TOELICHTING
Algemeen
1. Achtergrond van de subsidieregeling
Veel werkzoekende vijftigplussers hebben moeite met het vinden van een nieuwe baan.
Naast het verbeteren van allerlei institutionele factoren en het verbeteren van het
gedrag van werkgevers en werkzoekenden op de arbeidsmarkt, is mogelijk winst te behalen
met innovatieve methodieken en aanpakken die (latente) werkgelegenheid ontsluiten.
Om hiermee te experimenteren en ervaringen op te doen wil de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW) in de komende periode, in het kader van het actieplan
perspectief voor vijftigplussers,1 bijdragen in de financiering van een aantal experimenten met (kleinschalige) innovatieve
projecten die de mogelijkheden op werk voor vijftigplussers moeten vergroten. Bij
gebleken succes moeten de projecten verder uitgebouwd kunnen worden.
2. Doel van de subsidieregeling
De subsidieregeling maakt het mogelijk om financiële ondersteuning in de vorm van
een subsidie te bieden voor experimenten met (kleinschalige) innovatieve projecten
die zonder deze ondersteuning in de projectperiode niet tot stand hadden kunnen komen.
De experimenten moeten gericht zijn op het benutten en toegankelijk maken van latente
werkgelegenheid voor vijftigplussers. Het moet hierbij gaan om innovatieve projecten.
De subsidieregeling heeft tot doel om te experimenteren met verschillende projecten
waarbij het leerdoel en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste zijn.
Onder innovatieve projecten wordt in het kader van deze regeling verstaan: initiatieven
waarbij nieuwe methodieken worden ontwikkeld en toegepast om vijftigplussers naar
werk te begeleiden. Het moet daarbij gaan om werkgelegenheid die niet via de reguliere
wervingskanalen vervuld wordt. De gebruikte en ontwikkelde methodieken moeten vernieuwend
zijn in aanpak. Het gaat om nieuwe, anders dan de gebruikelijke, manieren om te voorzien
in latente werkgelegenheid voor vijftigplussers. De initiatieven moeten bij gebleken
effectiviteit, toepasbaar en vrij beschikbaar zijn voor breder gebruik.
Om deze initiatieven uit te werken en te stimuleren stelt het kabinet in de komende
twee jaar in totaal 3,1 miljoen euro beschikbaar.2
3. Aard van de subsidiabele projecten
De subsidieregeling beoogt projecten, gericht op het benutten en toegankelijk maken
van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers, door het verstrekken van subsidies
financieel te ondersteunen. De projecten kunnen zich richten op diverse terreinen,
bijvoorbeeld:
-
• Het benutten van kansen voor vijftigplussers in ambachtelijke beroepen
In de ambachten is veel werk, maar de instroom in de ambachtelijke beroepen is laag.
Het gaat hierbij vaak om beroepen die niet aangesloten zijn bij een sector(instituut)
en waarbij het opleiden gericht is op het werken als zelfstandige in een bepaald ambacht.
Hoewel hier kansen zijn op werk ligt het, vooral ook voor nieuwe zij-instroom, niet
meteen voor de hand om in een ambachtelijk beroep te gaan werken. Projecten in deze
categorie zijn erop gericht vijftigplussers te stimuleren en ondersteunen bij de overstap
naar het werken in een ambachtelijk beroep.
-
• Het beter benutten van mogelijkheden in technische beroepen
In technische beroepen is veel werk, maar dit leidt niet altijd tot een concrete wervingsinspanning
van de ondernemer. Dat heeft allerlei redenen, bijvoorbeeld omdat individuele werkgevers
als gevolg van de onzekere markt niet durven te investeren in (lange termijn) omscholing
van werkzoekenden. Zodoende wordt de vraag van werkgevers naar werknemers niet goed
vervuld. De projecten in deze categorie moeten tot doel hebben om innovatieve methodes
te ontwikkelen en te implementeren, die in technische beroepen, waar dat tot nu toe
niet lukt, de moeilijk vervulbare vraag naar arbeid en het aanbod van vijftigplussers
bij elkaar brengen.
-
• De inzet van vijftigplussers bij het concretiseren van latente vacatures of bij het
opzetten van Start-Ups
Binnen bedrijven bestaat er regelmatig potentiële werkgelegenheid die niet direct
of zelfs nooit tot een vacature leidt. Ook zijn er volop initiatieven van Start-Ups
– bedrijven met een disruptief of vernieuwd business model waarbij gebruik wordt gemaakt
van een nieuwe of opkomende technologie – die vooral jongeren de kans bieden om ondernemer
te zijn. Vijftigplussers kunnen met hun bedrijfs- en ondernemingservaring de jongeren
ondersteunen bij het verder vormgeven van de Start-Ups. Experimenten in deze categorie
moeten erop gericht zijn deze latente vacatures manifest te maken en hiermee (tijdelijke
of vaste) werkgelegenheid voor vijftigplussers te creëren.
-
• De inzet van vijftigplussers bij het uitwerken van latente ondernemingsplannen
Uit recent onderzoek blijkt dat 1 op de 3 ondernemingen ideeën heeft voor een nieuwe
onderneming en een businessplan op de plank heeft liggen, maar er niet zelf aan toe
komt om het businessplan verder uit te werken. Doel van experimenten in deze categorie
is om werkzoekende vijftigplussers met ondernemersvaardigheden te benutten om ondernemers
te helpen om een businessplan uit te werken, op te zetten of verder uit te breiden.
4. De aanvraagprocedure
De subsidieaanvraag wordt via een aanvraagformulier ingediend welke te vinden is op
http://www.dus-i.nl/werk-voor-vijftigplussers. De aanvraag moet worden ingediend binnen het gestelde aanvraagtijdvak. Na ontvangst
van de aanvraag wordt deze in verschillende stappen beoordeeld.
Beoordeling van de subsidieaanvragen
De subsidieaanvragen worden op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Hierbij
wordt bekeken of:
-
1. de subsidieaanvraag volledig is;
-
2. de subsidieaanvraag voldoet aan de vereisten gesteld in deze regeling en gesteld in
de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de kaderregeling);
-
3. het in de subsidieaanvraag voorgestelde project voldoet aan de inhoudelijke beoordelingscriteria
bedoeld in de bijlage bij deze subsidieregeling.
Ad 1: Allereerst wordt bezien of de subsidieaanvraag volledig is, omdat enkel volledige
subsidieaanvragen in behandeling worden genomen. De aanvrager wiens aanvraag niet
volledig is wordt wel in de gelegenheid gesteld om deze binnen twee weken aan te vullen.
Ad 2: Vervolgens wordt bekeken of de volledige aanvraag voldoet aan de vereisten die daaraan
zijn gesteld in de subsidie- en kaderregeling. Alleen de voorgestelde projecten van
de aanvragen die voldoen aan die vereisten worden beoordeeld op basis van de beoordelingscriteria
genoemd in artikel 9, eerste lid.
Ad 3: De beoordeling van de voorgestelde projecten gebeurt aan de hand van de beoordelingscriteria
bedoeld in artikel 9, eerste lid. Deze criteria zijn nader uitgewerkt in de bijlage
bij deze subsidieregeling. Bij het vaststellen van de beoordelingscriteria is leidend
geweest dat het doel van de regeling primair een experimenteersubsidie is waarbij
nieuwe innovatieve aanpakken, die met bestaande regelingen niet van de grond kunnen
komen, kunnen worden uitgeprobeerd om te leren van de werkzaamheid van nieuwe aanpakken.
De regeling beoogt met verschillende aanpakken te laten experimenteren, omdat het
leerdoel en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste doel van deze
experimenteersubsidie is.
Van de aanvrager wordt gevraagd met de aanvraag aan te tonen of aannemelijk te maken
dat de methodiek waarvoor een aanvraag is ingediend voldoet aan de eisen die genoemd
zijn in de bijlage. De aanvrager moet daarbij voldoende informatie verstrekken om
de beoordeling daarvan door de minister mogelijk te maken.
De beoordelingscriteria zijn gegroepeerd in vier categorieën.
-
1. Een innovatieve, onderscheidende aanpak om latente werkgelegenheid voor vijftigplussers
te ontsluiten
-
(a) Innovativiteit
Mate waarin het voorstel vernieuwend is ten opzichte van wat (elders) al gebeurt.
Gaat het echt om een aanpak die nog niet gebruikelijk is of door vernieuwingen geschikt
gemaakt is voor de specifieke problematiek van de doelgroep vijftigplussers? Waar
zit die innovativiteit in en wat maakt het bijzonder? Welke latente werkgelegenheid
wordt hiermee manifest gemaakt? In welk knelpunt of welke kans in vraag en aanbod
op de arbeidsmarkt wordt voorzien dat met de bestaande reguliere aanpakken niet wordt
bereikt?
-
(b) Onderscheidendheid
De regeling beoogt met verschillende aanpakken te laten experimenteren omdat het leerdoel
en de potentie bij gebleken effectiviteit het belangrijkste doel van deze experimenteersubsidie
is. Als het project en de voorgestelde methodiek zich onvoldoende onderscheiden van
reeds gehonoreerde aanvragen en daardoor onvoldoende zou bijdragen aan vernieuwende
inzichten wordt de aanvraag afgewezen.
-
2. Duurzaamheid, uitbreidbaarheid en potentie van de aanpak
-
(c) Te verwachten opbrengsten ten aanzien van het in artikel 3 omschreven doel
De te verwachten opbrengst en potentie van het experiment ten aanzien van de doelstelling
van de regeling. Waar is dit op gebaseerd? Waarom zou het juist voor deze doelgroep
een kansrijke aanpak zijn?
-
(d) Duurzaamheid en uitbreidbaarheid
De mate waarin de methodiek ook op langere termijn en na de experimenteerperiode een
(blijvende) bijdrage kan leveren aan het benutten en toegankelijk maken van ‘latente’
werkgelegenheid voor vijftigplussers en het daadwerkelijk aan het werk krijgen van
vijftigplussers en de mogelijkheden om het experiment na afloop van de experimenteerperiode
verder uit te breiden op reguliere basis. Is het structureel toe te passen of betrof
het een tijdelijke “niche” die is benut?
-
(e) Bredere toepasbaarheid
De mate waarin de opzet en ervaringen uit het experiment breder bruikbaar en toegankelijk
zijn voor andere arbeidsmarktregio’s, -sectoren of beroepen. Hierbij wordt tevens
beoordeeld of de voorgestelde manier van evaluatie, verslaglegging en overdracht van
het experiment de resultaten voldoende en bruikbaar toegankelijk maakt voor breder
gebruik.
-
3. Haalbaarheid
-
(f) Haalbaarheid en uitvoerbaarheid
Mate waarin de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van het experiment binnen de projectperiode
is aangetoond of aannemelijk is gemaakt en SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel,
Realistisch en Tijdsbepaald) is uitgewerkt.
De maatregelen die beoogd worden met het plan passen binnen de bestaande wet- en regelgeving
en zijn niet in strijd met de beleidskaders van het kabinet. Er is geen aanpassing
van bestaande (beleids)regels voor nodig. Experimenten die bijvoorbeeld gebaseerd
zijn op het verlagen van loonkosten van vijftigplussers met subsidiegeld komen niet
voor toekenning in aanmerking.
-
(g) Samenwerking en draagvlak
De mate waarin medewerking en draagvlak voor het experiment bestaat binnen de relevante
arbeidsmarktpartijen waar het experiment zich op richt, waaronder de werkgevers- en
werknemersorganisaties. Waar blijkt dit uit? Is dat in voldoende mate onderzocht?
Is er maatschappelijk draagvlak voor de manier waarop de vervulling van (latente)
vacatures wordt vormgegeven en vindt geen verdringing van bestaande werkgelegenheid
plaats?
-
4. Financiering
-
(h) Kosten en kosteneffectiviteit
De hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag en hoe de kosten zich verhouden tot
de te verwachten opbrengst. Staan kosten en baten in goede verhouding en zijn ze vergelijkbaar
met de kosten van andere gebruikelijke instrumenten?
-
(i) Financieringsnoodzaak
De mate waarin aangetoond is of aannemelijk is gemaakt dat partijen niet in staat
zijn het experiment tot uitvoering te brengen als er geen financiële bijdrage uit
de regeling beschikbaar wordt gesteld.
-
(j) Omvang eigen financiering
Het percentage en de omvang van de cofinanciering. Het betreft de middelen die door
de aanvrager zelf worden ingebracht bij de financiering van het plan en de middelen
die andere partijen bereid zijn bij te dragen aan de kosten.
Als een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere vereisten wordt de aanvraag afgewezen.
De minister kan zich voor de beoordeling van het voldoen aan de eisen die de regeling
stelt aan de aanvraag laten adviseren door externe deskundigen.
5. Uitvoering
De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door de Dienst Uitvoering Subsidies
aan Instellingen (DUS-I). DUS-I zal daarbij samenwerken met het Agentschap SZW, omdat
het Agentschap SZW over bepaalde expertise beschikt die nodig is om bepaalde aspecten
van de subsidieaanvraag te beoordelen.
De uitvoeringslasten zijn geschat op circa € 100.000,–.
ARTIKELSGEWIJS
Artikel 1. Begripsbepalingen
Projectperiode
Onder de projectperiode wordt verstaan de periode gelegen tussen de datum waarop de
subsidieaanvraag is ingediend en de datum waarop het project uiterlijk moet zijn afgerond.
Op grond van artikel 4, tweede lid, moet het project uiterlijk op 1 oktober 2017 aanvangen
en bedraagt de doorlooptijd ten hoogste achttien maanden.
Vijftigplusser
Onder een vijftigplusser wordt verstaan degene die 50 jaar of ouder is, maar de pensioengerechtigde
leeftijd nog niet heeft bereikt. Het maakt daarbij niet uit of de projecten zich richten
op werkloze of werkende vijftigplussers, zolang de projecten gericht zijn op het creëren
van werkgelegenheid voor vijftigplussers.
Artikel 2. Toepasselijkheid kaderregeling
De kaderregeling is van toepassing op het aanvragen en verstrekken van subsidies op
grond van de subsidieregeling. In de kaderregeling zijn algemene regels opgenomen
over onder andere de verplichtingen van de subsidieontvanger en de wijze van verlening
en vaststelling van de subsidie. De artikelen 3.1 en 7.1 zijn niet van toepassing,
omdat een apart aanvraagformulier beschikbaar gesteld wordt voor deze subsidieregeling.
De subsidieregeling bevat verder uitsluitend regels voor zover de kaderregeling een
keuzemogelijkheid geeft.
Artikel 3. Doel van de regeling
De regeling maakt het mogelijk om subsidie te verstrekken voor innovatieve projecten
die zonder deze financiële ondersteuning in de projectperiode niet tot stand zouden
komen. De innovatieve projecten moeten een bepaald doel voor ogen hebben, namelijk
het benutten en toegankelijk maken van latente werkgelegenheid voor vijftigplussers.
Artikel 4. Subsidiabele projecten
Het eerste lid geeft aan wat voor projecten subsidiabel zijn. In het tweede, derde
en vierde lid is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan het project in ieder geval
moet voldoen. Zo is een termijn gesteld waarbinnen het project moet aanvangen en wanneer
deze uiterlijk moet zijn afgerond. De looptijd van een project is maximaal 18 maanden.
Het project moet na afloop toepasbaar en in potentie breder inzetbaar zijn. Voorts
wordt de methodiek van het project en de evaluatie daarvan na afloop vrij beschikbaar
gesteld en is vanaf dan vrij te gebruiken door derden. DUS-I draagt er zorg voor dat
de methodiek en evaluatie op de website worden geplaatst.
Artikel 5. Subsidieaanvrager
Alleen rechtspersonen als bedoeld in artikel 3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
kunnen een subsidieaanvraag indienen. Het gaat om verenigingen, coöperaties, onderlinge
waarborgmaatschappijen, naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte
aansprakelijkheid en stichtingen. Om te kunnen controleren of er sprake is van rechtspersoonlijkheid
wordt op het aanvraagformulier gevraagd naar het KvK-nummer. Op basis van dat nummer
kan een uittreksel uit het register worden opgevraagd.
Artikel 6. Subsidieplafond en wijze van verdeling
Het bedrag dat ten hoogste beschikbaar wordt gesteld voor de verstrekking van subsidies
krachtens deze regeling, bedraagt € 3.000.000,–. In artikel 2.2 van de kaderregeling
is aangegeven op welke wijze het beschikbare subsidiebedrag kan worden verdeeld. In
deze regeling is gekozen voor een verdeling op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de kaderregeling geldt als datum van ontvangst
de datum waarop de volledige aanvraag, met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht (Awb), is ontvangen. Artikel 2.3 van de kaderregeling voorziet ook
in een oplossing voor de situatie dat in verband met het subsidieplafond niet alle
aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen, gehonoreerd kunnen worden. In dat geval
wordt de volgorde bij loting bepaald.
Een subsidieaanvraag wordt alleen in behandeling genomen wanneer deze volledig is.
Als volledig wordt beschouwd de subsidieaanvraag waarbij het aanvraagformulier volledig
is ingevuld, is ondertekend door een tekenbevoegde persoon van de aanvrager en wanneer
de gevraagde documenten zijn bijgevoegd. Dit laatste betekent concreet dat bij de
subsidieaanvraag een activiteitenplan en begroting worden aangeleverd welke voldoen
aan de eisen genoemd in de artikelen 3.4 en 3.5 van de kaderregeling en artikel 8
van de subsidieregeling. Degene die een onvolledige subsidieaanvraag heeft ingediend,
wordt in de gelegenheid gesteld om deze binnen twee weken aan te vullen.
Artikel 7. Aanvraagtijdvak en aangevraagde subsidiebedrag
Een subsidieaanvraag op grond van deze regeling kan worden ingediend in de periode
van 10 april 2017 tot en met 7 mei 2017. Op grond van artikel 3.2, tweede lid, van
de kaderregeling kan geen subsidie worden aangevraagd voor projecten die reeds zijn
gestart voor aanvang van het aanvraagtijdvak.
In de kaderregeling wordt voor de toepasselijkheid van de verschillende regels onderscheid
gemaakt naar gelang de hoogte van het subsidiebedrag en de vraag of de te subsidiëren
activiteiten uit meetbare of niet-meetbare prestatie-eenheden bestaan. Het tweede
lid van het onderhavige artikel geeft aan dat de regeling subsidie biedt voor ten
minste € 125.000,– en ten hoogst € 750.000,–. De prestatie-eenheden zijn niet-meetbaar.
Het gaat hier aldus om een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, van de
kaderregeling.
Artikel 8. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag
Artikel 3.3 van de kaderregeling schrijft voor dat de subsidieaanvraag onderbouwd
dient te worden met een activiteitenplan en een begroting. Het activiteitenplan geeft
een overzicht van de voorgenomen activiteiten. In het activiteitenplan worden aard,
omvang, duur en uitvoering van die activiteiten beschreven. Daarbij wordt tevens aangegeven
welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft. De begroting behelst
per activiteit een toegelicht overzicht van de geraamde kosten en opbrengsten van
de aanvrager.
Om te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie op grond
van deze subsidieregeling is nadere informatie nodig. Daarom is in het onderhavige
artikel opgenomen welke informatie, in aanvulling op de eisen in artikel 3.4 van de
kaderregeling, in het activiteitenplan moeten zijn opgenomen.
De subsidieaanvraag moet het mogelijk maken een oordeel te vormen over de in artikel
9 genoemde criteria en de in de bijlage genoemde vereisten en aannemelijk maken dat
hieraan is voldaan. In de bijlage is aangegeven welke informatie hiervoor tenminste
moet worden aangeleverd.
Artikel 9. Beoordeling van de subsidieaanvraag
De subsidieaanvraag wordt beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in het eerste
lid. Deze criteria zijn uitgewerkt in de bijlage bij deze regeling en een nadere toelichting
daarop is te vinden in het algemene deel van deze toelichting.
In het derde lid is bepaald dat de minister zich kan laten adviseren door externe
partijen. Dit zal zich met name voordoen in het licht van het criterium innovativiteit.
Artikel 10. Specifieke weigeringsgronden
Op grond van artikel 4:35 van de Awb kan een subsidie in ieder geval worden geweigerd
indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet zullen
plaatsvinden, de aanvrager niet zal voldoen aan de subsidievoorwaarden of de aanvrager
niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen. Daarnaast kan de
subsidie worden geweigerd indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft
verstrekt en die verstrekking tot een onjuiste beschikking zou hebben geleid of indien
de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend.
Naast deze algemene weigeringsgronden kan de subsidie worden geweigerd indien de subsidieaanvraag
niet voldoet aan de in de subsidieregeling gestelde eisen (onderdeel a). Concreet
betekent dit bijvoorbeeld dat de subsidie wordt afgewezen indien het aangevraagde
subsidiebedrag lager is dan € 125.000,– (artikel 7, tweede lid). De onderdelen b tot
en met f hangen samen met enkele van de beoordelingscriteria. Deze onderdelen raken
de kern van het doel van de regeling en zijn derhalve als specifieke weigeringsgrond
opgenomen. Onderdeel g regelt dat de subsidie kan worden geweigerd indien het project
niet binnen de bestaande wet- en regelgeving kan worden uitgevoerd. De onderdelen
h en i hebben te maken met de financiën rondom het uit te voeren project.
De subsidie kan tot slot worden geweigerd indien reeds subsidie is verstrekt voor
een soortgelijk of vergelijkbaar project (onderdeel j). Dit moet voorkomen dat bijvoorbeeld
subsidieaanvragen van één partij met vrijwel identieke plannen of subsidieaanvragen
met dezelfde plannen (bijvoorbeeld door dezelfde adviseur ontwikkeld) door verschillende
aanvragers ingediend, allemaal moeten worden toegewezen. Wanneer subsidie voor al
die aanvragen moet worden toegekend is de meerwaarde met betrekking tot het leereffect
erg laag. De volgorde van binnenkomst van de aanvragen is in dit geval bepalend voor
welke aanvraag wordt toegekend.
Artikel 11. Niet-subsidiabele kosten
In dit artikel zijn de kosten opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen.
Onredelijk gemaakte kosten (onderdeel a) en kosten die naar het oordeel van de minister
qua prijsniveau niet in redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties
(onderdeel b), komen niet voor subsidie in aanmerking. De kosten moeten marktconform
zijn. Om aan te tonen dat de kosten marktconform zijn, kan de aanvrager aansluiten
bij zijn inkoopproces en gelden de algemene regels omtrent het aantonen van marktconformiteit.
Ook de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten zijn niet-subsidiabel
(onderdeel c). Evenals kosten die zijn gemaakt buiten de project periode (onderdeel
d). Dat wil zeggen kosten die gemaakt zijn voordat de subsidieaanvraag is ingediend
of kosten die na de uiterlijke afloopdatum van het project zijn gemaakt. De kosten
die voor andere financiering van overheidswege in aanmerking komen worden niet gesubsidieerd
(onderdeel e). Deze regeling is immers bedoeld voor innovatie projecten die niet anderzijds
kunnen worden gefinancierd. Tot slot worden kosten die voortvloeien uit wettelijk
verplichte taken niet gefinancierd (onderdeel f). Hierbij kan gedacht worden aan verplichtingen
voortvloeiend uit het arbeidsrecht en gemeentelijke verplichtingen, die bijvoorbeeld
voortvloeien uit de Participatiewet en de wet SUWI.
In het tweede lid is aangegeven wat onder kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde
exploitatiekosten wordt verstaan.
Artikel 12. Evaluatie van de regeling
De minister draagt zorg voor de evaluatie van de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de regeling. Dit gebeurt in de evaluatie van het actieplan perspectief voor vijftigplussers.
Op grond van artikel 5.4 van de kaderregeling is de subsidieontvanger verplicht medewerking
te verlenen aan het evaluatieonderzoek van de minister. Dit onderzoek is immers van
belang voor het ontwikkelen van beleid van de minister.
Artikel 13. Evaluatie van de projecten
De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor de evaluatie van het project.
De evaluatie geeft een duidelijk beeld van de gehanteerde methodiek, de lessen die
bij de toepassing van de methodiek geleerd zijn en de resultaten die met de gehanteerde
methodiek bereikt zijn. Hieronder valt in ieder geval een overzicht van het aantal
vijftigplussers dat door toepassing van de methodiek geplaatst is op een (latente)
vacature en de aard en duur van de plaatsing. De evaluatie dient zodanig te zijn vormgegeven
dat op basis van de beschrijving andere partijen in staat zijn de methodiek over te
nemen en te gebruiken. Het evaluatieverslag wordt gelijktijdig met de aanvraag tot
vaststelling aangeboden. Concreet betekent dit dat de evaluatie binnen 22 weken na
afloop van het project moet zijn voltooid (artikel 7.2 van de kaderregeling).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher