Regeling van de Minister van Economische Zaken van 14 december 2015, nr. WJZ/15172584, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met de invoering van investeringssubsidies voor kleine installaties voor duurzame energieproductie

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 2, 4, 15, 17, 19, 23, tweede lid, 25, 34, eerste lid, en 50, vierde en negende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

Na artikel 4.4.13 van de Regeling nationale EZ-subsidies wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL 4.5 INVESTERINGSSUBSIDIE DUURZAME ENERGIE

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze titel wordt verstaan onder:

installatie voor de productie van duurzame energie:

installatie die bijdraagt aan de Nederlandse doelstelling voor de productie van hernieuwbare energie en die energie produceert door middel van een:

  • a. ruimteverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in bijlage I, onderdeel 3 of onderdeel 4, van Verordening (EU) nr. 811/2013, niet zijnde een lucht-luchtwarmtepomp;

  • b. waterverwarmingstoestel met warmtepomp als bedoeld in artikel 2, zeventiende lid, van Verordening (EU) nr. 812/2013;

  • c. zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5;

  • d. pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6, of

  • e. op houtachtige biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7;

etiket:

gedrukt etiket als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van Verordening (EU) nr. 812/2013;

meldcode:

code beschikbaar gesteld door de minister per type en merk installatie voor de productie van duurzame energie;

productkaart:

productkaart als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van Verordening (EU) nr. 812/2013;

technische documentatie:

technische documentatie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van Verordening (EU) nr. 811/2013 of artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en bijlage V van Verordening (EU) nr. 812/2013;

Verordening (EU) nr. 811/2013:

Verordening (EU) nr. 811/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van ruimteverwarmingstoestellen, combinatieverwarmingstoestellen, pakketten van ruimteverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties en pakketten van combinatieverwarmingstoestellen, temperatuurregelaars en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

Verordening (EU) nr. 812/2013:

Verordening (EU) nr. 812/2013 van de Commissie van 18 februari 2013 ter aanvulling van Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad wat de energie-etikettering van verwarmingstoestellen, warmwatertanks en pakketten van verwarmingstoestellen en zonne-energie-installaties betreft (PbEU 2013, L 239);

Verordening (EU) 2015/1185:

Verordening (EU) nr. 2015/1185 van de Commissie van 24 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat eisen inzake ecologisch ontwerp betreft voor toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstoffen gebruiken (PbEU 2015, L 293);

Verordening (EU) 2015/1189:

Verordening (EU) nr. 2015/1189 van de Commissie van 28 april 2015 tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de eisen inzake ecologisch ontwerp voor verwarmingsketels voor vaste brandstoffen betreft (PbEU 2015, L 193).

Artikel 4.5.2 Subsidie voor installaties voor de productie van duurzame energie

De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor een installatie of meer installaties voor de productie van duurzame energie.

Artikel 4.5.3 Subsidiabele kosten
  • 1. Voor een aanvraag, anders dan de aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning, komen voor subsidie in aanmerking de bijkomende investeringskosten, bedoeld in artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Voor een aanvraag van een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie bestemd voor de eigen woning komen in afwijking van artikel 10, tweede lid, van het besluit, kosten in verband met installaties die uiterlijk drie maanden vóór indiening van de aanvraag, maar na 1 januari 2016, zijn gemaakt voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.5.4 Technische vereisten verwarmingstoestel met warmtepomp

Een ruimteverwarmingstoestel of een waterverwarmingstoestel met warmtepomp:

  • a. is uitgerust met een lucht-waterwarmtepomp, een grond-waterwarmtepomp, een water-waterwarmtepomp of een hybride warmtepomp;

  • b. heeft een nominaal vermogen van ten hoogste 70 kW, en

  • c. is voorzien van een etiket, een productkaart en de bijbehorende technische documentatie.

Artikel 4.5.5 Technische vereisten zonneboiler

Een zonneboiler, waaronder tevens begrepen een zonneboilercombi, is:

  • a. een zonne-energie-installatie met een totale apertuuroppervlakte van ten hoogste 200 vierkante meter;

  • b. bedoeld voor het maken van warm tapwater of voor het leveren van ruimteverwarming in combinatie met het maken van warm tapwater;

  • c. voorzien van een productkaart en de bijbehorende technische documentatie, en

  • d. in het geval van een zonneboilercombi voorzien van een etiket.

Artikel 4.5.6 Technische vereisten pelletkachel
  • 1. Een pelletkachel is bestemd voor de productie van warmte en wordt automatisch gestookt op samengeperst hout in de vorm van pellets.

  • 2. Een pelletkachel als bedoeld in het eerste lid:

    • a. heeft een gesloten voorkant;

    • b. voldoet aan de norm EN 14785;

    • c. heeft een vermogen van 5 kW tot 500 kW;

    • d. heeft een minimaal warmterendement van 85% op nominaal vermogen, en

    • e. voldoet aan de technische eisen met betrekking tot de uitstoot gesteld in bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) 2015/1185, vastgesteld door een geaccrediteerde instelling.

Artikel 4.5.7 Technische vereisten biomassa gestookte ketel
  • 1. Een op houtachtige biomassa gestookte ketel is bestemd voor de productie van warmte.

  • 2. Een op houtachtige biomassa gestookte ketel:

    • a. voldoet aan de norm EN 303-5;

    • b. heeft een vermogen van 5 kW tot 500 kW;

    • c. kent een minimaal warmterendement van 89% op nominaal vermogen, en

    • d. kent een uitstoot aan zwevende deeltjes die ten hoogste 38 mg/Nm³ in droog rookgas bij 6% zuurstof, een uitstoot van koolstofoxiden die ten hoogste 750 mg/Nm³ in droog rookgas bij 6% zuurstof en een uitstoot van stikstofoxiden die ten hoogste 300 mg/ Nm³ in droog rookgas bij 6% zuurstof bedraagt, vastgesteld door een geaccrediteerde instelling.

Artikel 4.5.8 Hoogte en berekening subsidiebedrag verwarmingstoestel met warmtepomp
  • 1. De subsidie voor een verwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.4 met een lucht-waterwarmtepomp bedraagt bij een thermisch vermogen:

    • a. tot en met 10 kW: € 2000, en

    • b. van meer dan 10 kW: € 2000 vermeerderd met € 100 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW.

  • 2. De subsidie voor een verwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.4 met een grond-waterwarmtepomp of met een water-waterwarmtepomp bedraagt bij een thermisch vermogen:

    • a. tot en met 10 kW: € 2.500, en

    • b. van meer dan 10 kW: € 2.500 vermeerderd met € 100 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 10 kW.

  • 3. De subsidie voor een verwarmingstoestel als bedoeld in artikel 4.5.4 met een hybride warmtepomp bedraagt bij een thermisch vermogen:

    • a. tot en met 5 kW: € 1.000, en

    • b. van meer dan 5 kW: € 1.000 vermeerderd met € 100 voor elke kW thermisch vermogen hoger dan 5 kW, tot een bedrag van € 1.500.

  • 4. De subsidie voor een warmtepompboiler bedraagt € 500.

  • 5. De subsidie, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verhoogd met een bedrag van € 150 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+ of met een bedrag van € 300 indien de warmtepomp blijkens het etiket behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ of hoger.

Artikel 4.5.9 Hoogte en berekening subsidiebedrag zonneboiler
  • 1. De subsidie voor een zonneboiler als bedoeld in artikel 4.5.5 bedraagt € 0,50 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 10 vierkante meter en bedraagt € 0,25 per kWh jaarlijkse zonne-energiebijdrage van de zonneboiler bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter.

  • 2. De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers bij een apertuuroppervlakte van ten hoogste 5 vierkante meter vastgesteld op 2799 kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel L, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart.

  • 3. De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zonneboilers bij een apertuuroppervlakte van meer dan 5 en ten hoogste 10 vierkante meter vastgesteld op 4427 kWh minus het jaarlijks aandeel van niet uit zonne-energie verkregen warmte volgens de productkaart conform het capaciteitsprofiel XL, en minus het supplementair elektriciteitsgebruik volgens de productkaart.

  • 4. De jaarlijkse zonne-energiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, voor zonneboilers bij een apertuuroppervlakte van meer dan 10 vierkante meter bedraagt het product van 1215 kWh, het totale collectoroppervlak van alle collectoren volgens de productkaart, het collectorrendement volgens de productkaart, en de verliesfactor van de warmwatertank, bedoeld in het vijfde lid.

  • 5. De verliesfactor van de warmwatertank bedraagt afhankelijk van de energie-efficiëntieklasse vermeld op het etiket of de energie-efficiëntieklasse vastgesteld volgens de methode, bedoeld in bijlage II, onderdeel 2, van Verordening (EU) nr. 812/2013:

    • a. bij energie-efficiëntieklasse A+: 0,95;

    • b. bij energie-efficiëntieklasse A: 0,91;

    • c. bij energie-efficiëntieklasse B: 0,86;

    • d. bij energie-efficiëntieklasse C: 0,83, en

    • e. bij energie-efficiëntieklasse D tot en met G: 0,81.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid bedraagt de verliesfactor voor een warmwatertank met een volume van 2000 liter en meer 0,81.

  • 7. Indien de zonneboiler naast warm tapwater tevens ruimteverwarming produceert, wordt de subsidie voor de zonneboiler, bedoeld in het eerste lid, eenmalig verhoogd met een bedrag van € 150 indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A+ voor ruimteverwarming vermeld op het etiket en met een bedrag van € 300 indien de zonneboiler behoort tot de energie-efficiëntieklasse A++ voor ruimteverwarming vermeld op het etiket of hoger.

Artikel 4.5.10 Hoogte en berekening subsidiebedrag pelletkachel

De subsidie voor een pelletkachel als bedoeld in artikel 4.5.6 bedraagt € 50 per kW vermogen van de kachel met een minimum van € 500 voor de kachel die geen warmte overdraagt aan een vloeistof en een minimum van € 1.400 voor de kachel die tevens warmte overdraagt aan een vloeistof.

Artikel 4.5.11 Hoogte en berekening subsidiebedrag op biomassa gestookte ketel

De subsidie voor een op biomassa gestookte ketel als bedoeld in artikel 4.5.7 bedraagt € 80 per kW vermogen van de ketel, met een minimum van € 3.200.

Artikel 4.5.12 Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvrager voor dezelfde installatie voor de productie van duurzame energie:

    • a. reeds subsidie heeft verkregen op grond van deze regeling of krachtens het Besluit stimulering duurzame energie, of

    • b. op grond van artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een verzoek heeft ingediend bij de minister om een verklaring dat sprake is van een energie-investering als bedoeld in dat artikel.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de installatie voor de productie van duurzame energie is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2012;

    • b. blijkens het bewijs van aanschaf de installatie voor de productie van duurzame energie vóór 1 januari 2016 dan wel eerder dan drie maanden voor de datum van de aanvraag is aangeschaft, of

    • c. ten aanzien van dezelfde installatie voor de productie van duurzame energie reeds subsidie is verstrekt.

  • 3. De afwijzingsgrond, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, is niet van toepassing op een hernieuwde aanvraag, indien deze aanvraag is ingediend binnen twaalf maanden nadat een aanvraag voor dezelfde installatie voor de productie van duurzame energie is afgewezen in verband met de uitputting van het subsidieplafond.

  • 4. De afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies is niet van toepassing ten aanzien van de aanvraag door een natuurlijke persoon ten behoeve van een installatie voor de eigen woning.

Artikel 4.5.13 Verdeling van het subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 4.5.14 Subsidieverlening onder opschortende voorwaarde
  • 1. De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat:

    • a. een overeenkomst wordt gesloten in verband met de aanschaf van de installatie of installaties voor de productie van duurzame energie, en

    • b. de installatie of installaties waarop de overeenkomst, bedoeld in onderdeel a betrekking heeft, zijn geïnstalleerd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de subsidie die wordt verleend aan een natuurlijke persoon ten behoeve van de installatie bestemd voor de eigen woning.

Artikel 4.5.15 Subsidievaststelling
  • 1. In het geval de subsidieontvanger een natuurlijke persoon betreft en de subsidie is bestemd voor de installatie voor de eigen woning wordt de subsidie vastgesteld zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. Een subsidie op grond van deze titel wordt niet ambtshalve vastgesteld.

Artikel 4.5.16 Verplichtingen van de subsidieontvanger
  • 1. Een installatie voor de productie van duurzame energie, waarvoor op grond van deze titel een subsidie is verleend, wordt binnen 12 maanden na de verlening van de subsidie in gebruik genomen.

  • 2. De subsidieontvanger vervreemdt de installatie voor de productie van duurzame energie waarvoor subsidie is verleend niet binnen een jaar na de datum van de subsidievaststelling.

Artikel 4.5.17 Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.5.2 bevat de gegevens van de aanvrager, waaronder ten minste:

    • a. de naam, het post- en bezoekadres, het e-mailadres en het telefoonnummer;

    • b. het Burgerservicenummer of het nummer waaronder de onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel, en

    • c. het rekeningnummer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag door een natuurlijke persoon ten behoeve van de installatie bestemd voor de eigen woning tevens:

    • a. het bewijs van aanschaf van de installatie voor de productie van duurzame energie, en

    • b. een omschrijving van de installatie voor de productie van duurzame energie, voorzien van het merk en type, of indien beschikbaar, de meldcode.

  • 3. Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag door een andere aanvrager dan een natuurlijke persoon als bedoeld in het tweede lid, de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de groepsvrijstellingsverordening, alsmede:

    • a. een omschrijving van de aard van de installaties voor de productie van duurzame energie, voorzien van het merk en type, of – indien beschikbaar – de meldcode;

    • b. het aantal installaties voor de productie van duurzame energie, en

    • c. het nominale thermische vermogen van elke te installeren installatie voor de productie van duurzame energie of, indien het een zonneboiler betreft, de gegevens ten aanzien van de energetische opbrengst.

  • 4. De aanvraag voor de vaststelling van een subsidie krachtens deze titel bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder de naam van de aanvrager en het door de minister verstrekte referentienummer;

    • b. de omvang van de vast te stellen subsidie;

    • c. de kerngegevens voor de onderbouwing van de subsidievaststelling, waaronder de locaties waar het project is uitgevoerd en de omschrijving van de aard van de installaties voor de productie van duurzame energie die zijn geïnstalleerd.

Artikel 4.5.18 Staatssteun

De subsidie bedoeld in artikel 4.5.2 bevat mogelijk staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.5.19 Horizonbepaling

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2021, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 december 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

Deze regeling wijzigt de Regeling nationale EZ-subsidies. De titel Investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) die bij deze regeling in de Regeling nationale EZ-subsidies wordt ingevoegd, beoogt de productie van duurzame energie te stimuleren ten behoeve van de realisatie van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord.

Het gaat daarbij met name om relatief kleine productie-installaties die om goede redenen geen gebruik kunnen maken van de exploitatiesubsidie die wordt verstrekt op grond van het Besluit stimulering duurzame energie (SDE+). Met name warmteprojecten hebben in de SDE+ te maken met hoge kosten voor bemetering. Daarom is het niet zinvol om kleinere installaties voor de productie van duurzame energie via de SDE+ te stimuleren en is voor dit type kleinere installaties gekozen voor een investeringssubsidie.

De ISDE richt zich thans specifiek op de volgende typen installaties voor de productie van duurzame warmte: zonneboilers, biomassaketels, pelletkachels en warmtepompen. Om zoveel mogelijk potentieel aan kleinschalige installaties voor de productie van duurzame warmte te kunnen ontsluiten, is het doelbereik van deze subsidieregeling breed: van particulieren en verenigingen tot ondernemers en woningbouwcorporaties. Belangrijke doelgroepen zijn de agrosector, recreatiesector, industrie, zorgsector, utiliteitsbouw en woningbouw (bestaande uit particuliere woningen, bestaande huurwoningen, woningcorporaties en nieuwbouwwoningen). Aan overheden wordt geen subsidie verleend. Dit volgt uit artikel 3, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (hierna: kaderbesluit).

Overheidsinterventie is gerechtvaardigd omdat de Europese Unie een voor Nederland bindende doelstelling voor de productie van duurzame energie heeft vastgesteld. Daarnaast zijn ambitieuze afspraken in het Energieakkoord gemaakt: een aandeel van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. De kosten van de installaties voor de productie van duurzame energie zijn echter te hoog ten opzichte van de kosten van fossiele energie. Daardoor zijn de private baten te laag, waardoor het rendement van de investering te laag is en er vanuit het private domein te weinig wordt geïnvesteerd. Er is derhalve sprake van marktfalen. In dat geval is er een rol voor de overheid om dat falen door middel van subsidies weg te nemen zolang het prijsverschil tussen de installaties voor de productie van fossiele en van duurzame energie nog bestaat. Daarnaast speelt de heffing van energiebelasting op aardgas en elektriciteit een specifieke rol. Aardgas wordt in de eerste schijf van de energiebelasting lager belast dan elektriciteit. Dit is nadelig voor met name warmtepompen en voordelig voor kleinschalige productie van elektriciteit met zon-PV via de salderingsregeling. De verwachting is dat meer particulieren en marktpartijen door deze module zullen investeren in systemen voor de kleinschalige productie van duurzame warmte. De technieken zijn mainstream en hebben zich technisch bewezen.

2. De regeling

2.1. Aanvraag

De ISDE is bedoeld voor alle aanvragers, particulieren en deelnemers aan de zakelijke markt, die willen investeren in kleinschalige installaties voor de productie van duurzame energie met uitzondering van de overheid.

2.2. Openstelling en subsidieplafond

De openstelling van de ISDE wordt geregeld in de Regeling opstelling EZ-subsidies 2016. Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 januari 2016 tot en met 31 december. Het is hierdoor voor de aanvragers mogelijk het hele jaar aanvragen in te dienen.

Evenwel is het mogelijk dat het subsidieplafond in een kalenderjaar eerder wordt bereikt dan op 31 december en dat er om die reden geen subsidie meer verstrekt kan worden.

Het subsidieplafond voor 2016 wordt vastgesteld op € 70 miljoen. De regeling heeft een meerjarig karakter. Subsidieplafonds voor latere kalenderjaren worden voor ingang van het desbetreffende kalenderjaar bekendgemaakt, zodat zowel aanvragers als leveranciers hiermee rekening kunnen houden. Doordat een standaard horizonbepaling is opgenomen, vervalt de regeling per 1 januari 2021.

2.3. Omvang en berekening subsidie

De hoogte van de subsidies voor investeringen in de productie van duurzame energie zijn in de regeling genoemde forfaitaire bedragen die afhankelijk zijn van technische parameters zoals het productievermogen van de installatie. De regeling geeft een stimulans aan de verkoop en ingebruikname van deze installaties. De regeling is niet bedoeld om de gehele onrendabele top van de technieken te subsidiëren. Met de subsidie wordt de terugverdientijd gereduceerd. Uitgangspunten zijn dat de subsidiehoogte om en nabij de 20% van de investeringskosten bedraagt en de maximale steunintensiteit uit de algemene groepsvrijstellingsverordening1 niet wordt overschreden. Bij de hoogte van de subsidie is geen onderscheid gemaakt naar aanvrager. Dat wil zeggen dat bedrijven en particulieren voor dezelfde installatie dezelfde subsidiebedragen kunnen aanvragen.

De hoogte van de subsidie wordt bij biomassaketels, pelletkachels en (hybride) warmtepomp berekend op basis van het thermisch vermogen van de installatie. Bij kleine vermogens wordt in enkele gevallen echter gerekend met een vast bedrag per installatie. Bij een zonneboiler (en zonneboilercombi) wordt de hoogte van de subsidie berekend op basis van de (vooraf) berekende zonne-bijdrage in kWh, op basis van de technische specificaties van de installatie. Voor deze installaties geldt een afwijkend regime, aangezien het vermogen van deze installaties afhankelijk is van weersomstandigheden en in het bijzonder het aantal zonuren per jaar. Voor energie-efficiënte warmtepompen en een zonneboilercombi wordt een extra bonus gegeven indien deze aan de hoogste eisen voor energie-efficiëntie voldoen (energie-efficiëntieklasse A+ of A++ of hoger). Hiermee wordt gestimuleerd dat het energiegebruik van deze installaties zelf lager is, waardoor de netto energieproductie hoger is.

2.4. Lijst van subsidiabele installaties

De ISDE stimuleert de aanschaf en ingebruikname van onder meer zonneboilers, biomassaketels, pelletkachels en warmtepompen. Op de website van RVO.nl (www.RVO.nl/ISDE) worden de installaties die voor subsidie in aanmerking komen, voorzien van een meldcode, gepubliceerd. De installaties op de lijst van subsidiabele installaties worden gedefinieerd overeenkomstig de definities in de ISDE. Hierbij is aangesloten bij bestaande Europese en nationale regelgeving.

2.5. Eenvoudige uitvoering

De ISDE is zodanig vormgegeven dat deze tot zo min mogelijk administratieve lasten voor aanvragers leidt. Tegelijkertijd zijn wel afdoende waarborgen tegen misbruik opgenomen. De uitvoering gaat bij digitale indiening van de aanvraag als volgt:

  • Aanvragers van deze subsidie melden zich aan in het E-loket (elektronisch aanvraagloket) van RVO.nl. Particulieren melden zich aan met behulp van DigiD. Aanvragers anders dan particulieren melden zich aan met behulp van E-Herkenning.

  • In het aanvraagformulier wordt aangegeven welke maatregelen getroffen worden.

  • Doordat gebruik wordt gemaakt van een meldcode per merk en type installatie voor de productie van duurzame energie is het eenvoudig om subsidie aan te vragen. Indien geen meldcode aanwezig is kan ook nog subsidie aangevraagd worden, maar moet een omschrijving van de installatie voor de productie van duurzame energie, inclusief merk en type van de installatie, aangeleverd worden.

  • Op een subsidieaanvraag wordt op grond van artikel 26 van het kaderbesluit uiterlijk 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag een beschikking gegeven.

  • Een maatregel waarvoor subsidie is verleend, moet binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening zijn uitgevoerd. Dit volgt uit artikel 4.5.16 van de ISDE. Als aanvragers de maatregelen niet binnen deze termijn uitvoeren, zijn zij op grond van artikel 36a van het kaderbesluit verplicht dit te melden de minister. Achteraf kan worden gecontroleerd of de maatregelen tijdig zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld door het opvragen van bewijzen.

2.6. Afwijzingsgronden

De ISDE kent, in aanvulling op de gronden uit het kaderbesluit, verschillende afwijzingsgronden:

  • Aan de aanvrager mag voor dezelfde installatie op grond van deze titel niet reeds subsidie zijn verleend.

  • De aanvrager mag voor dezelfde installatie niet reeds subsidie hebben ontvangen op basis van het Besluit stimulering duurzame energie (SDE+) of de Regeling nationale EZ-subsidies (ISDE en maatregelen bij sportaccommodaties).

  • De aanvrager mag voor dezelfde installatie niet reeds een verzoek bij de minister hebben ingediend om een verklaring dat sprake is van een energie-investering als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2011 (EIA).

  • De aanvrager mag voor een installatie voor de productie van duurzame energie geen subsidie aanvragen indien de installatie door een aannemer is of wordt geïnstalleerd om te voldoen aan de wettelijke voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit. Dit hoofdstuk gaat over technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu, nieuwbouw (EPC).

2.7. Emissies en emissiemetingen

Om de emissies van verontreinigende stoffen van biomassaketels en pelletkachels naar de lucht tot een minimum te beperken, zijn strenge maar haalbare emissie-eisen opgenomen.

Voor pelletkachels wordt verwezen naar de recent gepubliceerde Ecodesign-eisen van Verordening (EU) 2015/1185. Voor op biomassa gestookte ketels blijkt aansluiting bij Verordening (EU) 2015/1189 van de Commissie (Ecodesign) nu niet mogelijk. Ecodesign stelt namelijk seizoensgebonden emissie-eisen, een systematiek die afwijkt van de praktijk die producenten van ketels thans volgen.

Het is evenwel noodzakelijk eisen te stellen aan de emissie van op biomassa gestookte ketels, omdat deze ketels ten opzichte van de op gas gestookte ketels die zij vervangen meer uitstoten. Richtlijn 2008/50/EG schrijft voor dat lidstaten de emissies zo veel mogelijk beperken. Deze emissies worden het best beperkt door de best beschikbare technieken te eisen. Voor de eis voor stikstofoxiden wordt het Activiteitenbesluit gevolgd.

De rendementseis en de emissie-eisen worden gebruikelijk vastgesteld volgens de vigerende genormaliseerde methoden, door een geaccrediteerd laboratorium of instituut dat beantwoordt aan de norm ISO 17025. De vigerende normen staan in onderstaande tabel.

 

Rendement

Zwevende deeltjes (PM)

Gasvormige organische verbindingen (OGC)

Koolmonoxide (CO)

Stikstofoxiden (NOx)

Pelletkachel

EN 14785

EN 14785

EN 14785

EN 14785

EN 14792

Biomassa gestookte ketel

EN303-5

EN303-5

Nvt

EN303-5

EN 14792

3. Regeldruk

De investeringssubsidie duurzame energie is beschikbaar voor alle investeerders behalve overheden (o.a. grote onderneming, MKB, VVE, stichting, vereniging, ZZP of particulier). Deze regeling levert administratieve lasten op voor aanvragers van de subsidie. Particulieren kunnen de subsidie aanvragen nadat de installatie voor de productie van duurzame energie is geïnstalleerd en de factuur is betaald. Deze handelingen zouden ook moeten worden gedaan als geen subsidie werd verschaft. De eis van een factuur levert daarom geen extra administratieve lasten op. De aanvraag van subsidie gebeurt digitaal. Het doen van een subsidieaanvraag, inclusief het lezen van de informatie op de website van RVO, kost de particuliere aanvrager ongeveer 150 minuten.

Voor aanvragers anders dan particulieren geldt dat zij de aanvraag voor subsidie voor aanschaf van de installatie doen. Deze aanvraag doen zij via het e-Loket van RVO.nl en hiervoor dienen het adres of de adressen van plaatsing te worden aangegeven. Na toekenning van de subsidie doet de aanvrager anders dan een particulier de investering en levert digitaal aan RVO de volgende gegevens: het definitieve adres of de definitieve adressen van plaatsing van de installaties en het betaalbewijs of factuur van de investering. De gehele subsidieaanvraag (inclusief verzoek tot vaststelling), inclusief het lezen van de informatie op de website van RVO, kost de aanvrager anders dan een particulier circa ongeveer 225 euro (250 minuten, bij een uurtarief van 54 euro). De verwachting is dat zich in 2016 circa 10.000 niet-particuliere aanvragers zullen melden. De totale administratieve lasten van de subsidieaanvraag voor niet-particulieren komen daarmee op circa 2,25 miljoen euro (10.000 maal 225 euro). Dat is 3,2% van het totaal beschikbaar gestelde subsidiebedrag in 2016. De verwachting is dat dit aandeel gelijk blijft en evenredig stijgt of afneemt indien het budget voor komende jaren wijzigt.

4. Notificatie

De ontwerpregeling is ingevolge richtlijn nr. 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204) voorgelegd aan de Europese Commissie. Het gaat hier om een kennisgeving die betrekking heeft op technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen als bedoeld in artikel 1, elfde lid, tweede alinea, derde streepje, van richtlijn nr. 98/34/EG. Voor deze kennisgeving geldt geen status-quoperiode (artikel 10, vierde lid, van die richtlijn).

5. Staatssteun

Subsidieverlening als onderhavige kan een steunmaatregel als bedoeld in artikel 107, eerste lid, VWEU vormen. Dit is in het bijzonder het geval wanneer natuurlijke en rechtspersonen investeringen verrichten voor hun bedrijf. De staatssteun wordt gerechtvaardigd door artikel 41 van de algemene groepsvrijstelling verordening. Op grond van artikel 1, derde lid, onderdeel b, is deze verordening ook van toepassing op milieusteun die wordt verleend aan bedrijven in de primaire landbouwsector.

Op grond van artikel 41, zesde lid, van de algemene groepsvrijstelling verordening komen slechts de bijkomende kosten voor de investeringen in duurzame energie ten opzichte van de investeringen in reguliere energiebronnen voor steun in aanmerking. De maximale steunintensiteit bedraagt 30% in het geval de meerkosten worden bepaald aan de hand van de totale investeringskosten die nodig zijn om een hoger niveau van milieubescherming te bereiken en 45% als de meerkosten voor de duurzame energie-opties wel precies kunnen worden bepaald. De maximale steunintensiteit wordt op grond van artikel 41, achtste lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening voor het middenbedrijf 10% en voor het kleinbedrijf 20% verhoogd. De steunintensiteit is om en nabij 20% van de investeringskosten minus de voortbrengingskosten. Voor de categorieën zonne-energie-installaties, pelletkachels en hybride warmtepompen zijn de investeringskosten additioneel ten opzichte van de reguliere energiebronnen. Zij betreffen derhalve meerkosten. Voor de overige categorieën geldt dat de investeringskosten minimaal twee keer zo hoog zijn als de investeringen in de reguliere energiebronnen. De steunintensiteit op basis van onderhavige subsidiemodule bedraagt voor de onderscheidenlijke installaties maximaal 35%. Dat is ruim onder de maxima, bedoeld in artikel 41 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Steun die wordt toegekend op basis van de algemene groepsvrijstellingsverordening moet voldoen aan een aantal algemene eisen. Het vereiste van transparantie van de steun (artikel 5 van de verordening) wordt gewaarborgd doordat de steun in de vorm van een subsidie wordt verleend. Het vereiste van het stimulerend effect (artikel 6 van de verordening) wordt gewaarborgd doordat geen steun wordt verleend aan rechtspersonen, of natuurlijke personen ten behoeve van hun bedrijf, indien reeds kosten zijn gemaakt voordat de aanvraag is gedaan. Zie hiertoe de artikelen 10, tweede lid, en 23, tweede lid, van het kaderbesluit. In artikel 6 van het kaderbesluit zijn tevens regels opgenomen in verband met de cumulatie-eisen van verschillende subsidieregelingen van artikel 8 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De informatie over deze regeling wordt gepubliceerd op de uitgebreide staatssteunwebsite, bedoeld in artikel 9 van de algemene groepsvrijstellingsverordening en aangemeld bij de Europese Commissie, op grond van artikel 11 van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

II. Artikelsgewijs

In artikel I van de regeling wordt een nieuwe titel in de Regeling nationale EZ-subsidies ingevoegd.

De artikelen in deze titel worden hieronder waar nodig toegelicht.

Artikel 4.5.1

Artikel 4.5.1 bevat begripsomschrijvingen die specifiek voor titel 4.5 gelden.

Artikel 4.5.2

Op grond van artikel 2 van de Kaderwet EZ-subsidies kan de minister krachtens ministeriële regeling subsidie verstrekken op – onder meer – het terrein van energie en duurzaamheid. In artikel 4.5.2 is de bevoegdheid van de minister neergelegd om subsidie te verstrekken voor het installeren van een of meer installaties voor de productie van duurzame energie, met het oog op de stimulering van de duurzame energieproductie.

Artikel 4.5.3

In artikel 4.5.3, eerste lid, worden de subsidiabele kosten voor aanvragers uit het bedrijfsleven (inclusief natuurlijke personen ten behoeve van het eigen bedrijf) en rechtspersonen beperkt tot de aanvullende kosten voor investeringen in de duurzame energie ten opzichte van de gebruikelijke methoden van energieproductie. Dit is een vereiste dat volgt uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Deze beperking geldt niet alleen voor bedrijven, omdat ook andere instellingen economische activiteiten kunnen verrichten, waardoor de staatssteunbepalingen tevens op deze instellingen van toepassing zijn. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor verenigingen van eigenaren, waar een lid een of meer appartementen bedrijfsmatig kan verhuren.

Op grond van artikel 10, tweede lid, van het kaderbesluit komen voor de aanvraag van de subsidie gemaakte kosten niet in aanmerking voor subsidie. Deze bepaling heeft te maken met het vereiste van stimulerend effect bij staatssteun. Op grond van artikel 15 van het kaderbesluit kan bij ministeriële regeling worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 van dat kaderbesluit. In artikel 4.5.3, tweede lid, wordt voor wat betreft de subsidies aan particulieren afgeweken, om het zo mogelijk te maken dat subsidie wordt verleend voor installaties die reeds voor de subsidieaanvraag zijn aangeschaft en geïnstalleerd. Omdat op subsidies aan particulieren de Europese staatssteunregels niet van toepassing zijn, bestaat tegen deze afwijking van het kaderbesluit geen Europeesrechtelijk bezwaar.

Artikelen 4.5.4 tot en met 4.5.7

In de artikelen worden de technische beschrijvingen van en eisen aan de installaties die voor subsidie in aanmerking komen geregeld, voor zover deze nog niet uit de definities van de installaties zouden blijken. Voor de verwarmingstoestellen met warmtepomp (artikel 4.5.4) en de zonneboiler (artikel 4.5.5) is geregeld dat de installaties een productkaart of een gedrukt etiket en een productkaart hebben overeenkomstig Verordening (EU) nr. 811/2013 of Verordening (EU) nr. 812/2013. Hiermee is verzekerd dat de installaties die voor subsidie in aanmerking komen aan de Europese technische voorschriften voldoen.

Ten aanzien van de pelletkachels is in artikel 4.5.6 aangegeven dat de desbetreffende installaties moeten voldoen aan EN 14785 en voor de emissies aan de Europese voorschriften gesteld in Verordening (EU) 2015/1185. Ten aanzien van op biomassa gestookte ketels is in het tweede lid van artikel 4.5.7 opgenomen dat moet zijn voldaan aan de Europese norm EN 303-5 en aan emissie-eisen voor bepaalde stoffen. In verband met de laatstgenoemde emissie-eisen is de notificatie van de technische voorschriften verricht.

Artikelen 4.5.8 tot en met 4.5.11

In de artikelen 4.5.8 tot en met 4.5.11 zijn de berekening en de hoogte van de subsidie voor de verschillende installaties vastgelegd. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de onderdelen 2.3 (omvang subsidie) en 5 (staatsteun).

Artikel 4.5.12

De afwijzingsgronden zijn reeds vastgesteld in de artikelen 22 en 23 van het kaderbesluit. Op grond van artikel 25 van het kaderbesluit kunnen bij ministeriële regeling andere afwijzingsgronden worden opgenomen. In artikel 4.5.12, eerste en tweede lid, zijn aanvullende afwijzingsgronden opgenomen. Hierop is in hoofdstuk I reeds ingegaan. In het derde lid van dit artikel wordt verzekerd dat een particulier die met het oog op de ISDE een investering in een installatie voor de productie van duurzame energie heeft verricht in het daaropvolgende jaar in aanmerking komt voor subsidie ook al is de initiële aanvraag afgewezen op grond van de uitputting van het jaarlijkse subsidieplafond. In het vierde lid wordt ten aanzien van subsidies voor particulieren bepaald dat de afwijzingsgrond in verband met de schending van het vereiste van het stimulerend effect niet van toepassing is. Zie ook de toelichting bij artikel 4.5.3.

Artikel 4.5.13

In artikel 4.5.13, eerste lid, is de wijze van verdeling van het subsidieplafond geregeld. Dit gebeurt op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Een aanvraag geldt als binnengekomen op het moment waarop de aanvraag volledig is. Door de keuze van de wijze van verdeling van het subsidieplafond is tevens geregeld dat de termijn waarbinnen de minister een beschikking afgeeft overeenkomstig artikel 26 van het kaderbesluit 8 weken is.

Artikel 4.5.14

In artikel 4.5.14 is neergelegd dat de subsidie aan bedrijven en andere instellingen wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van totstandkoming van een overeenkomst in verband met de aanschaf van de installatie of installaties voor de productie van duurzame energie en van de installatie van de aangeschafte installaties. Deze opschortende voorwaarde kan worden gesteld op grond van artikel 34, eerste lid, van het kaderbesluit. In de meeste gevallen zullen de overeenkomst en het bewijs van installatie bij de aanvraag voor de subsidievaststelling worden overgelegd. De subsidie wordt dan uitgekeerd bij de subsidievaststelling. Op deze manier worden aanvullende administratieve lasten voorkomen. Met betrekking tot particulieren is de opschortende voorwaarde niet noodzakelijk, aangezien particulieren slechts een aanvraag kunnen indienen nadat de investering is verricht.

Artikel 4.5.15

In artikel 4.5.15 is geregeld dat uitvoering van de ISDE ten aanzien van particulieren overeenkomstig het Raamwerk uitvoering subsidieregelingen gebeurt via het “one touch” principe. Na de aanvraag voor subsidie volgt de vaststelling van de subsidie zonder een voorafgaande beschikking tot subsidieverlening. Een dergelijke bepaling is niet noodzakelijk ten aanzien van andere subsidieaanvragers dan particulieren. Artikel 50 van het kaderbesluit voorziet in de regeling van de administratief zwaardere uitvoering waarbij na de subsidieaanvraag een subsidieverlening volgt, waarbij de subsidievaststelling volgt nadat de subsidieontvanger daartoe een verzoek heeft verstuurd. Het tweede lid van artikel 4.5.15 is vastgesteld op grond van artikel 50, negende lid, en verzekert dat ook voor bedragen minder dan € 25.000 geen ambtshalve vaststelling van de subsidie plaatsvindt.

Artikel 4.5.16

De verplichtingen van de subsidieontvanger zijn reeds neergelegd in hoofdstuk 11 van het kaderbesluit. De verplichtingen neergelegd in het kaderbesluit, kunnen bij de beschikking tot subsidieverlening nader worden uitgewerkt. Op grond van artikel 44 van het kaderbesluit kunnen bij ministeriële regeling andere verplichtingen worden opgelegd en verplichtingen uit hoofdstuk 11 niet van toepassing worden verklaard. In aanvulling op de zorgplicht opgenomen in artikel 40 van het kaderbesluit wordt in artikel 4.5.16 bepaald dat een installatie binnen één jaar na de subsidieverlening in gebruik moet worden genomen. Voor particulieren is deze bepaling minder relevant omdat de installatie reeds heeft plaatsgevonden voordat de subsidie wordt aangevraagd. Ook in aanvulling op de zorgplicht wordt bepaald dat een installatie niet binnen een jaar na de subsidievaststelling mag worden vervreemd.

Artikel 4.5.17

Een subsidie moet op grond van artikel 19 van het kaderbesluit aangevraagd worden met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar gesteld wordt. De minister kan nadere eisen aan de aanvraag stellen. In artikel 4.5.17, eerste tot en met derde lid, zijn regels gesteld ten aanzien van de gegevens die ten minste in de aanvraag opgenomen moeten zijn. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds natuurlijke personen die ten behoeve van de eigen woning, anders dan voor het eigen bedrijf, een investering hebben verricht en anderzijds andere aanvragers (rechtspersonen en natuurlijke personen die ten behoeve van het eigen bedrijf een investering gaan verrichten).

Bedrijven dienen in verband met de eis van het stimulerend effect (zie hiertoe hoofdstuk I, onderdeel 5, van deze toelichting) een subsidieaanvraag in te dienen voordat zij een verplichting aangaan. Bedrijven dienen derhalve gegevens in verband met het voorgenomen project in te dienen, terwijl particulieren gegevens in verband met de verrichte investering bij de aanvraag moeten indienen. Om te voorkomen dat per aanvraag moet worden beoordeeld of er sprake is van staatssteun, vallen alle rechtspersonen onder hetzelfde regime voor aanvragen van de subsidie als bedrijven. Zo wordt bewerkstelligd dat alle subsidieontvangers beantwoorden aan de staatssteuneisen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor verenigingen van eigenaren, gelet op het feit dat een rechthebbende van een appartementsrecht in deze vereniging het desbetreffende appartement bedrijfsmatig kan verhuren.

De subsidieontvangers, met uitzondering van particulieren, moeten een verzoek indienen ten behoeve van de subsidievaststelling. Artikel 50, tweede lid, van het kaderbesluit is van toepassing. In aanvulling daarop is in het vierde lid van artikel 4.5.17 geregeld welke gegevens moeten worden ingediend bij dit verzoek.

Artikel 4.5.18

Op grond van deze titel wordt mogelijk staatssteun verstrekt. Dit is in overeenstemming met de algemene groepsvrijstellingsverordening. Zie hiertoe onderdeel I, onderdeel 5, van de toelichting.

Artikel 4.5.19

Met het opnemen van een vervaltermijn wordt recht gedaan aan de artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001. Hierin is geregeld dat een subsidieregeling dient te vervallen binnen vijf jaar na inwerkingtreding.

Artikel II

Artikel II regelt de inwerkingtreding van de wijzigingsregeling. De datum van inwerkingtreding, 1 januari 2016, is overeenkomstig het beleid inzake de vaste verandermomenten. De termijn tussen publicatie en inwerkingtreding is evenwel korter dan voorgeschreven. Deze afwijking is gerechtvaardigd omdat de spoedige inwerkingtreding van de regeling in het belang is van burgers en het bedrijfsleven.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187)

Naar boven