TOELICHTING
1.1 Algemeen
Met de onderhavige Regeling wordt voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu
een uniforme Regeling bescherming persoonsgegevens Ministerie IenM, hierna Regeling,
tot stand gebracht waarbij tegelijkertijd de gelegenheid is benut om enkele terminologische
aanpassingen door te voeren. Voorheen hadden het voormalige Ministerie van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat
elk een eigen Regeling bescherming persoonsgegevens. Deze regelingen en de daarmee
samenhangende Regeling toezichtbevoegdheden privacyfunctionaris VenW worden met de
inwerkingtreding van de onderhavige Regeling ingetrokken.
De Regeling is zoals ook voorheen het geval was geen algemeen verbindend voorschrift,
maar een interne regeling.
Een aantal algemeen geformuleerde normen en voorschriften in de wet is nader uitgewerkt
ten behoeve van de organisatie van het ministerie. De taken en verantwoordelijkheden
van het diensthoofd en het dienstonderdeelhoofd worden omschreven. Het dienstonderdeelhoofd
is veelal de lijnmanager, afhankelijk van de vigerende mandaatregeling.
Ook worden de taken en bevoegdheden van de functionaris voor de gegevensbescherming
(fg) omschreven. Naast het toezicht houden op de naleving van de wet houdt de fg
zich ook bezig met het adviseren over de toepassing van de wet, de uitleg over de
wettelijke terminologie, de interpretatie van de wettelijke bepalingen voor zover
dit noodzakelijk is voor het ministerie, en het adviseren over privacybescherming
in de meest brede zin van het woord. Tenslotte worden ook Privacy Impact Assessments
(PIA) die met ingang van 1 september 2013 zijn geïntroduceerd aan de fg voorgelegd.
De regeling voorziet niet in nieuwe administratieve lasten of nalevingskosten voor
derden.
1.2 Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Voor de definities is aangesloten bij het begrippenkader uit het Organisatie- en mandaatbesluit
Infrastructuur en Milieu 2012 en de Wet bescherming persoonsgegevens, waarbij enkele
definities specifiek zijn toegesneden op het Ministerie.
Artikel 2
De reikwijdte van deze Regeling strekt uiteraard niet verder dan de grenzen van de
verwerkingen persoonsgegevens, die voor of namens de minister worden verwerkt en waarvoor
de Minister de verantwoordelijke is. Hieronder vallen in elk geval de verwerkingen
die binnen de diensten van het Ministerie en de onder het Ministerie ressorterende
agentschappen, zoals RWS, Inspectie Leefomgeving en Transport, de NEA en het KNMI
plaatsvinden. Ook verwerkingen van persoonsgegevens die buiten het Ministerie maar
wel door of namens het Ministerie ingeschakelde bewerkers worden verricht vallen onder
de strekking van deze regeling.
Een uitzondering op de reikwijdte wordt gevormd door die verwerkingen, waarvan de
wet aangeeft dat deze buiten de reikwijdte vallen.
Artikel 3
De hier bedoelde taken en bevoegdheden van de fg zijn de taken zoals genoemd in de
artikelen 62, 63 en 64 van de wet.
Daarnaast is in het kader van de taak als toezichthouder in artikel 64, lid 3 van
de wet een verwijzing opgenomen naar Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
waarin is beschreven dat de verantwoordelijke of de organisatie als bedoeld in het
eerste lid ervoor zorg draagt dat de fg ter vervulling van zijn taak over bevoegdheden
beschikt die gelijkwaardig zijn aan de bevoegdheden zoals in Titel 5.2 Awb geregeld.
Het gaat hier dan onder meer om de bevoegdheid inlichtingen en inzage van een identiteitsbewijs
te vorderen en de bevoegdheid van gegevens en bescheiden kopieën te maken. Indien
het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens
en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te
geven schriftelijk bewijs. Hij is bevoegd zaken te onderzoeken, aan opneming te onderwerpen
en daarvan monsters te nemen enz.
De fg kan ook een plaatsvervanger aanwijzen die hem bij de uitvoering van zijn werkzaamheden
terzijde staat. Deze plaatsvervanger beschikt niet over de bevoegdheden zoals genoemd
in art. 62, 63 en 64 van de wet.
Artikel 4
Een belangrijke rol in het totale veld van de uitvoering van de wettelijke bepalingen
spelen de privacycoördinatoren. Dit is de medewerker bij de dienst die de uitvoering
van de wet binnen die dienst coördineert. Het kwam nogal eens voor, dat deze medewerkers
een dergelijke taak toebedeeld krijgen zonder dat daarvoor tijd en middelen ter beschikking
worden gesteld. Om die reden is expliciet in dit besluit vastgelegd dat niet alleen
in elke dienst een coördinator aangewezen dient te worden, maar ook dat het hem of
haar mogelijk gemaakt moet worden deze coördinerende taak uit te voeren. Ook om die
reden is erin voorzien dat het dienstonderdeelhoofd, veelal de lijnmanager, regionale
of afdelingsprivacycoördinatoren kan aanwijzen die de privacycoördinator terzijde
staan.
Kennisopbouw is voor deze functionaris van groot belang, vandaar dat de privacycoördinator
de gelegenheid geboden moet worden deel te nemen aan het Privacyoverleg en aan geschikte
opleidingen en trainingen.
Artikel 5
Om toezicht te kunnen houden is het nodig te weten, waar zich verwerkingen van persoonsgegevens
bevinden. De wetgever heeft daarom in de wet enkele bepalingen opgenomen die het zicht
daarop mogelijk maken. Een van die bepalingen is de meldingsplicht. Elke verwerking
van persoonsgegevens moet worden gemeld aan de functionaris voor de gegevensbescherming.
Er is binnen het Ministerie een meldingsformulier ontwikkeld om de melding te vereenvoudigen
en ervoor zorg te dragen, dat de meldingen op uniforme wijze plaatsvinden.
Binnen het departement bevindt zich een groot aantal verwerkingen waarvan het bestaan
algemeen bekend is. In het op grond van artikel 29 van de wet vastgestelde Vrijstellingsbesluit
Wbp is geregeld dat deze verwerkingen niet worden bestreken door de meldplicht. Niettemin
is in deze Regeling de verplichting opgenomen alle verwerkingen aan de meldplicht
te onderwerpen, conform het bepaalde in artikel 46 van het Vrijstellingsbesluit Wbp.
Doel daarvan is dat er op één punt in het departement een overzicht is van alle verwerkingen.
Een tweede doelstelling om niet-meldingsplichtige verwerkingen ook bij de fg aan te
melden is dat artikel 30, derde lid, van de wet voorschrijft dat de Minister eenieder
die daarom verzoekt, moet kunnen aangeven
-
a. welke gegevensverwerkingen er zijn bij het Ministerie,
-
b. om welke categorieën betrokkenen en om welke gegevens het gaat,
-
c. of deze gegevens aan derden worden verstrekt, en
-
d. of er sprake is van uitvoer van die gegevens naar landen buiten de EU.
Hoewel niet wettelijk voorgeschreven bestaan binnen het Ministerie ook nog enkele
privacyreglementen. Als een dienst(onderdeel) een privacyreglement wil handhaven is
dit in beginsel mogelijk als in het reglement helder is aangegeven hoe het zich verhoudt
tot de onderhavige regeling en, bij strijd of onduidelijkheid, welke bepaling prevaleert.
Artikel 6
Sommige verwerkingen van persoonsgegevens zijn extra gevoelig, omdat de daarin opgenomen
gegevens vrij eenvoudig kunnen worden gematched met gegevens uit andere databases.
Het zicht daarop ontbreekt nogal eens voor de betrokkene. Om die reden kent de wet
enkele vormen van verwerking die via een afzonderlijke procedure bij het College bescherming
persoonsgegevens moeten worden gemeld, óók als er een fg is benoemd.
Het College stelt een zogenaamd voorafgaand onderzoek’ in of de gegevensverwerking
wel mogelijk is binnen de grenzen van de Wbp. Het betreft gegevensverwerkingen als
bedoeld in art. 31 van de wet, te weten:
-
a. persoonsnummers, die voor een ander doel worden gebruikt dan waarvoor ze zijn verzameld,
-
b. gegevens die via eigen waarneming zijn verkregen (en dus niet via de betrokkene) en
-
c. strafrechtelijke gegevens of gegevens over onrechtmatig of hinderlijk gedrag.
Bij dit voorafgaande onderzoek speelt de fg de rol van intermediair, en deelt na afloop
van het onderzoek aan de belangrijkste betrokkenen mee wat de uitkomsten daarvan zijn.
Artikel 7
Het Meldingenregister verwerkingen persoonsgegevens IenM is een openbaar register,
dat door eenieder kosteloos geraadpleegd moet kunnen worden. Om die reden is ervoor
gekozen het register te publiceren op een vrij toegankelijk en openbaar medium.
Artikel 8
In artikel 33 en volgende van de wet is de informatieverplichting opgenomen, en in
de artikelen 35 tot en met 42 zijn bepalingen opgenomen die de rechtsbescherming van
de betrokkenen regelen. In dit artikel zijn deze bepalingen nader uitgewerkt in die
zin, dat een aanzet is gegeven voor de organisatorische inpassing van maatregelen
en procedures, die deze rechten moeten verzekeren. Elk dienstonderdeel dient deze
maatregelen in te passen in de al bestaande procedures en administratieve voorschriften.
De procedures en maatregelen moeten vanzelfsprekend voldoen aan de wettelijke vereisten.
Voor de in onderdeel a beschreven situatie betekent dit, dat meegedeeld wordt wie
de persoonsgegevens verzamelt en waarom. Ook kan het nodig zijn aan de betrokkene
meer informatie te geven, bijvoorbeeld aan wie de gegevens worden verstrekt. Het moet
in ieder geval voor de betrokkene helder zijn welke gegevens over hem of haar zijn
verzameld, waar die gegevens voor worden gebruikt en of deze gegevens ook nog aan
anderen worden verstrekt. Als betrokkene al van deze zaken op de hoogte is, hoeft
hem dit uiteraard niet nog eens te worden verteld.
Voor onderdeel b. betekent de informatieverplichting dat het diensthoofd ook hier
aan de betrokkene meedeelt wie gegevens over hem heeft, waarvoor deze worden gebruikt
en aan wie deze gegevens eventueel nog worden verstrekt. Die mededelingen hoeven niet
gedaan te worden als dat onevenredig veel inspanning kost. In een dergelijke situatie
dient wel vastgelegd te worden waarvan of van wie de gegevens zijn verkregen, zodat
betrokkene bij navraag hierover kan worden geïnformeerd.
Artikel 9
Bij het Ministerie komt het nogal eens voor dat de persoonsgegevens door een externe
instantie worden verwerkt, bijvoorbeeld in het kader van statistische berekeningen,
onderzoek, of andere verwerkingen. Als dat gebeurt, dient in de overeenkomst die met
die externe instantie wordt gesloten, een en ander goed te worden afgedekt. Vanwege
de bewijskracht – de minister blijft immers de verantwoordelijke, óók als de gegevens
buiten de deur worden verwerkt – dient de regeling van de in dit artikel genoemde
aspecten daarom in een – schriftelijke – bewerkersovereenkomst of in een andere, gelijkwaardige
vorm te worden vastgelegd.
Artikel 10
Een belangrijke taak van de fg is het houden van toezicht op de naleving van de wettelijke
voorschriften. Bij de constatering van een niet juiste of niet adequate naleving is
het van belang dat het diensthoofd hiervan kennis neemt op aanwijzing van de fg. Mocht
het diensthoofd niets doen of niets kunnen doen met dit signaal, is de volgende stap
een melding hiervan door de fg aan de minister, de formele verantwoordelijke voor
de verwerkingen van persoonsgegevens bij het ministerie.
Interdepartementaal zijn er afspraken gemaakt dat de Auditdienst rijk (ADR) een aantal
zaken meeneemt in haar jaarlijkse controlecyclus. Eén van die zaken is de bescherming
van persoonsgegevens. Omdat het niet de bedoeling is dat de fg en de auditdienst zich
in een kalenderjaar richten op dezelfde objecten, informeert de auditdienst de functionaris
over de uitkomsten van haar onderzoek. Ook kan het voorkomen dat de fg de auditdienst
verzoekt zich te richten op een specifiek onderdeel van de bescherming van persoonsgegevens.
De verplichting tot overleg is overigens wederkerig, de functionaris zal regelmatig
met de auditdienst moeten overleggen over de voornemens voor audits en dergelijke.
Artikel 12
Omdat het hier om een interne regeling gaat, die bovendien deels het karakter draagt
van reparatieregeling, is inwerkingtreding op korte termijn, hoewel hiermee wordt
afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten van regelgeving, geen bezwaar.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.