Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2014, 32511 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2014, 32511 | Interne regelingen |
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Gelet op artikel 68, eerste lid, van de Politiewet 2012;
Besluit:
De Regeling klachtbehandeling politie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:
een commissie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, eerste volzin;
de commissie, bedoeld in artikel 4, eerste lid;
de commissies, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, eerste volzin, en 4, eerste lid.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt ‘Iedere klachtencommissie’ vervangen door ‘De klachtencommissie’ en wordt ‘in het gebied dat de regionale eenheid bestrijkt’ vervangen door: in het gebied dat die regionale eenheid bestrijkt.
2. In het derde lid wordt ‘de klachtencommissie van die eenheid’ vervangen door: de klachtencommissie voor die eenheid.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Iedere klachtencommissie heeft een voorzitter en ten hoogste twee plaatsvervangend voorzitters. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitters hebben in het bijzonder de taak de onafhankelijkheid van de commissie te bewaken.
2. Het zesde lid vervalt en het tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid worden vernummerd tot zesde tot en met tiende lid.
3. Er worden vier leden ingevoegd, luidende:
2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van de klachtencommissie worden benoemd, herbenoemd en ontslagen door de Minister. De benoeming vindt plaats op basis van een open sollicitatieprocedure.
3. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van een klachtencommissie voor een regionale eenheid vindt plaats op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. De klachtencommissie en de politiechef adviseren de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie over de aanbeveling.
4. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van een klachtencommissie voor de Landelijke eenheid vindt plaats op aanbeveling van het College van de procureurs-generaal. De klachtencommissie en de politiechef adviseren het College van procureurs-generaal over de aanbeveling.
5. Bij de sollicitatie als lid van de klachtencommissie dient een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens te worden overgelegd.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt na ‘Een advies’ ingevoegd: over een klacht.
5. In het zevende lid (nieuw) en tiende lid (nieuw) wordt ‘de commissie’ telkens vervangen door: de klachtencommissie.
D
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De nationale klachtencommissie bestaat uit de voorzitters, bedoeld in artikel 3, tweede lid, eerste volzin.
2. In het derde lid wordt ‘De commissie’ vervangen door ‘De nationale klachtencommissie’ en wordt ‘de commissie’ vervangen door: de nationale klachtencommissie.
3. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid.
4. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘de commissie’ vervangen door: de nationale klachtencommissie.
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt ‘de commissie’ vervangen door: de nationale klachtencommissie.
2. In het vierde lid wordt ‘de commissies’ vervangen door: de klachtencommissies.
3. In het vijfde lid wordt ‘de klachtencommissie’ vervangen door: de klachtencommissies.
4. In het zesde lid wordt ‘De klachtencommissies’ vervangen door: De commissies, bedoeld in artikel 2, eerste lid, eerste volzin,.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. De korpschef voorziet in de bekostiging van de klachtencommissies, waaronder de vergoeding aan de leden overeenkomstig een op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies door de Minister te nemen besluit.
F
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1.In het eerste lid wordt ‘artikel 3, vierde lid, tweede volzin’ vervangen door: artikel 3, achtste lid, tweede volzin.
2. Het derde lid komt als volgt te luiden:
3. In afwijking van artikel 3, tweede lid, tweede volzin, kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden van de klachtencommissie tot 1 juni 2015 worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissie.
3. Na het derde lid wordt twee leden ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van artikel 3, tweede lid, behouden de voor 1 december 2014 benoemde leden die hoedanigheid tot uiterlijk 1 juni 2015.
5. In afwijking van artikel 3, tweede lid, behouden de voor 1 december 2014 aangewezen voorzitters respectievelijk plaatsvervangers die hoedanigheid tot de datum waarop de Minister hen uit die hoedanigheid ontheft, tot uiterlijk 1 juni 2015.
Artikel 2 van de Klachtenregeling Rijksrecherche wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt ‘de Landelijke eenheid politiediensten’ vervangen door: de Landelijke eenheid.
2. In het zesde lid wordt ‘Artikel 3, vijfde lid, van de Regeling klachtenbehandeling politie’ vervangen door: Artikel 3, negende lid, van de Regeling klachtbehandeling politie.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de positie van de korpschef en van de regioburgemeester alsmede enkele andere verbeteringen heeft de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) toegezegd de Regeling klachtbehandeling politie aan te passen in die zin dat de benoeming van de voorzitter van een klachtencommissie door de minister wordt gedaan (Handelingen II 2012/13, nr. 27, item 16, blz. 40). Met de voorliggende wijziging van de Regeling klachtbehandeling politie (hierna: de regeling) wordt deze toezegging nagekomen.
De voorliggende wijziging is ter consultatie voorgelegd aan de regioburgemeesters, aan het College van procureurs-generaal, door tussenkomst van de voorzitter van de nationale klachtencommissie aan de klachtencommissies en aan de politie.
De regioburgemeesters hebben kritiek op de huidige klachtenregeling die zij onvoldoende onafhankelijk vinden vormgegeven, waarbij volgens hen de basis zit in het wettelijke kader, de Politiewet 2012. Zij verzoeken de minister om de Commissie Evaluatie Politiewet 2012 op te dragen dit specifieke punt met voorrang op te laten pakken.
Daarnaast stellen de regioburgemeesters voor de onafhankelijkheid van de klachtencommissies te bevorderen door zowel de leden als de voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) te laten benoemen door de minister op voordracht van het gezag in de betreffende regionale eenheid.
In reactie op het bovenstaande wil ik er op wijzen dat de klachtbehandeling de afgelopen jaren een ontwikkeling heeft doorgemaakt van een formele behandeling naar direct persoonlijk contact en bemiddeling tussen klager en beklaagde. Deze trend van een formele schriftelijke behandeling naar persoonlijk contact en bemiddeling verbetert het contact tussen politie en klager. Dit ondersteunt niet alleen de verbetering van de relatie van burger en politie, maar degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, krijgt ook feedback op zijn gedrag waar hij van leert. Door systematische analyse van de klachten leert ook de politie als geheel van de klachten. De huidige klachtenregeling is dan ook gericht op het herstel van het vertrouwen van de klager in de politie, alsmede op de versterking van het lerend vermogen van de politie en het afleggen van verantwoording door de politie. Door het directe persoonlijke contact tussen de politie en de klager is de behandeling bovendien minder juridisch van aard waardoor de administratieve lasten beperkt blijven.
In de praktijk ziet de klachtenregeling voor een klacht tegen een ambtenaar van politie uit een eenheid, uitgezonderd de politiechef, er als volgt uit. De voorliggende wijziging van de regeling wijzigt daar overigens niets aan.
De klacht komt bij de klachtencoördinator van de eenheid, waar een bepaald incident zich heeft voorgedaan. De klager wordt uitgenodigd door een klachtbehandelaar voor een intakegesprek. Deze legt de klager de procedure uit en bespreekt de klacht inhoudelijk. Geregeld is de burger tevreden met de uitleg die hij krijgt bij het intakegesprek. Indien de burger niet tevreden is en bereid is tot een bemiddelingsgesprek met degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, dan vindt er onder begeleiding van de klachtbehandelaar een bemiddelingsgesprek plaats. Mocht niet naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet zijn gekomen, dan wordt over de klacht het oordeel gevraagd van de politiechef. Op dat moment eindigt de eerste fase en begint de tweede fase. De politiechef vraagt advies aan de klachtencommissie alvorens een oordeel te geven over de klacht. Ook worden op dat moment de betrokken gezagsdragers (burgemeester en de hoofdofficier) in de gelegenheid gesteld over de klacht te adviseren conform artikel 71, zesde lid, van de Politiewet 2012. De klachtencommissie nodigt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft uit voor een hoorzitting. Na ontvangst van het advies van de klachtencommissie stelt de politiechef de klager schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn oordeel daarover alsmede van de eventuele conclusies die hij daaraan verbindt. De praktijk wijst uit dat de politiechef in vrijwel alle gevallen het advies van de klachtencommissie volgt. Indien het oordeel van de politiechef afwijkt van het advies van de klachtencommissie, wordt de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden. Als de klager het niet eens is met het oordeel van de politiechef, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman. In de brief van de politiechef aan de klager wordt de klager op die mogelijkheid gewezen.
Wat betreft het verzoek van de regioburgemeesters om de Commissie Evaluatie Politiewet 2012 op te dragen de klachtenbehandeling bij de politie op het punt van de onafhankelijkheid met voorrang op te laten pakken, wordt verwezen naar de brief van 18 maart 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 374) waarin de toezegging is gedaan dat de klachtenbehandeling bij de politie nadrukkelijk een onderdeel zal uitmaken van de evaluatie van de Politiewet 2012. De resultaten van deze evaluatie zullen worden betrokken bij de afweging of Hoofdstuk 7 ‘De behandeling van klachten’ van de Politiewet 2012 aanpassing behoeft.
Naar aanleiding van het voorstel van de regioburgemeesters om de onafhankelijkheid van de klachtencommissie te bevorderen door zowel de leden als de voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) te benoemen door de minister op voordracht van het gezag in de betreffende regionale eenheid, is het wijzigingsvoorstel aangepast. De aanpassing van het voorstel strekt ertoe dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie en niet zoals oorspronkelijk voorgesteld alleen de voorzitter en de plaatsvervanger(s) door de minister worden benoemd, herbenoemd en ontslagen. De benoeming geschiedt op basis van een open sollicitatieprocedure. Hierdoor is een brede doelgroep beschikbaar voor het lidmaatschap van de klachtencommissie, hetgeen zowel ten goede zal komen aan de kwaliteit van de klachtencommissie als aan het maatschappelijke draagvlak.
Het traject om van de open sollicitatie te komen tot een benoeming is naar aanleiding van de consultatie herzien. De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie voor een regionale eenheid vindt plaats op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Op die wijze zijn alle gezagsdragers in de regionale eenheid betrokken bij de benoeming. Ik hecht eraan de reeds zittende leden van de klachtencommissie alsmede de politiechef van een eenheid te betrekken bij de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie. Dit sluit aan bij de bestaande praktijk die zijn waarde heeft bewezen. In de regeling is met het oog daarop opgenomen dat de klachtencommissie en de politiechef de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie adviseren over het doen van de aanbeveling.
De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie voor de Landelijke eenheid is mede gebaseerd op de procedure voor de benoemingen bij de klachtencommissie voor regionale eenheid.
Deze aanpassingen dragen bij aan een meer onafhankelijke positie van de klachtencommissie ten opzichte van de politie en een grotere betrokkenheid van de gezagsdragers bij de klachtenbehandeling.
Met de voorgestelde wijziging van de regeling worden de hoofdofficier van justitie onderscheidenlijk het College van procureurs-generaal betrokken bij de benoemingen van de leden van de klachtencommissies van respectievelijk de regionale eenheden en de Landelijke eenheid. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de wens van het openbaar ministerie betrokken te zijn bij deze benoemingen.
De voorzitter van de Nationale Klachtencommissie heeft als tussenpersoon gefungeerd bij het raadplegen van de elf klachtencommissies.
De klachtencommissies geven aan er aan te hechten dat de klachtencommissies zelf de voordracht voor de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissies doen omdat het bij het werk van de commissies van belang is dat de leden goed met elkaar kunnen samenwerken. Tegen de wijziging van de regeling bestaat overigens bij hen geen bezwaar. Men bepleit wel de reeds gedane benoemingen (onder het oude regime) ongemoeid te laten en de voorgestelde wijzigingen alleen te laten gelden voor nieuwe benoemingen.
Gelet op de reactie van de klachtencommissies hebben de klachtencommissies de taak gekregen de regioburgemeesters en de hoofdofficieren van Justitie of het College van procureurs-generaal te adviseren over de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden. Dit zou praktisch kunnen worden vormgegeven door hen te betrekken bij het selecteren van de kandidaten op basis van de open sollicitatieprocedure. Tevens is een overgangsbepaling opgenomen die ertoe strekt tot 1 juni 2015 een uitzondering te maken op de open sollicitatieprocedure, zoals neergelegd in het nieuwe artikel 3, tweede lid, tweede volzin. Tot 1 juni 2015 kunnen de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissies (artikel 8, derde lid). Voor personen die tot inwerkingtreding van deze wijziging lid waren en door de minister worden benoemd, is het voornemen om bij de nieuwe benoemingstermijn aan te sluiten bij de benoemingstermijn zoals die door de korpschef was vastgesteld, teneinde te voorkomen dat zittingsduur van maximaal twee maal vier jaar wordt overschreden.
De korpschef heeft aangegeven dat de conceptregeling hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Ter voorkoming van onduidelijkheid is ervoor gekozen in artikel 1 definities op te nemen van de begrippen ‘klachtencommissie’, ‘nationale klachtencommissie’ en ‘klachtencommissies’.
In artikel 2 zijn ter voorkoming van onduidelijkheden enkele tekstuele aanscherpingen doorgevoerd.
Artikel 3, eerste lid, bepaalt dat iedere klachtencommissie een voorzitter en ten hoogste twee plaatsvervangend voorzitters heeft. Het is daarbij aan de klachtencommissie zelf om te bepalen of zij één of twee plaatsvervangend voorzitters heeft. Hiervoor is gekozen omdat de klachtencommissies in de praktijk veelal behoefte hebben aan meer dan één plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter en de plaatsvervanger(s) zijn, naast onder meer het leiden van de zittingen, belast met het bewaken van de onafhankelijkheid van de commissie.
De bevoegdheid tot benoeming, herbenoeming en ontslag van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van de klachtencommissie is in materieel en in procedureel opzicht gewijzigd.
In materiële zin komt de bevoegdheid tot benoeming, herbenoeming en ontslag van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie te liggen bij de minister. De benoeming vindt daarbij plaats op basis van een open sollicitatie. Op grond van de regeling, zoals die tot de voorliggende wijziging gold, werden de leden benoemd en ontslagen door de korpschef. De benoeming geschiedde ook op basis van een open sollicitatieprocedure. De klachtencommissie wees uit haar midden een voorzitter en een plaatsvervanger aan. Nieuw is ook dat de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie een gezamenlijke aanbeveling doen voor de benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissie van een regionale eenheid. De regioburgemeester hoort, alvorens de aanbeveling wordt gedaan, de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. Praktisch gezien zou de benoeming van een nieuw lid bijvoorbeeld kunnen worden geagendeerd voor een overleg tussen alle burgemeesters en de hoofdofficier van justitie. De klachtencommissie en de politiechef adviseren de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie over het doen van de aanbeveling. Hun betrokkenheid bij de benoemingen sluit aan bij de bestaande praktijk. Dit zou praktisch kunnen worden vormgegeven door hen te belasten met het selecteren van de kandidaten op basis van de open sollicitatieprocedure.
De benoeming van de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van een klachtencommissie voor de Landelijke eenheid vindt plaats op aanbeveling van het College van de procureurs-generaal. Het College van procureurs-generaal heeft een vergelijkbare positie waar het gaat om de benoeming van de politiechef van de Landelijke eenheid waarbij zij een adviesrecht heeft (artikel 42, vierde lid, van de Politiewet 2012). De klachtencommissie en de politiechef van de Landelijke eenheid adviseren het College van procureurs-generaal over het doen van de aanbevelingen voor de benoemingen van de klachtencommissie voor de Landelijke eenheid. Dit zou praktisch kunnen worden vormgegeven door hen te belasten met het selecteren van de kandidaten op basis van de open sollicitatieprocedure.
Over de praktische invulling van de sollicitatieprocedure kunnen per eenheid afspraken worden gemaakt.
Ter benadrukking van de integriteit van de leden van de commissies is in artikel 3, vijfde lid, opgenomen dat bij de sollicitatie als voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of lid van de klachtencommissie een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dient te worden overgelegd.
In artikel 8 is één lid vervangen en zijn twee leden toegevoegd bij wijze van overgangsbepaling.
Artikel 8, derde lid, (nieuw) bepaalt dat de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter(s) en de overige leden van de klachtencommissies tot 1 juni 2015 kunnen worden benoemd uit het midden van de leden van de klachtencommissies, dus zonder een daaraan voorafgaande open sollicitatieprocedure. Zoals aangegeven is deze overgangsbepaling in de regeling opgenomen naar aanleiding van de reactie van de klachtencommissies. Deze reactie van de klachtencommissies is mede ingegeven door het gegeven dat de klachtencommissies sinds de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 en de gelijktijdige omvorming van de klachtencommissies tot klachtencommissies per eenheid een groot aantal nieuwe leden hebben gekregen en veelal nog maar relatief kort in de huidige samenstelling bijeen zijn.
Er is nog geen ervaring opgedaan met de duur van de nieuwe benoemingsprocedure. Om die reden is in het vierde lid van artikel 8 geregeld dat de voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling benoemde leden die hoedanigheid tijdelijk kunnen behouden. Zij verliezen deze hoedanigheid op uiterlijk 1 juni 2015, dan wel zoveel eerder als de minister hen voor die datum, op grond van het nieuwe artikel 3, tweede lid, ontslag verleent, dan wel hen op grond van het nieuwe artikel 3, tweede lid, benoemt als voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of als overige lid.
Een vergelijkbare voorziening is getroffen voor de voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling door de klachtencommissie uit haar midden aangewezen voorzitters en plaatsvervangend voorzitters. Zij verliezen deze hoedanigheid op uiterlijk 1 juni 2015, dan wel zoveel eerder als de minister hen uit die hoedanigheid ontheft. Dat zal in ieder geval gelijktijdig gebeuren indien de minister hen voor 1 juni 2015, op grond van het nieuwe artikel 3 tweede lid als lid ontslag verleent, of als de minister hen op grond van artikel 3, tweede lid, in een andere functie benoemt of als de minister op grond van artikel 3, tweede lid, een ander benoemt voor hun functie.
Het spreekt voor zich dat de leden, onderscheidenlijk de aangewezen voorzitters en plaatsvervangend voorzitters ook hun hoedanigheid verliezen, indien zij zelf ontslag aanbieden, dan wel hun benoemingstermijn in de periode tot 1 juni 2015 verstrijkt.
Het streven is om in de periode direct na inwerkingtreding van deze regeling de nieuwe benoemingen voor de klachtencommissie van iedere eenheid zoveel mogelijk gelijktijdig te laten plaatsvinden. Niet alleen levert dit minder administratieve lasten op, het draagt ook bij aan een overzichtelijke overgang van de ‘oude’ naar de ‘nieuwe’ situatie. De klachtencommissie en de politiechef geven daarbij advies aan de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie en in het geval van de klachtencommissie van de Landelijke eenheid aan het College van procureurs-generaal. Zo mogelijk bestaat dit advies in de periode direct na de inwerkingtreding van deze regeling dus uit een lijst met de beoogd voorzitter, de beoogd plaatsvervangend voorzitter(s) en de beoogde overige leden van de klachtencommissie. Het derde lid van artikel 8 biedt de mogelijkheid dat tot 1 juni 2015 de benoeming van de nieuwe voorzitter, plaatsvervangend voorzitters en leden van de klachtencommissie geschiedt uit het midden van de leden, die nog door de korpschef zijn benoemd. Ook voor hen geldt dat zij, overeenkomstig artikel 3, vijfde lid, bij hun sollicitatie een verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens dienen te overleggen. Het is aan de regioburgemeesters en de hoofdofficier gezamenlijk de aanbeveling aan de minister te doen voor de nieuwe benoemingen. De regioburgemeester hoort daarbij de burgemeesters in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert. De aanbevelingen voor de nieuwe benoemingen voor de klachtencommissie van de Landelijke eenheid aan de minister geschieden door het College van procureurs-generaal. Gelet op de overgangstermijn die loopt tot 1 juni 2015 wordt er van uit gegaan dat de nieuwe benoemingen per 1 juni 2015 zijn afgerond.
Op grond van artikel 33 van de Politiewet 2012 stelt de minister jaarlijks ten laste van zijn begroting bijdragen ter beschikking aan de politie. Uit deze bijdragen worden onder meer de klachtencommissies bekostigd. Met het (nieuwe) zevende lid van artikel 5 wordt buiten twijfel gesteld dat de korpschef voorziet in de bekostiging van de klachtencommissies waaronder de vergoeding aan de leden van de klachtencommissies.
De klachtencommissies zijn bij ministeriële regeling ingestelde commissies in de zin van artikel 1, onder b, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies. Op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet kan bij besluit van de minister een vergoeding per vergadering of een vaste vergoeding per maand worden toegekend aan de leden van een commissie. Die wet voorziet er niet in dat de korpschef ter zake (nadere) regels stelt. Omdat het oude zesde lid van artikel 3 en het oude zesde lid van artikel 4 hiermee niet in overeenstemming zijn, vervallen zij.
De uitbetaling van de vergoeding aan de leden van de klachtencommissies is een taak van uitvoerende aard. Om pragmatische redenen blijft de zorg voor de goede uitvoering van de betaling van de vergoedingen bij de korpschef belegd, met inachtneming van het op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies door de minister vastgestelde besluit.
In artikel 3, zesde lid, is na ‘Een advies’ ingevoegd ‘over een klacht’ om te verduidelijken dat het gaat om een advies over een klacht en niet om een advies over een benoeming.
In artikel 3, zevende en tiende lid, is ‘de commissie’ telkens vervangen door ‘de klachtencommissie’ om te verduidelijken om welke commissie het gaat.
Artikel 4, tweede lid, is aangepast aan de wijziging van artikel 3, tweede lid.
In artikel 4, derde en zesde lid, is telkens verduidelijkt dat het gaat om de nationale klachtencommissie.
In artikel 5, eerste, vierde, vijfde en zesde lid is telkens verduidelijkt om welke commissie(s) het gaat.
De vernummering van artikelleden van artikel 3 brengt mee dat verwijzing in artikel 8, eerste lid, is aangepast.
Vanwege de vernummering van artikel 3 van de regeling is de verwijzing naar het (oude) vijfde lid van dat artikel in artikel 2, zesde lid, van de Klachtenregeling Rijksrecherche aangepast.
Tevens is een verschrijving in artikel 2, derde lid, van de Klachtenregeling Rijksrecherche gecorrigeerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-32511.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.