Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 7 februari 2017, nr. IenM/BSK-2016/213529, houdende verstrekking van subsidie aan de Universiteit Utrecht voor Urban Futures Studio (Subsidieregeling Urban Futures Studio)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, en 5, van de Kaderwet subsidies I en M, 2, eerste en derde lid, 4, eerste en tweede lid, 6, tweede lid, onder b, en zesde lid, 17, eerste lid, onder c en e, 22, tweede lid, 23, derde en vijfde lid, en 24 eerste, tweede en derde lid, van het Kaderbesluit I en M;

BESLUIT:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

subsidieontvanger:

Universiteit Utrecht, faculteit Geowetenschappen;

UFS:

Urban Futures Studio;

wet:

Kaderwet subsidies I en M.

Artikel 2 Doel subsidie

  • 1. De minister verstrekt voor de jaren 2016 tot en met 2021 een subsidie aan de subsidieontvanger voor de oprichting en ontwikkeling van de UFS van de faculteit Geowetenschappen met daarbij als doel een transitie ten aanzien van stedelijke vraagstukken op IenM-beleidsvelden naar een schone economie door middel van:

    • a. de uitwerking van nieuwe institutionele benaderingen die wetenschap en beleid dichterbij elkaar brengen;

    • b. de bestudering en ontwikkeling van nieuwe werkvormen die wetenschappelijk onderzoek verbinden aan concrete, strategische beleidsopgaven;

    • c. op termijn de koppeling van nieuwe vormen van onderwijs in interactie met beleid;

    • d. het verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar het leervermogen van steden, en

    • e. het verbeteren van de ‘transformative capacity’ van de steden, inclusief het versterken van het leren tussen steden onderling.

  • 2. Voor activiteiten van de UFS als bedoeld in het eerste lid, wordt geen subsidie verstrekt voor zover voor dergelijke activiteiten een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel hiervoor andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.

Artikel 3 Kaderbesluit subsidies I en M

Het Kaderbesluit subsidies I en M is van overeenkomstige toepassing behoudens de artikelen 6, vijfde lid, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 26.

Artikel 4 Subsidie en subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die werkelijk zijn gemaakt voor de kostenposten, bedoeld in de toelichting van de aanvraag tot subsidieverlening van 7 maart 2016, onder het kopje Begroting Urban Studio 2016–2021, voor zover deze kostenposten betrekking hebben op de bijdrage van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

  • 2. Eventuele vóór indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking, voor zover het betreft kosten in 2016 gemaakt.

  • 3. De beschikking tot subsidieverlening van 25 april 2016, kenmerk 5000003069, zoals gewijzigd bij beschikking van 18 juli 2016, kenmerk IENM/BSK-2016/145982, wordt gewijzigd in die zin dat de inhoud ervan in overeenstemming wordt gebracht met deze regeling.

Artikel 5 Maximale subsidiebedrag

Het subsidiebedrag bedraagt voor de jaren 2016 tot en met 2021 in totaal maximaal € 1.500.000,-.

Artikel 6 Voorwaarde begrotingsvoorbehoud

De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat elk jaar voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu.

Artikel 7 Voortgangsrapportage

  • 1. De subsidieontvanger zendt jaarlijks een voortgangsrapportage aan de minister op uiterlijk 1 juli 2017, 1 juli 2018, 1 juli 2019, 1 juli 2020 respectievelijk 1 juli 2021.

  • 2. De voortgangsrapportage bevat in elk geval een overzicht van de uitgevoerde werkzaamheden en een financieel overzicht van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

  • 3. De voortgangsrapportage behoeft de goedkeuring van de minister.

Artikel 8 Voorschotverlening

  • 1. De minister verleent jaarlijks ambtshalve een voorschot van een zesde deel van het in artikel 5 genoemde subsidiebedrag.

  • 2. De voorschotten voor 2017, 2018, 2019, 2020 en 2021 worden betaalbaar gesteld binnen vier weken na goedkeuring van een op dat jaar betrekking hebbende voortgangsrapportage.

  • 3. Het voorschot voor 2016 is reeds betaald.

Artikel 9 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Onverminderd de artikelen 17 tot en met 20 van het Kaderbesluit subsidies I en M, is de subsidieontvanger verplicht tot:

    • a. het afronden van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend overeenkomstig de subsidieaanvraag met toelichting op uiterlijk 31 december 2021;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan zoals financiering van dezelfde activiteiten vanuit andere bronnen;

    • c. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het verstrekken van desverlangd alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • d. het de minister vooraf op de hoogte stellen indien naar de media wordt gecommuniceerd over een gesubsidieerde activiteit met een landelijk politiek gevoelig of belangrijk landelijk beleidsmatig karakter.

  • 2. Tevens draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd waarin de kosten en baten van de gesubsidieerde activiteiten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds gescheiden zijn;

    • b. een controleverklaring wordt afgegeven door een onafhankelijk accountant overeenkomstig het model dat bij de beschikking tot subsidieverlening is gevoegd, en met inachtneming van het bij de beschikking tot subsidieverlening gevoegde controleprotocol, en

    • c. geen gesubsidieerde activiteiten worden verricht die te kwalificeren zijn als economische activiteiten.

Artikel 10 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient op uiterlijk 1 juli 2022 de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de minister.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verslag omtrent het verloop, de uitvoering en de resultaten van de gesubsidieerde activiteiten, waaruit blijkt dat de subsidieontvanger aan de verplichtingen heeft voldaan;

    • b. een financiële verantwoording waarin rekening en verantwoording worden afgelegd over de aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten per kostenpost, bedoeld in artikel 4, eerste lid;

    • c. indien de gemaakte kosten 10% of meer afwijken van de begrote kostenpost van de aanvraag: een toelichting daarop, en

    • d. een controleverklaring, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder b.

Artikel 11 Evaluatieverslag

De minister publiceert het evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk binnen 1 jaar na vaststelling van de subsidie.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2017 en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de reeds verleende subsidie.

Artikel 13 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Urban Futures Studio.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding voor en doel van de subsidie

De Urban Futures Studio (UFS) van de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht is een multidisciplinair instituut dat werkt aan analyses en oplossingen om de grote uitdagingen van deze tijd, zoals klimaatverandering, met innovatieve praktijken op stedelijk niveau te lijf te gaan.

De onderhavige regeling strekt ertoe subsidie te verstrekken voor de oprichting en werkzaamheden van de UFS voor de periode 2016 tot en met 2021 (zes jaar).

Beleid en bestuur staan voor ongekende uitdagingen rond duurzaamheid en innovatie waarbij de stad een veel gehanteerd integratieniveau is. Voorop staat de noodzaak de economie om te vormen tot een schone economie die in staat is om meer mensen van meer welvaart te voorzien.

Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ‘twee gradendoel’ inzake klimaatverandering, de circulaire benadering van grondstoffen door de economie en de vermindering van de vraag naar grondstoffen via een betere ruimtelijke en logistieke organisatie om onnodige emissies te voorkomen. De stad is een belangrijke integrerende invalshoek omdat op stedelijk niveau vele activiteiten en vele stromen samenkomen.

Aanleiding van de subsidie is dat het in de realiteit steeds moeizaam blijkt om integraal te kijken. De wetenschap is disciplinair georganiseerd waardoor de onderlinge uitwisseling – nodig voor het doorgronden van maatschappelijke vraagstukken alsook de bepaling van oplossingsstrategieën – in praktijk lastig blijkt. Dit heeft zijn weerslag op de ontwikkelingen binnen beleid en bestuur. Beleid is sterk sectoraal georganiseerd wat het inzetten op alternatieve strategische oplossingen bemoeilijkt. De effectieve uitwisseling tussen wetenschap enerzijds en beleid en bestuur anderzijds wordt thans bemoeilijkt doordat er te weinig expliciet wordt nagedacht over wat er mis gaat in pogingen om die beide werelden bij elkaar te brengen. UFS wil hier verandering in aanbrengen. Dit veronderstelt onderzoek en experimenteren.

