TOELICHTING
ALGEMEEN
1. Inleiding
Het beleid van het kabinet is gericht op het voorkomen van werkloosheid en het bevorderen
van de overgang van werk naar werk. In het sociaal akkoord van 2013 hebben sociale
partners en het kabinet afspraken gemaakt over een gerichte aanpak van de crisis en
fundamentele en duurzame hervormingen van de arbeidsmarkt.1 Werkgevers kunnen bij uitstek werkzekerheid bieden en werknemers kunnen, door in
zichzelf te investeren, eraan bijdragen dat werkloosheid wordt voorkomen. Ondanks
eerdere ervaringen die zijn opgedaan met het bevorderen van transities van werk naar
werk en de hiertoe benodigde samenwerking tussen diverse partijen in sectoren en regio’s,
blijkt van werk naar werk echter nog onvoldoende tot stand te komen.
Naar aanleiding hiervan zijn verschillende nieuwe maatregelen aangekondigd, gericht
op de ondersteuning van transities naar nieuw werk en het voorkomen van (langdurige)
werkloosheid. De aangekondigde maatregelen zijn in overleg met de sociale partners
tot stand gekomen. Het gaat allereerst om de pilots dienstverlening en pilots regie
die de Sociaal-Economische Raad (SER) in het advies ‘Werkloosheid voorkomen, beperken
en goed verzekeren’ heeft beschreven (zie paragraaf 2).2 Voorts gaat het om de maatregelen gericht op de versterking van de samenwerking in
de arbeidsmarktregio en de persoonlijke dienstverlening door sociale partners aan
werkzoekenden, zoals aangekondigd in de brief ‘Doorstart naar nieuw werk’ van 27 november
2015 (zie paragraaf 3).3 Vanwege de geconstateerde overlap is ervoor gekozen de beschikbare middelen gereserveerd
voor de pilots en de maatregelen in het kader van de doorstart naar werk samen te
voegen en deze maatregelen te combineren in één regeling (zie paragraaf 4).
2. Advies van de SER
In het voornoemde advies van de SER wordt de huidige arbeidsmarktinfrastructuur beschreven.
De huidige arbeidsmarktinfrastructuur kent volgens dit advies een scheiding tussen
de fasen vóór en tijdens werkloosheid, waarbij andere actoren en instanties actief
zijn en verantwoordelijkheid dragen. In de periode vóór ontslag of het einde van de
arbeidsovereenkomst spannen individuele werknemers en werkgevers, werkgeversorganisaties,
werknemersorganisaties en O&O-fondsen zich in om werkloosheid te voorkomen. De verantwoordelijkheid
ligt hier op het sectorale niveau. Na ontslag of het einde van de arbeidsovereenkomst
verschuift de verantwoordelijkheid voor de begeleiding naar nieuw werk naar het regionaal
georganiseerde Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De overdracht van
het sectorale naar het regionale niveau verloopt echter niet soepel, waardoor veel
werknemers en werkzoekenden een scheiding ervaren tussen enerzijds de preventie van
werkloosheid en anderzijds de bestrijding ervan. De scheiding tussen de fasen vóór
en tijdens werkloosheid heeft mede tot gevolg dat mensen in de periode tussen ontslagdreiging
of aflopen van de arbeidsovereenkomst en instroom in de Werkloosheidswet (WW) weinig
ondersteuning krijgen. Het wordt met het oog hierop noodzakelijk geacht de overdracht
van het sectorale naar regionale niveau te versoepelen en de afstemming tussen beide
niveaus te verbeteren. Voorts wordt het noodzakelijk geacht de dienstverlening te
bevorderen aan werknemers die in de fasen vóór en na ontslag of het einde van de arbeidsovereenkomst
op zoek zijn naar werk.
De SER adviseert pilots in te richten om ervaring op te doen met nieuwe werkwijzen
die moeten bijdragen aan een betere werking van de arbeidsmarkt door betere en effectievere
dienstverlening aan te bieden voorafgaand aan en tijdens werkloosheid. De SER pleit
voor een praktijkgerichte benadering en adviseert twee typen pilots uit te voeren:
‘pilots regie’ en ‘pilots dienstverlening’.
De pilots regie dienen volgens de SER gericht te zijn op het door middel van praktische
activiteiten beter verknopen van het sectorale en regionale niveau en het bevorderen
van de samenwerking tussen sectoren. Dit type pilot sluit aan bij het voornemen van
het kabinet om de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor
de preventie en beperking van werkloosheid steviger te verankeren.
De pilots dienstverlening dienen volgens de SER gericht te zijn op het verbeteren
van de individuele dienstverlening gericht op van werk naar werk aan werknemers die
ontslagen (dreigen te) worden en het inrichten van dienstverlening via adviescentra.
Dienstverlening ingezet vóór werkloosheid kan worden voortgezet tijdens de WW-uitkering.
De dienstverlening geldt dan in aanvulling op de dienstverlening van UWV. Een goede
afstemming met UWV is hiervoor vereist.
Het kabinet heeft aangegeven het advies van de SER met betrekking tot het uitvoeren
van de pilots regie en pilots dienstverlening te omarmen. Er is € 10.000.00 beschikbaar
gesteld om deze mede te financieren.4
3. Maatregelen doorstart naar nieuw werk
In de brief ‘Doorstart naar nieuw werk’ heeft het kabinet aangekondigd € 30.000.000
beschikbaar te stellen voor de versterking van de samenwerking in de arbeidsmarktregio
en voor het bevorderen van persoonlijke dienstverlening door sociale partners aan
(werkende) werkzoekenden.
Met de versterking van de samenwerking wordt beoogd de totstandkoming en de verdieping
van samenwerkingsverbanden in de arbeidsmarktregio’s aan te jagen en te versterken.
Daarmee wordt geen landelijk uniforme structuur voorgeschreven of nagestreefd. De
samenwerking in de regio kan worden afgestemd op de behoeften en kan per regio verschillen.
Via een tijdelijke impuls worden zo de verbindingen gelegd, zodat de samenwerking
structureel bij kan dragen aan van werk naar werk transities. Sociale partners kunnen
zo ook hun sectorale regelingen, zoals in de O&O-fondsen, afstemmen op regelingen
van UWV en gemeenten.
Daarnaast zijn er middelen bestemd voor persoonlijke dienstverlening. In de fase waarin
de werknemer nog aan het werk is, kan breed gezocht worden naar werk, bijvoorbeeld
ook buiten de eigen sector. Tijdens de dienstbetrekking zijn sociale partners aan
zet om werknemers te ondersteunen in een eventuele overgang naar ander werk. Sociale
partners kunnen werknemers helpen bij het verkrijgen van inzicht in de eigen competenties,
kansen op de arbeidsmarkt en een duidelijk overzicht van bestaande faciliteiten en
middelen die hen kunnen ondersteunen bij het vinden van ander werk. Persoonlijke dienstverlening
is hierbij essentieel.
4. Samenvoeging
De twee maatregelen aangekondigd in de brief ‘Doorstart naar nieuw werk’ zien grotendeels
op dezelfde soort activiteiten als de pilots die de SER voorstelt. De door de SER
voorgestelde pilots dienstverlening zien primair op de fase vóór het beroep op de
WW en doorlopend in de WW, dus werknemers die met ontslag worden bedreigd of recent
zijn ontslagen. Bij de samenwerking worden afspraken gericht op de doelgroep van ontslagen
of met ontslag bedreigde werknemers en verbindingen gelegd tussen de (inter)sectorale
aanpak van sociale partners en initiatieven en beleid gericht op de regionale arbeidsmarkt.
De maatregelen in het kader van doorstart naar nieuw werk kunnen ook gericht zijn
op de periode voor dreigende werkloosheid. Welbeschouwd bestaat er een grote overlap
tussen de aangekondigde maatregelen.
Vanwege de geconstateerde overlap is ervoor gekozen de beschikbare middelen gereserveerd
voor de pilots en de maatregelen in het kader van doorstart naar werk samen te voegen
en deze maatregelen te combineren in één regeling. De regeling is zo opgezet dat er
ruimte bestaat voor subsidieaanvragen voor activiteiten die plaatsvinden gedurende
de fase waarin een werknemer nog niet met ontslag wordt bedreigd, de fase van dreigende
werkloosheid en de eerste fase van werkloosheid. Er is bewust gekozen voor een ruime
omschrijving van de projecten en subsidiabele activiteiten om sociale partners de
gelegenheid te geven om te experimenteren met nieuwe vormen van dienstverlening en
samenwerking.
Concreet kan er op grond van deze regeling subsidie worden aangevraagd voor een ‘project
dienstverlening’ of een ‘project samenwerking en regie arbeidsmarkt’. Het is van belang
dat de subsidieaanvragen kunnen rekenen op steun van sociale partners. Derhalve dient
bij een aanvraag altijd ten minste één O&O-fonds, één werkgeversorganisatie of één
werknemersorganisatie betrokken te zijn.
Subsidieaanvragen voor een project samenwerking en regie arbeidsmarkt kunnen enkel
worden ingediend door samenwerkingsverbanden. Het bevorderen van de samenwerking en
het gezamenlijk vormgeven van het arbeidsmarktbeleid in de arbeidsmarktregio door
verschillende arbeidsmarktpartijen, is immers enkel mogelijk wanneer ten minste twee
van deze partijen de handen ineen slaan. Partijen kunnen zich richten op initiatieven
om de sectorale partijen onderling, of sectorale en regionale arbeidsmarktpartijen,
beter te laten samenwerken. De regeling biedt bijvoorbeeld ruimte om in de arbeidsmarktregio’s
de samenwerking te verbreden naar een veel omvattender regionaal arbeidsmarktoverleg
waarin aandacht is voor preventie van werkloosheid en een snelle doorstroom van werkloosheid
naar werk. Daarbij is het wenselijk om ook relevante stakeholders te betrekken, zoals
UWV, gemeenten, onderwijsinstellingen, uitzendbureaus en outplacementbureaus. Gemeenten
en UWV werken al geruime tijd samen in de arbeidsmarktregio’s. Met de recent vormgegeven
Werkbedrijven wordt de aansluiting tussen sectorale en regionale initiatieven versterkt.
Een verbreding van het regionale arbeidsmarktbeleid biedt belangrijke kansen voor
een sterkere invulling van de regierol van sociale partners op de regionale arbeidsmarkt.
Binnen de doelstellingen van de projecten dienstverlening kunnen activiteiten worden
aangeboden aan werkzoekende werknemers, die al dan niet met ontslag worden bedreigd,
en personen die recent werkloos zijn (tot 6 maanden WW). Hierbij staat het bevorderen
van de overgang van werk naar werk, het voorkomen van werkloosheid, het beperken van
de periode van werkloosheid en het bevorderen van een optimale match tussen werkzoekenden
en vacatures centraal. Het valt echter niet altijd te voorkomen dat mensen in de WW
terecht komen. Om te voorkomen dat mensen langdurig werkloos worden, is het van belang
dat de inzet van sociale partners aansluit op de dienstverlening die UWV aan WW-gerechtigden
biedt.
Opgemerkt zij dat in het kader van de projecten niet kan worden afgeweken van bestaande
wet- en regelgeving. Een WW-gerechtigde zal, ook indien hij gebruikmaakt van bepaalde
diensten in het kader van een project, moeten blijven voldoen aan de verplichtingen
die op grond van de WW op hem rusten. De subsidieaanvrager is verplicht om in de subsidieaanvraag
aan te geven hoe de activiteiten met UWV en, voor zover van toepassing, gemeenten
zijn afgestemd.
5. Agentschap SZW
De uitvoering van deze regeling is opgedragen aan het Agentschap SZW. De uitvoering
past binnen de expertise van het Agentschap SZW en voor sociale partners is het Agentschap
SZW een bekende uitvoerder in verband met de uitvoering van de sectorplannen en subsidies
op grond van het Europees Sociaal Fonds. Van de beschikbare € 40.000.000 is € 2.500.000
gereserveerd voor de uitvoering van de regeling en het onderzoek door een onafhankelijke
partij naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling. Het Agentschap SZW
heeft de uitvoerbaarheid van de regeling getoetst en acht de regeling uitvoerbaar
met ingang van 15 juli 2016.
6. Gebruik van het burgerservicenummer (BSN)
Voor controle en evaluatie zijn gegevens van de deelnemers aan de activiteiten nodig.
Hiervoor wordt gebruikgemaakt van het BSN. De subsidieaanvrager kan op grond van deze
regeling een O&O-fonds, werkgeversorganisatie of werknemersorganisatie zijn. In deze
regeling wordt er vanuit gegaan dat in de administratie van de subsidieontvanger gegevens
van de werkzoekende werknemers of WW-gerechtigden, waarop de voor cofinanciering in
aanmerking komende activiteiten betrekking hebben, met het BSN worden verstrekt aan
de minister. In de benodigde wettelijke grondslag wordt voorzien door artikel 3, vierde
lid, van de Kaderwet SZW-subsidies.
Ook bij het uitwisselen van de gegevens tussen de gebruikers mag het BSN worden gebruikt.
De subsidieaanvrager treedt daarbij namens de gebruikers op bij het feitelijk verstrekken
van die gegevens. De subsidieaanvrager heeft in zijn hoedanigheid van aanvrager niet
een specifiek doel voor verwerking van de persoonsgegevens op BSN. In die zin is de
subsidieaanvrager een bewerker voor het verwerken van gegevens in verband met de aanvraag
voor cofinanciering. Het is wenselijk dat deze rol van bewerker in de samenwerkingsovereenkomst
wordt vastgelegd.
7. Evaluatie
De projecten worden geëvalueerd op doelmatigheid en doeltreffendheid. Op basis van
deze evaluatie wordt een afweging gemaakt over het eventueel structureel invoeren
van succesvol gebleken activiteiten. Daarbij zij opgemerkt dat het aanpassen van de
bestaande arbeidsmarktinfrastructuur alleen te verantwoorden wordt geacht, als dit
aantoonbaar en substantieel bijdraagt aan het voorkomen en beperken van werkloosheid
en een effectieve allocatie op de arbeidsmarkt.
8. Administratieve lasten
Deze regeling beoogt aan de ene kant de administratieve lasten beperkt te houden en
aan de andere kant een rechtmatige inzet van de middelen te garanderen. Met deze regeling
wordt wat betreft de verplichtingen voor de subsidieaanvrager en subsidieontvanger
bijna volledig aangesloten bij de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (de kaderregeling).
Vanuit het Agentschap SZW wordt een handreiking projectadministratie beschikbaar gesteld.
ARTIKELSGEWIJS
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
Activiteiten
Niet het project als geheel, maar de werkzaamheden die in het kader van het project
worden uitgevoerd kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Het project kan derhalve
omvangrijker zijn dan de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Arbeidsorganisatie
Onder het begrip arbeidsorganisatie valt iedere organisatorische eenheid, ongeacht
haar rechtsvorm, die economische activiteiten uitoefent. Het gaat hier dus zowel om
publieke als private partijen die economische activiteiten uitoefenen, zoals bedrijven,
maar ook publieke werkgevers zoals zorg- en welzijnsinstellingen.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat in deze definitie met de term ‘activiteiten’
niet wordt verwezen naar de activiteiten die in het kader van een project voor subsidie
in aanmerking komen (zie hiervoor), maar naar economische activiteiten in brede zin.
Project dienstverlening
De projecten dienstverlening bieden ruimte om dienstverlening aan werkzoekende werknemers
of WW-gerechtigden, die op het moment van aanvang van de activiteiten korter dan zes
maanden een WW-uitkering ontvangen, aan te bieden. Doel van de projecten is de kansen
op de overgang van werk naar werk of het verkrijgen van (ander) werk vanuit werkloosheid
te vergroten door een doelmatige en doeltreffende dienstverlening tijdens werk, voorafgaand
aan werkloosheid en tijdens werkloosheid te realiseren. Voor de activiteiten waarvoor
in het kader van een project dienstverlening subsidie kan worden aangevraagd, wordt
verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 13.
Project samenwerking en regie arbeidsmarkt
De projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt bieden ruimte om de samenwerking tussen
sectorale partijen onderling en tussen sectorale en regionale arbeidsmarktpartijen
te verbeteren en om gezamenlijk het arbeidsmarktbeleid in de arbeidsmarktregio vorm
te geven. Het accent kan zowel liggen op het ontwikkelen van nieuwe samenwerkingsrelaties
als op het uitbouwen of bestendigen van bestaande samenwerkingsrelaties.
Samenwerkingsverband
Een samenwerkingsverband bestaat uit ten minste twee arbeidsorganisaties, waarvan
ten minste één O&O-fonds, één werkgeversorganisatie of één werknemersorganisatie.
Samenwerkingsverbanden kunnen derhalve in verschillende samenstellingen voorkomen.
Een samenwerkingsverband kan bijvoorbeeld bestaan uit (a) twee werkgeversorganisaties,
(b) een werkgeversorganisatie en een andere arbeidsorganisatie, (c) een werkgeversorganisatie
en een werknemersorganisatie of (d) een O&O-fonds en een andere arbeidsorganisatie.
In artikel 12, onderdeel d, en artikel 14 is vastgelegd dat altijd één partij van
het samenwerkingsverband de subsidie aanvraagt. Alle correspondentie verloopt via
deze aanvrager. De uitvoering en verantwoordelijkheid van de projecten ligt bij de
subsidieaanvrager.
De aanvraag namens een samenwerkingsverband kan enkel worden gedaan door een O&O-fonds,
werkgeversorganisatie of werknemersorganisatie.
Werkzoekende werknemer
Hier valt de natuurlijke persoon onder die:
-
a. jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd;
-
b. op grond van een arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst,
arbeid verricht als werknemer; en
-
c. werk zoekt als werknemer of zich richt op het worden van een zelfstandige zonder personeel.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat het begrip werkzoekende werknemer niet is beperkt
tot de persoon die als werkzoekende staat geregistreerd bij het UVW (artikel 30b van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) of tot werknemers die rechtstreeks
met werkloosheid worden bedreigd.
Artikel 2. Toepassing kaderregeling
Op deze regeling is de kaderregeling van toepassing. Deze regeling geeft aanvullende
regels omtrent bijvoorbeeld de subsidieaanvraag, de subsidieverlening, de algemene
verplichtingen van de subsidieontvanger en de subsidievaststelling.
In de kaderregeling wordt voor de toepasselijkheid van verschillende regels onderscheid
gemaakt naar gelang de hoogte van het subsidiebedrag en de vraag of de te subsidiëren
activiteiten uit meetbare of niet-meetbare prestatie-eenheden bestaan. In deze regeling
is sprake van een subsidie als bedoeld in artikel 1.5, onderdeel d, van de kaderregeling.
Enkele artikelen uit de kaderregeling zijn niet van toepassing op deze regeling, te
weten de artikelen 3.1, 6.1 en 7.1. In plaats daarvan gelden de artikelen 8, tweede
lid, 21 en 23, eerste lid, van de onderhavige regeling. Afwijking van deze standaardbepalingen
uit de kaderregeling is allereerst ingegeven door het feit dat is gekozen voor het
Agentschap SZW als uitvoerder van de regeling. Hierdoor zijn de bepalingen waarin
is vastgelegd dat voor de subsidieaanvraag en subsidievaststelling gebruik zal worden
gemaakt van de standaardformulieren niet van toepassing. In deze formulieren wordt
namelijk uitgegaan van uitvoering door de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen
(DUS-I).5 De te hanteren formulieren zullen wel grotendeels overeenkomen met de standaardformulieren.
Daarnaast is ervoor gekozen om in deze regeling een expliciete bepaling op te nemen
over bevoorschotting, waardoor de algemene bepaling uit de kaderregeling hieromtrent
buiten toepassing kan blijven.
Voorts is in dit artikel vastgelegd dat, voor zover nodig in afwijking van de kaderregeling,
de indirecte kosten door de minister worden vastgesteld op 15 procent van de kosten,
bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen a, b en c. Het betreft aldus een forfaitaire
toeslag. Over de indirecte kosten hoeft geen rekening en verantwoording te worden
afgelegd.
Zie in dit kader ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16, eerste lid, onderdeel
d.
Artikel 3. Subsidieverstrekking
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor de cofinanciering van
projecten dienstverlening en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt. Overeenkomstig
de doelstellingen van de projecten als omschreven in artikel 1 is het doel van deze
subsidieverstrekking om O&O-fondsen, werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties,
eventueel in combinatie met andere arbeidsorganisaties, ruimte te bieden om (nieuwe
vormen van) dienstverlening aan werkzoekende werknemers en WW-gerechtigden aan te
bieden en de samenwerking en regie in de arbeidsmarktregio te verbeteren.
Artikel 4. Subsidieplafond
Voor subsidieverstrekking op grond van deze regeling wordt € 37.500.000 beschikbaar
gesteld.6 Hierbij is rekening gehouden met de uitvoeringskosten van het Agentschap SZW en de
kosten voor de evaluatie van de regeling.
Het totale bedrag wordt opgedeeld in twee aanvraagtijdvakken waarin subsidieaanvragen
kunnen worden ingediend. Per aanvraagtijdvak geldt per type project een afzonderlijk
subsidieplafond. Met de afzonderlijke subsidieplafonds wordt gestimuleerd dat voor
beide type projecten subsidieaanvragen worden ingediend. Mocht de belangstelling voor
het ene type project structureel achterblijven, terwijl voor het andere type project
veel interesse is, dan kan de minister alsnog besluiten de verdeling van de bedragen
aan te passen door middel van een wijziging van artikel 5, tweede lid.
Opgemerkt zij dat op het moment dat het subsidieplafond voor een type project is bereikt,
er geen subsidieaanvragen meer kunnen worden toegekend voor dit type project. Dit
is conform artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5. Aanvraagtijdvakken
Het eerste aanvraagtijdvak loopt vanaf 15 juli 2016 tot en met 30 september 2016.
Het subsidieplafond voor projecten dienstverlening voor dit aanvraagtijdvak bedraagt
€ 9.375.000. Het subsidieplafond voor projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt
voor dit aanvraagtijdvak bedraagt eveneens € 9.375.000.
Er wordt uitgegaan van twee aanvraagtijdvakken. De minister zal vooraf in de Staatscourant
mededeling doen van het openen van het tweede aanvraagtijdvak. Daarbij zal per type
project een vermelding van het subsidieplafond voor het betreffende aanvraagtijdvak
worden gedaan.
Artikel 6. Wijze van verdeling beschikbare middelen
De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Uitgangspunt hierbij
is het moment van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag. Indien de subsidieaanvrager met inachtneming van artikel 4:5 van
de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid wordt gesteld om een ongenoegzame
aanvraag aan te vullen, is de datum van ontvangst van de volledige aanvraag bepalend
voor de rangschikking op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit uitgangspunt
volgt ook uit artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van de kaderregeling.
Van een volledige subsidieaanvraag is sprake als wordt voldaan aan artikel 9 van deze
regeling, alsmede artikel 3.3 van de kaderregeling. Concreet brengt dit met zich dat
de subsidieaanvrager in de subsidieaanvraag expliciet aandacht moet besteden aan de
aspecten die zijn vermeld in artikel 9 van deze regeling, en tevens een activiteitenplan
en begroting moet overleggen.
Artikel 7. Mandaat directeur Agentschap SZW
Op grond van het eerste lid wordt de directeur van het Agentschap SZW gemandateerd
de nodige besluiten te nemen ter uitvoering van deze regeling. Zo kan door de directeur
worden besloten of subsidie wordt verleend, zodat de activiteiten kunnen plaatsvinden,
kan deze de subsidiebeschikking wijzigen en kan deze de subsidie vaststellen. De directeur
van het Agentschap SZW is niet bevoegd zelf te beslissen op een bezwaarschrift dat
gericht is op een besluit dat door of namens hem genomen is. Dit is conform artikel
10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Het tweede lid bepaalt dat de directeur van het Agentschap SZW zijn taken, op het
beslissen op bezwaarschriften na, geheel of gedeeltelijk kan mandateren aan functionarissen
binnen het Agentschap SZW.
Paragraaf 2. Subsidieverlening
Artikel 8. Subsidieaanvraag
Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het aangevraagde subsidiebedrag minimaal
€ 125.000 en maximaal € 2.000.000 moet bedragen. Dit is inclusief de toeslag, bedoeld
in artikel 16, eerste lid, onderdeel d.
De subsidieaanvraag moet op grond van het tweede lid via een elektronisch aanvraagformulier
ingediend worden, dat te vinden is op de website van het Agentschap SZW (www.agentschapszw.nl). Dit formulier bevat onder andere een format voor het opstellen van het activiteitenplan
en de begroting. Daarnaast bestaat op dit formulier ruimte om in te gaan op de informatie
die op grond van artikel 9 vereist is. Dit artikellid geldt, zoals gezegd, in plaats
van artikel 3.1 van de kaderregeling.
In het derde lid is vastgelegd dat de subsidieaanvrager door het indienen van een
subsidieaanvraag instemt met het openbaar maken van het subsidiedossier, met uitzondering
van persoonsgegevens. Aangezien voor de projecten een bedrag van € 37.500.000 beschikbaar
wordt gesteld dat uit de publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie
over de besteding van deze middelen van groot belang. De minister wil derhalve de
informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Hiermee wordt
voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid
van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, omdat niet eerst een zienswijze
van de subsidieaanvrager behoeft te worden gevraagd. Op het aanvraagformulier, bedoeld
het tweede lid, is expliciet opgenomen dat de subsidieaanvrager met ondertekening
van de subsidieaanvraag verklaart bekend te zijn met de mogelijkheid van openbaarmaking.
Artikel 9. Specifieke eisen subsidieaanvraag
In het eerste lid is opgenomen welke inhoudelijke informatie, in aanvulling op de
eisen die in de kaderregeling worden gesteld aan een subsidieaanvraag, bij een subsidieaanvraag
dient te worden overgelegd.
In de eerste plaats gaat het om aanduiding van het type project waarvoor de subsidieaanvraag
wordt ingediend (onderdeel a). Daarnaast wordt gevraagd aan te geven waarom de activiteiten
verondersteld worden doelmatig en doeltreffend te zijn (onderdeel b). Voorts dient
te worden onderbouwd op welke wijze de activiteiten aanvullend zijn op soortgelijke
werkzaamheden die door de subsidieaanvrager of, indien sprake is van een samenwerkingsverband,
een andere partij die onderdeel is van het samenwerkingsverband, worden uitgevoerd.
Ook dient te worden aangegeven hoe de activiteiten aansluiten op soortgelijke werkzaamheden
van UWV en gemeenten (onderdeel c). In het verlengde hiervan is de subsidieaanvrager
verplicht om in de subsidieaanvraag aan te geven hoe de activiteiten met UWV en gemeente
zijn afgestemd (onderdeel d). Gemeenten en UWV werken immers al geruime tijd samen
in de arbeidsmarktregio’s.
Op grond van de kaderregeling moeten in ieder geval een activiteitenplan en de begroting
worden ingediend. Zie hieromtrent onder andere de artikelsgewijze toelichting bij
artikel 3.3 van de kaderregeling. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat, indien de
begroting onvoldoende wordt geacht, de subsidieaanvrager op grond van artikel 3.7
van de kaderregeling ook kan worden gevraagd om een volledig en recent overzicht van
zijn financiële situatie over te leggen. Dit kan bijvoorbeeld wenselijk zijn bij een
eerste subsidieaanvraag of bij twijfel over de solvabiliteit van de subsidieaanvrager.
Indien sprake is van een samenwerkingsverband verstrekt de subsidieaanvrager bij de
subsidieaanvraag op grond van het tweede lid tevens een samenwerkingsovereenkomst
en dient de subsidieaanvrager gemachtigd te zijn om de partijen in het samenwerkingsverband
in en buiten rechte te vertegenwoordigen. Hiertoe dient een machtiging te zijn opgenomen
in de samenwerkingsovereenkomst.
Op grond van het derde lid stellen subsidieaanvragers voorts een uittreksel van de
Kamer van Koophandel beschikbaar. Uit deze stukken volgt welke functionarissen tekenbevoegd
zijn. Wanneer een andere persoon dan een in het uittreksel tekenbevoegde functionaris
de subsidieaanvraag indient, wordt een machtiging tot tekenbevoegdheid overgelegd.
Voornoemde stukken hoeven alleen aan de subsidieaanvraag te worden toegevoegd, wanneer
het Agentschap SZW de aanvrager hiertoe verzoekt.
In dit artikel is ook vastgelegd wanneer een subsidieaanvraag niet in behandeling
wordt genomen. Uitgangspunt is dat de subsidieaanvraag niet in behandeling wordt genomen
als de subsidieaanvrager in hetzelfde aanvraagtijdvak reeds meerdere aanvragen heeft
ingediend voor het type project waarvoor de aanvraag is ingediend en die aanvragen
op grond van deze regeling geheel of gedeeltelijk zijn toegekend en gezamenlijk een
subsidiebedrag van ten minste € 4.000.000 belopen.
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de situatie waarin een aanvraag wordt ingediend voor
een project dienstverlening, maar ten aanzien van dezelfde subsidieaanvrager in hetzelfde
aanvraagtijdvak reeds meerdere aanvragen voor een project dienstverlening geheel of
gedeeltelijk zijn toegekend en deze een waarde belopen van ten minste € 4.000.000.
Indien de betreffende subsidieaanvraag zou zien op een project samenwerking en regie
arbeidsmarkt, zou deze wel in behandeling worden genomen.
Artikel 10. Subsidieverlening
De algemene regels omtrent subsidieverlening zijn neergelegd in hoofdstuk 4 van de
kaderregeling. Artikel 10 geldt in aanvulling op de kaderregeling. Het eerste lid
van dit artikel bepaalt dat de minister binnen 13 weken na ontvangst van de volledige
subsidieaanvraag een besluit neemt omtrent de subsidieverlening.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de subsidiabele activiteiten
uiterlijk moeten zijn verricht. Uitgangspunt daarbij is dat de activiteiten uiterlijk
op 31 december 2018 moeten zijn verricht. Daarmee wordt bereikt dat de regeling in
2019 kan worden geëvalueerd.
Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om nadere verplichtingen in de beschikking
tot subsidieverlening op te nemen. Dit wordt wenselijk geacht omdat de projecten van
elkaar kunnen verschillen en derhalve andere aanvullende eisen wenselijk kunnen zijn.
Ook op grond van de kaderregeling kunnen verschillende verplichtingen in de beschikking
tot subsidieverlening worden opgenomen, zoals de verplichting om eenmaal per twaalf
maanden een tussentijds voortgangsrapportage over te leggen (artikel 5.5 van de kaderregeling).
Artikel 11. Specifieke weigeringsgronden
Vooraf moet zo veel mogelijk duidelijk zijn of een subsidieaanvraag voor een project
voldoende basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling
blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, kan de subsidie in een aantal
gevallen in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd.
Algemeen geldt dat de subsidieaanvraag wordt geweigerd, indien de subsidieaanvraag
niet voldoet aan alle eisen die daaraan bij en krachtens deze regeling zijn gesteld
(onderdeel a). Deze weigeringsgrond heeft mede betrekking op het voldoen aan de kaderregeling.
De aanvrager wordt bij een onvolledige subsidieaanvraag, zoals ook aangegeven in de
artikelsgewijze toelichting bij artikel 6, wel in de gelegenheid gesteld om deze aan
te vullen.
Daarnaast kan de subsidieaanvraag in ieder geval worden geweigerd als voor de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd, reeds aanspraak bestaat op subsidie uit anderen
hoofde (onderdeel b). Er mag geen dubbelfinanciering zijn. Op het aanvraagformulier
dient de subsidieaanvrager expliciet te verklaren dat voor de activiteiten waarvoor
subsidie wordt aangevraagd, geen aanspraak bestaat op subsidie uit anderen hoofde.
Voorts kan een aanvraag worden geweigerd als de activiteiten en resultaten onvoldoende
objectief meetbaar zijn geformuleerd (onderdeel c). Beoogd is dat de resultaten objectief
worden geëvalueerd, naar doelmatigheid en doeltreffendheid. Dit kan door een kwantitatief
inzicht te bieden in bijvoorbeeld gerealiseerde plaatsingspercentages en het aantal
werknemers dat instroomt in de WW. Daarnaast is de kwaliteit van de dienstverlening
en samenwerking onderdeel van de monitoring en evaluatie.
De subsidie kan voorts worden geweigerd indien onvoldoende is aangetoond dat de activiteiten
aanvullend zijn op soortgelijke werkzaamheden die worden uitgevoerd door UWV, gemeenten,
de subsidieaanvrager of, indien sprake is van een samenwerkingsverband, een andere
partij die onderdeel is van het samenwerkingsverband (onderdeel d) of onvoldoende
is aangetoond dat de activiteiten met UWV en gemeenten zijn afgestemd (onderdeel e).
Ook moeten de verhoudingen tussen de kosten en de te verwachten resultaten aanvaardbaar
zijn. Indien dat niet het geval is, kan de aanvraag worden geweigerd (onderdeel f).
Bij de beoordeling van deze weigeringsgrond is een vergelijking mogelijk met gebruikelijke
kosten van bijvoorbeeld scholingen en competentietesten. Per project wordt gekeken
naar het totaal aantal verwachte activiteiten en de verwachte kosten en opbrengsten
daarvan.
De subsidieaanvraag kan voorts worden geweigerd indien onvoldoende is aangetoond hoe
de activiteiten gefinancierd worden (onderdeel g) en dat de cofinanciering noodzakelijk
is voor het uitvoeren van de activiteiten (onderdeel h). Het kan derhalve niet gaan
om activiteiten die zonder subsidie al worden uitgevoerd of waarvoor geen subsidie
noodzakelijk is. In het verlengde van deze weigeringsgrond kan de subsidieaanvraag
ook worden geweigerd indien onvoldoende zekerheid bestaat over de benodigde eigen
financiering van de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband (onderdeel i). Daarnaast
kan subsidie worden geweigerd indien de eigen bijdrage voor meer dan 50 procent afkomstig
is van provincies of gemeenten (onderdeel j). Dit betekent dat zij maximaal 20 procent
van het gehele bedrag kunnen meefinancieren.
Tot slot is weigering mogelijk als voor dezelfde arbeidsmarktregio of sector reeds
voldoende aanvragen voor het type project, waarvoor de subsidievraag is ingediend,
geheel of gedeeltelijk zijn toegekend (onderdeel k). In het algemeen zal niet meer
dan één project per combinatie van arbeidsmarktregio en sector worden toegestaan.
Eventueel kunnen binnen een arbeidsmarktregio twee projecten dienstverlening van start
gaan die zich richten op verschillende sectoren. In dezelfde arbeidsmarktregio kan
maar één project samenwerking en regie arbeidsmarkt van start gaan. Indien verschillende
projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt in één arbeidsmarktregio van start gaan,
overlappen ze elkaar of doen ze afbreuk aan het beoogde verknopen van sectorale actie
met regionale samenwerking. Wel is het vanzelfsprekend mogelijk dat een landelijk
project ook actief is in een arbeidsmarktregio met een regionaal project. Door middel
van deze weigeringsgrond wordt getracht de spreiding van de projecten over verschillende
arbeidsmarktregio’s en sectoren te waarborgen. Zo kan het effect van de projecten
worden getoetst in verschillende omstandigheden.
Paragraaf 3. Project dienstverlening
Artikel 12. Subsidieaanvrager
In het eerste lid worden de mogelijke subsidieaanvragers van een project dienstverlening
genoemd. Er zijn twee categorieën subsidieaanvragers te onderscheiden: individuele
subsidieaanvragers en subsidieaanvragers die namens een samenwerkingsverband een subsidieaanvraag
indienen. Op grond van de onderdelen a tot en met c kan een subsidieaanvraag allereerst
worden ingediend door of een individueel opererend O&O-fonds of een individueel opererende
werkgeversorganisatie of werknemersorganisatie. Deze partijen kunnen op grond van
onderdeel d ook als subsidieaanvrager optreden namens een samenwerkingsverband. In
alle gevallen wordt de subsidieaanvraag ingediend door één rechtspersoon.
Artikel 13. Subsidiabele activiteiten
In dit artikel worden de subsidiabele activiteiten in algemene termen omschreven.
De aanduiding van deze activiteiten is in belangrijke mate ontleend aan de activiteiten
opgesomd door de SER.7 De omschrijving van subsidiabele activiteiten biedt ruimte aan een grote hoeveelheid
activiteiten en biedt ruimte om te experimenteren met nieuwe vormen van dienstverlening.
Concreet kan binnen de doelstellingen van een project dienstverlening subsidie worden
verleend voor activiteiten die gericht zijn op het bieden van ondersteuning aan met
ontslag bedreigde werknemers bij ontslag en de aanvraag van een uitkering. Het gaat
hier met name om praktische hulp. Daarnaast kan subsidie worden verleend voor activiteiten
die gericht zijn op het bieden van ondersteuning bij de oriëntatie op werk- en loopbaanmogelijkheden
aan werkzoekende werknemers of WW-gerechtigden. In dat kader kunnen bijvoorbeeld competentietesten
worden aangeboden. Voorts kan subsidie worden verleend voor activiteiten die gericht
zijn op het bieden van scholing aan werkzoekende werknemers of WW-gerechtigden.
Opgemerkt zij dat het bij het aanbieden van activiteiten aan WW-gerechtigden moet
gaan om WW-gerechtigden die op het moment waarop de activiteiten aanvangen, korter
dan zes maanden een WW-uitkering ontvangen (en aldus recent werkloos zijn geworden).
Partijen die een project uitvoeren kunnen een keuze maken uit één of meer van de genoemde
(categorieën van) activiteiten. Het staat partijen vrij om daarbinnen eigen accenten
te leggen, zowel qua activiteiten als qua doelgroep. De dienstverlening kan zich bijvoorbeeld
geheel richten op met ontslag bedreigde werknemers of WW-gerechtigden. Een project
kan voorts gericht zijn op het vergroten van de mogelijkheden voor de overstap van
werk naar werk. Te denken valt hierbij met name aan werknemers die werkzaam zijn in
een sector of beroep, waarin de kans op behoud van werk op langere termijn beperkt
is. Een tijdige oriëntatie op mogelijkheden elders is dan gewenst. Het is niet vereist
dat de werknemers aan wie de dienstverlening wordt aangeboden, op dat moment al met
werkloosheid worden bedreigd.
Daarnaast kunnen in de projecten dienstverlening activiteiten worden opgenomen die
in het kader van de projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt subsidiabel zijn,
voor zover hieraan niet meer dan 25 procent van de subsidiabele kosten wordt besteed.
Hiermee wordt beoogd ruimte te bieden voor projecten waarbij de focus ligt op dienstverlening,
maar waar voor een beperkt deel ook samenwerkingsactiviteiten worden ondernomen die
niet als dienstverlening zijn te kwalificeren.
Paragraaf 4. Project samenwerking en regie arbeidsmarkt
Artikel 14. Subsidieaanvrager
In het eerste lid worden de mogelijke subsidieaanvragers van een project samenwerking
en regie arbeidsmarkt genoemd. Subsidie kan worden aangevraagd door of een O&O-fonds,
of een werkgeversorganisatie of een werknemersorganisatie, welke deel uitmaakt van
een samenwerkingsverband. De subsidie wordt dus altijd aangevraagd door één partij
van het samenwerkingsverband. Voor het uitvoeren van een project samenwerking en regie
arbeidsmarkt komen alleen samenwerkingsverbanden in aanmerking.
Artikel 15. Subsidiabele activiteiten
In dit artikel worden de subsidiabele activiteiten in het kader van een project samenwerking
en regie arbeidsmarkt in algemene termen omschreven. Evenals bij de projecten dienstverlening
geldt ook hierbij dat het, om voldoende ruimte te bieden voor de eigen invulling van
de projecten, niet wenselijk wordt geacht om in detail te beschrijven wat de subsidiabele
activiteiten moeten inhouden en op welke wijze deze moeten worden ingevuld.
De aanduiding van deze activiteiten is in belangrijke mate ontleend aan de activiteiten
opgesomd door de SER.8 Binnen de doelstellingen van een project samenwerking en regie arbeidsmarkt kan subsidie
worden verleend voor activiteiten die gericht zijn op het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden
tussen sectorale arbeidsmarktpartijen onderling of sectorale en regionale arbeidsmarktpartijen
in de arbeidsmarktregio, het binnen het samenwerkingsverband verzamelen en uitwisselen
van arbeidsmarktinformatie en het ontwikkelen van gezamenlijk arbeidsmarktbeleid op
regionaal of bovenregionaal niveau.
Partijen die een project uitvoeren kunnen een keuze maken uit één of meer van de genoemde
(categorieën van) activiteiten. Het staat partijen vrij om daarbinnen eigen accenten
te leggen.
Daarnaast kunnen in de projecten samenwerking activiteiten worden opgenomen die in
het kader van de projecten dienstverlening subsidiabel zijn, voor zover hieraan niet
meer dan 25 procent van de subsidiabele kosten wordt besteed. Hiermee wordt beoogd
ruimte te bieden voor projecten waarbij de focus ligt op samenwerking en regie, maar
waar voor een beperkt deel ook dienstverlening wordt aangeboden.
Paragraaf 5. Subsidiabele kosten
Artikel 16. Subsidiabele kosten
In dit artikel is bepaald welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat
hierbij allereerst om de loonkosten (eerste lid, onderdeel a). Deze kosten komen slechts
voor subsidie in aanmerking voor zover deze aantoonbaar ten behoeve van de subsidiabele
activiteiten gemaakt zijn en berekend zijn op basis van het aantal werkelijk gerealiseerde
uren. Daarbij wordt gerekend met een individueel berekend uurtarief op basis van het
brutoloon van de werknemer, vermeerderd met een opslag van 32 procent van het brutoloon.
Bij de bepaling van de loonkosten per uur wordt een norm gehanteerd van 1.720 uur
bij een dienstverband van 40 uur per week of het maximaal aantal werkbare uren gebaseerd
op afspraken in de betreffende cao.
Daarnaast komt op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, ook de fiscaal vrijgestelde
vergoeding aan een vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op
de loonbelasting 1964 voor subsidie in aanmerking. Deze kosten komen slechts voor
subsidie in aanmerking voor zover deze kosten aantoonbaar ten behoeve van de subsidiabele
activiteiten zijn gemaakt. De vergoeding mag ten hoogste € 150 per maand en € 1.500
per kalenderjaar bedragen.
Op grond van het eerste lid, onderdeel c, komen ook externe kosten voor subsidie in
aanmerking. Het gaat hier om kosten die in rekening worden gebracht door derden voor
het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten.
Voorts komt op grond van het eerste lid, onderdeel d, een toeslag van vijftien procent
van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, voor subsidie in aanmerking.
Dit bedrag is bedoeld voor alle indirecte – oftewel niet rechtstreeks aan de uitvoering
van het project toe te rekenen – kosten waaronder begrepen de kosten van administratie
en beheer, aan overhead gerelateerde exploitatiekosten, de kosten van de controleverklaring,
bedoeld in artikel 1.1 van de kaderregeling, en de kosten van medewerking aan onderzoek.
De kosten die worden gesubsidieerd door middel van deze toeslag hoeven niet te worden
verantwoord.
Voorts is in dit artikel het uitgangspunt vastgelegd dat alleen kosten als bedoeld
in het eerste lid die zijn gemaakt vanaf het moment dat het aanvraagtijdvak waarin
de subsidieaanvraag is ingediend, is geopend, voor subsidie in aanmerking komen. Kosten
die voor openstelling van het betreffende aanvraagtijdvak zijn gemaakt, komen derhalve
niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 17. Niet-subsidiabele kosten
In dit artikel zijn de kosten opgenomen die niet voor subsidie in aanmerking komen.
Onredelijk gemaakte kosten (onderdeel a) en kosten die qua prijsniveau niet in een
redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties (onderdeel b), komen niet
voor subsidie in aanmerking. De kosten moeten marktconform zijn. Om aan te tonen dat
de kosten marktconform zijn, kan de subsidieaanvrager aansluiten bij zijn inkoopproces
en gelden de algemene regels omtrent het aantonen van marktconformiteit.
Daarnaast komen kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers,
niet zijnde loonbetalingen, niet voor subsidie in aanmerking (onderdeel c). Ook komen
kosten die de mededinging ongunstig beïnvloeden niet voor subsidie in aanmerking.
In dit kader is onder andere artikel 5.3 van de kaderregeling van belang, waarin is
bepaald dat de subsidieontvanger die diensten voor derden verricht of zaken aan derden
ter beschikking stelt daarvoor een vergoeding in rekening brengt die ten minste kostendekkend
is, tenzij het derden zijn voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.
De subsidieaanvrager heeft de vrijheid om zelf te kiezen of hij alle werkzaamheden
in het kader van een project zelf uitvoert of dat hij ervoor kiest bepaalde opdrachten
door derden te laten uitvoeren. Indien ervoor wordt gekozen een deel van de uitvoering
uit te besteden, draagt de subsidieaanvrager er zorg voor dat de prijs voor deze opdracht
marktconform is. Er dient bij externe kosten een transparante aanbestedingsprocedure
te hebben plaatsgevonden. Als de opdracht die wordt uitbesteed het drempelbedrag van
€ 50.000 te boven gaat, worden in ieder geval drie offertes opgevraagd. Indien uit
de controle bij subsidievaststelling blijkt dat met het bovenstaande geen rekening
is gehouden, komen de gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie (onderdeel
e). Verder kan btw niet worden opgevoerd, tenzij de subsidieontvanger niet btw-plichtig
is (onderdeel f).
Paragraaf 6. Verplichting van de subsidieontvanger ten aanzien van de uitvoering van
een project
Artikel 18. Verplichting starten uitvoering
In dit artikel is vastgelegd dat de subsidieontvanger verplicht is om binnen zes maanden
na de beschikking tot subsidieverlening te starten met de uitvoering van de subsidiabele
activiteiten. Het Agentschap SZW zal zes maanden na toekenning nagaan of het project
inderdaad is gestart.
Paragraaf 7. Subsidieverstrekking en verantwoording
Artikel 19. Hoogte van de subsidie
De betrokken partijen dragen in beginsel zelf de kosten van de projecten. Daarvan
kan 60 procent, onder de voorwaarden die in deze regeling zijn neergelegd, worden
gesubsidieerd.
Artikel 20. Kosten terugvordering en wettelijke rente
Op grond van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen ten onrechte betaalde
subsidiebedragen of voorschotten worden teruggevorderd. In dit artikel is vastgelegd
dat de subsidieontvanger tevens aansprakelijk kan worden gesteld voor de met de terugvordering
verband houdende kosten. Ook kan in dat geval overgegaan worden tot het berekenen
van de wettelijke rente.
Artikel 21. Bevoorschotting
Dit artikel geldt in plaats van artikel 6.1 van de kaderregeling. Op grond van dit
artikel kan een eerste voorschot worden verstrekt van 10 procent van het in de beschikking
tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag.
Verdere voorschotten kunnen, indien de aanvrager dit wenst, worden verstrekt in een
in de subsidiebeschikking bepaald ritme. Voor de uitvoering van een project is het
van belang dat de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband over voldoende middelen
beschikt om het project uit te voeren. De tussentijdse voorschotten kunnen hieraan
bijdragen.
Een voorschot wordt slechts verstrekt, indien aan verschillende voorwaarden is voldaan.
De subsidieaanvrager moet aangeven een voorschot te willen ontvangen, een liquiditeitsprognose
overleggen en een garantstelling overleggen. De liquiditeitsprognose is noodzakelijk
voor het Agentschap SZW om te bepalen of, en op welke wijze, voorschotten zullen worden
verleend. Een garantstelling wordt noodzakelijk geacht in verband met de eventuele
terugvordering van een onverschuldigd betaald voorschot. De subsidieaanvrager of,
indien sprake is van een samenwerkingsverband, een of meerdere andere partijen die
onderdeel uitmaken van het samenwerkingsverband, dienen zich garant te stellen voor
ten minste 80 procent van het aangevraagde subsidiebedrag. De garantstelling ziet
aldus specifiek op het aangevraagde subsidiebedrag en niet op het totaalbedrag van
het project (inclusief eigen financiering). Ter illustratie: indien een subsidie van
€ 1.000.000 wordt aangevraagd, moet er een garantstelling zijn voor € 800.000. Het
totale projectbedrag bedraagt, inclusief de eigen financiering van 40 procent, afgerond
€ 1.666.667.
Artikel 22. Administratie
In artikel 5.2 van de kaderregeling zijn de algemene regels over de administratieplicht
van de subsidieontvanger vastgelegd. In aanvulling daarop is in het eerste lid van
dit artikel bepaald dat de administratie te allen tijde beschikbaar dient te zijn
op één locatie.
In het tweede lid is geregeld dat de administratie een overzicht dient te bevatten
van de KvK-nummers van de entiteiten die deelnemen aan het project en de subsidiabele
activiteiten waaraan is deelgenomen. Ook wanneer facturen gericht aan andere partijen
dan de subsidieaanvrager (zoals deelnemende arbeidsorganisaties) worden opgevoerd,
is de subsidieaanvrager namelijk belast met het voorkomen van dubbelfinanciering en
dient deze hierover te communiceren met deelnemende partijen. Het overzicht van KvK-nummers
dient te worden aangeleverd conform het format dat het Agentschap SZW hiervoor beschikbaar
stelt (www.agentschapszw.nl).
In het derde lid is vastgelegd dat, indien sprake is van een project dienstverlening
of een project samenwerking en regie arbeidsmarkt waarbij activiteiten als bedoeld
in artikel 13, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c, worden verricht, de
administratie de deelnemers per activiteit bevat inclusief een burgerservicenummer.
Deze persoonsgegevens zijn onder andere nodig om te controleren of er geen sprake
is van dubbelfinanciering. Daarnaast kan er op deze manier onderzoek worden gedaan
naar de effectiviteit van de activiteiten ten aanzien van dezelfde persoon. De gegevens
zullen anoniem worden gebruikt voor bestandsvergelijking. Dit is gerechtvaardigd nu
dit de minste administratieve lasten voor alle betrokkenen met zich brengt.
Opgemerkt zij dat het opnemen van het burgerservicenummer in de administratie enkel
vereist is, indien er individuele activiteiten voor een persoon zijn ingezet of een
groepsbijeenkomst heeft plaatsgevonden waarbij individuele aanmelding of registratie
vereist was en de kosten derhalve op deelnemersniveau worden opgevoerd. Voor een groepsbijeenkomst
die openstaat voor personen die niet individueel aangemeld hoeven te worden en waarbij
de activiteiten en kosten niet direct te herleiden zijn tot individuele personen,
is geen opgave van het burgerservicenummer vereist. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht
worden aan een open voorlichtingsavond.
Artikel 23. Aanvraag subsidievaststelling
De aanvraag tot vaststelling van een subsidie moet op grond van het eerste lid via
een elektronisch aanvraagformulier ingediend worden. Dit formulier is te vinden op
de website van het Agentschap SZW (www.agentschapszw.nl). Zoals gezegd geldt dit artikellid in plaats van artikel 7.1 van de kaderregeling.
Het tweede lid bepaalt dat, indien sprake is van een project dienstverlening of een
project samenwerking en regie arbeidsmarkt waarbij activiteiten als bedoeld in artikel
13, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c, worden verricht, de subsidieontvanger
bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie het burgerservicenummer van de deelnemers
aan het project overlegt. Voor de grondslag en rechtvaardiging hiervoor wordt verwezen
naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 22 en de algemene toelichting.
Verdere regels over de (aanvraag tot) subsidievaststelling zijn neergelegd in de kaderregeling.
Artikel 7.2 van de kaderregeling bepaalt dat de aanvraag tot vaststelling van een
subsidie moet worden ingediend binnen 22 weken na de datum waarop de activiteiten
waarvoor subsidie is verleend, uiterlijk moeten zijn verricht. Voorts is in artikel
7.8 van de kaderregeling neergelegd op welke wijze verantwoording dient te worden
afgelegd. Daarnaast is aangegeven dat de minister binnen 22 weken op een aanvraag
tot vaststelling besluit.
Paragraaf 8. Overige en slotbepalingen
Artikel 24. Evaluatie
Gedurende de looptijd van deze regeling zal nauwkeurig worden bekeken hoe de uitvoering
vorm krijgt. De regeling zal bovendien in zijn geheel worden geëvalueerd. De evaluatie
richt zich op vaststelling van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de projecten
en de toegevoegde waarde op de reeds bestaande activiteiten van de verschillende partijen
die actief zijn in de arbeidsmarktregio. Beoogd wordt de monitoring en evaluatie te
starten tijdens de looptijd van de projecten en af te ronden na afloop van de periode
waarvoor subsidie is verleend. Op grond van artikel 5.4 van de kaderregeling is de
subsidieontvanger verplicht om mee te werken aan zowel de tussentijdse monitoring
als de evaluatie van de regeling. De kosten verbonden aan medewerking aan dit onderzoek
worden niet apart gesubsidieerd, maar vallen onder de toeslag, bedoeld in artikel
16, eerste lid, onderdeel d.
Op basis van de resultaten van de evaluatie kunnen besluiten worden genomen over de
eventuele structurele invoering van bepaalde activiteiten.
De minister zal in nauw overleg met de Stichting van de Arbeid en de SER een beoordelingskader
en een toetsingskader voor het monitoren en evalueren van de projecten opstellen.
Er zal door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een onafhankelijk
onderzoeksbureau worden aangetrokken om de monitoring en evaluatie uit te voeren.
Dit bureau kan ook meedenken over een goede onderzoeksopzet. Op basis van de onderzoeksopzet
wordt vastgesteld welke gegevens noodzakelijk zijn voor de monitoring en evaluatie.
Een begeleidingsgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, de SER en de Stichting van de Arbeid zal het onderzoek begeleiden
en na afloop van de projecten conclusies formuleren.
Artikel 25. Inwerkingtreding en vervaldatum
Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 juli 2016 en vervalt met ingang
van 1 januari 2019.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher