelijke) tussen 0.70 en 1.35m+, ≥ 0.50m uit een inwendige hoek.

• Bergruimte (zoals tassenrekken en kluisjes) tussen 0.40 en 1.35m+.

6

Integraal toegankelijke wisselcabine in zwembad

Randvoorwaarden:

• Voor individueel omkleden per sekse minimaal twee integraal toegankelijke private kleedruimten/wisselcabines.

• Vanuit de integraal toegankelijke kleedruimte zijn de integraal toegankelijke toilet- en doucheruimte via een directe route bereikbaar.

Uitvoering:

• Vrije vloeroppervlakte ≥ 2.20 x 2.20m of 1.90 x 2.50m.

Toegang:

• Vrije doorgangsbreedte ≥ 0.85m

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m door middel van afgeronde dorpel ≤ 0.02m.

Kleedbank:

• (Opklapbare) zitbank: zithoogte 0.47m+, zitdiepte minimaal 0.40m.

In de ruimte vóór de kleedbank een draaicirkel van Ø 1.50m vrij beschikbaar.

• Aan één uiteinde van de kleedbank ten minste één wandbeugel:

• verticale greep 0.80 – 1.50m+, Ø 35-50mm, 50mm vrij omvatbaar.

• Vaste vlakke spiegel tegen wand van 1.00m tot 2.00m+. Geen kantelspiegel toepassen!

• Ten minste twee kledinghaken op 1.35m+, ≥ 0.50m uit inwendige hoek.

Alarm:

De wisselcabine is aan de onderzijde open óf de cabine is voorzien van een alarminstallatie

7

Integraal toegankelijke doucheruimte

Randvoorwaarden

• Ten minste één integraal toegankelijke doucheruimte, vrij beschikbaar en bruikbaar voor beide seksen.

• De integraal toegankelijke douchevoorziening biedt ten minste dezelfde privacy als de reguliere aanwezige voorzieningen.

• De integraal toegankelijke doucheruimte staat in directe verbinding met de integraal toegankelijke kleedruimte.

Uitvoering

• Vrije vloeroppervlakte ≥ 2.20 x 2.20m of ≥ 1.90 x 2.50m.

• Vrije opstelruimte vóór douchezitje/-stoel ≥ 0.90 x 1.20m.

• Vrije opstelruimte náást douchezitje/-stoel ≥ 0.90 x 1.20m

• Vloer antislip.

Toegang

• Vrije doorgangsbreedte naar kleedruimte ≥ 1.20m.

• Hoogteverschil (dorpel) ≤ 0.02m.

• Eventuele ruimtescheiding tussen douche-en kleedruimte door middel van afgeronde dorpel ≤ 0.02m.

Douche

• Douchevlak op afschot maximaal 1:50 of verzonken vloer, niveauverschil

• ≤ 10mm.

• Het toepassen van een douchegordijn is toegestaan mits dit geheel kan worden weggeschoven en het de manoeuvreerruimte op de grond niet hindert.

Per doucheruimte/sekse ten minste één douche(rol)stoel óf opklapbaar douchezitje. Een opklapbaar douchezitje met opklapbare beugels heeft de voorkeur.

• Hart douchezitje 0.50m uit inwendige hoek.

• Douchezitje circa 0.40 x 0.40m.

• Zithoogte douchezitje 0.47m+.

• Douchezitje voorzien van opklapbare beugels óf

• aan beide zijden een opklapbare beugel aanbrengen.

• Plaatsing 0.30m uit hart zitting (hart op hart 0.60m) en bovenzijde beugel 0.25-0.30m boven de zitting.

• Douchekraan/bediening niet aan zelfde wand als het douchezitje.

• Douchekraan/bediening bereikbaar vanaf douchezitje, maar ook bedienbaar van buiten de waterstraal.

• Bediening/kraan tussen 0.90 en 1.40m+, 1.350mm+, 50mm uit inwendige hoek.

Thermostaatkraan met onderuitloop en/of inplugmogelijkheid voor handdouche heeft de voorkeur.

• Douchekop bij voorkeur niet aan zelfde wand als het douchezitje.

• Indien glijstang wordt toegepast bereik tussen 1.200mm+ en 2.200mm+.

• Bij collectieve (reguliere) doucheruimten ten minste één doucheplek voorzien van een beugel aan de wand. Dit kan een horizontale greep zijn tussen 0.80 – 1.20m+ of een vertikale greep van 0.80 tot 1.50m+. In beide gevallen:

greep Ø 35-50mm, 50mm vrij omvatbaar.

Alarm

Individuele (afgesloten) doucheruimte voorzien van een alarminstallatie

8 Doelgroep specifieke sportvoorzieningen

8.1

Zwembadlift

Uitvoering:

• Hefapparaat (badlift) is ten minste voorzien van een stoel/zitting die voldoende diep reikt: 0.40-0.60m onder het waterpeil.

• Hefapparaat staat buiten de looproute of is verplaatsbaar.

• Hefapparaat is licht bedienbaar. Elektronische bediening heeft de voorkeur.

De voorkeur gaat uit naar een badlift of systeem waaraan diverse constructies opgehangen kunnen worden: stoel, badrolstoel, ligraam of tildoek.

Specificaties en technische uitvoering mede afhankelijk van het bad (met name randafwerking).

8.2

Luie zwembadtrap

Uitvoering:

• Bovenaan trap vrije opstelruimte ≥ 1.20 x 1.20m

• Vaste rechte trap vanaf omloop tot aan bodem bassin

• of beweegbare trap vanaf omloop tot aan beweegbare bodem bassin

• Breedte ≥ 0.70m tussen leuningen

• Optrede ≤ 0.18m

• Aantrede: 1x aantrede + 2x optrede = 0.57 – 0.63m

• Aan beide zijden leuning tussen 0.85 en 0.95m+

• Bovenaan trap start leuning ten minste 0.30m vóór eerste trede.

8.3

Akoestiek

Uitvoering

• In alle sportruimten over het gehele frequentiebereik gemiddelde nagalmtijd conform de akoestieknorm ISA-US1-BF1.

Te beoordelen aan de hand van een akoestisch rapport.

• Achtergrondgeluidsniveau Leq ≤ 40 dB (ten gevolge van installaties of andere niet met de sport verwante geluidsbronnen

8.4

Voorziening slechthorenden

Uitvoering

• Ringleidingsysteem voldoen aan de norm NEN 10-118/4.

Te beoordelen aan de hand van te overleggen testrapport na oplevering.

8.4

Klok

Uitvoering

• Aan klok gekoppeld een lichtsignaal (lichtfluit) of stroboscoop.

• Aan klok gekoppeld een geluidssignaal.

TOELICHTING

Algemeen

Sporten en bewegen zijn goed voor de lichamelijke en mentale gezondheid en de sociale contacten. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: het Ministerie van VWS) wil mensen daarom stimuleren meer te sporten en bewegen. Om mensen hierin te stimuleren is het van belang dat de accommodaties waar zij dit kunnen doen van goede kwaliteit en goed onderhouden zijn om zo kwalitatief hoogwaardige sport aan te kunnen bieden.

Onder voorwaarden kunnen gemeenten, sportverenigingen en sportstichtingen tot 2019 de btw die aan hen in rekening wordt gebracht bij investeringen in sportaccommodaties en sportmaterialen in aftrek brengen. Door een uitspraak van het Hof van Justitie van de EU (in de zaak C-495/12, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs tegen Bridport and West Dorset Golf Club Limited) is de btw-vrijstelling voor sport verbreed en moet bovenstaande mogelijkheid tot aftrek worden aangepast. Daardoor vervalt in de meeste gevallen ook de mogelijkheid om btw te verrekenen. Voor de schatkist leidt dit tot een extra lastenrelevante opbrengst van 241 miljoen euro in 2019. Voor gemeenten, sportverenigingen en sportstichtingen leidt dit tot een financieel nadeel van dezelfde omvang. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) wil de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties echter blijven stimuleren.

Onderhavige regeling beoogt daarom de ontwikkeling en instandhouding van sportaccommodaties en de aanschaf van sportmaterialen te stimuleren voor sportverenigingen en sportstichtingen, waar de mogelijkheid tot btw aftrek is vervallen. Hoewel de verbreding van de btw-vrijstelling de aanleiding gaf tot het opstellen van deze subsidieregeling wordt niet één op één gesubsidieerd voor de gevallen waar voorheen de mogelijkheid tot btw-aftrek was. Deze regeling wijkt op een aantal punten af van de huidige btw-regeling.

Ten eerste richt deze regeling zich slechts op de amateursport voor de lokale gebruiker, niet op professionele sport. Dit onderscheid tussen amateursport voor lokale gebruikers en professionele sport wordt wat betreft de btw-aftrek niet gemaakt. Het Ministerie van VWS wil echter een focus leggen op de lokale amateursport, omdat het voor het stimuleren van meer sporten en bewegen van belang is dat sportmogelijkheden zich dicht bij de burger bevinden.

Ten tweede komen niet alle kosten die voorheen in aanmerking kwamen voor aftrek van btw ook in aanmerking voor subsidie. Daarbij gaat het met name om de kosten voor gas, water en licht. In het licht van de ontwikkelingen op klimaatgebied, zijn er in het regeerakkoord afspraken gemaakt om de energiebesparing en duurzame energieopwekking in de sportsector blijvend te stimuleren. In deze regeling wordt daarom niet meer ingezet op de gebruikskant van energie, maar worden investeringen in energiebesparing en duurzame energieopwekking op grond van deze regeling extra gestimuleerd, door hier aanvullende subsidie voor te verstrekken.

Tot slot zijn er extra subsidiemogelijkheden voor het toegankelijk maken van sportaccommodaties voor mensen met een beperking. Op 14 juli 2016 is het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap in Nederland in werking getreden. Het doel van dit verdrag is de positie van mensen met een beperking versterken. Hiervoor is het ook van belang dat zij niet belemmerd worden om sportieve activiteiten te ondernemen, doordat sportaccommodaties niet goed toegankelijk zijn. Het Ministerie van VWS wil hier met deze subsidieregeling aan bijdragen door aanvullende subsidie te verlenen voor activiteiten die de toegankelijkheid van sportaccommodaties vergroten.

Gemeenten zullen worden gestimuleerd om sportaccommodaties te bouwen en te onderhouden door middel van een specifieke uitkering. Voor hen is deze regeling daarom niet van toepassing.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht

  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd.

  • De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen

  • De maatregel is selectief

  • De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Er is dus geen sprake van staatssteun wanneer de maatregel geen ongunstige beïnvloeding van het interstatelijke handelsverkeer kan opleveren. Eerder nam de Commissie vaak zekerheidshalve aan dat een steunmaatregel het interstatelijk handelsverkeer kan beïnvloeden. Uit de recente beschikkingenpraktijk van de Commissie blijkt dat deze meer ruimte laat voor maatregelen van lidstaten die zuiver lokaal zijn. Zeker op het gebied van sport is dit het geval.

De Commissie heeft met zeven besluiten van 29 april 2015 aangegeven dat er in bepaalde gevallen waar de steun zuiver lokaal is geen sprake is van staatssteun. Ook in de meer recentere vijf besluiten van de Commissie van 21 september 2016 lijkt er meer ruimte te zijn voor maatregelen van lidstaten die zuiver lokaal zijn. Daarbij geeft de Commissie speciale aandacht aan het terrein sport en vrije tijdsbesteding. Twee van de besluiten van 29 april 2015 hadden betrekking op sport en vrijetijdsbesteding.

Uit de besluiten van de Commissie waarbij ze oordeelt dat er sprake is van zuiver lokale steun op het terrein van sport volgt een rode lijn die gebruikt kan worden bij de beoordeling van het grensoverschrijdende effect van steun aan sportverenigingen of stichtingen.

Ten eerste is bij daarvoor relevant om een onderscheid te maken tussen professionele sport en amateursport. De Commissie is bij steun aan professionele sportclubs snel van oordeel dat het handelsverkeer binnen de EU kan worden beïnvloed. Wanneer een steunmaatregel slechts ten goede komt aan amateursport, is het argument dat het handelsverkeer binnen de EU niet ongunstig wordt beïnvloedt aannemelijker. Daarom wordt subsidie op grond van dit beleidskader alleen verstrekt aan amateursportorganisaties.

Daarnaast is de doelgroep van de activiteiten belangrijk. Wanneer de activiteit alleen gericht is op lokale gebruikers is dit een indicatie dat er sprake is van zuiver lokale steun. Subsidie wordt daarom alleen verstrekt aan organisaties die de doelstelling hebben de accommodatie ter beschikking te stellen aan lokale gebruikers.

Ten slotte moet ook altijd naar de aard van de activiteiten van de ontvanger van steun worden gekeken en de vraag of er grensoverschrijdende investeringen worden gedaan in deze activiteiten. In dit geval gaat het om zuiver lokale amateursportverenigingen die zich richten op de lokale bevolking. Deze sector is niet interessant voor grensoverschrijdende investeringen (in tegenstelling tot de commerciële sport).

Alle ontvangers van subsidie houden zich dus bezig met zuiver lokale activiteiten. De subsidie op grond van dit beleidskader zal dan ook niet zorgen voor een (ongunstige) beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

Dit betekent dat er bij verstrekking van deze subsidie geen sprake is van staatssteun.

Regeldrukgevolgen

Bij de opzet van de subsidieregeling is nauw met de sportsector samengewerkt om de administratieve lasten voor de aanvragen zo minimaal mogelijk te houden. Dit betekent dat de uitvoerder van de regeling, DUS-I, op sommige onderdelen van de aanvraag extra werkzaamheden zal verrichten. De totale administratieve lasten voor rijksoverheid voor de regeling liggen rond de 2% van het subsidieplafond.

Van de aanvrager uit de sportsector wordt verwacht dat zij een aanvraag binnen 5-9 uur afgehandeld kan hebben met een gemiddelde van 7 uur per aanvraag.

De in te dienen stukken zijn de verschillende typen aanvragen die de aanvrager kan doen als volgt:

Subsidieverstrekking bij subsidie tot € 25.000 (direct vaststellen)

  • Aanvraagformulier met NAW gegevens

  • Bankafschrift

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

  • Facturen voor de subsidiabele activiteiten op naam van de aanvrager en betalingsbewijzen van betalingen boven de € 500.

Subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden (direct vaststellen)

  • Aanvraagformulier met NAW gegevens

  • Bankafschrift

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

  • Facturen voor de subsidiabele activiteiten op naam van de aanvrager en betalingsbewijzen van betalingen boven de € 500.

Voor bovenstaande aanvragen twee typen aanvragen waarbij de subsidiabele activiteiten al hebben plaatsgevonden geldt dat de verwachte lasten voor de aanvrager het laagst worden verwacht van alle type aanvragen; 5 uur voor de vaststelling en verlening.

Subsidieverstrekking bij subsidies tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

Bij de verlening:

  • Aanvraagformulier met NAW gegevens

  • Bankafschrift

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

  • Offerte van de subsidiabele activiteit, die op naam is gesteld van de aanvrager

Bij de vaststelling:

  • Aanvraag tot vaststelling (formulier)

  • Facturen voor de subsidiabele activiteiten op naam van de aanvrager en betalingsbewijzen

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

Voor aanvragen van subsidies tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteit nog plaats moet vinden worden dus ook de gemiddelde administratieve lasten verwacht: 7 uur voor de verlening en vaststelling.

Subsidieverstrekking bij subsidies vanaf € 125.000

Bij de verlening:

  • Aanvraagformulier met NAW gegevens

  • Bankafschrift

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

  • Op naam van de aanvrager gestelde offerte voor de subsidiabele activiteit en een liquiditeitsprognose

Bij de vaststelling:

  • Aanvraag tot vaststelling (formulier)

  • Financieel verslag vergezeld van een controleverklaring

  • Handtekening(en) tekenbevoegde(n)

  • Als er aanvullende subsidie is verstrekt voor prioriteiten, zoals bedoeld in artikel 6, een door de minister vastgesteld formulier bij de aanvraag tot vaststelling bijgevoegd waarin door ofwel de leverancier van de producten ofwel de installateur van de producten wordt verklaard dat de activiteiten overeenkomstig de voorwaarden in Bijlage I van deze subsidieregeling zijn verricht.

Voor aanvragen van subsidies vanaf € 125.000 worden dus ook de meeste administratieve lasten verwacht: 9 uur boven de voor verlening en vaststelling. De sector zal een aanvraag moeten indienen in het digitale portaal van DUS-I (1). Hierbij zullen zij stukken moeten aanleveren afhankelijk van het type aanvraag wat zij willen doen. Voor de definitieve vaststelling van de subsidie zal de aanvrager andermaal de stukken moeten indienen die horen bij de aanvraag zoals bovenstaand beschreven (2).

Het verwachte kennisniveau van de aanvrager is hoger opgeleid. Wij verwachten dan ook per aanvraag maximaal 420 euro (60 euro uurtarief) aan kosten per aanvrager. Naar verwachting komen er 7.000 aanvragen binnen per jaar. Dit leidt tot een totaal van € 2.940.000 aan administratieve lasten bij alle aanvragers. Dit is bijna 3,4% van het subsidiebudget.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

In artikel 1 worden amateursport en amateursportorganisatie gedefinieerd. Het gebruik van deze definities heeft mede te maken met de staatssteunregels en de keuze om binnen deze regeling alleen subsidie te verstrekken aan amateursportorganisaties die als doelstelling hebben om sportaccommodaties ter beschikking te stellen aan de amateursport voor lokale gebruikers. Voor de definitie van amateursport is daarom ook nauw aangesloten bij verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene Groepsvrijstellingsverordening). Organisaties zoals de Betaald Voetbalorganisaties en organisaties waarbij er op professioneel niveau wordt gedaan aan wielrennen, schaatsen, basketbal, ijshockey, hockey of hippische sport worden in elk geval niet aangemerkt als amateursportorganisaties.

Voor subsidie komen alle privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk in aanmerking, dus zowel verenigingen, als stichtingen als B.V.’s zonder winstoogmerk. Vandaar dat de brede term amateursportorganisatie wordt aangehouden.

Of een organisatie een amateursportorganisatie is wordt gecontroleerd aan de hand van de SBI codes die zijn vermeld in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het Handelsregister krijgt een of meerdere SBI-codes. Deze code bestaat uit 4 of 5 cijfers en geeft aan wat de activiteit van een bedrijf is. Alle organisaties die beginnen met het cijfer 93, zijn sportorganisaties. Zij komen daarom in aanmerking voor subsidie. Uitzondering daarop vormen de organisaties met de volgende codes: 93.13, 93.14.6, 93.19.193.19.3, 93.19.4 en 93.19.5.De uitgezonderde codes zijn codes gerelateerd aan beroepssporten. Daarbij gaat het dus niet om amateursportorganisaties.

In de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS zijn kosten gedefinieerd als ‘kosten van de subsidieontvanger voor zover die samenhangen met de te subsidiëren of gesubsidieerde activiteit’. In deze regeling worden uitsluitend investeringskosten van de subsidieontvanger gesubsidieerd. Hiermee wordt zo veel mogelijk aangesloten bij het voormalige recht op aftrek wat voor de sportorganisaties  – onder voorwaarden – bestond. Afschrijvingskosten komen dus niet voor subsidie in aanmerking. Hiermee wordt dubbelfinanciering (zowel investeringskosten als afschrijvingskosten) ook voorkomen.

Sportaccommodaties zijn gedefinieerd als een voorziening, bestemd en in gebruik voor activiteiten op het gebied van amateursport. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan: sporthallen, sportvelden, multizalen, maneges, atletiekbanen, wielerbanen of dojo’s.

Investering in sportmaterialen komt in aanmerking voor subsidie als deze materialen tot doel hebben om amateursportbeoefening te ondersteunen. Bij sportmaterialen kan gedacht worden aan klimrekken, trampolines of doelen, maar bijvoorbeeld ook de aanschaf van nieuwe ballen, discussen, of matten. Kosten voor gas, water of licht vallen niet onder deze definitie.

Artikel 2 Activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie

In artikel 2 is omschreven voor welke activiteiten subsidie kan worden versterkt.

In de toelichting op het eerste artikel is reeds omschreven wat er onder de begrippen sportaccommodaties en sportmaterialen wordt verstaan.

Op grond van deze regeling wordt slechts subsidie verstrekt voor activiteiten die aanvangen vanaf 1 januari 2019. Daarbij wordt aangesloten bij de herziene btw-regelgeving, die ook vanaf deze datum inwerking treedt.

Geen subsidie wordt verstrekt voor de bouw en het onderhoud van sportaccommodaties en de kosten van de aanschaf van sportmaterialen waarvoor bij de aanvrager op grond van de bepalingen uit de Wet op de omzetbelasting 1968 recht op aftrek van omzetbelasting bestaat. Deze regeling strekt ertoe het wegvallen van het recht op btw-aftrek te compenseren. Wanneer er dus wel een recht op btw-aftrek bestaat zal er geen subsidie worden verstrekt.

Dit geldt bijvoorbeeld voor activiteiten op het gebied van horeca bij sportaccommodaties.

Voor horeca bij sportaccommodaties geldt voor de btw een andere regime dan geldt voor de overige activiteiten. Dit regime is vastgelegd in de Wet op de omzetbelasting 1968 en in fiscale beleidsbesluiten. Onder meer afhankelijk van de omzet van de horeca activiteiten bij sportorganisaties wordt bepaald of sprake is van btw belaste of btw vrijgestelde activiteiten. In sommige gevallen kan een forfaitair tarief worden toegepast. De vraag of sprake is van btw belaste of btw vrijgestelde horeca activiteiten is ook bepalend voor het recht op aftrek van btw voor deze activiteiten. De fiscale wetswijziging die de aanleiding is voor deze subsidieregeling heeft geen invloed op die btw behandeling. Die blijven dus zoals zij zijn.

Omdat er geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waar op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 een recht op aftrek bestaat, zal er voor bepaalde activiteiten gerelateerd aan de horeca gevestigd op sportaccommodaties dus geen subsidie worden verstrekt.

Overigens zou een mogelijkheid tot subsidie voor horeca gevestigd op sportaccommodaties – ook wanneer de kosten niet aftrekbaar zijn – alleen bestaan wanneer er ook aan de definities van ‘sportaccommodatie’ of ‘sportmaterialen’ wordt voldaan. Materialen die worden aangeschaft moeten dus wel het doel hebben om de beoefening amateursport te ondersteunen.

Een activiteit komt slechts eenmaal voor subsidie in aanmerking. Deze bepaling is met name van belang voor de samenloop van deze subsidieregeling met de Regeling specifieke uitkering stimulering sport. In het geval dat bijvoorbeeld een gemeente en een vereniging co-eigenaar van een sportaccommodatie zijn, kan er voor een renovatie van die sportaccommodatie ofwel een specifieke uitkering op grond van de Regeling specifieke uitkering stimulering sport worden aangevraagd, ofwel een subsidie op grond van de onderhavige regeling. Daarbij wordt aangehouden dat alleen de organisatie op wiens naam de offerte en factuur staan een aanvraag kan indienen.

Artikel 3 Toepasselijkheid Kaderregeling

Op de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: Kaderregeling) van toepassing. Artikel 3 geeft enkele uitzonderingen hierop. Op deze regeling zijn artikelen 1.5, 3.1 tot en met 3.5, 6.1, 7.1 tot en met 7.8 en 10.1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

Dat is ten eerste omdat er gebruik wordt gemaakt van een andere verantwoordingssystematiek dan in de Kaderregeling. Dit heeft er deels mee te maken dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de verantwoordingssystematiek van de btw-regelgeving. Verder is geprobeerd de administratieve lasten voor de doelgroep zo laag mogelijk te houden. De artikelen 1.5, 3.1, 3.3 tot en met 3.5 en 7.1 tot en met 7.8 zijn daarom niet van toepassing.

Op grond van artikel 3.2 van de Kaderregeling wordt de aanvraag tot verlening van een subsidie in ieder geval ingediend voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Daarnaast verleent de minister op grond van artikel 4.3, eerste lid, van de Kaderregeling alleen projectsubsidies voor periodes die aanvangen na ontvangst van de aanvraag. Het is voor deze regeling echter wenselijk om het mogelijk te maken een aanvraag in te dienen in de periode nadat de subsidiabele activiteiten hebben plaatsgevonden voor subsidies die minder bedragen dan € 125.000. Dit om het mogelijk te maken dat meerdere kleinere bedragen kunnen worden ‘gespaard’ om zo in aanmerking voor subsidie te komen. Subsidies van minder dan € 5.000 worden immers, op grond van artikel 4, tweede lid, niet verstrekt.

Op grond van artikel 10.1 van de Kaderregeling worden er geen subsidies van minder dan € 125.000 verleend. Achtergrond van het grensbedrag in de Kaderregeling is dat het belang van kleinere subsidies in het algemeen beperkt wordt geacht. De op basis van deze subsidieregeling te verstrekken subsidies kunnen ook minder bedragen dan € 125.000. De minister wenst ook subsidie te verstrekken voor bedragen onder de € 125.000, omdat ook met dergelijke bedragen sporten gestimuleerd kan worden.

Voor het overige zijn de bepalingen van de Kaderregeling onverkort van toepassing. De subsidies op basis van deze subsidieregeling zijn projectsubsidies. Dit betekent dat de voorschriften uit de Kaderregeling op dit onderdeel gevolgd moeten worden.

Artikel 4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 20% van de kosten van de subsidiabele activiteiten. Voor dit bedrag is gekozen omdat dit een voldoende stimulans geeft om te investeren in eigen accommodaties. In onderstaand voorbeeld wordt weergegeven hoe de subsidie er in de praktijk uit zou kunnen zien:

Activiteit

Onderhoud van een sportveld

Kosten:

€  1.000.000

Totaal subsidiabele kosten:

€ 200.000

De subsidie bedraagt ten hoogste € 2.500.000 per kalenderjaar omdat wordt aangenomen dat bij hoger subsidiebedrag geen sprake meer zou zijn van een zuiver lokale activiteit door de amateursportorganisatie.

Subsidies van minder dan € 5.000 worden niet verstrekt omdat de uitvoeringskosten anders onevenredig hoog zouden zijn in verhouding tot het subsidiabele bedrag.

Artikel 5 Voorwaarden voor subsidie

Op grond van het eerste lid van artikel 5 wordt subsidie voor ten hoogste drie jaar verstrekt. Met deze periode wordt aan de aanvragers voldoende ruimte gegeven om grootschalige bouw en onderhoud van de accommodatie goed uit te laten voeren. Omdat de gemiddelde duur van een bouwproject in de sport anderhalf jaar is, hebben amateursportorganisaties met deze periode ruim de tijd om een subsidiabel project af te ronden.

Op grond van artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, geldt een meldplicht in het geval dat aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht. Indien de subsidiabele activiteiten langer duren dan drie jaar geldt er dus een meldplicht. Op grond van het tweede van artikel 5 lid kan de minister in deze gevallen een vrijstelling of ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste een jaar.

Artikel 6 Aanvullende subsidie voor prioriteiten

Jaarlijks stelt de Minister van VWS prioriteiten vast op het gebied van sportaccommodaties (TK- 2018Z12205). Voor activiteiten die binnen deze prioriteiten vallen kan een aanvullende subsidie worden aangevraagd op grond van artikel 6 van deze subsidieregeling.

De activiteiten waar een aanvullende subsidie voor kan worden aangevraagd zijn opgenomen op de maatregelenlijsten in Bijlage I bij deze regeling. Deze aanvullende subsidie bedraagt ten hoogste 15% van het totale bedrag van deze subsidiabele activiteiten.

De aanvrager zal, wanneer het totale subsidiebedrag boven de € 125.000 euro uitkomt een door de minister vastgesteld formulier bij de aanvraag tot vaststelling indienen waarin door ofwel de leverancier van de producten ofwel de installateur van de producten wordt verklaard dat de activiteiten overeenkomstig de voorwaarden in Bijlage I van deze subsidieregeling zijn verricht.

Deze subsidie is een aanvulling op de subsidie van 20% die op grond van deze subsidieregeling kan worden aangevraagd. In het geval de aanvraag alleen ziet op een activiteit die onder de maatregelenlijsten in Bijlage I valt, is dus een subsidie van 35% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten inclusief btw mogelijk. De berekening van een dergelijke subsidie zou er als volgt uit kunnen zien.

Activiteit:

Het installeren LED verlichting in de sportaccommodatie (valt onder de maatregelenlijst)

Kosten activiteit:

€ 30.000

Subsidie van 20% op grond van artikel 4, eerste lid:

€ 6.000

Aanvullende subsidie van 15% op grond van artikel 6, eerste lid, omdat de activiteit onder de maatregelenlijst valt:

€ 4.500

Totale subsidie:

€ 10.500

Er zullen zich ook gevallen voordoen waar slechts een deel van de totale activiteit onder een maatregelenlijst valt. Dat kan gebeuren wanneer de subsidiabele activiteit het verbouwen van een sportaccommodatie is, waarbij als onderdeel ook zonnepanelen (staat op de maatregelenlijst A) worden geïnstalleerd. Een berekening van de subsidiabele activiteiten zou er dan als volgt uit kunnen zien.

Activiteit:

Verbouwing sportaccommodatie (met als onderdeel daarvan het installeren van zonnepanelen)

Kosten activiteit:

€ 1.000.000

Waarvan de kosten voor activiteit die onder de maatregelenlijst valt (het installeren van zonnepanelen):

€ 100.000

Subsidie van 20% op grond van artikel 4, eerste lid (dus 20% van het gehele bedrag van € 1.000.000):

€ 200.000

Aanvullende subsidie van 15% op grond van artikel 5, eerste lid, voor de activiteit die maatregelenlijst valt (dus 15% van € 100.000):

€ 15.000

Totale subsidiabele kosten:

€ 215.000

Artikel 7 Subsidieplafond

Voor de verstrekking van subsidies wordt jaarlijks een subsidieplafond vastgesteld. Het subsidieplafond voor het jaar 2019 is € 87.000.000.

Als verdeelregel is gekozen voor het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’, een verdeling op volgorde van binnenkomst van (complete) aanvragen. Indien blijkt dat in de loop van het jaar het plafond is uitgeput, zal een aanvraag moeten worden afgewezen. Indien het plafond wordt bereikt en de volgorde van binnenkomst van een aantal aanvragen niet vast te stellen is, zal voor deze aanvragen loting worden gebruikt als aanvullende verdeelmethode. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer er op één dag meerdere aanvragen binnenkomen per post en door het verlenen van al deze aanvragen het plafond zou worden overschreden.

Alleen complete aanvragen die voldoen aan de subsidievoorwaarden maken onderdeel uit van de loting. De loting vindt plaats door een notaris (in aanwezigheid van tenminste 2 waarnemers) en de daaruit resulterende rangschikking wordt schriftelijk vastgelegd. De aanvragen komen op volgorde van de loting in aanmerking voor subsidie.

Artikel 8 Wijze van subsidieverstrekking bij subsidies tot € 25.000

Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt wordt subsidie zonder voorafgaande verlening direct vastgesteld op een bedrag waarvan de hoogte door de minister bij de vaststelling wordt genoemd.

Artikel 9 Wijze van subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000

In tegenstelling tot subsidies vanaf € 125.000 kan er bij aanvragen voor een lager bedrag gekozen worden voor een aanvraag na afloop van de subsidiabele activiteiten. Hiervoor is gekozen omdat dit meer amateursportorganisaties de mogelijkheid geeft om meerdere subsidiabele activiteiten achteraf bij elkaar te voegen in een aanvraag, waarmee het minimale subsidiabele bedrag van € 5.000 (zoals in artikel 4, tweede lid) eerder wordt bereikt.

Anderzijds kan er, zeker bij kleinere amateursportorganisaties, ook juist de behoefte bestaan om subsidie aan te vragen voor aanvang van de subsidiabele activiteiten. In dat geval kan er immers bevoorschotting van subsidie plaatsvinden. Daarom is er voor subsidies tot € 125.000 voor gekozen om aan de aanvrager de keuze te laten om ofwel voor aanvang van de subsidiabele activiteiten ofwel na afloop van de subsidiabele activiteiten subsidie aan te vragen.

De verschillende wijzen van aanvraag, verantwoording en vaststelling voor subsidies onder de € 125.000 zijn in artikelen 10 en 11 van deze subsidieregeling geregeld.

Artikel 10 Subsidieverstrekking bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden

Artikel 10 is van toepassing op situaties waarbij subsidie van minder dan € 125.000 wordt aangevraagd voor activiteiten die reeds hebben plaatsgevonden. Er kan in die gevallen subsidie worden aangevraagd tot uiterlijk 12 maanden na voltooiing van de subsidiabele activiteiten. De subsidie wordt in dat geval direct vastgesteld, zonder voorafgaande verlening.

Voor de datum van voltooiing van de activiteit wordt de datum van de factuur voor de subsidiabele activiteit aangehouden. Een aanvraag kan bijvoorbeeld activiteiten omvatten waarbij alle facturen gedateerd zijn tussen 1 juli 2019 en 30 juni 2020.

De aanvraag gaat vergezeld van een factuur voor de subsidiabele activiteiten op naam van de subsidie-ontvanger om dubbelfinanciering (onder de huidige regeling of onder de Regeling specifieke uitkering stimulering sport) te voorkomen. Daarnaast gaat de aanvraag vergezeld van een betalingsbewijs waaruit blijkt dat de subsidie-ontvanger de factuur heeft betaald. Voor de subsidiabele activiteiten tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten reeds hebben plaatsgevonden hoeft er in eerste instantie slechts een betalingsbewijs te worden verstrekt voor betalingen boven de € 500. De betalingsbewijzen voor betalingen onder de € 500 dienen op grond van artikel 5.2 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wel te worden bewaard en kunnen worden opgevraagd wanneer dat van belang is voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie.

Artikel 11 Subsidieverstrekking bij subsidies tot € 125.000 waarbij de subsidiabele activiteiten nog plaats zullen vinden

Artikel 11 is van toepassing op situaties waarbij subsidie van minder dan € 125.000 wordt aangevraagd voor aanvang van de subsidiabele activiteiten. In dat geval wordt subsidie verstrekt door middel van een verlening vastgesteld na de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

De aanvraag tot verlening gaat vergezeld van een offerte voor de subsidiabele activiteit, die op naam is gesteld van de aanvrager om dubbelfinanciering (onder de huidige regeling of onder de Regeling specifieke uitkering stimulering sport) te voorkomen.

Nadat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht wordt binnen 22 weken een aanvraag tot vaststelling ingediend. Van deze termijn voor aanvraag tot vaststelling kan in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. Een reden tot ontheffing van deze termijn zou bijvoorbeeld overmacht bij de subsidieontvanger kunnen zijn door een snel verloop van kennis door veel wisselingen binnen de organisatie in korte tijd. Vooral wanneer het om een organisatie gaat die veelal is gestut op vrijwilligers kan dit tot ontheffing van de termijn leiden.

Bij de aanvraag tot vaststelling wordt een factuur voor de subsidiabele activiteiten die op naam van de ontvanger van de subsidie staat verstrekt om dubbelfinanciering (onder de huidige regeling of onder de Regeling specifieke uitkering stimulering sport) te voorkomen. Daarnaast wordt een betalingsbewijs overlegd waaruit blijkt dat hij heeft betaald.

Artikel 12 Subsidieverstrekking bij subsidies vanaf € 125.000

Wanneer er subsidie wordt aangevraagd voor een bedrag van € 125.000 of meer wordt de subsidie altijd verstrekt door middel van een aanvraag tot verlening voor aanvang van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd en een vaststelling na afloop van de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

De aanvraag tot verlening gaat vergezeld van een offerte voor de subsidiabele activiteit, die op naam is gesteld van de aanvrager om dubbelfinanciering (onder de huidige regeling of onder de Regeling specifieke uitkering stimulering sport) te voorkomen. Daarnaast gaat de aanvraag tot verlening vergezeld van een liquiditeitsprognose.

Bij de aanvraag tot vaststelling wordt een financieel verslag verstrekt. Op grond van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS gaat een financieel verslag vergezeld van een controleverklaring.

In aanvulling daarop wordt, als er aanvullende subsidie is verstrekt voor prioriteiten, zoals bedoeld in artikel 6, een door de minister vastgesteld formulier bij de aanvraag tot vaststelling bijgevoegd waarin door ofwel de leverancier van de producten ofwel de installateur van de producten wordt verklaard dat de activiteiten overeenkomstig de voorwaarden in Bijlage I van deze subsidieregeling zijn verricht.

Artikel 13 Aanvullende verplichtingen

Op grond van artikel 13, eerste lid, rust op de subsidieontvanger de verplichting om er zorg voor te dragen dat gedurende de perioden genoemd in artikel 13, tweede en derde lid van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (de zogenaamde btw herzieningstermijn voor de gesubsidieerde activiteiten geen recht op aftrek van omzet op grond van de Wet omzetbelasting 1968 of recht op compensatie op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds ontstaat.

Dit recht op aftrek ontstaat wanneer de betreffende gesubsidieerde activiteiten weer gebruikt worden voor btw belaste prestaties. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als onroerende zaken niet langer gebruikt worden voor vrijgestelde sportbeoefening, maar belast worden verhuurd voor andere activiteiten. Ook kan het recht op aftrek van btw ‘herleven’ door overdracht aan een winstbeogende entiteit. Op grond van artikel 13, derde lid, rust op de subsidieontvanger ook de verplichting om melding te doen wanneer er toch een recht op aftrek van btw op grond van de Wet omzetbelasting 1968 of recht op compensatie op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds ontstaat. De melding kan leiden tot het intrekken van de subsidievaststelling of het ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de vaststelling: het is immers niet de bedoeling dat zowel subsidie als btw teruggaaf wordt verkregen.

Verder draagt de subsidieontvanger er, op grond van artikel 13, tweede lid, zorg voor dat gesubsidieerde sportaccommodaties gedurende 10 jaren na afloop van de subsidieperiode ter beschikking gesteld blijven voor de amateursport voor lokale gebruikers. Voorkomen moet worden dat sportaccommodaties gesubsidieerd worden die daarna niet voor de amateursport voor lokale gebruikers worden ingezet. Dit zou het geval zijn wanneer een sporthal zou worden omgezet naar bijvoorbeeld een evenementenhal waar geen sportactiviteiten worden uitgevoerd. Dit gaat niet op voor gevallen waarin de sportaccommodatie teniet gaat. Ook voor de verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, deze verplichting geldt een meldplicht op grond van artikel 13, derde lid van deze regeling.

Artikel 14 Inwerkingtreding en vervaldatum

Gelet op de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM) treedt deze regeling per 1 januari 2019 in werking. Hiermee wordt tevens aangesloten bij het verwachte moment van wijziging van de btw-vrijstellingsbepaling.

De regeling eindigt met ingang van 1 januari 2024 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.

De Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins

Naar boven