De focus van UFS ligt op stedelijke vraagstukken met betrekking tot de transitie naar een schone economie op het terrein van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM). Het gaat bijvoorbeeld om vraagstukken rondom milieu, mobiliteit, ruimtelijke organisatie, water in de stad, innovatieve economie en nieuwe actuele vragen rond ongelijkheid en migratie. Aanleiding om de stad als vertrekpunt te nemen is de constatering dat steden een cruciale rol zullen gaan spelen bij de transitie naar een schone economie. De eerste pilots zullen sectoroverstijgend zijn.

De subsidie voor UFS strekt tot de oprichting en ontwikkeling van de UFS met daarbij als doel een transitie ten aanzien van stedelijke vraagstukken op IenM-beleidsvelden naar een schone economie door middel van:

  • de uitwerking van nieuwe institutionele benaderingen die wetenschap en beleid dichterbij elkaar brengen;

  • de bestudering en ontwikkeling van nieuwe werkvormen die wetenschappelijk onderzoek verbinden aan concrete, strategische beleidsopgaven;

  • op termijn de koppeling van nieuwe vormen van onderwijs in interactie met het verrichten van wetenschappelijk onderzoek naar het leervermogen van steden, en

  • het verbeteren van de ‘transformative capacity’ van de steden, inclusief het versterken van het leren tussen steden onderling.

De UFS zal in eerste instantie actief zijn op het brede veld van ‘urban technologies’ en sociaal-ruimtelijke innovatie. Dit betekent bijvoorbeeld aandacht voor de waterproblematiek van steden, de ruimtelijke ontwikkelingsstrategieën die passen bij de nieuwe ontwikkelingen in de economie of de vragen hoe nieuwe technologische toepassingen beter kunnen worden gekoppeld aan onderwijsstrategieën en de ontwikkeling van ‘urban human resources’, of stedelijke gezondheidsvraagstukken.

Thema’s waar aan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld:

  • Het verder ontwikkelen van het ‘onderzoekend ontwerpen’ als nieuwe vorm van planologisch werken zoals reeds toegepast in ‘Rebuild by Design’ en ‘Ruimte voor de Rivier’;

  • het toepassen van nieuwe ‘big data’ analyse ten behoeve van strategische beleidsvragen bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, energiebesparing, gezondheidszorg of criminaliteitsbestrijding;

  • ‘Complexity governance’ waarbij strategische keuzen moeten worden gemaakt zonder eenduidig machtscentrum en rekeninghoudend met grote onzekerheden aangaande de toekomst;

  • Het stedelijk metabolisme waarbij bèta- en gamma kennis moet worden geïntegreerd.

De UFS valt onder de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht.

IenM zal voor de gehele periode 1,5 miljoen euro bijdragen, de Universiteit zelf zal in totaal circa 2,5 miljoen euro bijdragen. Op termijn wordt geambieerd om van grotere bestaande organisaties financiering te krijgen zoals C40, ICLEI of de daarachter liggende financiers zoals Rockefeller Foundation of Bloomberry Philantropy.

De UFS is goed geëquipeerd om de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren, activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als de Universiteit Utrecht ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen het Rijk als opdrachtgever en de UFS als opdrachtnemer.

De onderhavige subsidie vloeit voort uit de intentieverklaring van 10 april 2015 tussen het ministerie van IenM en de Universiteit Utrecht. Ingevolge deze verklaring zouden partijen bezien of en hoe financiering en realisatie van de samenwerkingsafspraken kunnen plaatsvinden. De onderhavige regeling is hier een gevolg van.

2. Wettelijk kader

Op deze subsidieverstrekking zijn van toepassing de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Kaderwet subsidies I en M en het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: Kaderbesluit).

De grondslag voor de subsidieverlening is artikel 4:23, eerste lid, van de Awb. De jurisprudentie maakt het mogelijk om met terugwerkende kracht een wettelijke grondslag voor subsidieverlening te creëren nadat reeds zonder wettelijke grondslag met subsidiëring is begonnen. In het onderhavige geval wordt hiervan gebruik gemaakt. De verleningsbeschikking is op 25 april 2016 afgegeven en gewijzigd op 18 juli 2016, kenmerk IENM/BSK-2016/145982. De terugwerkende kracht is tot en met 1 januari 2016 omdat de activiteiten al in 2016 zijn gestart.

De Universiteit Utrecht is een rechtspersoon op het terrein van onderwijs en onderzoek. De subsidietitel van de Awb is derhalve van overeenkomstige toepassing (artikel 4:21, vierde lid).

De Kaderwet subsidies I en M (artikel 2 juncto 3, eerste lid) geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling aan de openbare Universiteit Utrecht als zijnde een publiekrechtelijk rechtspersoon subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake infrastructuur, milieubeheer, luchtvaart en luchtverkeer, ruimtelijke ordening, scheepvaart en maritieme zaken, verkeer en vervoer en water. Deze wet vormt naast de Awb het wettelijk kader voor de onderhavige regeling.

Artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing zijn op subsidieverstrekkingen uitsluitend aan publiekrechtelijke rechtspersonen zoals de Universiteit Utrecht. In artikel 3 van de onderhavige regeling is daaraan uitvoering gegeven.

De Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking gelden niet voor een publiekrechtelijk rechtspersoon (aanwijzing 1, tweede lid, onder b.), en zijn op deze subsidie dus niet van toepassing.

3. Voorhang

Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 bevat een subsidieregeling een tijdstip dat niet later ligt dan het tijdstip waarop na de inwerkingtreding vijf jaren zijn verstreken. Een regeling van langere duur behoeft voorhang bij de Tweede Kamer (vijfde lid).

De onderhavige regeling heeft een looptijd die langer is dan vijf jaar. Er is weliswaar sprake van een eenmalige subsidieverlening, doch de activiteiten worden de komende zes jaar verricht. De subsidievaststelling vindt na afloop van die periode plaats. De regeling is derhalve voorgehangen.

4. Europese aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De UFS en de door dit instituut te verrichten activiteiten maken deel uit van het publiek onderwijs dat binnen het nationale onderwijsstelsel wordt gefinancierd door de Staat en onder staatstoezicht staat. De activiteiten van het UFS zijn gericht op:

  • opleiding met het oog op meer en beter gekwalificeerd menselijk kapitaal;

  • het verrichten van onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling met het oog op meer kennis en een beter inzicht, daaronder begrepen samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling;

  • de verspreiding van onderzoeksresultaten.

Daarmee valt deze subsidieregeling buiten het bereik van de staatssteunbepalingen van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

5. Toezicht

Ingevolge de Kaderwet subsidies I en M (artikel 7) zijn met het toezicht op naleving van de subsidieverplichtingen belast de bij besluit van de minister aangewezen personen. Een dergelijk besluit is in de maak. De bevoegdheden van de toezichthouder zijn neergelegd in titel 5.2 van de Awb. De UFS is in elk geval verplicht aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijze kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden (artikel 7, derde lid, Kaderwet subsidies I en M).

6. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de Universiteit Utrecht, voortvloeiend uit de subsidie, zijn zo gering dat deze niet zijn gekapitaliseerd. De Universiteit Utrecht zal de subsidie volledig gebruiken voor de oprichting en ontwikkeling van de UFS en alle administratieve lastenvoor eigen rekening nemen. Deze komen dus niet ten laste van de middelen die IenM voor UFS beschikbaar stelt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Doel subsidie

In dit artikel is het doel van de subsidie vermeld. Gesubsidieerd worden slechts activiteiten van de UFS zoals omschreven in deze bepaling. UFS richt zich (cross-sectoraal) op alle beleidsvelden waar IenM zich mee bezighoudt.

Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de te subsidiëren activiteiten door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde activiteiten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde activiteiten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering.

Artikel 3

In dit artikel worden de meeste artikelen van het Kaderbesluit van overeenkomstige toepassing verklaard. Het Kaderbesluit maakt dat mogelijk (artikel 2, derde lid). Enkele artikelen zijn niet van overeenkomstige toepassing. Het betreft vooral de bepalingen over de subsidieaanvraag en -verlening. De aanvraag en de verlening hebben al plaatsgevonden. Ook de bepaling over samenwerkingsverbanden (artikel 26) is hier niet relevant.

Artikel 4 Subsidie en subsidiabele kosten

Het eerste lid geeft aan welke kostenposten voor subsidiëring in aanmerking komen. Het betreft de zogeheten Post Doc 2 en Post Doc 3 (gekwalificeerde Post Doc onderzoekers), de programmering en indirecte kosten. Gemiddeld bedragen deze 250.000 euro per jaar.

Gesubsidieerd worden de werkelijke kosten van deze kostenposten. Deze zullen bij de subsidievaststelling worden bepaald. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke subsidie evenals andere eigen inkomsten.

De subsidie van IenM dekt, zoals aangegeven in hoofdstuk 1 van het algemeen deel van de toelichting, niet alle kosten van de UFS. Ook de Universiteit Utrecht draagt hierin voor een aanzienlijk bedrag bij.

Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2016 gemaakt, dat wil zeggen voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Het Kaderbesluit biedt de mogelijkheid dergelijke kosten te subsidiëren (artikel 6, tweede lid, onder b). In het tweede lid is hierin voorzien.

De subsidieaanvraag dateert van 7 maart 2016, kenmerk 16.021, en er is inmiddels ook subsidie verleend op 25 april 2016. Tegelijk met de inwerkingtreding van de onderhavige regeling zal de huidige verleningsbeschikking worden afgestemd op de onderhavige regeling. Hierin voorziet het derde lid.

Artikel 5 Maximale subsidiebedrag

Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt in de gehele subsidieperiode (2016-2021). Eventueel verschuldigde BTW komt niet bovenop dit maximumbedrag.

Artikel 6 Voorwaarde begrotingsvoorbehoud

De Awb maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel 4:34). In dit artikel is hiervan gebruik gemaakt. Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger verlagen (art. 4:50) indien in de jaarlijks door de Staten-Generaal vast te stellen rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen voor het betreffende jaar. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.

Artikel 7 Voortgangsrapportage

Artikel 7 bepaalt in navolging van de verleningsbeschikking dat de subsidieontvanger elk jaar een voortgangsverslag van de gesubsidieerde activiteiten aan de minister zendt. Dit verslag is verplicht op grond van artikel 20, eerste lid, van het Kaderbesluit. Het verslag behoeft de goedkeuring van de minister omdat pas daarna het betreffende voorschot voor dat jaar wordt betaald.

Artikel 8 Voorschotverlening

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het eerste lid mogelijk tot ten hoogste 100% van het maximumbedrag van de subsidie. De Universiteit Utrecht betaalt voor de UFS 50% van de loonkosten en IenM de andere 50%. De universiteit draagt ruim 60% van de totaal begrote kosten. Het deel dat IenM subsidieert wordt voor 100% bevoorschot.

De bevoorschotting geschiedt in zes jaarlijkse tranches van gelijke grootte. Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt met dien verstande dat de betaalbaarstelling pas geschiedt nadat de op dat jaar betrekking hebbende voortgangsrapportage, genoemd in artikel 7, is goedgekeurd door de minister. Ook de verleningsbeschikking kent een dergelijke bepaling.

De UFS is verplicht onverwijld te melden (artikel 9, eerste lid, onder b) indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking en het bevoorschottingsregime, de hoogte van de voorschotten aanpassen.

Bij de vaststelling van de subsidie in 2022 wordt het vastgestelde subsidiebedrag verrekend met de betaalde voorschotten.

Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 4:37 van de Awb geeft de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan de subsidieontvanger. Artikel 17, 18, 19 en 20 van het Kaderbesluit bevatten concrete verplichtingen van de subsidieontvanger die ook op de onderhavige subsidie van toepassing zijn.

De verplichtingen die wettelijk voor de UFS gelden zijn in hoofdzaak:

  • het uitvoeren van de activiteiten overeenkomstig de beschrijving ervan in de verleningsbeschikking;

  • voldoen aan verplichtingen die de minister aan de subsidie heeft verbonden;

  • aantonen op de wijze als is aangegeven in artikel 10, tweede lid, dat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidieverplichtingen;

  • medewerking verlenen aan een evaluatieonderzoek;

  • onverwijlde meldplicht als gesubsidieerde activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht;

  • onverwijlde meldplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan;

  • voeren van een zodanige administratie dat daaruit op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan gesubsidieerde activiteiten;

    • het aantal uren dat per persoon is besteed aan gesubsidieerde activiteiten;

    • de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte kosten;

  • een bewaartermijn van vijf jaar;

  • een jaarlijks voortgangsverslag.

Ingevolge artikel 22, tweede lid, van het Kaderbesluit kunnen bij ministeriële regeling andere verplichtingen worden opgelegd (verwezen zij ook naar artikel 4:38 en 4:39 van de Awb). Artikel 9 voorziet hierin. De verplichtingen die in dit artikel zijn genoemd, zijn deels aanvullend, deels een nadere invulling.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het tweede lid, onder a, de bepaling opgenomen dat de UFS zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de UFS.

Er mag van worden uitgegaan dat de UFS met de subsidiegelden zijn universitaire kerntaken verricht, en dientengevolge geen economische activiteiten verricht. Een bepaling zoals opgenomen in het tweede lid, onderdeel c, is dan ook op zich niet nodig. Zekerheidshalve is deze bepaling toch opgenomen.

Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan in bepaalde gevallen de subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Bijvoorbeeld als de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of als niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan.

Artikel 10 Aanvraag tot subsidievaststelling

Ter afronding van het subsidieproces dient de UFS uiterlijk op 1 juli 2022 een aanvraag in tot subsidievaststelling. Deze van het Kaderbesluit afwijkende termijn is reeds in de verleningsbeschikking genoemd. Het Kaderbesluit maakt het mogelijk een andere termijn te bepalen (artikel 24, eerste lid).

Het tweede lid van artikel 10 noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd. Deze bescheiden sluiten aan op die welke zijn genoemd in artikel 24, derde lid, van het Kaderbesluit.

De controleverklaring moet worden afgegegeven door onafhankelijk accountant zoals een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent.

De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de minister, feitelijk geadresseerd aan IBI-F&I, Team Subsidies, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.

De beschikking tot subsidievaststelling wordt op grond van artikel 25 van het Kaderbesluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag genomen met een eenmalige mogelijkheid tot verlening met dertien weken. Op grond van de Awb (artikel 4:44, vierde lid juncto 4:47, onder b) kan onder omstandigheden ambtshalve vaststelling plaatsvinden.

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde activiteiten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van activiteiten).

Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden bij de subsidievaststelling buiten beschouwing gelaten (artikel 4:46 Awb).

Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de activiteiten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.

De betaalde voorschotten worden verrekend met het subsidiebedrag. Het vastgestelde subsidiebedrag kan het bedrag van het maximale subsidiebedrag niet overstijgen.

Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd (artikel 4:57 Awb).

Artikel 11 Evaluatieverslag

Een evaluatieonderzoek is wettelijk verplicht (artikel 4:24 van de Awb). De evaluatie heeft betrekking op de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. In verband met de periode van subsidieverstrekking is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Awb biedt om een andere termijn te bepalen voor de publicatie van het evaluatieverslag.

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder e, van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger verplicht om aan een evaluatieonderzoek medewerking te verlenen.

Artikel 12

Het eerste lid voorziet in een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 omdat de activiteiten toen zijn gestart.

Het tweede lid bevat een overgangsbepaling. De regeling vervalt per 1 januari 2022, maar blijft in verband met de afwikkeling van de in 2016 reeds verleende subsidie van toepassing op die subsidie. Dit is met name van belang voor de subsidievaststelling.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

Naar boven