De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 9b,
vierde lid, onderdelen a en b, van de Wet op het primair onderwijs;
Besluit:
ARTIKEL I
De Beleidsregel ontheffingsgronden eindtoetsing PO wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt ‘een IQ dat lager is dan 70’ vervangen door: ‘een
IQ dat lager is dan 75.’
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant.
TOELICHTING
In artikel 9b, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO) is vastgelegd
dat sommige leerlingen zijn uitgezonderd van de verplichting van het maken van een
eindtoets omdat zij moeilijk toetsbaar zijn. Deze leerlingen zijn daarmee niet verplicht
tot deelname aan de eindtoets, maar kunnen dat wel. Volgens de wet gaat het om de
volgende groepen leerlingen:
-
a) zeer moeilijk lerende leerlingen,
-
b) meervoudig gehandicapte leerlingen voor wie het zeer moeilijk lerend zijn een van
de handicaps is, en
-
c) leerlingen die vier jaar of korter in Nederland zijn en om die reden de Nederlandse
taal onvoldoende beheersen.
In de eerste twee ontheffingsgronden wordt gesproken van ‘zeer moeilijk lerende’ leerlingen.
Met de komst van passend onderwijs wordt deze aanduiding niet meer gebruikt vanwege
het verdwijnen van de verplichte indicatiestelling. Om die reden is een beleidsregel
opgesteld waarin een nadere interpretatie wordt gegeven van de eerste twee ontheffingsgronden,
zodat het voor scholen duidelijk is hoe zij de eerste twee ontheffingsgronden kunnen
toepassen. Artikel 1 vermeldt dat onder ‘zeer moeilijk lerende leerlingen’ onder andere
wordt verstaan ‘een leerling met een IQ dat lager is dan 70’.
Met deze wijziging wordt de genoemde IQ grens in deze beleidsregel verhoogd van 70
naar 75. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste geldt voor zowel de Centrale Eindtoets
als de overige toegelaten eindtoetsen dat deze op dit moment nog maar beperkt adaptief
van karakter zijn. De meeste huidige eindtoetsen zijn daardoor voor de groep leerlingen
met een IQ lager dan 75 onvoldoende geschikt.
Ten tweede is met de wet Eindtoetsing PO het schooladvies van de basisschool leidend
geworden voor toelating tot het voortgezet onderwijs. De toelatingsprocedure voor
het praktijkonderwijs is echter onveranderd gebleven. Leerlingen met een IQ tussen
70 en 75 krijgen in veel gevallen het advies praktijkonderwijs. Voor deze leerlingen
dient een toelaatbaarheidsverklaring te worden aangevraagd. Het samenwerkingsverband
VO geeft deze af op basis van het advies van twee deskundigen, die zich onder meer
baseren op gegevens over de leervorderingen en de capaciteiten van de leerling. De
uitslag van een eindtoets heeft in veel gevallen voor het afgeven van deze toelaatbaarheidsverklaring
geen meerwaarde.
Er is ook een groep leerlingen aan wie de basisschool het advies vmbo geeft, maar
daarbij tevens aangeeft dat de leerling een extra ondersteuningsbehoefte heeft. De
vo-school vraagt in dat geval een ‘aanwijzing voor leerwegondersteunend onderwijs’
(LWOO) aan. Als ondergrens voor LWOO geldt een IQ van 75.1 Voor leerlingen met een IQ van tenminste 75 heeft het maken van een eindtoets wel
meerwaarde, omdat de eindtoets voor hen wel fungeert als tweede gegeven naast het
advies van de basisschool.
Ook voor leerlingen met een IQ lager dan 75 blijft overigens de mogelijkheid bestaan
voor het bevoegd gezag om, in nauw overleg met de ouders, te besluiten de leerling
wel een eindtoets te laten maken. Bijvoorbeeld wanneer er twijfel bestaat over de
inschatting van de capaciteiten van een leerling, of wanneer een leerling naar de
inschatting van de school een eindtoets goed zal aankunnen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker