TOELICHTING
Het kabinet is voornemens om per 1 januari 2020 de sectorale premiedifferentiatie
voor de Werkloosheidswet (WW) te laten vervallen en te vervangen door differentiatie
naar de aard van de arbeidsovereenkomst. In het derde kwartaal van 2018 zal het daartoe
wetgeving aanbieden aan de Tweede Kamer. Deze wetgeving is opgenomen in het wetsvoorstel
‘arbeidsmarkt in balans’, dat van 9 april tot en met 7 mei 2018 is aangeboden voor
internetconsultatie via www.internetconsultatie.nl en op 29 juni 2018 door de ministerraad is geaccordeerd. In verband met dat wetsvoorstel
worden twee wijzigingen van de Regeling Wfsv voorgesteld die in de aanloop naar de
door dat wetsvoorstel beoogde premiesystematiek al eerder in werking moeten treden.
Indien het wetsvoorstel geen status van wet zal verkrijgen, zullen deze maatregelen
opnieuw worden bezien.
1. Afschaffing verruimde inlooptermijn sectorfondsen
Als gevolg van de introductie van premiedifferentiatie voor de WW naar aard van de
arbeidsovereenkomst zullen de sectorfondsen per 2020 worden opgeheven en de vermogens
ervan overgaan in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). In verband daarmee wordt
bepaald dat sectoren met een voorzien vermogenstekort in 2019 één derde van dat tekort
moeten inlopen. Sectoren met een voorzien vermogensoverschot mogen in 2019 hun vermogensoverschot
onverminderd inzetten ter verlaging van de sectorpremie.
Overschotten of tekorten in de sectorfondsen kunnen ontstaan als de WW-lasten in een
bepaald jaar hoger of lager uitvallen dan geraamd. Ook kunnen sectoren er ten behoeve
van de premiestabiliteit in hun advies aan UWV voor kiezen om bewust een sectorreserve
aan te houden. Overschotten of tekorten worden in de jaren daarna weggewerkt door
een premieverlaging of -verhoging. De inlooptermijn bepaalt het aantal jaren waarin
het overschot of tekort wordt ingelopen. De maximale inlooptermijn wordt in artikel
2.2, derde lid, van het Besluit Wfsv op drie kalenderjaren gesteld. Op basis van het
negende lid van dat artikel was deze termijn in artikel 3.14a van de Regeling Wfsv
verlengd tot maximaal vijf kalenderjaren. Deze regeling schrapt artikel 3.14a, waardoor
de maximale inlooptermijn weer drie kalenderjaren bedraagt.
De reden voor deze wijziging is dat een verruimde inlooptermijn niet wenselijk wordt
geacht voor de premiestelling in 2019. Een inlooptermijn van vijf jaar stelt sectoren
in staat om slechts één vijfde van hun tekort aan te zuiveren, waardoor 80% van het
tekort wordt opgevangen door het collectief bij de overgang naar het nieuwe systeem.
Dit acht de regering onwenselijk en was niet het doel van de verruiming van de inlooptermijn
naar vijf jaar. De inlooptermijn is in 2017 verruimd om een stabielere, meer voorspelbare
ontwikkeling van de sectorpremies mogelijk te maken. Vanaf 2019 dient de vermogensontwikkeling
van de sectorfondsen dit doel niet meer doordat de sectorfondsen – als het eerdergenoemde
wetsvoorstel wet is geworden en in werking getreden – vanaf 2020 niet meer bestaan.
Daarom wordt weer aangesloten bij de standaard maximale inlooptermijn van drie kalenderjaren.
Bij de premievaststelling voor 2019 zal het UWV alle sectorpremies zo laag mogelijk
vaststellen. Voor sectoren met een vermogenstekort betekent dit dat zij één derde
van het tekort moeten inlopen. Sectoren met een vermogensoverschot mogen dat hele
overschot in 2019 inzetten om hun premie te verlagen, met dien verstande dat de sectorpremie
niet negatief kan zijn. Voor alle sectorfondsen geldt dat eventuele tekorten of overschotten
na 2019 zullen overgaan in het AWf.
2. Vervallen van de mogelijkheid tot concernaansluiting
Omwille van de uitvoerbaarheid van de sectorindeling voor de Belastingdienst is besloten
de mogelijkheid van concernaansluiting voor werkgevers die een economische of organisatorische
eenheid vormen, te laten vervallen. Een werkgever kon daardoor op grond van artikel
5.4, eerste lid, op zijn verzoek worden ingedeeld in de sector van de werkgever(s)
met wie hij een economische of organisatorische eenheid vormt, in plaats van in de
sector die past bij de aard van de werkzaamheden die hij zelf verricht. Onder concernaansluiting
wordt daarbij tevens verstaan de mogelijkheid om op grond van artikel 5.4, derde lid,
als nevenbedrijf of neveninstelling van een andere tak van beroep of bedrijf te worden
ingedeeld bij de sector van die tak van beroep of bedrijf. De mogelijkheid tot concernaansluiting
stelt werkgevers dus in staat om op enig moment zodanig ingedeeld te zijn dat zij
zo weinig mogelijk premie hoeven af te dragen.
De mogelijkheid tot concernaansluiting is ooit geïntroduceerd omdat deze werkgevers
praktische voordelen bood bij de loonaangifte. Toen er voor de werknemersverzekeringen
nog werknemerspremies werden afgedragen, kon door de concernaansluiting eenvoudiger
harmonisatie van het (netto)loon plaatsvinden. Van dit voordeel is sinds de Wet uniformering
loonbegrip (Wul) echter geen sprake meer. Ook hebben werkgevers binnen een concern
voor de premies werknemersverzekeringen niet langer te maken met verschillende uitvoeringsinstellingen
(bedrijfsvereniging). Het praktische voordeel van de concernaansluiting voor werkgevers
is daarmee grotendeels verdwenen.
Door de invoering van WW-premiedifferentiatie naar aard van de arbeidsovereenkomst
komt de uitvoering van de sectorindeling in de knel doordat zowel premiedifferentiatie
als de sectorindeling, die na 2019 nog wel in stand blijft voor de premie voor de
Werkhervattingskas, een groot beroep doen op de capaciteit van de Belastingdienst.
Daarom zijn in het wetsvoorstel ‘arbeidsmarkt in balans’ enkele maatregelen opgenomen
om knelpunten in de uitvoering van de sectorindeling aan te pakken, en wordt in de
memorie van toelichting aangekondigd dat de sectorindeling op termijn ook niet meer
voor de Werkhervattingskas zal worden gehanteerd. Het vervallen van de mogelijkheid
tot concernaansluiting is één van de maatregelen om de knelpunten in de uitvoering
van de sectorindeling aan te pakken, totdat de indeling voor de premieheffing geheel
niet meer wordt gehanteerd.
De sectorindeling is voor de Belastingdienst de afgelopen jaren steeds problematischer
geworden. De omschrijving van de sectoren is sterk verouderd, waardoor het vaak moeilijk
is om de werkzaamheden van een werkgever aan een sector toe te wijzen. Werkgevers
‘shoppen’ in toenemende mate tussen sectoren om zo laag mogelijke premies af te dragen,
wat geresulteerd heeft in een sterk toegenomen aantal aanvragen tot herindeling en
bezwaar-, beroeps- en cassatiezaken over beslissingen tot indeling. De mogelijkheid
tot concernaansluiting is één van de onderdelen van de sectorindeling die bijzonder
complex en intensief zijn in de uitvoering. Het vaststellen of werkgevers inderdaad
een economische of organisatorische eenheid vormen met andere werkgevers moet handmatig
gebeuren en is arbeidsintensief. Bovendien kan het belang van een werkgever om al
dan niet gebruik te maken van de mogelijkheid tot concernaansluiting van jaar tot
jaar verschillen. Door deze oorzaken legt de mogelijkheid tot concernaansluiting een
onevenredig groot beslag op de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst en is
afschaffing ervan een effectieve maatregel om de sectorindeling beter uitvoerbaar
te maken. Daartoe wordt aan artikel 5.4 een lid toegevoegd, dat een aanvraag op grond
van artikel 5.4, eerste of derde lid, niet in behandeling wordt genomen indien deze
is ingediend na 29 juni 2018, 17:00 uur. Dat is het moment van bekendmaking van deze
maatregel door middel van een brief aan de Tweede en Eerste Kamer en een persbericht.
Onmiddellijke invoering van deze maatregel is noodzakelijk om te voorkomen dat de
Belastingdienst op het laatste moment geconfronteerd wordt met een groot aantal aanvragen.
Gelet op het belang dat werkgevers kunnen hebben bij een concernaansluiting, is er
een reëel risico dat een groot aantal werkgevers op het laatste moment nog een aanvraag
zal indienen. Zulk anticipatiegedrag is onwenselijk en zou teveel druk leggen op de
beperkte capaciteit van de Belastingdienst. Deze maatregel is niet van invloed op
bestaande indelingen waarin sprake is van concernaansluiting. Deze blijven gehandhaafd,
tenzij een werkgever verzoekt deze ongedaan te maken.
Het vervallen van de mogelijkheid tot concernaansluiting is – zoals hiervoor vermeld
– onderdeel van een breder pakket aan maatregelen om de knelpunten in de uitvoering
van de sectorindeling met onmiddellijke ingang aan te pakken. De andere maatregelen
zijn dat wijzigingen in de sectorindeling op verzoek of melding van een werkgever
niet langer met terugwerkende kracht zullen plaatsvinden tenzij sprake is van bevoordeling
van de werkgever, en dat een verzoek tot gesplitste aansluiting van een werkgever
bij verschillende sectoren niet langer mogelijk is. Deze andere maatregelen, met het
oog waarop artikel 97 van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt gewijzigd,
zijn onderdeel van het wetsvoorstel ‘arbeidsmarkt in balans’ en zullen ook terugwerken
tot en met 29 juni 2018, 17:00 uur, het moment van bekendmaking van deze maatregelen
door middel van een brief aan de Tweede en Eerste Kamer en een persbericht. De Belastingdienst
zal in de uitvoering anticiperen op de inwerkingtreding ervan.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees