Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 2015, kenmerk 841612-141698-J, houdende regels voor het subsidiëren van huisvestingslasten van aanbieders van gesloten jeugdhulp voor de periode 2016 tot en met 2020 (Subsidieregeling huisvestingslasten gesloten jeugdhulp)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. accommodatie:

gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet die op 1 januari 2015 overeenkomstig artikel 6.2.1 van de Jeugdwet in een openbaar register is opgenomen;

b. capaciteit:

vermogen tot het verlenen van gesloten jeugdhulp in een accommodatie, uitgedrukt in aantal voltijdsplaatsen op jaarbasis;

c. capaciteitsbezetting:

bezette capaciteit van het jaar t-2;

d. gesloten jeugdhulp:

gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet;

e. minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

f. normatieve huisvestingscomponent:

vast bedrag van € 16.001 per capaciteitsplaats ten behoeve van de huisvestingslasten;

g. organisatie:

aanbieder van gesloten jeugdhulp in een accommodatie.

Artikel 2

De Kaderregeling VWS-subsidies is van toepassing op de verstrekking van subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 3

  • 1. De minister kan aan een organisatie jaarlijks ten behoeve van het bieden van gesloten jeugdhulp een subsidie verlenen voor de huisvestingslasten van de accommodaties die de organisatie in stand houdt.

  • 2. De subsidie wordt verstrekt voor de jaren 2016 tot en met 2020.

Artikel 4

  • 1. De subsidie bedraagt per capaciteitsplaats een percentage van het bedrag van de normatieve huisvestingscomponent vermeerderd met een percentage van het bedrag dat omgerekend naar capaciteitsplaats is toegekend op grond van de Subsidieregeling huisvestingslasten gesloten jeugdhulp 2015.

  • 2. De berekening van de subsidie verloopt voor de jaren 2016 tot en met 2020 overeenkomstig het in de bijlage opgenomen schema.

  • 3. De minister kan het bedrag van de subsidie bijstellen rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil.

  • 4. Indien het bedrag van de subsidie met toepassing van het derde lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

  • 5. Indien de capaciteitsbezetting van een accommodatie lager is dan 90%, bedraagt de subsidie een percentage van het overeenkomstig het eerste lid bepaalde de subsidiebedrag. Dit percentage komt overeen met het percentage van de bezettingsgraad vermeerderd met 10.

Artikel 5

De minister kan tevens aan een organisatie waarvan de huisvestingslasten meer bedragen dan de normatieve huisvestingscomponent per capaciteitsplaats een projectsubsidie verstrekken voor activiteiten die bijdragen aan de reductie van de huisvestingslasten.

Artikel 6

  • 1. De aanvraag tot verlening van een subsidie, als bedoeld in artikel 3, heeft betrekking op het totaal van de accommodaties die een organisatie exploiteert.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van een opgave van de capaciteitsbezetting. Deze opgave gaat vergezeld van een assurancerapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig een door de minister vastgesteld modelassurancerapport met inachtneming van een door de minister vastgesteld accountantsprotocol.

Artikel 7

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie, als bedoeld in artikel 3, bevat een opgave van de beschikbare capaciteitsplaatsen van de accommodatie waarvoor subsidie is verleend.

  • 2. De minister kan de subsidie op een lager bedrag vaststellen indien het aantal beschikbare capaciteitsplaatsen lager is dan waarvoor subsidie is verleend.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling heeft betrekking op het totaal van de accommodaties die een organisatie exploiteert.

Artikel 8

Voor de berekening van een subsidie, als bedoeld in artikel 3, blijft voor 2016 het vijfde lid van artikel 4 buiten toepassing.

Artikel 9

In afwijking van artikel 17 van de Kaderregeling wordt de aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 3 ten behoeve van het 2016 ontvangen voor 1 december 2015.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling huisvestingslasten gesloten jeugdhulp.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

BIJLAGE SCHEMA INVOERING NORMATIEVE HUISVESTINGSCOMPONENT (NHC)

Jaar

NHC

Subsidiebedrag 2015

2016

20%

80%

2017

40%

60%

2018

60%

40%

2019

80%

20%

2020

100%

0%

TOELICHTING

I. Algemeen

Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden. Vanaf dat moment behoort het bieden van jeugdhulp tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid van alle jeugdhulp is daarmee overgeheveld naar de gemeenten.

Voor één categorie kosten van één type jeugdhulporganisaties is een uitzondering gemaakt. Dit betreft de instellingen voor gesloten jeugdhulp. Gesloten jeugdhulp is de vorm van jeugdhulp die jeugdigen krijgen op basis van een machtiging van de kinderrechter om te voorkomen dat zij zich aan de noodzakelijke hulp onttrekken of onttrokken worden. Verblijf is noodzakelijk voor de behandeling. Deze organisaties ontvingen tot aan het moment van de transitie subsidie van het rijk op basis van de Subsidieregeling gesloten jeugdzorg. Die subsidie was bestemd voor de exploitatie en de huisvestingslasten van de instellingen. Deze subsidie voorzag in de vergoeding van de werkelijke kosten van huisvesting. De vergoeding liep uiteen van € 0 tot € 20 000 per capaciteitsplaats. Omdat de huisvestingslasten sterk per organisatie sterk verschillen vraagt de overdracht van deze specifieke organisaties aan gemeenten om een speciale aanpak. Het uiteenlopen van deze kosten stelt die organisaties namelijk voor de onmogelijkheid om op een gelijk speelveld te opereren. Instellingen met lage huisvestingslasten zullen immers voor de contractering met gemeenten een betere uitgangspositie hebben die mogelijk ten koste gaat van de organisaties met de hoge(re) huisvestingslasten. Deze omstandigheid vormde een beletsel om deze organisaties zonder meer over te dragen aan de gemeenten.

De onderhavige regeling voorziet voor een periode van vijf jaar nog in de subsidiëring van de huisvestingslasten van deze organisaties en strekt ertoe de huisvestingslasten gedurende die periode zodanig te normaliseren dat daarna de overdracht van de volledige financiële verantwoordelijkheid van ook deze organisaties naar gemeenten verantwoord is te achten. Dat betekent niet dat er dan geen kostenverschillen meer zijn tussen de instellingen, maar wel dat er een gelijk speelveld is ontstaan, voor wat betreft de huisvestingslasten, voor de inkoop door gemeenten van deze vorm van jeugdhulp.

Inhoud van de regeling – invoering van een normatieve huisvestingscomponent

Het terugbrengen van de verschillen in huisvestingslasten is dus voorwaarde voor een verantwoorde overdracht aan gemeenten. VNG en VWS hebben daarom afgesproken dat gedurende een aantal jaren VWS de huisvestingslasten van accommodaties voor gesloten jeugdhulp blijft subsidiëren. In die periode moet er naar worden toegewerkt dat de instellingen dezelfde vergoeding voor huisvestingslasten ontvangen. De onderhavige regeling voorziet daartoe in de introductie van een zogeheten normatieve huisvestingscomponent (NHC). Dit is een vaste genormeerde vergoeding voor de huisvestingslasten. Invoering van de NHC houdt in dat in plaats van subsidiëring op basis van de werkelijke kosten van huisvesting de organisaties per plaats eenzelfde normbedrag ontvangen.

De regeling is het vervolg op de Subsidieregeling huisvesting gesloten jeugdhulp 2015. Die regeling gold als een voorziening in het overgangsjaar 2015. In de toelichting op die regeling werd reeds aangekondigd dat voor de daarop volgende jaren een regeling getroffen zou worden voor de huisvestingslasten waarin op basis van een zogeheten normatieve huisvestingscomponent (NHC) subsidies aan de instellingen voor gesloten jeugdhulp kunnen worden verstrekt.

Invoering van de NHC verloopt langs de weg van de geleidelijkheid. De regeling voorziet in een fasegewijze toepassing van de NHC waarbij de subsidiëring deels nog gebaseerd is op het verleende bedrag voor 2015 en deels genormeerd wordt. Pas aan het eind van de subsidieperiode ontvangen alle organisaties voor hun huisvestingslasten eenzelfde bedrag per capaciteitsplaats.

De subsidieperiode van vijf jaar kan beschouwd worden als een overgangsperiode. Door een geleidelijke invoering van de NHC kunnen organisaties zich, naar verwachting, in die periode instellen op- en zich richten naar de volledige overgang van de financiële verantwoordelijkheid van deze vorm van jeugdhulp naar gemeenten.

Een aantal organisaties heeft nu hogere huisvestingslasten dan het bedrag van de NHC. Voor deze instellingen is het niet mogelijk zonder aanvullende maatregelen toe te groeien naar het nieuwe, gewenste model. De subsidieregeling voorziet daarom naast de subsidiëring van de reguliere huisvestinglasten in een aanvullende subsidie die bedoeld is voor maatregelen die er aan bijdragen dat de kosten van huisvestingslasten daadwerkelijk teruggebracht worden naar het niveau van de NHC.

Voor de instellingen die nu lage of geen kosten hebben op het punt van huisvesting geldt dat zij de vergoeding kunnen gebruiken voor een reservering voor groot onderhoud en of een verbouwing. Vanaf het moment dat de instellingen door VWS werden gefinancierd hebben zij daarvoor de afgelopen jaren geen reserves kunnen vormen. Daardoor zijn bijvoorbeeld gegeven de veranderende zorgvraag (bijvoorbeeld andere groepsgrootte of vorm van intensive beveiliging in plaats van hekken) gewenste aanpassingen aan de gebouwen achterwege gebleven. Daarom hebben deze instellingen een hogere vergoeding nodig dan zij nu ontvangen willen zij in staat kunnen blijven een goed aanbod te leveren.

Deze subsidieregeling is er zoals gezegd op gericht dat na afloop van de subsidieperiode de financiering van de huisvestingslasten overdraagbaar is naar gemeenten. De verwachting is dat gedurende deze periode de kostenniveaus van de instellingen naar elkaar toegroeien waardoor gemeenten de instelling een vaste vergoeding voor gesloten jeugdhulp kunnen verstrekken waaruit de instellingen alle kosten die zij maken kunnen financieren.

Bedrag van de NHC

Coresta heeft in opdracht van VWS een NHC gesloten jeugdhulp opgesteld.1 Daarbij heeft Coresta de volgende uitgangspunten gehanteerd, waarbij voor de onderstaande toelichting voor de berekening van het bedrag is uitgegaan van het prijspeil 2015:

  • Het bedrag van € 16.001,– per plaats per jaar is opgebouwd uit een component ter dekking van de kapitaallasten (aanvangsinvestering en renovatie) en een component ter dekking van de jaarlijkse instandhouding van gebouwen en terreinvoorzieningen. De component voor de kapitaallasten bedraagt € 14.187,– per plaats per jaar. De component ter dekking van de jaarlijkse instandhouding bedraagt € 1.814,– per plaats per jaar.

  • De NHC is berekend op basis van een gemiddelde normoppervlakte van 96 m2 bvo per plaats en een norminvestering van € 258.055,– per plaats (inclusief grond). Er is gekozen voor één NHC bedrag, dat wil zeggen dat de NHC niet afhankelijk is van de omvang van een instelling.

  • De NHC geldt ter dekking van achtereenvolgens:

    • Verblijfsruimten

    • Ruimten voor dagbesteding en recreatie

    • Ruimten voor behandeling

    • Separeer- en afzonderingskamers

    • Ondersteunende diensten (o.a. centraal kantoor)

  • Onderwijsruimten maken géén onderdeel uit van de NHC vergoeding.

  • In deze NHC is niet opgenomen: een vergoeding ter dekking van de exploitatielasten van het gebouw, zoals klein / dagelijks onderhoud, energielasten of gemeentelijke heffingen.

  • In de NHC is rekening gehouden met een leegstandspercentage van 10%.

De NHC kan worden geïndexeerd in verband met de ontwikkeling van het prijspeil. In het aanvraagformulier staat dan het geïndexeerde bedrag.

Voor de berekening van de NHC is aangesloten bij berekeningen voor een NHC in andere sectoren, zoals de langdurige zorg. Het uiteindelijke bedrag is vergelijkbaar met de zorgzwaartepakketten licht verstandelijke gehandicaptenzorg (LVG) 4 en 5 (en toereikend) voor de kosten van instellingen voor gesloten jeugdhulp.

In 2018 vindt een tussentijdse evaluatie plaats om te bezien of het realistisch en haalbaar is om in vijf jaar de verschillen tussen de huisvestingslasten van de instellingen zodanig te normaliseren dat de overdracht van de financiering vanaf 2021 aan gemeenten kan plaatsvinden.

Financiële gevolgen

Het voor deze regeling beschikbare budget bedraagt jaarlijks € 18,7 mln.

VWS en VNG hebben in mei 2014 afgesproken dat deze middelen pas toegevoegd worden aan het macrobudget jeugdhulp (Gemeentefonds) als de NHC ingevoerd is. Dat is voorzien vanaf 2021. Tot die tijd blijft VWS de huisvestingslasten bekostigen.

Regeldruk

De regeldruk voor de instellingen die een subsidieaanvraag indienen is zo laag mogelijk gehouden: per capaciteitsplaats ontvangt de organisatie een bedrag dat deels bestaat uit het bedrag van de NHC en deels uit het bedrag dat de organisatie in de voorafgaande jaren ontving. Op basis van het schema dat als bijlage bij deze regeling gehecht is kunnen instellingen eenvoudig zelf het subsidiebedrag uitrekenen.

Om het proces van de aanvragen nog te vergemakkelijken zal gebruik worden gemaakt van een vastgesteld aanvraagformulier waarop het bedrag staat vermeld dat de organisatie maximaal per plaats van de accommodatie kan aanvragen. De instelling dient alleen het aantal beschikbare plaatsen in te vullen. Daarbij is de veronderstelling dat de instellingen ook voor de normale bedrijfsvoering van hun organisatie bezettingscijfers bijhouden. Zij hoeven dat niet alleen te doen voor deze aanvraag.

De regeldruk voor de aanvullende subsidie is hoger. Om in aanmerking te komen voor deze projectsubsidie is een aanvullende aanvraag nodig. De procedure hiervoor is overeenkomstig de voor projectsubsidies geldende voorschriften op grond van de Kaderregeling VWS-subsidies zodat de lasten daarvan vallen binnen wat te doen gebruikelijk is. In hoofdzaak komt de extra belasting neer op het opstellen van een plan hoe de huisvestingslasten verminderd kunnen worden. Dat plan moet bij de aanvraag gevoegd worden.

De regeling is zo ingericht dat ook de lasten voor VWS zo laag mogelijk zijn. In vergelijking met de Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014 vraagt de instelling de subsidie aan de gehele instelling en niet per accommodatie.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 bevat de begripsbepalingen.

De onderhavige regeling is bedoeld voor instellingen met accommodaties voor gesloten jeugdhulp waarbij geldt dat zij uitsluitend openstaat voor accommodaties die op 1 januari 2015 geregistreerd stonden als gesloten accommodatie.

(Staatscourant nr. 36926; 22 december 2014) Het zijn namelijk die instellingen die worden geconfronteerd met de veranderingen die de transitie naar de gemeenten voor hen met zich meebrengen. De overstap van een gesubsidieerd stelsel naar een systeem van contractering stelt vooral deze specifieke instellingen voor problemen. Daarmee is bereikt dat de werkingssfeer van de regeling zich beperkt tot de thans bestaande, geregistreerde accommodaties. Hoewel wellicht niet aannemelijk is dat zich nieuwe toetreders zullen aandienen op het terrein van gesloten jeugdhulp maakt artikel 1 duidelijk dat de regeling zich niet op deze toetreders richt. Zij worden immers niet gesteld voor de problemen van een overgang.

Voor wat betreft de onder b, d en g genoemde begrippen geldt dat dit de gangbare definities zijn die werden gehanteerd in het stelsel voorafgaand aan de transitie.

In onderdeel c is het begrip capaciteitsbezetting gedefinieerd. De bezetting is medebepalend voor de hoogte van de subsidie. Subsidieaanvragen worden voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft ingediend. Op dat moment zijn de gegevens over de daadwerkelijke bezetting aanwezig van het daaraan voorafgaande jaar. Om die reden wordt voor de capaciteitsbezetting uitgegaan van de bezetting in het jaar t min twee.

Artikel 2

Artikel 2 legt vast dat op de subsidieverstrekkingen op grond van deze regeling de bepalingen van de Kaderregeling VWS-subsidies van toepassing zijn. Dit betekent het volgende. De subsidie ingevolge artikel 3 valt aan te merken als een instellingssubsidie. Het regiem voor de instellingssubsidies uit de Kaderregeling is dan van toepassing op deze subsidieverstrekking. In artikel 8 van de Kaderregeling zijn de mogelijke subsidiearrangementen benoemd. Voor de subsidie op basis van artikel 3 geldt dat voor de hoogte van de capaciteit van de accommodatie bepalend is. Dit betekent dan het arrangement, bedoeld in onderdeel b, van artikel 8 van toepassing is.

De subsidie bedoeld in artikel 5, is een projectsubsidie. Naar het zich laat aanzien is hierop het arrangement bedoeld in artikel 8, onder e, van genoemde regeling van toepassing.

Artikel 15 van de Kaderwetregeling VWS-subsidies schrijft voor dat voor de aanvraag een door de Minister vastgesteld formulier wordt gebruikt. Het is de bedoeling dat de organisatie een formulier ontvangt van de minister waarop het bedrag staat vermeld dat de instelling maximaal per plaats van de accommodatie kan aanvragen. Daarmee wordt beoogd dat de organisaties voor 2016 weten welk bedrag zij maximaal toegekend kunnen krijgen voor huisvestingslasten in de periode 2016-2020. Zij kunnen zich daardoor tijdig voorbereiden op de situatie vanaf 2021 waarin de gemeenten ook financieel verantwoordelijk worden voor de huisvestingslasten van gesloten jeugdhulp.

De mogelijkheid bestaat dat gedurende de looptijd van de regeling de behoefte van gemeenten aan capaciteit van een accommodatie afneemt. De minister zal dan in overleg treden met de betreffende instelling of dat gevolgen heeft voor de huisvestingslasten. Er bestaat dan de mogelijkheid de subsidie aan te passen. Op het aanvraagformulier moeten de instellingen daarom ook informatie verstrekken over de bezette capaciteit zoals omschreven in artikel 1.

Artikelen 3 en 4

Artikel 3 bevat de grondslag voor subsidieverstrekking aan de organisaties in de kosten van huisvestingslasten. In het algemeen gedeelte van deze toelichting zijn de beweegredenen voor het verstrekken van deze subsidie uiteengezet. De regeling is tijdelijk en beperkt tot een periode van vijf jaar. De bedoeling is dat gedurende deze (overgangs)termijn de organisaties toegroeien naar een situatie waarin zij de overstap kunnen maken voor volledige contractering door gemeenten en waarin condities van een gelijk speelveld aanvaardbaar op orde zijn.

De bedoeling is om te komen tot een systeem waarbij voor elke organisatie eenzelfde vergoeding voor de huisvestingslasten toereikend is. Dit is het bedrag van de NHC.

Artikel 4 verwijst naar de Subsidieregeling huisvestingslasten gesloten jeugdhulp 2015. De instellingen moeten bij hun aanvraag de capaciteitsreductie zoals opgenomen in bijlage 1 van de Subsidieregeling sanering leegstand gesloten jeugdhulp betrekken.

De hoogte van de subsidie wordt in de eerste plaats bepaald aan de hand van de beschikbare capaciteit, waarbij wordt uitgegaan van voltijdsplaatsen. Omdat de werkelijke kosten van huisvesting thans erg uiteenlopen is gekozen voor het geleidelijk invoeren van normbedrag. De subsidie is daartoe opgebouwd uit twee componenten: een deel van de subsidie wordt berekend en vastgesteld op een bedrag dat de organisatie zou hebben toegekend gekregen onder de voorafgaande aan de transitie vigerende regeling voor huisvestingslasten en een deel dat een percentage is van de NHC. De verhouding van beide delen verandert per jaar en verloopt volgens het schema dat in de bijlage is opgenomen.

Daarnaast speelt de bezettingsgraad een rol bij de toekenning van de subsidie. De subsidie ingevolge deze regeling wordt weliswaar verleend voor het in stand houden van een bepaalde capaciteit, maar de huidige omvang van de capaciteit is echter geen statische situatie. Sterker, in de op 14 april 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden rapport Ruimte voor de Jeugd (31 839, nr. 465, blg. 497136) staat de ambitie om uiterlijk in 2018 ten opzichte van de bestaande situatie de klinische capaciteit, waaronder de capaciteit voor gesloten jeugdhulp met 30% te laten krimpen. De uitvoering van deze ambitie zal gevolgen hebben voor de huidige capaciteit. Ten opzichte van andere aanbieders die hiermee te maken krijgen zou het niet rechtvaardig zijn als de aanbieders voor gesloten jeugdhulp de garantie zouden krijgen dat vijf jaar lang beschikbare, maar niet gebruikte capaciteit gefinancierd wordt. Daarom moeten de instellingen in het aanvraag formulier voor het jaar t vermelden wat de in jaar t-2 de bezette capaciteit is geweest. Met deze mogelijkheid tot aanpassing wordt recht gedaan aan de ambitie uit Ruimte voor de Jeugd.

Het voorgaande betekent dat indien de bezette capaciteit in het jaar t-2 minder is dan 90%, de berekening plaatsvindt aan de hand van de bezette capaciteitsplaatsen. Voor de berekening wordt dan uitgegaan van het percentage van de bezetting vermeerderd met 10. Zoals onder artikel 1 is toegelicht wordt voor de berekening uitgegaan van de daadwerkelijke bezetting uit het jaar t min twee.

Deze berekening sluit aan bij het leegstandspercentage van 10% dat VWS tot 2015 hanteerde bij de vaststelling van de subsidies aan instellingen voor gesloten jeugdhulp op basis van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014. Instellingen moeten te allen tijde voldoende capaciteit beschikbaar hebben om een rechterlijke machtiging gesloten jeugdhuis uit te kunnen voeren.

Onderstaande (fictieve) rekenvoorbeelden mogen dit verhelderen.

Een instelling met een capaciteit van 200 plaatsen vraagt subsidie aan op grond van deze regeling voor de huisvestingslasten in 2017 (t). Het verleende bedrag voor 2015 was per plaats € 17.000. Voor 2015 heeft de instelling totaal (€ 17.000*200)= € 3,4 mln. ontvangen

In 2017 geldt dat het totaal van de subsidie wordt berekend door 40% te baseren op de NHC en 60% op basis van het verleende bedrag 2015.

Stel dat de bezettingsgraad in 2015 (t-2) 97% was; dan kan de instelling in dat geval voor 100% en dus voor 200 plaatsen een aanvraag doen. De som is dan:

Deel o.b.v. 2015 (60%): 0.6*200*17.000

€ 2.040.000

Deel o.b.v. NHC (40%): 0.4*200*16.001

€ 1.280.000

Totaal

€ 3.320.000

Stel dat de bezettingsgraad in 2015 (t-2) 80% was; dan kan instelling voor een bezetting van 90% en dus voor 180 (160+ 20) plaatsen een aanvraag doen.

De som is dan:

Deel o.b.v. 2015 (60%): 0.6*180*17.000

€ 1.836.000

Deel o.b.v. NHC (40%): 0.4*180*16.001

€ 1.152.072

Totaal

€ 2.988.072

Artikel 5

Oogmerk van deze regeling de daadwerkelijke huisvestingslasten zoveel mogelijk op één lijn te brengen. Dat vraagt een structurele oplossing voor de instellingen waarvan de huisvestingslasten hoger dan zijn de vergoeding op basis van de NHC gesloten jeugdhulp. Artikel 5 voorziet daarvoor in de verstrekking van een projectsubsidie voor activiteiten en inspanningen van de instelling om de betreffende huisvestingslasten structureel terug te brengen. Uiteraard is deze subsidie slechts beschikbaar voor die organisaties waarvan de huisvestingslasten hoger zijn dan het bedrag van de NHC. In opdracht van VWS heeft Coresta in vervolg op hun rapport uit 2013 over de hoogte van de NHC gesloten jeugdhulp (zie Toelichting Algemeen) in 2015 een impactanalyse uitgevoerd over gevolgen van de invoering voor de instellingen. Daaruit is gebleken voor welke organisaties het bedrag van de NHC ontoereikend is voor de huidige huisvestingslasten en wat de aard en omvang is van de problemen op dit punt. De instellingen kunnen een projectsubsidie aanvragen voor activiteiten die structureel bijdragen aan het wegnemen van de oorzaken van de hogere huisvestingslasten. Bij activiteiten die ingevolge dit artikel subsidiabel kunnen zijn, zij gedacht aan afstoten van een (gedeelte van een) accommodatie, herzien van de huurverplichting of compensatie.

De minister kan advies vragen over de beoordeling van de aanvraag voor een projectsubsidie aan een onafhankelijk deskundige.

Artikel 6

Specifiek voor de subsidieverstrekking op grond van deze regeling is voor de in artikel 3 bedoelde subsidie een opgave van de bezettingsgraad noodzakelijk Artikel 6 regelt de verplichting deze bij de aanvraag te overleggen. De opgave dient daarbij tevens vergezeld te zijn van een assurancerapport.

Artikel 7

Artikel 7 bevat nog enige aanvullingen op de het regiem van de vaststelling van de subsidie. Bij de vaststelling van de subsidie wordt (onder andere) beoordeeld of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend ook daadwerkelijk zijn verricht. In concreto houdt dat in dat alleen mutaties in de loop van het subsidiejaar in het aantal beschikbare plaatsen dat in de aanvraag vermeld staat, van belang is voor de vaststelling. Voor alle duidelijkheid, het gaat in dat geval om plaatsen die niet beschikbaar zijn, bijvoorbeeld als gevolg van sanering. Het gaat hier niet om de feitelijke bezetting van beschikbare plaatsen. Voor de vaststelling van de subsidie is het bezettingspercentage van het jaar waarop de subsidie betrekking heeft niet van belang. Als er geen mutaties hebben plaatsgevonden is de vaststelling van de subsidie overeenkomstig de verlening.

Artikel 8

Artikel 8 bevat een overgangsbepaling voor het jaar 2016. Deze houdt in dat voor de subsidie voor 2016 van het vijfde lid van artikel 4 buiten toepassing wordt gelaten. Dit betekent dat voor dat jaar de bezettingsgraad nog niet bepalend is voor de hoogte van de subsidie. De bezettinggraad voor 2016 zou via t-2 berekend worden over 2014. In dat jaar bestond nog een overcapaciteit. Dit zou voor een aantal instellingen een onevenredig laag bezettingspercentage opleveren en voor deze instellingen een te rigoureuze verlaging van de subsidie tot gevolg hebben. Ook is 2014 het jaar waarin halverwege het jaar de twee rijksinstellingen overgegaan zijn in particuliere handen. Om die reden is gekozen om de omvang van de bezetting voor 2016 buiten de berekening te houden.

De overcapaciteit is met toepassing van de Subsidieregeling sanering leegstand gesloten jeugdhulp met ingang van 2015 teruggebracht zodat voor de daarop volgende jaren dit probleem zicht niet voordoet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Coresta rapportage ‘NHC Jeugdzorginstellingen’ d.d. 26 februari 2013 met kenmerk MUB / 127099

Naar boven