TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
De Urban Futures Studio (UFS) van de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit
Utrecht is een multidisciplinair instituut dat werkt aan analyses en oplossingen om
de grote uitdagingen van deze tijd, zoals klimaatverandering, met innovatieve praktijken
op stedelijk niveau te lijf te gaan.
De onderhavige regeling strekt ertoe subsidie te verstrekken voor de oprichting en
werkzaamheden van de UFS voor de periode 2016 tot en met 2021 (zes jaar).
Beleid en bestuur staan voor ongekende uitdagingen rond duurzaamheid en innovatie
waarbij de stad een veel gehanteerd integratieniveau is. Voorop staat de noodzaak
de economie om te vormen tot een schone economie die in staat is om meer mensen van
meer welvaart te voorzien.
Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het ‘twee gradendoel’ inzake klimaatverandering,
de circulaire benadering van grondstoffen door de economie en de vermindering van
de vraag naar grondstoffen via een betere ruimtelijke en logistieke organisatie om
onnodige emissies te voorkomen. De stad is een belangrijke integrerende invalshoek
omdat op stedelijk niveau vele activiteiten en vele stromen samenkomen.
Aanleiding van de subsidie is dat het in de realiteit steeds moeizaam blijkt om integraal
te kijken. De wetenschap is disciplinair georganiseerd waardoor de onderlinge uitwisseling
– nodig voor het doorgronden van maatschappelijke vraagstukken alsook de bepaling
van oplossingsstrategieën – in praktijk lastig blijkt. Dit heeft zijn weerslag op
de ontwikkelingen binnen beleid en bestuur. Beleid is sterk sectoraal georganiseerd
wat het inzetten op alternatieve strategische oplossingen bemoeilijkt. De effectieve
uitwisseling tussen wetenschap enerzijds en beleid en bestuur anderzijds wordt thans
bemoeilijkt doordat er te weinig expliciet wordt nagedacht over wat er mis gaat in
pogingen om die beide werelden bij elkaar te brengen. UFS wil hier verandering in
aanbrengen. Dit veronderstelt onderzoek en experimenteren.
De focus van UFS ligt op stedelijke vraagstukken met betrekking tot de transitie naar
een schone economie op het terrein van het ministerie van Infrastructuur en Milieu
(IenM). Het gaat bijvoorbeeld om vraagstukken rondom milieu, mobiliteit, ruimtelijke
organisatie, water in de stad, innovatieve economie en nieuwe actuele vragen rond
ongelijkheid en migratie. Aanleiding om de stad als vertrekpunt te nemen is de constatering
dat steden een cruciale rol zullen gaan spelen bij de transitie naar een schone economie.
De eerste pilots zullen sectoroverstijgend zijn.
De subsidie voor UFS strekt tot de oprichting en ontwikkeling van de UFS met daarbij
als doel een transitie ten aanzien van stedelijke vraagstukken op IenM-beleidsvelden
naar een schone economie door middel van:
-
• de uitwerking van nieuwe institutionele benaderingen die wetenschap en beleid dichterbij
elkaar brengen;
-
• de bestudering en ontwikkeling van nieuwe werkvormen die wetenschappelijk onderzoek
verbinden aan concrete, strategische beleidsopgaven;
-
• op termijn de koppeling van nieuwe vormen van onderwijs in interactie met het verrichten
van wetenschappelijk onderzoek naar het leervermogen van steden, en
-
• het verbeteren van de ‘transformative capacity’ van de steden, inclusief het versterken
van het leren tussen steden onderling.
De UFS zal in eerste instantie actief zijn op het brede veld van ‘urban technologies’
en sociaal-ruimtelijke innovatie. Dit betekent bijvoorbeeld aandacht voor de waterproblematiek
van steden, de ruimtelijke ontwikkelingsstrategieën die passen bij de nieuwe ontwikkelingen
in de economie of de vragen hoe nieuwe technologische toepassingen beter kunnen worden
gekoppeld aan onderwijsstrategieën en de ontwikkeling van ‘urban human resources’,
of stedelijke gezondheidsvraagstukken.
Thema’s waar aan gedacht kan worden zijn bijvoorbeeld:
-
• Het verder ontwikkelen van het ‘onderzoekend ontwerpen’ als nieuwe vorm van planologisch
werken zoals reeds toegepast in ‘Rebuild by Design’ en ‘Ruimte voor de Rivier’;
-
• het toepassen van nieuwe ‘big data’ analyse ten behoeve van strategische beleidsvragen
bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, energiebesparing, gezondheidszorg of criminaliteitsbestrijding;
-
• ‘Complexity governance’ waarbij strategische keuzen moeten worden gemaakt zonder eenduidig
machtscentrum en rekeninghoudend met grote onzekerheden aangaande de toekomst;
-
• Het stedelijk metabolisme waarbij bèta- en gamma kennis moet worden geïntegreerd.
De UFS valt onder de faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht.
IenM zal voor de gehele periode 1,5 miljoen euro bijdragen, de Universiteit zelf zal
in totaal circa 2,5 miljoen euro bijdragen. Op termijn wordt geambieerd om van grotere
bestaande organisaties financiering te krijgen zoals C40, ICLEI of de daarachter liggende
financiers zoals Rockefeller Foundation of Bloomberry Philantropy.
De UFS is goed geëquipeerd om de gesubsidieerde activiteiten uit te voeren, activiteiten
die zonder een onafhankelijke organisatie als de Universiteit Utrecht ook niet door
de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen
het Rijk als opdrachtgever en de UFS als opdrachtnemer.
De onderhavige subsidie vloeit voort uit de intentieverklaring van 10 april 2015 tussen
het ministerie van IenM en de Universiteit Utrecht. Ingevolge deze verklaring zouden
partijen bezien of en hoe financiering en realisatie van de samenwerkingsafspraken
kunnen plaatsvinden. De onderhavige regeling is hier een gevolg van.
2. Wettelijk kader
Op deze subsidieverstrekking zijn van toepassing de Algemene wet bestuursrecht (Awb),
de Kaderwet subsidies I en M en het Kaderbesluit subsidies I en M (hierna: Kaderbesluit).
De grondslag voor de subsidieverlening is artikel 4:23, eerste lid, van de Awb. De
jurisprudentie maakt het mogelijk om met terugwerkende kracht een wettelijke grondslag
voor subsidieverlening te creëren nadat reeds zonder wettelijke grondslag met subsidiëring
is begonnen. In het onderhavige geval wordt hiervan gebruik gemaakt. De verleningsbeschikking
is op 25 april 2016 afgegeven en gewijzigd op 18 juli 2016, kenmerk IENM/BSK-2016/145982.
De terugwerkende kracht is tot en met 1 januari 2016 omdat de activiteiten al in 2016
zijn gestart.
De Universiteit Utrecht is een rechtspersoon op het terrein van onderwijs en onderzoek.
De subsidietitel van de Awb is derhalve van overeenkomstige toepassing (artikel 4:21,
vierde lid).
De Kaderwet subsidies I en M (artikel 2 juncto 3, eerste lid) geeft de mogelijkheid
om bij ministeriële regeling aan de openbare Universiteit Utrecht als zijnde een publiekrechtelijk
rechtspersoon subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid
inzake infrastructuur, milieubeheer, luchtvaart en luchtverkeer, ruimtelijke ordening,
scheepvaart en maritieme zaken, verkeer en vervoer en water. Deze wet vormt naast
de Awb het wettelijk kader voor de onderhavige regeling.
Artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit bepaalt dat bij ministeriële regeling kan
worden bepaald dat artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing zijn op
subsidieverstrekkingen uitsluitend aan publiekrechtelijke rechtspersonen zoals de
Universiteit Utrecht. In artikel 3 van de onderhavige regeling is daaraan uitvoering
gegeven.
De Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking gelden niet voor een publiekrechtelijk
rechtspersoon (aanwijzing 1, tweede lid, onder b.), en zijn op deze subsidie dus niet
van toepassing.
3. Voorhang
Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 bevat een subsidieregeling
een tijdstip dat niet later ligt dan het tijdstip waarop na de inwerkingtreding vijf
jaren zijn verstreken. Een regeling van langere duur behoeft voorhang bij de Tweede
Kamer (vijfde lid).
De onderhavige regeling heeft een looptijd die langer is dan vijf jaar. Er is weliswaar
sprake van een eenmalige subsidieverlening, doch de activiteiten worden de komende
zes jaar verricht. De subsidievaststelling vindt na afloop van die periode plaats.
De regeling is derhalve voorgehangen.
4. Europese aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De UFS en de
door dit instituut te verrichten activiteiten maken deel uit van het publiek onderwijs
dat binnen het nationale onderwijsstelsel wordt gefinancierd door de Staat en onder
staatstoezicht staat. De activiteiten van het UFS zijn gericht op:
-
• opleiding met het oog op meer en beter gekwalificeerd menselijk kapitaal;
-
• het verrichten van onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling met het oog op meer kennis
en een beter inzicht, daaronder begrepen samenwerking bij onderzoek en ontwikkeling;
-
• de verspreiding van onderzoeksresultaten.
Daarmee valt deze subsidieregeling buiten het bereik van de staatssteunbepalingen
van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
5. Toezicht
Ingevolge de Kaderwet subsidies I en M (artikel 7) zijn met het toezicht op naleving
van de subsidieverplichtingen belast de bij besluit van de minister aangewezen personen.
Een dergelijk besluit is in de maak. De bevoegdheden van de toezichthouder zijn neergelegd
in titel 5.2 van de Awb. De UFS is in elk geval verplicht aan de toezichthouder alle
medewerking te verlenen die deze redelijkerwijze kan vorderen bij de uitoefening van
zijn bevoegdheden (artikel 7, derde lid, Kaderwet subsidies I en M).
6. Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de Universiteit Utrecht, voortvloeiend uit de subsidie,
zijn zo gering dat deze niet zijn gekapitaliseerd. De Universiteit Utrecht zal de
subsidie volledig gebruiken voor de oprichting en ontwikkeling van de UFS en alle
administratieve lastenvoor eigen rekening nemen. Deze komen dus niet ten laste van
de middelen die IenM voor UFS beschikbaar stelt.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2 Doel subsidie
In dit artikel is het doel van de subsidie vermeld. Gesubsidieerd worden slechts activiteiten
van de UFS zoals omschreven in deze bepaling. UFS richt zich (cross-sectoraal) op
alle beleidsvelden waar IenM zich mee bezighoudt.
Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de te subsidiëren
activiteiten door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking
door het ministerie voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten
van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk
dat bepaalde activiteiten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking
komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde activiteiten een beroep
gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit
leidt tot meer dan 100%-financiering.
Artikel 3
In dit artikel worden de meeste artikelen van het Kaderbesluit van overeenkomstige
toepassing verklaard. Het Kaderbesluit maakt dat mogelijk (artikel 2, derde lid).
Enkele artikelen zijn niet van overeenkomstige toepassing. Het betreft vooral de bepalingen
over de subsidieaanvraag en -verlening. De aanvraag en de verlening hebben al plaatsgevonden.
Ook de bepaling over samenwerkingsverbanden (artikel 26) is hier niet relevant.
Artikel 4 Subsidie en subsidiabele kosten
Het eerste lid geeft aan welke kostenposten voor subsidiëring in aanmerking komen.
Het betreft de zogeheten Post Doc 2 en Post Doc 3 (gekwalificeerde Post Doc onderzoekers),
de programmering en indirecte kosten. Gemiddeld bedragen deze 250.000 euro per jaar.
Gesubsidieerd worden de werkelijke kosten van deze kostenposten. Deze zullen bij de
subsidievaststelling worden bepaald. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede
lid wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering
worden gebracht op de uiteindelijke subsidie evenals andere eigen inkomsten.
De subsidie van IenM dekt, zoals aangegeven in hoofdstuk 1 van het algemeen deel van
de toelichting, niet alle kosten van de UFS. Ook de Universiteit Utrecht draagt hierin
voor een aanzienlijk bedrag bij.
Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2016 gemaakt, dat wil zeggen
voorafgaand aan de subsidieaanvraag. Het Kaderbesluit biedt de mogelijkheid dergelijke
kosten te subsidiëren (artikel 6, tweede lid, onder b). In het tweede lid is hierin
voorzien.
De subsidieaanvraag dateert van 7 maart 2016, kenmerk 16.021, en er is inmiddels ook
subsidie verleend op 25 april 2016. Tegelijk met de inwerkingtreding van de onderhavige
regeling zal de huidige verleningsbeschikking worden afgestemd op de onderhavige regeling.
Hierin voorziet het derde lid.
Artikel 5 Maximale subsidiebedrag
Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt in de gehele
subsidieperiode (2016-2021). Eventueel verschuldigde BTW komt niet bovenop dit maximumbedrag.
Artikel 6 Voorwaarde begrotingsvoorbehoud
De Awb maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel
4:34). In dit artikel is hiervan gebruik gemaakt. Op grond van dit voorbehoud kan
de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken
of ten nadele van de subsidieontvanger verlagen (art. 4:50) indien in de jaarlijks
door de Staten-Generaal vast te stellen rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en
Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen voor het betreffende jaar. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel
beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het
aannemen van de begrotingswet worden gedaan.
Artikel 7 Voortgangsrapportage
Artikel 7 bepaalt in navolging van de verleningsbeschikking dat de subsidieontvanger
elk jaar een voortgangsverslag van de gesubsidieerde activiteiten aan de minister
zendt. Dit verslag is verplicht op grond van artikel 20, eerste lid, van het Kaderbesluit.
Het verslag behoeft de goedkeuring van de minister omdat pas daarna het betreffende
voorschot voor dat jaar wordt betaald.
Artikel 8 Voorschotverlening
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te
verlenen. Voorschotten zijn op grond van het eerste lid mogelijk tot ten hoogste 100%
van het maximumbedrag van de subsidie. De Universiteit Utrecht betaalt voor de UFS
50% van de loonkosten en IenM de andere 50%. De universiteit draagt ruim 60% van de
totaal begrote kosten. Het deel dat IenM subsidieert wordt voor 100% bevoorschot.
De bevoorschotting geschiedt in zes jaarlijkse tranches van gelijke grootte. Voorschotten
worden automatisch (ambtshalve) verstrekt met dien verstande dat de betaalbaarstelling
pas geschiedt nadat de op dat jaar betrekking hebbende voortgangsrapportage, genoemd
in artikel 7, is goedgekeurd door de minister. Ook de verleningsbeschikking kent een
dergelijke bepaling.
De UFS is verplicht onverwijld te melden (artikel 9, eerste lid, onder b) indien er
omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De
minister kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking
en het bevoorschottingsregime, de hoogte van de voorschotten aanpassen.
Bij de vaststelling van de subsidie in 2022 wordt het vastgestelde subsidiebedrag
verrekend met de betaalde voorschotten.
Artikel 9 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 4:37 van de Awb geeft de mogelijkheid om verplichtingen op te leggen aan de
subsidieontvanger. Artikel 17, 18, 19 en 20 van het Kaderbesluit bevatten concrete
verplichtingen van de subsidieontvanger die ook op de onderhavige subsidie van toepassing
zijn.
De verplichtingen die wettelijk voor de UFS gelden zijn in hoofdzaak:
-
• het uitvoeren van de activiteiten overeenkomstig de beschrijving ervan in de verleningsbeschikking;
-
• voldoen aan verplichtingen die de minister aan de subsidie heeft verbonden;
-
• aantonen op de wijze als is aangegeven in artikel 10, tweede lid, dat de gesubsidieerde
activiteiten zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidieverplichtingen;
-
• medewerking verlenen aan een evaluatieonderzoek;
-
• onverwijlde meldplicht als gesubsidieerde activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel
worden verricht;
-
• onverwijlde meldplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
zal worden voldaan;
-
• voeren van een zodanige administratie dat daaruit op eenvoudige en duidelijke wijze
is af te leiden:
-
− de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;
-
− het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan gesubsidieerde activiteiten;
-
− het aantal uren dat per persoon is besteed aan gesubsidieerde activiteiten;
-
− de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte kosten;
-
• een bewaartermijn van vijf jaar;
-
• een jaarlijks voortgangsverslag.
Ingevolge artikel 22, tweede lid, van het Kaderbesluit kunnen bij ministeriële regeling
andere verplichtingen worden opgelegd (verwezen zij ook naar artikel 4:38 en 4:39
van de Awb). Artikel 9 voorziet hierin. De verplichtingen die in dit artikel zijn
genoemd, zijn deels aanvullend, deels een nadere invulling.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden
is in het tweede lid, onder a, de bepaling opgenomen dat de UFS zorg draagt voor een
gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde activiteiten
moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de UFS.
Er mag van worden uitgegaan dat de UFS met de subsidiegelden zijn universitaire kerntaken
verricht, en dientengevolge geen economische activiteiten verricht. Een bepaling zoals
opgenomen in het tweede lid, onderdeel c, is dan ook op zich niet nodig. Zekerheidshalve
is deze bepaling toch opgenomen.
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan in bepaalde gevallen de subsidieverlening
worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd (artikel
4:48 van de Awb). Bijvoorbeeld als de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel
hebben plaatsgevonden of als niet aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan.
Artikel 10 Aanvraag tot subsidievaststelling
Ter afronding van het subsidieproces dient de UFS uiterlijk op 1 juli 2022 een aanvraag
in tot subsidievaststelling. Deze van het Kaderbesluit afwijkende termijn is reeds
in de verleningsbeschikking genoemd. Het Kaderbesluit maakt het mogelijk een andere
termijn te bepalen (artikel 24, eerste lid).
Het tweede lid van artikel 10 noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd. Deze
bescheiden sluiten aan op die welke zijn genoemd in artikel 24, derde lid, van het
Kaderbesluit.
De controleverklaring moet worden afgegegeven door onafhankelijk accountant zoals
een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent.
De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de minister,
feitelijk geadresseerd aan IBI-F&I, Team Subsidies, Postbus 20906, 2500 EX Den Haag.
De beschikking tot subsidievaststelling wordt op grond van artikel 25 van het Kaderbesluit
binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag genomen met een eenmalige mogelijkheid
tot verlening met dertien weken. Op grond van de Awb (artikel 4:44, vierde lid juncto
4:47, onder b) kan onder omstandigheden ambtshalve vaststelling plaatsvinden.
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie
vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig
de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager
bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid,
van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet
of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan
aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld
melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde activiteiten alsmede het niet onverwijld
melden van vertragingen van activiteiten).
Kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd worden bij
de subsidievaststelling buiten beschouwing gelaten (artikel 4:46 Awb).
Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de activiteiten. Worden deze voor
een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld.
De betaalde voorschotten worden verrekend met het subsidiebedrag. Het vastgestelde
subsidiebedrag kan het bedrag van het maximale subsidiebedrag niet overstijgen.
Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd (artikel 4:57 Awb).
Artikel 11 Evaluatieverslag
Een evaluatieonderzoek is wettelijk verplicht (artikel 4:24 van de Awb). De evaluatie
heeft betrekking op de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.
In verband met de periode van subsidieverstrekking is gebruik gemaakt van de mogelijkheid
die de Awb biedt om een andere termijn te bepalen voor de publicatie van het evaluatieverslag.
Op grond van artikel 17, eerste lid, onder e, van het Kaderbesluit is de subsidieontvanger
verplicht om aan een evaluatieonderzoek medewerking te verlenen.
Artikel 12
Het eerste lid voorziet in een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 omdat
de activiteiten toen zijn gestart.
Het tweede lid bevat een overgangsbepaling. De regeling vervalt per 1 januari 2022,
maar blijft in verband met de afwikkeling van de in 2016 reeds verleende subsidie
van toepassing op die subsidie. Dit is met name van belang voor de subsidievaststelling.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus