TOELICHTING
1. Inleiding, aanleiding en achtergrond
Met deze regeling is de Regeling handel in emissierechten gewijzigd.
In de eerste plaats zijn in de Regeling handel in emissierechten nadere eisen gesteld
aan de mogelijkheid om reserve, achtervang of parallelle eenheden buiten beschouwing
te laten bij de berekening van het vermogen van een broeikasgasinstallatie ten behoeve
van het vaststellen van vergunningplicht die volgt uit artikel 16.5 van de Wet milieubeheer.
De mogelijkheid om deze eenheden onder voorwaarden buiten beschouwing te laten is
in het besluit tot wijziging van het Besluit handel in emissierechten (meetellen thermisch
vermogen van reserve, achtervang of parallelle installaties) (Stb. 2014, nr. 412) (hierna: wijzigingsbesluit) in artikel 2, tweede lid, onderdeel e, onder 4°, van
het Besluit handel in emissierechten opgenomen. In het wijzigingsbesluit was aangekondigd,
dat de voorwaarden die verbonden worden aan het buiten beschouwing laten van reserve,
achtervang of parallelle eenheden in de Regeling handel in emissierechten zouden worden
opgenomen.
In de tweede plaats is uitvoering gegeven aan artikel 16.35c, vijfde lid, van de Wet
milieubeheer. Geregeld is de wijze waarop de gemiddelde marktprijs van een broeikasgasemissierecht
wordt bepaald.
Ten derde zijn enkele aanpassingen doorgevoerd ten behoeve van de handhaafbaarheid
van de handel in emissierechten door het bestuur van de Nederlandse emissieautoriteit
(NEa).
2. Hoofdlijnen van het voorstel
Onderdelen A en E (Artikelen 1 en 48 van de Regeling handel in emissierechten)
In artikel 48 van de Regeling handel in emissierechten worden nadere eisen gesteld
aan de melding dat er sprake is van een broeikasgasinstallatie die een reserve, achtervang
of parallelle eenheid is en dat door het niet meetellen van deze eenheid, de inrichting
niet vergunningplichtig is. Deze meldingsplicht volgt uit artikel 2, tweede lid, onderdeel
e, onder 4°, van het Besluit handel in emissierechten. Zolang geen melding is gedaan,
worden activiteiten van de reserve, achtervang en parallelle eenheden niet buiten
beschouwing gelaten. Bij het opstellen van de nadere eisen voor de melding is de lijn
gevolgd die is opgenomen in de paragrafen 3.3.3, 4.3 en 4.5.1 van de ‘Guidance on Interpretation of Annex I of the EU ETS Directive (excl. aviation activities)’ van de Europese Commissie 18 maart 20101 (hierna: Guidance), waarin de toepassing van bijlage I van de ETS-Richtlijn door de Europese Commissie
is toegelicht.
Bij de melding moet een bewijs worden meegestuurd, dat er identificeerbare en handhaafbare
technische restricties zijn voor het gelijktijdig opereren van broeikasgasinstallaties
en voor het voorkomen dat de drempelwaarde op enig moment wordt overschreden (artikel
48, eerste lid, onder a, van de Regeling handel in emissierechten).2 Van belang is, dat de restricties handhaafbaar zijn. Het is aan de melder dit aan
te tonen. Het bestuur van de NEa beoordeelt of de benodigde restricties genoegzaam
zijn aangetoond.
Bij de melding van een restrictie die gericht is op de toevoer van gas moet daarnaast
een bewijs worden geleverd, dat de betreffende restrictie door een meetverantwoordelijke
gas is geplaatst (artikel 48, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling handel in emissierechten).
Met onderdeel A is in artikel 1 van de Regeling voertuigen een begripsomschrijving
voor het begrip meetverantwoordelijke gas opgenomen. De meetverantwoordelijke gas
is in de Begrippenlijst gas3 aangewezen om uitlezing, onderhoud en plaatsing van meters in het gasnet uit te voeren
en is dan ook deskundig ten aanzien van de plaatsing van technische restricties in
het gasnet. De Meetverantwoordelijken gas worden aangewezen door TenneT. Het plaatsen
van de technische restrictie is evenwel geen onderdeel van de aanwijzing door TenneT.
Het merendeel van de technische restrictie zullen gericht zijn op de toevoer van gas.
Het is echter denkbaar dat ook andere technische restricties worden geplaatst. Wanneer
de technische restrictie geen betrekking heeft op de toevoer van gas wordt na overleg
met de NEa door de NEa besloten welke deskundige instantie of deskundig persoon de
technische restrictie mag plaatsen (artikel 48, tweede lid, van de Regeling handel
in emissierechten). Vervolgens moet bij de melding een bewijs worden geleverd dat
de technische restrictie geplaatst is door de afgesproken instantie of persoon.
Door plaatsing door een Meetverantwoordelijke gas of een ander deskundige instantie
of deskundig persoon indien de restrictie niet op de toevoer van gas ziet, is gegarandeerd
dat de technische restrictie geplaatst wordt door een deskundige zodat de juiste installatie
van de restrictie is gewaarborgd.
Verder worden in het derde lid van artikel 48 van de Regeling handel in emissierechten
nadere eisen gesteld aan de drijvers van de inrichting die, indien de reserve, achtervang
en parallelle eenheden niet buiten beschouwing zouden worden gelaten, een vergunning
als bedoeld in artikel 16.5 van de Wet milieubeheer hadden moeten hebben.
Jaarlijks moet een rapport aan de NEa worden toegestuurd, waaruit volgt dat de werking
van de technische restrictie dat jaar is gecontroleerd door een Meetverantwoordelijke
gas (indien de restrictie ziet op de toevoer van gas) of een andere deskundige instantie
of deskundig persoon (indien de restrictie niet ziet op de toevoer van gas). Dit maakt
de technische restricties handhaafbaar.4
Daarnaast moeten meetgegevens worden gerapporteerd, waaruit blijkt, dat de reserve,
achtervang en parallelle eenheden niet tegelijkertijd met de andere eenheden in werking
zijn geweest. De restricties moeten regelmatig gecontroleerd worden door de NEa.5 De jaarlijkse rapportage biedt het bestuur van de NEa de mogelijkheid te controleren
of de eenheden niet tegelijkertijd in werking zijn geweest.
De rapportageplicht brengt met zich dat de restrictie in ieder geval in staat moet
zijn gegevens over de continue werking (met registratie per uur) op te slaan (artikel
48, derde lid, onderdeel a, van de Regeling handel in emissierechten). Wanneer de
technische restrictie echter niet gericht is op de toevoer van gas, kan het zo zijn
dat de verplichting om gegevens over de continue werking (met registratie per uur)
op te slaan niet na te leven is. In dat geval beslist de NEa welke gegevens in plaats
van de continue werking (met registratie per uur) gerapporteerd moeten worden (artikel
48, vierde lid, van de Regeling handel in emissierechten).
Onderdelen B en D (Artikelen 42, derde lid, en 47, derde lid, van de Regeling handel
in emissierechten)
Met de onderdelen B en D is vastgelegd, dat voortaan bij een melding van aanzienlijke
vermindering van capaciteit en bij een nieuwkomersaanvraag een methodologieverslag
als bedoeld in artikel 34 de Regeling handel in emissierechten moet worden overgelegd.
In een methodologieverslag wordt met name beschreven op welke wijze de aangeleverde
gegevens in de melding of aanvraag zijn vastgesteld. Ook moeten bijvoorbeeld de systeemgrenzen
van de inrichting worden beschreven. Dit geeft de NEa handvatten die bijdragen aan
een effectieve toetsing van de gegevens. Het indienen van een methodologieverslag
is echter in Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober
2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten
binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PbEU 2003,
L 275) (hierna: ETS-Richtlijn) niet expliciet verplicht voor de toewijzing aan nieuwkomers
en bij de melding van een aanzienlijke vermindering van de capaciteit. Een dergelijk
verslag is echter ook voor de doeltreffende beoordeling van nieuwkomersaanvragen en
aanzienlijke capaciteitsvermindering onontbeerlijk.
Om die reden worden de artikelen 34, tweede en derde lid, en 35 van de Regeling handel
in emissierechten in de artikelen 42, derde lid en 47, derde lid, van overeenkomstige
toepassing verklaard op respectievelijk nieuwkomersaanvragen en meldingen van aanzienlijke
capaciteitsverminderingen.
Dit is voor nieuwkomersaanvragen toegestaan ingevolge artikel 10bis, zevende lid,
vierde alinea, van de ETS-richtlijn in samenhang met artikel 17 van het Besluit 2011/278/EU
van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende
overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten
overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en
de Raad (PbEU 2011, L 130) (hierna: Besluit 2011/278/EU) en in samenhang met artikel
16.32, zesde lid, van de Wet milieubeheer. Voor meldingen van aanzienlijke capaciteitsverminderingen
is dit toegestaan ingevolge artikel 10bis, twintigste lid, van de ETS-richtlijn in
samenhang met artikel 21 van Besluit 2011/278/EU en in samenhang met 16.13a, eerste
lid, van de Wet milieubeheer.
Onderdeel C (Artikel 43a van de Regeling handel in emissierechten)
Artikel 43a van de Regeling handel in emissierechten ziet op de uitvoering van artikel
16.35c, vijfde lid, van de Wet milieubeheer. Daarin is bepaald dat bij ministeriële
regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gemiddelde
marktprijs van een broeikasgasemissierecht wordt bepaald. Dit is nodig in verband
met het eventueel terugvorderen van een bedrag dat correspondeert met de waarde van
broeikasgasemissierechten.
Door uit te gaan van een gemiddelde veilingprijs van succesvolle veilingen waarop
Nederlandse rechten zijn aangeboden, wordt de waarde van de broeikasemissierechten
op een betrouwbare en transparante wijze bepaald. Een veiling is succesvol als er
voldoende vraag naar broeikasemissierechten is. Daarom is in artikel 43a van de Regeling
handel in emissierechten bepaald dat de vraag naar broeikasrechten in ieder geval
leidt tot een veilingprijs boven de reserveprijs.
De informatie van de veilingen is openbaar en eenduidig: Nederlandse rechten worden
aangeboden via het gezamenlijke Europese veilingplatform. De veilingdata en prijs
waarvoor de Nederlandse rechten zijn verhandeld, zijn via de website van het veilingplatform
te raadplegen. Door de prijs te baseren op 10 succesvolle veilingen (die meestal binnen
een periode van ongeveer 30 dagen plaatsvinden), wordt de actuele waarde weerspiegeld.
De gemiddelde prijs van de geveilde Nederlandse emissierechten wijkt normaliter niet
substantieel af van de prijs op de veilingsplatforms waar emissierechten verhandeld
worden. Er is voor gekozen om de gemiddelde marktprijs van een broeikasgasemissierecht
niet te bepalen aan de hand van prijsvorming van één van de handelsplatforms, omdat
dit minder transparant is en de kans op fluctuatie groter is.
Onderdeel F
Met dit onderdeel is een omissie hersteld. Op 1 januari 2014 is artikel 48 (oud) vervallen.
In artikel 49 stond nog een verwijzing naar dit artikel. Voor de melding, bedoeld
in artikel 48 (nieuw) van de Regeling voertuigen, hoeft geen gebruikgemaakt te worden
van een door de NEa beschikbaar gesteld standaardformulier.
3. Uitvoering en handhaving
Met de onderdelen B en D wordt het toezicht en de handhaving door de NEa vergemakkelijkt.
Onderdelen C en F hebben geen gevolgen voor het toezicht en de handhaving.
Met betrekking tot onderdeel E moet worden opgemerkt, dat indien niet (langer) aan
artikel 48 van de Regeling handeling in emissierechten of aan artikel 2 van het Besluit
handel in emissierechten kan worden voldaan, op grond van artikel 16.5 van de Wet
milieubeheer een vergunning voor het inwerking hebben van de inrichting zal moeten
worden aangevraagd. De bestuursrechtelijke handhaving van de bepalingen is in handen
van de NEa.
Artikel 1a, onder 1°, van de Wet op de economische delicten bepaalt dat overtreding
van voorschriften bij of krachtens artikel 16.5 van de Wet milieubeheer een economisch
delict is.
4. Gevolgen
4a. Financiële gevolgen voor de rijksoverheid
Deze regeling heeft geen financiële gevolgen voor de rijksoverheid.
De extra tijd die die het beoordelen van een methodologierapport bij een melding kost
voor de NEa wordt teruggewonnen, omdat de melding uiteindelijk sneller en efficiënter
kan worden afgehandeld.
4b. Financiële gevolgen voor burgers, bedrijven en andere overheden
De handel in broeikasgasemissierechten heeft enkel betrekking op bedrijven. Deze regeling
heeft dan ook geen gevolgen voor burgers en andere overheden.
Met betrekking tot de onderdelen B en D is de verwachting dat er geen invloed is op
de administratieve lasten. De ervaring in 2013 heeft geleerd dat bij het behandelen
van meldingen zonder een methodologieverslag de NEa aanvullende informatie moet opvragen
om de melding te kunnen beoordelen. De verwachting is dat deze aanvullende vragen
niet of minder nodig zijn indien een methodologieverslag moet worden opgesteld. Daarnaast,
is de verwachting, zal ook de verificatie van de meldingen door de verificateurs efficiënter
en kosteneffectiever kunnen verlopen.
Het plaatsen van een technische restrictie en de jaarlijkse rapportageverplichting
(onderdeel E) brengen kosten en administratieve lasten met zich mee. Deze zijn echter
lager dan de lasten die zouden voortvloeien uit het deelnemen aan het broeikasgasemissiehandelsysteem.
In paragraaf 4a van het algemeen deel van de toelichting bij het wijzigingsbesluit
is hier reeds uitgebreid op ingegaan.
4c. Gevolgen voor het milieu
Deze regeling heeft geen gevolgen voor het milieu.
5. Inwerkingtreding en overgangsrecht
Uit het kabinetsbeleid inzake de aanpak van administratieve lasten (Kamerstukken II
2009/10, 29 515, nr. 309) volgt dat als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van algemene maatregelen
van bestuur twee vaste data gelden en een minimale invoeringstermijn van 2 maanden.
In dit geval wordt voldaan aan beide uitgangspunten. De regeling treedt tegelijkertijd
met het wijzigingsbesluit in werking.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld