TOELICHTING
I. Algemeen
Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Vanaf dat moment behoort het
bieden van jeugdhulp tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De bestuurlijke
en financiële verantwoordelijkheid van alle jeugdhulp is daarmee overgeheveld naar
de gemeenten.
Voor één categorie kosten van één type jeugdhulporganisaties is een uitzondering gemaakt.
Dit betreft de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Gesloten jeugdhulp is de vorm
van jeugdhulp die jeugdigen krijgen op basis van een machtiging van de kinderrechter
om te voorkomen dat zij zich aan de noodzakelijke hulp onttrekken of onttrokken worden.
Verblijf is noodzakelijk voor de behandeling. Deze organisaties ontvingen tot aan
het moment van de transitie subsidie van het rijk op basis van de Subsidieregeling
gesloten jeugdzorg. Die subsidie was bestemd voor de exploitatie en de huisvestingslasten
van de instellingen. Deze subsidie voorzag in de vergoeding van de werkelijke kosten
van huisvesting. De vergoeding liep uiteen van € 0 tot € 20 000 per capaciteitsplaats.
Omdat de huisvestingslasten sterk per organisatie sterk verschillen vraagt de overdracht
van deze specifieke organisaties aan gemeenten om een speciale aanpak. Het uiteenlopen
van deze kosten stelt die organisaties namelijk voor de onmogelijkheid om op een gelijk
speelveld te opereren. Instellingen met lage huisvestingslasten zullen immers voor
de contractering met gemeenten een betere uitgangspositie hebben die mogelijk ten
koste gaat van de organisaties met de hoge(re) huisvestingslasten. Deze omstandigheid
vormde een beletsel om deze organisaties zonder meer over te dragen aan de gemeenten.
De onderhavige regeling voorziet voor een periode van vijf jaar nog in de subsidiëring
van de huisvestingslasten van deze organisaties en strekt ertoe de huisvestingslasten
gedurende die periode zodanig te normaliseren dat daarna de overdracht van de volledige
financiële verantwoordelijkheid van ook deze organisaties naar gemeenten verantwoord
is te achten. Dat betekent niet dat er dan geen kostenverschillen meer zijn tussen
de instellingen, maar wel dat er een gelijk speelveld is ontstaan, voor wat betreft
de huisvestingslasten, voor de inkoop door gemeenten van deze vorm van jeugdhulp.
Inhoud van de regeling – invoering van een normatieve huisvestingscomponent
Het terugbrengen van de verschillen in huisvestingslasten is dus voorwaarde voor een
verantwoorde overdracht aan gemeenten. VNG en VWS hebben daarom afgesproken dat gedurende
een aantal jaren VWS de huisvestingslasten van accommodaties voor gesloten jeugdhulp
blijft subsidiëren. In die periode moet er naar worden toegewerkt dat de instellingen
dezelfde vergoeding voor huisvestingslasten ontvangen. De onderhavige regeling voorziet
daartoe in de introductie van een zogeheten normatieve huisvestingscomponent (NHC).
Dit is een vaste genormeerde vergoeding voor de huisvestingslasten. Invoering van
de NHC houdt in dat in plaats van subsidiëring op basis van de werkelijke kosten van
huisvesting de organisaties per plaats eenzelfde normbedrag ontvangen.
De regeling is het vervolg op de Subsidieregeling huisvesting gesloten jeugdhulp 2015.
Die regeling gold als een voorziening in het overgangsjaar 2015. In de toelichting
op die regeling werd reeds aangekondigd dat voor de daarop volgende jaren een regeling
getroffen zou worden voor de huisvestingslasten waarin op basis van een zogeheten
normatieve huisvestingscomponent (NHC) subsidies aan de instellingen voor gesloten
jeugdhulp kunnen worden verstrekt.
Invoering van de NHC verloopt langs de weg van de geleidelijkheid. De regeling voorziet
in een fasegewijze toepassing van de NHC waarbij de subsidiëring deels nog gebaseerd
is op het verleende bedrag voor 2015 en deels genormeerd wordt. Pas aan het eind van
de subsidieperiode ontvangen alle organisaties voor hun huisvestingslasten eenzelfde
bedrag per capaciteitsplaats.
De subsidieperiode van vijf jaar kan beschouwd worden als een overgangsperiode. Door
een geleidelijke invoering van de NHC kunnen organisaties zich, naar verwachting,
in die periode instellen op- en zich richten naar de volledige overgang van de financiële
verantwoordelijkheid van deze vorm van jeugdhulp naar gemeenten.
Een aantal organisaties heeft nu hogere huisvestingslasten dan het bedrag van de NHC.
Voor deze instellingen is het niet mogelijk zonder aanvullende maatregelen toe te
groeien naar het nieuwe, gewenste model. De subsidieregeling voorziet daarom naast
de subsidiëring van de reguliere huisvestinglasten in een aanvullende subsidie die
bedoeld is voor maatregelen die er aan bijdragen dat de kosten van huisvestingslasten
daadwerkelijk teruggebracht worden naar het niveau van de NHC.
Voor de instellingen die nu lage of geen kosten hebben op het punt van huisvesting
geldt dat zij de vergoeding kunnen gebruiken voor een reservering voor groot onderhoud
en of een verbouwing. Vanaf het moment dat de instellingen door VWS werden gefinancierd
hebben zij daarvoor de afgelopen jaren geen reserves kunnen vormen. Daardoor zijn
bijvoorbeeld gegeven de veranderende zorgvraag (bijvoorbeeld andere groepsgrootte
of vorm van intensive beveiliging in plaats van hekken) gewenste aanpassingen aan
de gebouwen achterwege gebleven. Daarom hebben deze instellingen een hogere vergoeding
nodig dan zij nu ontvangen willen zij in staat kunnen blijven een goed aanbod te leveren.
Deze subsidieregeling is er zoals gezegd op gericht dat na afloop van de subsidieperiode
de financiering van de huisvestingslasten overdraagbaar is naar gemeenten. De verwachting
is dat gedurende deze periode de kostenniveaus van de instellingen naar elkaar toegroeien
waardoor gemeenten de instelling een vaste vergoeding voor gesloten jeugdhulp kunnen
verstrekken waaruit de instellingen alle kosten die zij maken kunnen financieren.
Bedrag van de NHC
Coresta heeft in opdracht van VWS een NHC gesloten jeugdhulp opgesteld.1 Daarbij heeft Coresta de volgende uitgangspunten gehanteerd, waarbij voor de onderstaande
toelichting voor de berekening van het bedrag is uitgegaan van het prijspeil 2015:
-
• Het bedrag van € 16.001,– per plaats per jaar is opgebouwd uit een component ter dekking
van de kapitaallasten (aanvangsinvestering en renovatie) en een component ter dekking
van de jaarlijkse instandhouding van gebouwen en terreinvoorzieningen. De component
voor de kapitaallasten bedraagt € 14.187,– per plaats per jaar. De component ter dekking
van de jaarlijkse instandhouding bedraagt € 1.814,– per plaats per jaar.
-
• De NHC is berekend op basis van een gemiddelde normoppervlakte van 96 m2 bvo per plaats en een norminvestering van € 258.055,– per plaats (inclusief grond).
Er is gekozen voor één NHC bedrag, dat wil zeggen dat de NHC niet afhankelijk is van
de omvang van een instelling.
-
• De NHC geldt ter dekking van achtereenvolgens:
-
○ Verblijfsruimten
-
○ Ruimten voor dagbesteding en recreatie
-
○ Ruimten voor behandeling
-
○ Separeer- en afzonderingskamers
-
○ Ondersteunende diensten (o.a. centraal kantoor)
-
• Onderwijsruimten maken géén onderdeel uit van de NHC vergoeding.
-
• In deze NHC is niet opgenomen: een vergoeding ter dekking van de exploitatielasten
van het gebouw, zoals klein / dagelijks onderhoud, energielasten of gemeentelijke
heffingen.
-
• In de NHC is rekening gehouden met een leegstandspercentage van 10%.
De NHC kan worden geïndexeerd in verband met de ontwikkeling van het prijspeil. In
het aanvraagformulier staat dan het geïndexeerde bedrag.
Voor de berekening van de NHC is aangesloten bij berekeningen voor een NHC in andere
sectoren, zoals de langdurige zorg. Het uiteindelijke bedrag is vergelijkbaar met
de zorgzwaartepakketten licht verstandelijke gehandicaptenzorg (LVG) 4 en 5 (en toereikend)
voor de kosten van instellingen voor gesloten jeugdhulp.
In 2018 vindt een tussentijdse evaluatie plaats om te bezien of het realistisch en
haalbaar is om in vijf jaar de verschillen tussen de huisvestingslasten van de instellingen
zodanig te normaliseren dat de overdracht van de financiering vanaf 2021 aan gemeenten
kan plaatsvinden.
Financiële gevolgen
Het voor deze regeling beschikbare budget bedraagt jaarlijks € 18,7 mln.
VWS en VNG hebben in mei 2014 afgesproken dat deze middelen pas toegevoegd worden
aan het macrobudget jeugdhulp (Gemeentefonds) als de NHC ingevoerd is. Dat is voorzien
vanaf 2021. Tot die tijd blijft VWS de huisvestingslasten bekostigen.
Regeldruk
De regeldruk voor de instellingen die een subsidieaanvraag indienen is zo laag mogelijk
gehouden: per capaciteitsplaats ontvangt de organisatie een bedrag dat deels bestaat
uit het bedrag van de NHC en deels uit het bedrag dat de organisatie in de voorafgaande
jaren ontving. Op basis van het schema dat als bijlage bij deze regeling gehecht is
kunnen instellingen eenvoudig zelf het subsidiebedrag uitrekenen.
Om het proces van de aanvragen nog te vergemakkelijken zal gebruik worden gemaakt
van een vastgesteld aanvraagformulier waarop het bedrag staat vermeld dat de organisatie
maximaal per plaats van de accommodatie kan aanvragen. De instelling dient alleen
het aantal beschikbare plaatsen in te vullen. Daarbij is de veronderstelling dat de
instellingen ook voor de normale bedrijfsvoering van hun organisatie bezettingscijfers
bijhouden. Zij hoeven dat niet alleen te doen voor deze aanvraag.
De regeldruk voor de aanvullende subsidie is hoger. Om in aanmerking te komen voor
deze projectsubsidie is een aanvullende aanvraag nodig. De procedure hiervoor is overeenkomstig
de voor projectsubsidies geldende voorschriften op grond van de Kaderregeling VWS-subsidies
zodat de lasten daarvan vallen binnen wat te doen gebruikelijk is. In hoofdzaak komt
de extra belasting neer op het opstellen van een plan hoe de huisvestingslasten verminderd
kunnen worden. Dat plan moet bij de aanvraag gevoegd worden.
De regeling is zo ingericht dat ook de lasten voor VWS zo laag mogelijk zijn. In vergelijking
met de Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014 vraagt de instelling de subsidie
aan de gehele instelling en niet per accommodatie.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat de begripsbepalingen.
De onderhavige regeling is bedoeld voor instellingen met accommodaties voor gesloten
jeugdhulp waarbij geldt dat zij uitsluitend openstaat voor accommodaties die op 1 januari
2015 geregistreerd stonden als gesloten accommodatie.
(Staatscourant nr. 36926; 22 december 2014) Het zijn namelijk die instellingen die worden geconfronteerd met de veranderingen
die de transitie naar de gemeenten voor hen met zich meebrengen. De overstap van een
gesubsidieerd stelsel naar een systeem van contractering stelt vooral deze specifieke
instellingen voor problemen. Daarmee is bereikt dat de werkingssfeer van de regeling
zich beperkt tot de thans bestaande, geregistreerde accommodaties. Hoewel wellicht
niet aannemelijk is dat zich nieuwe toetreders zullen aandienen op het terrein van
gesloten jeugdhulp maakt artikel 1 duidelijk dat de regeling zich niet op deze toetreders
richt. Zij worden immers niet gesteld voor de problemen van een overgang.
Voor wat betreft de onder b, d en g genoemde begrippen geldt dat dit de gangbare definities
zijn die werden gehanteerd in het stelsel voorafgaand aan de transitie.
In onderdeel c is het begrip capaciteitsbezetting gedefinieerd. De bezetting is medebepalend
voor de hoogte van de subsidie. Subsidieaanvragen worden voorafgaand aan het jaar
waarop de subsidie betrekking heeft ingediend. Op dat moment zijn de gegevens over
de daadwerkelijke bezetting aanwezig van het daaraan voorafgaande jaar. Om die reden
wordt voor de capaciteitsbezetting uitgegaan van de bezetting in het jaar t min twee.
Artikel 2
Artikel 2 legt vast dat op de subsidieverstrekkingen op grond van deze regeling de
bepalingen van de Kaderregeling VWS-subsidies van toepassing zijn. Dit betekent het
volgende. De subsidie ingevolge artikel 3 valt aan te merken als een instellingssubsidie.
Het regiem voor de instellingssubsidies uit de Kaderregeling is dan van toepassing
op deze subsidieverstrekking. In artikel 8 van de Kaderregeling zijn de mogelijke
subsidiearrangementen benoemd. Voor de subsidie op basis van artikel 3 geldt dat voor
de hoogte van de capaciteit van de accommodatie bepalend is. Dit betekent dan het
arrangement, bedoeld in onderdeel b, van artikel 8 van toepassing is.
De subsidie bedoeld in artikel 5, is een projectsubsidie. Naar het zich laat aanzien
is hierop het arrangement bedoeld in artikel 8, onder e, van genoemde regeling van
toepassing.
Artikel 15 van de Kaderwetregeling VWS-subsidies schrijft voor dat voor de aanvraag
een door de Minister vastgesteld formulier wordt gebruikt. Het is de bedoeling dat
de organisatie een formulier ontvangt van de minister waarop het bedrag staat vermeld
dat de instelling maximaal per plaats van de accommodatie kan aanvragen. Daarmee wordt
beoogd dat de organisaties voor 2016 weten welk bedrag zij maximaal toegekend kunnen
krijgen voor huisvestingslasten in de periode 2016-2020. Zij kunnen zich daardoor
tijdig voorbereiden op de situatie vanaf 2021 waarin de gemeenten ook financieel verantwoordelijk
worden voor de huisvestingslasten van gesloten jeugdhulp.
De mogelijkheid bestaat dat gedurende de looptijd van de regeling de behoefte van
gemeenten aan capaciteit van een accommodatie afneemt. De minister zal dan in overleg
treden met de betreffende instelling of dat gevolgen heeft voor de huisvestingslasten.
Er bestaat dan de mogelijkheid de subsidie aan te passen. Op het aanvraagformulier
moeten de instellingen daarom ook informatie verstrekken over de bezette capaciteit
zoals omschreven in artikel 1.
Artikelen 3 en 4
Artikel 3 bevat de grondslag voor subsidieverstrekking aan de organisaties in de kosten
van huisvestingslasten. In het algemeen gedeelte van deze toelichting zijn de beweegredenen
voor het verstrekken van deze subsidie uiteengezet. De regeling is tijdelijk en beperkt
tot een periode van vijf jaar. De bedoeling is dat gedurende deze (overgangs)termijn
de organisaties toegroeien naar een situatie waarin zij de overstap kunnen maken voor
volledige contractering door gemeenten en waarin condities van een gelijk speelveld
aanvaardbaar op orde zijn.
De bedoeling is om te komen tot een systeem waarbij voor elke organisatie eenzelfde
vergoeding voor de huisvestingslasten toereikend is. Dit is het bedrag van de NHC.
Artikel 4 verwijst naar de Subsidieregeling huisvestingslasten gesloten jeugdhulp
2015. De instellingen moeten bij hun aanvraag de capaciteitsreductie zoals opgenomen
in bijlage 1 van de Subsidieregeling sanering leegstand gesloten jeugdhulp betrekken.
De hoogte van de subsidie wordt in de eerste plaats bepaald aan de hand van de beschikbare
capaciteit, waarbij wordt uitgegaan van voltijdsplaatsen. Omdat de werkelijke kosten
van huisvesting thans erg uiteenlopen is gekozen voor het geleidelijk invoeren van
normbedrag. De subsidie is daartoe opgebouwd uit twee componenten: een deel van de
subsidie wordt berekend en vastgesteld op een bedrag dat de organisatie zou hebben
toegekend gekregen onder de voorafgaande aan de transitie vigerende regeling voor
huisvestingslasten en een deel dat een percentage is van de NHC. De verhouding van
beide delen verandert per jaar en verloopt volgens het schema dat in de bijlage is
opgenomen.
Daarnaast speelt de bezettingsgraad een rol bij de toekenning van de subsidie. De
subsidie ingevolge deze regeling wordt weliswaar verleend voor het in stand houden
van een bepaalde capaciteit, maar de huidige omvang van de capaciteit is echter geen
statische situatie. Sterker, in de op 14 april 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden
rapport Ruimte voor de Jeugd (31 839, nr. 465, blg. 497136) staat de ambitie om uiterlijk in 2018 ten opzichte van de bestaande
situatie de klinische capaciteit, waaronder de capaciteit voor gesloten jeugdhulp
met 30% te laten krimpen. De uitvoering van deze ambitie zal gevolgen hebben voor
de huidige capaciteit. Ten opzichte van andere aanbieders die hiermee te maken krijgen
zou het niet rechtvaardig zijn als de aanbieders voor gesloten jeugdhulp de garantie
zouden krijgen dat vijf jaar lang beschikbare, maar niet gebruikte capaciteit gefinancierd
wordt. Daarom moeten de instellingen in het aanvraag formulier voor het jaar t vermelden
wat de in jaar t-2 de bezette capaciteit is geweest. Met deze mogelijkheid tot aanpassing
wordt recht gedaan aan de ambitie uit Ruimte voor de Jeugd.
Het voorgaande betekent dat indien de bezette capaciteit in het jaar t-2 minder is
dan 90%, de berekening plaatsvindt aan de hand van de bezette capaciteitsplaatsen. Voor de berekening wordt dan uitgegaan van het percentage van
de bezetting vermeerderd met 10. Zoals onder artikel 1 is toegelicht wordt voor de
berekening uitgegaan van de daadwerkelijke bezetting uit het jaar t min twee.
Deze berekening sluit aan bij het leegstandspercentage van 10% dat VWS tot 2015 hanteerde
bij de vaststelling van de subsidies aan instellingen voor gesloten jeugdhulp op basis
van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014. Instellingen moeten
te allen tijde voldoende capaciteit beschikbaar hebben om een rechterlijke machtiging
gesloten jeugdhuis uit te kunnen voeren.
Onderstaande (fictieve) rekenvoorbeelden mogen dit verhelderen.
Een instelling met een capaciteit van 200 plaatsen vraagt subsidie aan op grond van
deze regeling voor de huisvestingslasten in 2017 (t). Het verleende bedrag voor 2015
was per plaats € 17.000. Voor 2015 heeft de instelling totaal (€ 17.000*200)= € 3,4
mln. ontvangen
In 2017 geldt dat het totaal van de subsidie wordt berekend door 40% te baseren op
de NHC en 60% op basis van het verleende bedrag 2015.
Stel dat de bezettingsgraad in 2015 (t-2) 97% was; dan kan de instelling in dat geval
voor 100% en dus voor 200 plaatsen een aanvraag doen. De som is dan:
Deel o.b.v. 2015 (60%): 0.6*200*17.000
|
€ 2.040.000
|
Deel o.b.v. NHC (40%): 0.4*200*16.001
|
€ 1.280.000
|
Totaal
|
€ 3.320.000
|
Stel dat de bezettingsgraad in 2015 (t-2) 80% was; dan kan instelling voor een bezetting
van 90% en dus voor 180 (160+ 20) plaatsen een aanvraag doen.
De som is dan:
Deel o.b.v. 2015 (60%): 0.6*180*17.000
|
€ 1.836.000
|
Deel o.b.v. NHC (40%): 0.4*180*16.001
|
€ 1.152.072
|
Totaal
|
€ 2.988.072
|
Artikel 5
Oogmerk van deze regeling de daadwerkelijke huisvestingslasten zoveel mogelijk op
één lijn te brengen. Dat vraagt een structurele oplossing voor de instellingen waarvan
de huisvestingslasten hoger dan zijn de vergoeding op basis van de NHC gesloten jeugdhulp.
Artikel 5 voorziet daarvoor in de verstrekking van een projectsubsidie voor activiteiten
en inspanningen van de instelling om de betreffende huisvestingslasten structureel
terug te brengen. Uiteraard is deze subsidie slechts beschikbaar voor die organisaties
waarvan de huisvestingslasten hoger zijn dan het bedrag van de NHC. In opdracht van
VWS heeft Coresta in vervolg op hun rapport uit 2013 over de hoogte van de NHC gesloten
jeugdhulp (zie Toelichting Algemeen) in 2015 een impactanalyse uitgevoerd over gevolgen
van de invoering voor de instellingen. Daaruit is gebleken voor welke organisaties
het bedrag van de NHC ontoereikend is voor de huidige huisvestingslasten en wat de
aard en omvang is van de problemen op dit punt. De instellingen kunnen een projectsubsidie
aanvragen voor activiteiten die structureel bijdragen aan het wegnemen van de oorzaken
van de hogere huisvestingslasten. Bij activiteiten die ingevolge dit artikel subsidiabel
kunnen zijn, zij gedacht aan afstoten van een (gedeelte van een) accommodatie, herzien
van de huurverplichting of compensatie.
De minister kan advies vragen over de beoordeling van de aanvraag voor een projectsubsidie
aan een onafhankelijk deskundige.
Artikel 6
Specifiek voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de in artikel
3 bedoelde subsidie een opgave van de bezettingsgraad noodzakelijk Artikel 6 regelt
de verplichting deze bij de aanvraag te overleggen. De opgave dient daarbij tevens
vergezeld te zijn van een assurancerapport.
Artikel 7
Artikel 7 bevat nog enige aanvullingen op de het regiem van de vaststelling van de
subsidie. Bij de vaststelling van de subsidie wordt (onder andere) beoordeeld of de
activiteiten waarvoor de subsidie is verleend ook daadwerkelijk zijn verricht. In
concreto houdt dat in dat alleen mutaties in de loop van het subsidiejaar in het aantal
beschikbare plaatsen dat in de aanvraag vermeld staat, van belang is voor de vaststelling.
Voor alle duidelijkheid, het gaat in dat geval om plaatsen die niet beschikbaar zijn,
bijvoorbeeld als gevolg van sanering. Het gaat hier niet om de feitelijke bezetting
van beschikbare plaatsen. Voor de vaststelling van de subsidie is het bezettingspercentage
van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft niet van belang. Als er geen mutaties
hebben plaatsgevonden is de vaststelling van de subsidie overeenkomstig de verlening.
Artikel 8
Artikel 8 bevat een overgangsbepaling voor het jaar 2016. Deze houdt in dat voor de
subsidie voor 2016 van het vijfde lid van artikel 4 buiten toepassing wordt gelaten.
Dit betekent dat voor dat jaar de bezettingsgraad nog niet bepalend is voor de hoogte
van de subsidie. De bezettinggraad voor 2016 zou via t-2 berekend worden over 2014.
In dat jaar bestond nog een overcapaciteit. Dit zou voor een aantal instellingen een
onevenredig laag bezettingspercentage opleveren en voor deze instellingen een te rigoureuze
verlaging van de subsidie tot gevolg hebben. Ook is 2014 het jaar waarin halverwege
het jaar de twee rijksinstellingen overgegaan zijn in particuliere handen. Om die
reden is gekozen om de omvang van de bezetting voor 2016 buiten de berekening te houden.
De overcapaciteit is met toepassing van de Subsidieregeling sanering leegstand gesloten
jeugdhulp met ingang van 2015 teruggebracht zodat voor de daarop volgende jaren dit
probleem zicht niet voordoet.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn