TOELICHTING
Algemeen
Doelstelling
Met deze regeling wordt een extra impuls gegeven aan de investeringen in energiebesparing
in de bestaande gereguleerde woningvoorraad, althans de voorraad woningen met een
huurprijs onder de huurtoeslaggrens. De regeling draagt daardoor bij aan de realisering
van het Nationaal Energie akkoord, resulterend in extra werkgelegenheid en energiezuinige
woningen, waardoor de totale woonlasten beheerst kunnen blijven.
In september 2013 is het Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei getekend door
ruim 40 partijen in Nederland die actief zijn op het terrein van energiebesparing
en duurzame energieopwekking. De partijen leggen hierin de basis voor een breed gedragen,
robuust en toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid (Brief aan de Tweede Kamer
van 15 november, kamerstukken II, 2013–2014, 30 196, nr. 223).
Energiebesparing in de gebouwde omgeving is een belangrijk onderdeel van het Energieakkoord.
De partijen hebben een aantal doelstellingen (her-)bevestigd, waaronder het verbeteren
van 300.000 bestaande woningen en andere gebouwen per jaar met minimaal twee labelstappen
respectievelijk het bereiken van gemiddeld label B in de sociale verhuur en minimaal
label C voor 80% van de particuliere verhuur in 2020. Deze regeling dient voor een
extra impuls ter realisering van de laatste doelstelling.
De minister stelt met deze regeling € 400 miljoen (inclusief uitvoeringskosten) beschikbaar
ter ondersteuning van verhuurders die de komende jaren investeren in energiebesparing
van woningen in de sociale sector. Dit leidt tot een subsidie in de vorm van een eenmalige
subsidie. De middelen worden vanaf 1 januari 2018 uitbetaald aan de verhuurders. De
aanvragers dragen zelf zorg voor de voorfinanciering van het subsidiebedrag.
Om te zorgen voor voldoende resultaat wordt ingezet op een verbetering van de energieprestatie
met drie labelstappen of meer. Daarbij moet minimaal energielabel B worden gerealiseerd
voor corporatiewoningen en minimaal energielabel C voor de andere verhuurders dan
woningcorporaties, conform de doelstellingen uit het Energieakkoord. Het verschil
in doelstellingen houdt verband met de uiteenlopende startsituatie in de woningvoorraad
van de verschillende typen verhuurders.
Waar de ervaring leert dat gemiddeld niet meer dan twee labelstappen worden gerealiseerd,
zal met de eis van minimaal drie labelstappen een extra impuls worden bereikt.
De subsidieregeling is met name gericht op het verbeteren van woningen met lagere
labels (D tot en met G). In deze categorieën valt de meeste energiewinst te behalen.
Om die reden wordt in het kader van deze regeling geen onderscheid gemaakt tussen
de labels A, A+, A++ en hoger.
De uitwerking van de regeling heeft in goed overleg plaatsgevonden met Aedes, Vastgoed
Belang en de Woonbond, de partners van het Convenant Energiebesparing Huursector.
Andere belanghebbende organisaties zijn gedurende het proces geïnformeerd.
Subsidievereisten en de hoogte van de subsidie
Alleen woningen met een huurprijs onder huurtoeslaggrens komen in aanmerking voor
de subsidie. Daarbij dienen ten minste drie labelstappen te worden gerealiseerd en
dient na verbetering minimaal label B (voor woningen in bezit van corporaties) dan
wel label C (woningen van andere verhuurders dan woningcorporaties) te resulteren.
Bij de aanvraag wordt door de aanvrager aangegeven welke labelstappen worden gemaakt.
Hiertoe dient er sprake te zijn van een label waarvan de opnamedatum niet ouder is
dan 6 maanden. Uiterlijk 24 maanden na de subsidieverlening moet de energetische verbetering
zijn gerealiseerd en moet het nieuwe label zijn geregistreerd in de labeldatabase.
Deze uitvoeringstermijn is realistisch en is nodig om met de mogelijke vrijvallende
middelen opnieuw subsidie te verlenen.
Op grond van het nieuwe geregistreerde label wordt geconstateerd dat de ambitie conform
de aanvraag is gerealiseerd en kan tot vaststelling van de subsidie worden overgegaan.
Voor woningverbeteringen die niet de in de aanvraag vermelde labelstappen hebben gerealiseerd
vervalt de subsidie. Hierbij zal een marge van één labelstap worden aangehouden in
die gevallen dat wel wordt voldaan aan de basisvoorwaarden van drie labelstappen en
minimaal label B voor de corporaties of label C voor de andere verhuurders. Vaststelling
vindt dan plaats op basis van het lagere aantal labelstappen.
De subsidie wordt verleend op basis van binnenkomst van de aanvraag tot het subsidieplafond
is bereikt. Wanneer het plafond is bereikt (of wanneer bij toekenning van een aanvraag
het plafond zou worden overschreden), zullen nieuwe aanvragen op een wachtlijst worden
geplaatst. Aanvragen op de wachtlijst zullen in behandeling worden genomen zodra voldoende
budget vrijvalt, bijvoorbeeld als gevolg van het niet doorgaan van de verbetering
van de energieprestatie van één of meer woningen.
Overleg huurders en verhuurders
De subsidie dient ten goede te komen aan de huurders. Dit betekent dat het totaal
van huurprijs en energierekening na de energetische verbetering niet hoger is dan
het totaal daarvan voorafgaand aan de energetische verbetering. Aangezien voor de
ingrepen instemming is vereist van de bewoner, zal in het overleg tussen huurder en
verhuurder hierover gesproken worden.
Bij het overleg over de resultaten van de ingrepen staan de huurders en verhuurders
diverse middelen ter beschikking, zoals voorlichting en bijvoorbeeld de door Aedes
en Woonbond ontwikkelde Woonlastenwaarborg, waar huurders en verhuurders op complexniveau
afspraken hebben gemaakt over de huurstijging en energielastenverlichting. Daarnaast
verdient het aanbeveling om vooraf de mogelijkheden voor energiebesparing goed in
beeld te brengen. Een middel daartoe is bijvoorbeeld het Maatwerkadvies Huursector,
waarin ook inzicht wordt geboden in kosten en opbrengsten van de treffen maatregelen.
De Woonbond zal huurders ondersteunen door advies en informatie die hen kan helpen
bij de besluitvorming. Ook de verhuurders zullen door hun belangenorganisaties worden
ondersteund. De verhuurder dient bij de toepassing van een eventuele huurverhoging
wegens woningverbetering (op grond van artikel 7: 255, lid 1, onder b, van het Burgerlijk
Wetboek) rekening te houden met de op grond van deze regeling te verkrijgen subsidie.
Indien hierover een geschil ontstaat, voorziet de huidige regelgeving al in een procedure
waarin de huurcommissie een oordeel kan geven over de redelijkheid van die huurverhoging.
De huurcommissie zal de subsidie toerekenen aan die verbeteringsmaatregelen die in
die procedure tussen de huurder en verhuurder in geschil zijn.
Staatssteun
De Kaderwet overige BZK-subsidies bevat een algemene weigeringgrond voor gevallen
waarin een subsidieverstrekking in strijd is met een internationale verplichting.
Te denken valt met name aan de verplichtingen die voortvloeien uit de staatssteunbepalingen
(artikel 107 tot en met 109) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie.
Op grond van deze bepalingen dient een steunmaatregel bij de Europese Commissie te
worden aangemeld, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een vrijstellingsbesluit of
-verordening, zoals het DAEB-vrijstellingsbesluit of de algemene groepsvrijstellingsverordening
als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit BZK-subsidies.
Ten aanzien van steun die aan woningcorporaties wordt verleend ten behoeve van hun
taak op het gebied van sociale huurwoningen geldt het DAEB-vrijstellingsbesluit. Ingevolge
artikel 2, onder d, van de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang
toegelaten instellingen volkshuisvesting zijn woningcorporaties onder andere belast
met het in stand houden van en treffen van voorzieningen aan haar woongelegenheden;
het treffen van energiebesparende voorzieningen valt hier onder. Op grond van artikel
5, tweede lid, van het DAEB-vrijstellingsbesluit mag voor de uitvoering van deze taak
maximaal tien jaar compensatie worden verleend, mits het compensatiebedrag niet hoger
is dan nodig ter dekking van de nettokosten daarvan.
Het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt ten aanzien van de compensatie in artikel 5, negende
lid, wel de eis dat als activiteiten worden verricht, die zowel diensten van algemeen
economisch belang (DAEB) als andere activiteiten betreffen, de met het treffen van
energiebesparende maatregelen verband houdende kosten gescheiden in de boekhouding
worden opgenomen. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid. Dit betreft dus een verplichting
die vanuit Europees recht wordt opgelegd.
Voor particuliere verhuurders geldt de algemene groepsvrijstellingsverordening op
grond waarvan ook voor energiebesparende maatregelen subsidie kan worden verstrekt.
De eenmalige bijdrage die op grond van deze regeling kan worden toegekend, blijft
in ieder geval binnen de maximale steunintensiteit die op grond van artikel 38 van
bovengenoemde verordening is toegestaan.
Administratieve lasten
Door de koppeling van de subsidieverstrekking aan het energielabel, zijn de administratieve
lasten voor zowel de burger als de overheid zo beperkt mogelijk gehouden. De afmeting
van de prestatie door middel van labelstappen en de controle op die prestatie sluit
goed aan op de uitvoering bij verhuurders. Ook de inrichting van een E-loket beperkt
de lasten.
De administratieve lasten voor de verhuurders zijn voor de totale looptijd van de
regeling berekend op bijna € 6.500.000, dat wil zeggen 1,61% van het totale subsidiebedrag.
De hoogte wordt voornamelijk bepaald door de voorwaarde dat er een recent energieprestatiecertificaat
moet worden overlegd. Hierdoor moet in veel gevallen het label worden vastgesteld
of voortijdig worden vernieuwd.
Uitvoering en handhaving
De regeling is door middel van een HUF-toets beoordeeld. Dit betekent dat de (concept)
regeling is getoetst op Handhaafbaarheid, Uitvoerbaarheid en Fraudebestendigheid.
Deze – interne – toets is gedaan door juridische en financiële experts vanuit het
ministerie.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Het begrip verhuurder heeft betrekking op alle verhuurders: zowel de woningcorporaties als de particuliere
verhuurders. De verhuurder moet tevens eigenaar zijn van de woning(en); de subsidie
kan dus niet worden verstrekt aan bijvoorbeeld een makelaar die in opdracht van de
eigenaar verhuurt. Uiteraard is het wel mogelijk dat een woningbeheerder die daartoe
door de verhuurder gemachtigd is de aanvraag indient in naam van de verhuurder. Ook
voor woningen die tijdelijk niet zijn verhuurd, maar wel voor verhuur bestemd zijn,
kan subsidie worden verstrekt.
Onder het begrip woning vallen alle woningen die onder de liberalisatiegrens (oftewel de maximale huurgrens) vallen. Door de koppeling van het begrip woning aan dezelfde term in de Wet op de huurtoeslag vallen woonboten en chaletwoningen
buiten deze regeling. Uitgezonderd zijn voorts woningen die niet gebruikt mogen worden
voor permanente bewoning (recreatiewoningen), onvrije etages en andere onzelfstandige
woonruimte (zoals kamers). Voorzieningen aan dergelijke woningen komen niet voor subsidie
op grond van deze regeling in aanmerking.
De energieklasse is de letter die vermeld staat op het energieprestatiecertificaat. De energieklasse
is afhankelijk van de voor de woning berekende energie-index, dat wil zeggen van het
cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig
wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd
gebruik van de woning. In het spraakgebruik (en in deze toelichting) wordt in plaats
van ‘energieklasse’ meestal de term ‘energielabel’ gebruikt, hoewel die laatste term
in de Regeling energieprestatie gebouwen omschreven is als het energieprestatiecertificaat als bedoeld in het Besluit energieprestatie gebouwen. In de onderhavige regeling wordt
de term ‘energielabel’ niet gebruikt, maar is gekozen voor de term energieprestatiecertificaat.
Artikel 2
De subsidie wordt verstrekt op basis van de verbetering van de energieprestatie en
niet op basis van specifieke voorzieningen. Hierbij geldt dat hoe groter de verbetering,
des te meer subsidie wordt verstrekt. Om de verbetering van de energieprestatie te
kunnen beoordelen zal voor de start van de renovatie een actueel energieprestatiecertificaat
van de woning beschikbaar moeten zijn (ingevolge artikel 5, tweede lid, onder b mag
het label maximaal zes maanden (gerekend vanaf de opnamedatum) oud zijn). Het energieprestatiecertificaat
hoeft overigens niet te worden meegezonden: vermelding van het huidige label bij de
aanvraag tot subsidieverlening volstaat. Na de renovatie zal de energieprestatie opnieuw
moeten worden vastgesteld door een onafhankelijke deskundige die een nieuw energielabel
afgeeft. Op basis hiervan kan worden vastgesteld of de afgesproken energiebesparing
is behaald en de subsidie kan worden uitgekeerd.
Ingevolge het eerste lid moet voor corporatiewoningen minimaal label B worden gehaald
om voor subsidie in aanmerking te komen. Voor de niet-corporatiewoningen geldt label
C als ondergrens (tweede lid).
Zowel voor de corporatiewoningen als voor de woningen van andere verhuurders dan woningcorporaties
geldt daarnaast dat minimaal drie labelstappen moeten worden gemaakt. Hierbij worden
de labels A, A+ en A++ als één label beschouwd. Dus wanneer voor een woning met label
D bijvoorbeeld label A++gerealiseerd wordt, telt dit niet als vijf, maar als drie
labelstappen.
Artikel 3
Voor de onderhavige regeling wordt een bedrag van € 400.000.000 beschikbaar gesteld.
Uit dit bedrag moeten ook de uitvoeringskosten worden betaald (deze kosten bedragen
€ 5.000.000), resulterend in een bedrag van € 395.000.000 als subsidieplafond.
De aanvraag wordt behandeld op basis van het moment van binnenkomst. Artikel 9 van
het Kaderbesluit stelt enkele regels bij het bepalen van de volgorde. In dat artikel
is in de eerste plaats bepaald dat de datum van binnenkomst van de aanvraag die voldoet
aan de wettelijke voorschriften geldt als de datum van binnenkomst en dus niet de
datum dat een aanvraag wordt ingediend die nog aanvulling behoeft met toepassing van
artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarmee wordt voorkomen dat een aanvrager
die snel een (pro forma) aanvraag indient die niet aan alle wettelijke vereisten voldoet
voorgaat op een aanvrager die weliswaar meer tijd nodig heeft, maar wel komt met een
aanvraag die wel aan alle eisen voldoet. Voorts is in artikel 9 van het Kaderbesluit
bepaald dat de onderlinge rangschikking van aanvragen die binnenkomen op de dag dat
het subsidieplafond wordt bereikt, wordt vastgesteld door middel van loting. Ten slotte
is in het Kaderbesluit geregeld dat van het bereiken van het subsidieplafond daarvan
onverwijld mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.
Het kan gebeuren dat er in de loop van de periode waarvoor het subsidieplafond geldt
weer budget vrijvalt, doordat bijvoorbeeld de gehonoreerde aanvragers besluiten niet
van de subsidietoezegging gebruik te maken. Zodra hiervan sprake is, wordt het vrijgevallen
bedrag op grond van artikel 3, derde lid, meteen weer beschikbaar gesteld voor deze
regeling. Ook dit bedrag wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
In verband hiermee is in artikel 6, eerste lid, bepaald dat wanneer het subsidieplafond
is bereikt, de daarna ontvangen subsidieaanvragen op een wachtlijst worden geplaatst.
Zodra er weer voldoende budget beschikbaar is, worden aanvragen op de wachtlijst in
behandeling genomen. Hierdoor kan het totale voor deze regeling beschikbare bedrag
volledig worden benut.
Artikel 4
Er wordt een vast bedrag per woning beschikbaar gesteld met een maximum per aanvraag.
Deze, in het eerste lid genoemde, vaste bedragen zijn vastgesteld op basis van het
uitgangspunt dat de verhuurder minimaal 80% van het investeringsbedrag zelf moet financieren.
Het subsidiebedrag per woning is afhankelijk van het aantal labelstappen. Per aanvrager
kan maximaal een bedrag van € 7.500.000 aan subsidie op grond van deze regeling worden
ontvangen. Hiermee wordt voorkomen dat het beschikbare budget door een klein aantal
(grote) verhuurders wordt opgesoupeerd. Tevens wordt zo voorkomen dat subsidie wordt
verstrekt boven de grenzen van de toegestane staatssteun voor andere verhuurders dan
woningcorporaties.
Op grond van deze regeling is het mogelijk dat er voor voorzieningen waarvoor subsidie
kan worden aangevraagd ook uit anderen hoofde worden gesubsidieerd.
Voor zover door de subsidiëring op grond van deze regeling het op grond van de algemene
groepsvrijstellingsverordening maximaal toegestane subsidiebedrag zou worden overschreden,
wordt het subsidiebedrag ingevolge artikel 4, derde lid, van het Kaderbesluit verlaagd.
Artikel 5
Voor de indiening van aanvragen is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)
een digitaal portaal ingesteld. Via dit E-loket kan een aanvraag worden ingediend
door het invullen van het aanvraagformulier. Op deze manier worden aanvragen uniform
en zoveel mogelijk compleet ingediend; dit komt de uitvoering van de regeling ten
goede.
Het tweede lid regelt de bij de aanvraag te vermelden gegevens en te geven verklaringen.
Dit betreft ten eerste gegevens van en verklaringen over de woningen die met de subsidie
worden verbeterd, gegevens van de eigenaar-verhuurder en, als de aanvraag niet door
de eigenaar-verhuurder zelf wordt gedaan, een volmacht om namens deze te handelen.
Ten tweede moet in de aanvraag worden vermeld welke energieklasse met de subsidie
zal worden gerealiseerd.
Ten aanzien van het energielabel is in onderdeel c bepaald dat dit een label dient
te zijn, waarvan de opnamedatum niet ouder is dan zes maanden. De opnamedatum staat
vermeld op het energielabel en is niet per se gelijk aan de datum van registratie
(afmelding) van het label: de opnamedatum kan zelfs ver voor de registratiedatum liggen.
Verklaringen op grond van het tweede lid worden gegeven door het aanvinken van in
de desbetreffende, in het elektronische aanvraagformulier opgenomen, verklaringen;
er hoeven dus geen verklaringen in papieren of gescande vorm te worden aangeleverd.
Ingevolge het derde lid kan een aanvraag voor meerdere woningen worden gecombineerd.
Wel moeten voor iedere afzonderlijke woning de in het tweede lid genoemde gegevens
worden vermeld en verklaringen gegeven. De subsidieverstrekking vindt immers ook plaats
per woning.
In het vierde lid is bepaald dat per woning op grond van deze regeling slechts eenmaal
een subsidieaanvraag kan worden ingediend. Dus als een aanvraag wordt afgewezen of
ingetrokken of als een subsidie op een lager bedrag of op nihil wordt vastgesteld,
dan kan voor deze woning niet nog een keer subsidie worden aangevraagd.
Artikel 6
Wanneer het subsidieplafond bereikt is, wordt daarvan op grond van artikel 9, derde
lid, van het Kaderbesluit onverwijld mededeling gedaan in de Staatscourant. Dat wil
echter niet zeggen dat de regeling vanaf dat moment gesloten wordt. Budget dat vóór
1 januari 2018 vrijvalt is immers op grond van artikel 3, derde lid, van deze regeling
meteen weer beschikbaar. Daarom zullen de aanvragen die na het bereiken van het subsidieplafond
worden ingediend op een wachtlijst worden geplaatst en in behandeling worden genomen
zodra er opnieuw budget beschikbaar is. Ook hierbij geldt dat het beschikbare budget
wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
De situatie kan zich voordoen, dat een verhuurder subsidie heeft aangevraagd voor
meerdere woningen tegelijk en met de aanvraag een groter subsidiebedrag wordt gevraagd
dan het budget dat er (op het moment dat de aanvraag voor behandeling aan de beurt
is) nog of weer beschikbaar is. In dat geval kan hij er op grond van het vierde lid
voor kiezen om de minister te verzoeken zijn aanvraag in behandeling te nemen en genoegen
te nemen met een lager subsidiebedrag dan hij heeft aangevraagd. Omdat de subsidie
per woning wordt verleend, is het noodzakelijk dat in de beschikking nauwkeurig wordt
vermeld voor welke woningen de subsidie wordt verleend. Daarom is in dat geval overleg
vereist tussen de minister (in de praktijk de RVO.nl) en de aanvrager. Het resterende
deel van de aanvraag blijft op de wachtlijst staan.
De verhuurder kan er echter ook voor kiezen om op de wachtlijst te blijven staan en
te wachten tot er eventueel meer budget beschikbaar is. Hierbij kan niet met zekerheid
worden gezegd dat er meer budget beschikbaar komt en dat het gevraagde bedrag ook
wordt bereikt.
Artikelen 7 en 9
Ingevolge het eerste lid van artikel 7 is de subsidieontvanger verplicht het aantal
door hem bij de aanvraag genoemde labelstappen binnen twee jaar te realiseren.
Is de subsidieontvanger een woningcorporatie die behalve voor woningen binnen de sociale
sector ook subsidie ontvangt voor vrije sector-woningen, dan moet hij de met het treffen
van energiebesparende maatregelen verband houdende kosten gescheiden in de boekhouding
opnemen. Dit betreft een voorschrift dat voortvloeit uit artikel 5, negende lid, van
het DAEB-vrijstellingsbesluit.
De subsidie zal slechts worden vastgesteld en betaald, als de in de aanvraag en in
de beschikking tot subsidieverlening voor de betreffende woning vermelde energieklasse
daadwerkelijk is gerealiseerd. Is een woning weliswaar verbeterd, maar is niet de
in de aanvraag en in de beschikking tot subsidieverlening genoemde klasse bereikt,
dan wordt ten aanzien van die woning de subsidie in beginsel op nihil vastgesteld.
Van dit uitgangspunt is in het tweede lid de situatie uitgezonderd waarin een aanvrager
één labelstap minder heeft gerealiseerd dan waarvoor hij subsidie had aangevraagd,
maar desondanks ten minste drie labelstappen en label B (voor een corporatiewoning)
of label C (voor een andere woning) heeft gehaald. In die gevallen wordt de subsidie
vastgesteld aan de hand van de daadwerkelijk gehaalde labelstappen.
Voorbeeld: een particuliere verhuurder moet volgens de beschikking tot subsidieverlening
voor drie woningen met label E vier labelstappen realiseren, dus uitkomen op label
A. Bij de subsidievaststelling blijkt dat hij voor de eerste woning inderdaad label
A heeft gerealiseerd, voor de tweede woning label B, en voor de derde woning label
C. Voor de eerste woning wordt de subsidie vastgesteld op € 3500, zijnde het bedrag
dat hoort bij het realiseren van vier labelstappen. Voor de andere woning wordt de
subsidie vastgesteld op € 2600 (voor vier labelstappen) en voor de derde woning op
nihil.
Het is overigens niet zo, dat wanneer een hoger label is gehaald dan op grond waarvan
de subsidie is verleend, de subsidie wordt vastgesteld aan de hand van dat hogere
label. De toevoeging in artikel 7, onder b, dat het energieprestatiecertificaat wordt
opgesteld en afgemeld volgens de Regeling energieprestatie gebouwen ‘zoals die op
de datum van afgifte ... luidt’, ziet op de situatie dat de labelsystematiek op grond
van de Regeling energieprestatie gebouwen tussentijds wijzigt. Het is niet uit te
sluiten dat op basis van een gewijzigde systematiek een energie-index wordt berekend
die afwijkt van de energie-index die op grond van de oude systematiek zouden worden
vastgesteld. Het kan dan voorkomen dat een verhuurder die een aanvraag heeft ingediend
aan de hand van een energielabel dat is vastgesteld onder de oude systematiek, niet
het beoogde label realiseert, hoewel hij de renovaties heeft uitgevoerd waarmee hij
op grond van de oude systematiek de beoogde energie-index (met daarbij horend label)
wel zou hebben gehaald. In een dergelijke situatie wordt de subsidie op grond van
artikel 9 op een lager bedrag of op nihil vastgesteld. Wanneer bekend wordt dat de
labelsystematiek zal wijzigen, zullen de verhuurders aan wie vóór de ingangsdatum
van die wijziging subsidie is verleend hierover tijdig schriftelijk worden geïnformeerd,
zodat zij de geplande werkzaamheden zo nodig kunnen aanpassen.
Artikelen 8 en 10
Ingevolge artikel 8, eerste en tweede lid, zijn op alle subsidies, ongeacht de hoogte
ervan, dezelfde regels van toepassing, namelijk die voor subsidies tot € 25.000. Deze
regels staan in artikel 16 van het Kaderbesluit en houden onder meer in dat de subsidie
wordt verstrekt in de vorm van een vast bedrag en dat desgevraagd verantwoording plaatsvindt
over de prestatie. Verder is in dit verband bepaald dat toepassing wordt gegeven aan
artikel 16, tweede lid, onder b, van het Kaderbesluit. Dit houdt in dat op basis van
een subsidieaanvraag een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven, waarin de
datum wordt vermeld waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht alsmede
de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld. Het tijdstip waarop
de activiteiten moeten zijn verricht ligt ingevolge artikel 7 van deze regeling twee
jaar na de datum van de subsidiebeschikking. Op grond van artikel 22, derde lid, van
het Kaderbesluit stelt de minister de subsidie daarna binnen 22 weken ambtshalve vast.
De subsidieontvanger is niet verplicht via een tussentijds voortgangsverslag inzicht
te geven in de voortgang van de activiteiten. Wel is de subsidieontvanger op grond
van artikel 16, derde lid, onder a, van het Kaderbesluit verplicht melding te doen
zodra aannemelijk is dat de activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden
verricht.
Aangezien het budget pas vanaf 2018 beschikbaar is, worden in geen geval voorschotten
uitgekeerd. Dit is geregeld in artikel 8, derde lid. Voor zover het om subsidies gaat
van minder dan € 25.000 houdt het derde lid een afwijking in van aanwijzing 18, onder
b, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (het Uniform Subsidiekader), op grond
waarvan die subsidies 100% bevoorschot moeten worden, en daarmee ook van het Raamwerk
voor uitvoering van subsidies (RUS). Over deze afwijking is overeenkomstig aanwijzing
6 van het Uniform Subsidiekader overeenstemming met de Minister van Financiën bereikt.
Op grond van artikel 8, vierde lid, moet in de beschikking tot subsidieverlening vermeld
worden in welk jaar de subsidie zal worden uitbetaald. Deze bepaling houdt verband
met de omstandigheid dat het budget in twee tranches beschikbaar komt, namelijk € 200
miljoen in 2018 en € 200 miljoen in 2019. De betaling vindt daarom plaats vanaf 1 januari
2018, en wel op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen (artikel 10). Wanneer
de eerste € 200 miljoen is uitbetaald, zal de uitbetaling van de overige vastgestelde
subsidies pas vanaf 2019 plaatsvinden.
Artikel 11
In artikel 6A van het Uniform Subsidiekader zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking
van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan dient de regeling te voorzien
in een datum waarop de regeling eindigt en deze datum dient te liggen vóór het tijdstip
waarop na de inwerkingtreding van de regeling vijf jaren zijn verlopen.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok