Wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES, de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 en de Uitvoeringsregeling Wob Financiën in verband met enkele aanpassingen van de organisatie van de Belastingdienst

7 maart 2013

Nr. DB 2013/104 M

Directoraat-Generaal voor Fiscale ZakenDirectie Directe BelastingenDirectie Douane en Verbruiksbelastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende wat artikel 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreft in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 2, 3, 67 en 84 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 2 en 5 van de Invorderingswet 1990, artikel 1:3 van de Algemene douanewet, artikel 1.1 van de Douane- en Accijnswet BES, de artikelen 1.3 en 8.1 van de Belastingwet BES, de artikelen 1, 8 en 13 van de Registratiewet 1970, artikel 6 van de Wet op het centraal testamentenregister en artikel 14 van de Wet openbaarheid van bestuur;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘de artikelen 1.3, onderdeel k’ vervangen door: de artikelen 1.3, onderdelen k en l.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen a1 en a2 vervangen door:

  • a. Belastingdienst/Belastingen, bestaande uit:

    • a1.

      • Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar;

      • Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf;

      • Belastingdienst/Grote ondernemingen;

      • Belastingdienst/Semi massale processen, en

    • a2. Belastingdienst/Caribisch Nederland;

2. In het tweede lid wordt ‘De in het eerste lid, onderdeel a2, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: De organisatieonderdelen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a1 en a2,.

3. In het derde lid komt de aanhef te luiden:

De organisatieonderdelen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a2, b1 en b2, zijn belast met de heffing en invordering van:.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt voorafgaand aan de bestaande tekst ingevoegd: De organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, staan elk onder leiding van een landelijk directeur.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, staat onder leiding van de algemeen directeur Belastingen. De organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen b1, b2 en e, staan onder leiding van de algemeen directeur Douane.

D

In artikel 5, eerste lid, wordt ‘De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: De landelijk directeuren, de directeuren van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, en de algemeen directeur Douane.

E

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: De landelijk directeuren, de directeuren van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, en de algemeen directeur Douane.

2. In het tweede lid wordt ‘De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: De landelijk directeuren en de directeur van het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2,.

F

Na artikel 5a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5b

De directeur van het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, is belastingdeurwaarder als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES.

G

In artikel 6 wordt ‘De directeur van de Belastingdienst/Rijnmond’ vervangen door: De landelijk directeur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen.

H

In artikel 6a, onderdeel c, wordt ‘de directeur van de Belastingdienst/Oost’ vervangen door: de landelijk directeur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf.

I

In artikel 7 wordt ‘De algemeen directeur Belastingregio’s van het in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, genoemde organisatieonderdeel’ vervangen door: De algemeen directeur Belastingen.

J

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

De algemeen directeur Belastingen, de landelijk directeuren, de directeuren van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2, c1 en c2, en de algemeen directeur Douane oefenen het bestuur van ’s Rijks belastingen uit. De algemeen directeuren, de landelijk directeuren en de directeuren kunnen ambtenaren aanwijzen die namens hen de bevoegdheden van het bestuur van ’s Rijks belastingen uitoefenen.

K

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, genoemde organisatieonderdelen en de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: De landelijk directeuren, de directeuren van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, en de algemeen directeur Douane.

L

In artikel 9a wordt ‘in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2, c1 en c2, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1, a2, c1 en c2,.

M

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Natuurlijk personen, lichamen en entiteiten ressorteren:

    • a. met inachtneming van de woonplaats van een natuurlijk persoon dan wel de vestigingsplaats van een lichaam of entiteit, voor de heffing en invordering, bedoeld in:

      • 1°. artikel 3, tweede lid: onder de landelijk directeuren;

      • 2°. artikel 3, derde lid: onder de algemeen directeur Douane en onder een van de douaneregio's;

    • b. voor de heffing en invordering, bedoeld in artikel 3, vierde lid, en voor de uitvoering van de basisregistratie inkomen: onder de directeur van de B/CA; tenzij in dit hoofdstuk dan wel op grond van het derde lid anders is bepaald.

  • 2. De landelijk directeuren, de directeur van het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, en de algemeen directeur Douane kunnen voor de toepassing van deze regeling bepalen dat een natuurlijk persoon of een lichaam al dan niet tezamen met een of meer daarmee direct of indirect in bestuurlijk, financieel, administratief of maatschappelijk opzicht verbonden natuurlijke personen of lichamen als een entiteit wordt beschouwd.

  • 3. De algemeen directeur Belastingen, de algemeen directeur Douane en de directeur van het organisatieonderdeel, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel c1, kunnen nadere richtlijnen geven omtrent het bepaalde in dit hoofdstuk en kunnen afwijken van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 4. De woonplaats van een natuurlijk persoon en de vestigingsplaats van een lichaam of een entiteit worden naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 5. In afwijking in zoverre van dit hoofdstuk, ressorteert een natuurlijk persoon die, een lichaam dat of een entiteit die belasting- of inhoudingsplichtig is op grond van de Belastingwet BES of de Douane- en Accijnswet BES onder de directeur van de Belastingdienst/Caribisch Nederland.

N

De artikelen 11a tot en met 17 vervallen.

O

In artikel 18 wordt ‘de Algemene wet inzake rijksbelastingen’ vervangen door ‘de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 35a van de Wet op de belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992, zoals dat artikel luidde op 31 december 2002,’. Voorts wordt ‘ressorteert’ vervangen door: ressorteert de natuurlijk persoon, het lichaam, de entiteit of.

P

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden’ vervangen door: de landelijk directeur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar (kantoor Den Haag):.

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘de algemeen directeur van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen b1, b2 en e, genoemde organisatieonderdelen’ vervangen door: de algemeen directeur Douane:.

3. In het tweede lid wordt ‘de in het eerste lid genoemde directeur en algemeen directeur’ vervangen door: de landelijk directeur, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, en de algemeen directeur Douane.

Q

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede en derde lid wordt in de aanhef ‘de directeur van de Belastingdienst/Haaglanden’ vervangen door: de landelijk directeur van de Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar (kantoor Den Haag).

2. In het vierde lid wordt ‘de in het eerste en derde lid genoemde directeur’ vervangen door: de landelijk directeur, genoemd in het eerste lid,.

3. In het vijfde lid wordt ‘de in het eerste lid genoemde directeur’ vervangen door: de landelijk directeur, genoemd in het eerste lid,.

R

De artikelen 21 tot en met 23 vervallen.

S

De bijlage vervalt.

ARTIKEL II

In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt in artikel 43c, eerste lid, onderdeel i, ‘de directeur van de Belastingdienst Holland/Midden’ vervangen door: de landelijk directeur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen

ARTIKEL III

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.4, eerste lid, wordt ‘De algemeen directeur en de directeuren’ vervangen door: De algemeen directeur Douane, de landelijk directeuren en de directeuren.

B

In artikel 1.5, eerste lid, wordt ‘de directeuren, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling belastingdienst 2003’ vervangen door: de landelijk directeuren en directeuren, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

C

In artikel 1.10, eerste lid, wordt ‘De algemeen directeur, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling belastingdienst 2003’ vervangen door: De algemeen directeur Douane, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003,.

ARTIKEL IV

De Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.2, onderdeel a, wordt ‘de algemeen directeur Douane en de directeuren’ vervangen door: de algemeen directeur Douane, de landelijk directeuren en de directeuren.

B

In artikel 1.3 wordt ‘en de directeuren’ vervangen door:, de landelijk directeuren en de directeuren.

C

In artikel 2.71 wordt ‘De algemeen directeur’ vervangen door: De algemeen directeur Douane.

ARTIKEL V

De Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdelen b en c, komt te luiden:

b. inspecteur:

de landelijk directeuren en de directeur van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1 en a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003;

c. inspectie:

een organisatieonderdeel als genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1 en a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

B

In artikel 21 wordt ‘de directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 genoemde organisatieonderdelen van de Belastingdienst’ vervangen door: de landelijk directeuren en de directeur van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1 en a2, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

ARTIKEL VI

In de Uitvoeringsregeling Wob Financiën komt artikel 1, onderdeel o, te luiden:

ARTIKEL VII

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013 met dien verstande dat artikel I, onderdeel F, terugwerkt tot en met 10 oktober 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

Algemeen

Wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 en enige andere regelingen in verband met enkele aanpassingen van de organisatie van de Belastingdienst

De in deze regeling opgenomen wijzigingen houden verband met een aanpassing van de organisatie van de Belastingdienst. Het gaat daarbij om die organisatieonderdelen die behoren tot het zogenoemde blauwe dienstvak (heffing en invordering van rijksbelastingen, niet zijnde douanerechten). Het blauwe dienstvak is niet langer ingedeeld op basis van een regionaal ingedeelde organisatie (de voorheen geldende 13 blauwe belastingregio’s) maar is thans merendeels opgezet naar een aantal te onderscheiden geconcentreerde, soms zelfs alleen landelijk plaatsvindende werkprocessen. In plaats van de 13 belastingregio’s zijn vier nieuwe onderdelen – segmenten – ieder met eigen werkprocessen en bepaalde doelgroepen belast. De vier segmenten staan elk onder leiding van een landelijk directeur. Het nieuwe organisatieonderdeel Belastingdienst/Belastingen omvat de hiervoor genoemde vier segmenten. Aan het hoofd van Belastingdienst/Belastingen staat de algemeen directeur Belastingen. Als onderdeel van Belastingdienst/Belastingen verzorgen landelijk opererende stafdirecties de centrale aansturing van taken op het vlak van de ondersteunende bedrijfsfuncties. Het gaat daarbij om de functies van Algemene bestuurszaken en communicatie, Bedrijfsvoering, Handhaving, Human Resource, Informatiemanagement en Vaktechniek.

Met het nieuwe organisatie- en besturingsmodel wordt een aantal effecten beoogd. Allereerst het borgen van de kwaliteit van (administratieve) processen en het toezicht in een veranderende organisatie. Dit hangt onder meer samen met de verwachte uitstroom van personeel door vergrijzing, een vermindering van administratieve werkzaamheden door automatisering en de taakstelling die de Belastingdienst is opgelegd. Daarnaast kan door concentratie van werkzaamheden en een meer centrale stafondersteuning – een functie die voorheen in belangrijke mate nog binnen de 13 belastingregio’s was ingericht – een meer eenduidige aansturing van processen en een grotere efficiency worden bereikt. De combinatie van duidelijk geformuleerde lijn- en stafverantwoordelijkheden leidt tot meer scherpte en helderheid in de besturing van de dienst met meer slagkracht als resultaat. Aldus wordt tegelijkertijd een efficiency- en een kwaliteitsslag gemaakt.

De gevolgen van vorenstaande reorganisatie van de Belastingdienst voor de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (URBD 2003) zijn drieledig. Op de eerste plaats dient hoofdstuk 1, dat een beschrijving van de hoofdlijnen van de organisatie van de Belastingdienst bevat, te worden aangepast aan de invoering van de nieuwe organisatieonderdelen en het vervallen van de oude belastingregio’s. Tegelijkertijd dienen de nieuwe functies van landelijk directeur en algemeen directeur Belastingen van de desbetreffende nieuwe organisatieonderdelen te worden benoemd. Als tweede gevolg dient de aanwijzing van functionarissen als inspecteur en ontvanger opnieuw vorm te worden gegeven in verband met de nieuwe situatie en de daarbij behorende nieuwe functies. Nu de oude functies van directeur van een belastingregio vervallen, worden de nieuwe functies en de daarbij behorende functionarissen daarvoor in de plaats gesteld en als inspecteur en ontvanger aangewezen. Het gaat hier louter om de vertaling van de nieuwe organisatorische opzet van de Belastingdienst naar de regelgeving van de URBD 2003 nu immers de wettelijke begrippen inspecteur en ontvanger nader dienen te worden ingevuld in de URBD 2003. De meest ingrijpende aanpassing die het gevolg is van deze reorganisatie van de Belastingdienst is wellicht die van hoofdstuk 3 van de URBD 2003. Hoofdstuk 3 bevat zogenoemde ressorteringsbepalingen. Met de begrippen ressorteren en ressortering wordt beoogd aan te geven welke – als inspecteur/ontvanger aangewezen – functionaris de belastingzaken van een burger of een bedrijf in voorkomend geval behartigt. Aan deze (ressorterings)bepalingen van de URBD 2003 zijn geen juridische gevolgen verbonden; zij hebben louter een voorlichtende functie en beogen in algemene zin aan te geven welk organisatieonderdeel van de Belastingdienst verantwoordelijk is voor de behandeling van de daarin aangeduide belastingaangelegenheden van bepaalde individuele burgers en bedrijven. De tot de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling geldende tekst van de URBD 2003 gaf op het punt van de ressortering – tot op zekere hoogte – duidelijkheid over de vraag bij wie de burger of het bedrijf moest zijn voor bepaalde zaken. Dit hing met name samen met de regionaal ingerichte structuur van het blauwe Belastingdienstdienstvak. Die geografische indeling van de Belastingdienst vormde daarmee de hoofdstructuur voor de ressorteringsbepalingen in samenhang met de bijlage. De bijlage gaf namelijk aan welke gemeenten behoorden bij de verschillende Belastingdienstregio’s. Daarnaast gold voor bepaalde heffingen of bepaalde doelgroepen dat die belastingzaken waren geconcentreerd op één plaats bij de Belastingdienst. Met de nieuwe organisatiestructuur van de Belastingdienst die is opgezet naar landelijke werkprocessen wordt de geografische indeling als basis voor de ressorteringsbepalingen in de URBD 2003 verlaten. Dit betekent overigens niet dat de woon- en vestigingsplaats van burger en bedrijf niet langer een rol spelen bij de vraag welk belastingkantoor hun zaken behandelt. Ook in de nieuwe structuur van de Belastingdienst is het immers zo dat de Belastingdienst een landelijk kantorennet heeft dat in beginsel de burgers en bedrijven in de eigen omgeving behandelt. In die zin verandert er feitelijk niet zo veel. Opgemerkt dient voorts te worden dat de nieuwe organisatie van de Belastingdienst een zo flexibel mogelijke afwikkeling van werkzaamheden beoogt. Onderdeel daarvan is dat verschillende organisatieonderdelen bepaalde facetten (processen) van het heffings- en inningsproces voor hun rekening nemen. Ook dit kan gevolgen hebben voor de ressortering.

Nu in de nieuwe situatie (gedetailleerde) regels voor ressortering minder passen, kan een groot deel van de bestaande bepalingen worden geschrapt. Hetzelfde geldt voor de bijlage. De Belastingdienst zal op andere en voor de toekomst meer geëigende wijze, daar waar daar reden toe en behoefte aan is, de relevante informatie verstrekken over de vraag tot wie men zich bij de Belastingdienst kan wenden. In voorkomend geval zal dit bijvoorbeeld op de desbetreffende stukken van de Belastingdienst staan. Zo zal de belastingaanslag de informatie bevatten over de vraag tot wie men het eventuele bezwaarschrift dient te richten. Daarnaast zullen bijvoorbeeld de Belastingtelefoon en de Belastingdienstwebsite de noodzakelijke informatie kunnen verstrekken.

In verband met het feit dat vorenbedoelde aanpassing van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 en enkele regelingen geschiedt in verband met de reorganisatie van de Belastingdienst treedt de regeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt zij – afgezien van onderdeel F van artikel I, zoals hierna zal worden toegelicht – terug tot en met de ingangsdatum van die reorganisatie, zoals dat eveneens het geval was bij de vergelijkbare reorganisatie in 2011 (Stcrt. 2011, 3907). In dit geval betekent dat terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Hiermee wordt afgeweken van de uitgangspunten van het systeem van vaste verandermomenten (VVM). Dit is in dit geval niet bezwaarlijk nu het om een interne organisatieaanpassing van de Belastingdienst gaat die in beginsel geen externe werking heeft. Ook de bij het VVM-systeem voorziene invoertermijn van twee maanden vindt om die reden geen toepassing. Omdat de wijzigingen met name het oog hebben op de interne organisatie van de Belastingdienst zijn aan het voorstel geen administratieve lasten of uitvoeringskosten voor de burger of bedrijven verbonden.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Het opnemen van een verwijzing naar artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES in artikel 1 van de URBD 2003 houdt verband met het aanwijzen in artikel 5a van de URBD 2003 van de belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES (artikel I, onderdeel F).

Artikel I, onderdeel B (artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Het opnemen van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de URBD 2003 houdt verband met de invoering van het (blauwe) dienstvak Belastingdienst/Belastingen dat verantwoordelijk is voor de aan de Belastingdienst opgedragen taken, andere dan douanetaken en toeslagen. Het tot de onderhavige wijziging in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, van de URBD 2003 genoemde Landelijk Kantoor Belastingregio’s wordt in de nieuwe opzet vervangen door het organisatieonderdeel Belastingdienst/Belastingen. De wijziging van artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, van de URBD 2003 houdt verband met het opheffen van 13 van de 14 regionale organisatieonderdelen van de Belastingdienst, voorheen genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003. In de plaats van deze regionale organisatieonderdelen komen vier landelijk werkende organisatieonderdelen.

Gelet op de bijzondere positie van het (regionale) organisatieonderdeel Belastingdienst/Caribisch Nederland blijft dit als afzonderlijk organisatieonderdeel worden genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003.

Artikel I, onderdeel C (artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijzigingen van artikel 4, tweede en derde lid, van de URBD 2003 houden verband met de aanpassing van het besturingsmodel van de Belastingdienst. De directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, van de URBD 2003 genoemde (landelijk werkende) organisatieonderdelen zullen worden aangeduid met landelijk directeur. Als gevolg van de vervanging van de belastingregio’s en het Landelijk Kantoor Belastingregio’s door de Belastingdienst/Belastingen, onder andere bestaande uit de vier nieuwe segmenten, vervalt de tweede volzin van artikel 4, derde lid, van de URBD 2003 en wijzigt de aanduiding van de algemeen directeur Belastingregio’s in: algemeen directeur Belastingen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijziging van artikel 5, eerste lid, van de URBD 2003 houdt verband met de aanpassingen in de organisatie en benoeming van bijbehorende functionarissen van de Belastingdienst. In plaats van de directeuren van 13 van de 14 voorheen in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003 genoemde (regionale) organisatieonderdelen, zullen de landelijk directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, van de URBD 2003 genoemde organisatieonderdelen en de directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, van de URBD 2003 genoemde organisatieonderdelen voortaan zijn aangewezen als inspecteur en ontvanger. In de aanwijzing komt voor het overige geen wijziging.

Artikel I, onderdelen E, G en H (artikelen 5a, 6, en 6a van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijzigingen van artikel 5a, eerste lid en tweede lid, artikel 6 en artikel 6a, onderdeel c, van de URBD 2003 vloeien voort uit het opheffen van 13 van de 14 regionale organisatieonderdelen van de Belastingdienst die tot de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling genoemd zijn in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003. Daarnaast vloeien de onderhavige wijzigingen voort uit het aanwijzen van de landelijk directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdeel a1, van de URBD 2003 genoemde organisatieonderdelen en de directeuren van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a2 en c1, van de URBD 2003 genoemde organisatieonderdelen als inspecteur en ontvanger. Deze functionarissen treden daarmee in de plaats van de voorheen als zodanig aangewezen functionarissen. Hierdoor treden in de artikelen 6 en 6a van de URBD 2003, respectievelijk de landelijk directeur Belastingdienst/Grote ondernemingen en de landelijk directeur Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf in de plaats van de voorheen in deze artikelen genoemde directeuren.

Artikel I, onderdeel F (artikel 5b van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES bepaalt dat de in dat artikel bedoelde belastingdeurwaarder wordt aangewezen bij ministeriële regeling. Deze aanwijzing is tot op heden niet geschied en geschiedt thans door de directeur van het organisatieonderdeel van Belastingdienst/Caribisch Nederland, welk organisatieonderdeel de BES-zaken behandelt, als zodanig aan te wijzen. Deze directeur is ook aangewezen als inspecteur en ontvanger voor BES-aangelegenheden (Stcrt. 2010, 15537). Nu de aanwijzing als inspecteur en ontvanger is geschied met ingang van 10 oktober 2010, de datum waarop de BES-wetgeving in werking trad, geschiedt de aanwijzing van de belastingdeurwaarder, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel l, van de Belastingwet BES, met terugwerkende kracht tot en met dezelfde datum.

Artikel I, onderdeel I (artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijziging van artikel 7 van de URBD 2003 houdt verband met de aanpassing van het besturingsmodel van de Belastingdienst, waarin de Belastingregio’s en het Landelijk Kantoor Belastingregio’s ophouden te bestaan. Als gevolg hiervan zal de algemeen directeur Belastingregio’s voortaan worden aangeduid met algemeen directeur Belastingen van het organisatieonderdeel, opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de URBD 2003.

Artikel I, onderdelen J en K (artikelen 8 en 9 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Ook in de artikelen 8 en 9 van de URBD 2003 treden de vier landelijk directeuren in de plaats van de directeuren van de 13, tot de inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingsregeling in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003 genoemde organisatieonderdelen. Daarnaast zal de algemeen directeur Belastingen voortaan eveneens deel uitmaken van het in artikel 8 van de URBD 2003 genoemde bestuur van ’s Rijks belastingen.

Artikel I, onderdeel L (artikel 9a van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De wijziging van artikel 9a van de URBD 2003 houdt verband met het feit dat de hier bedoelde ambtenaren die voorheen werkzaam waren bij de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a2, van de URBD 2003, thans werkzaam zijn bij de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdelen a1 en a2, van de URBD 2003.

Artikel I, onderdeel M (artikel 11 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Artikel 11 van de URBD 2003 wordt integraal vervangen in verband met de gewijzigde situatie wat betreft de ressortering tengevolge van de huidige reorganisatie van de Belastingdienst. Voor de achtergrond en hoofdlijnen van de nieuwe opzet voor de ressorteringsbepalingen wordt verwezen naar de algemene toelichting. Het eerste lid bevat op hoofdlijnen de verdeling tussen het blauwe en groene (douane) dienstvak van de Belastingdienst en het organisatieonderdeel B/CA. Het tweede lid is identiek aan het voorheen geldende tweede lid. Het voorheen geldende derde lid is uitgebreid met de directeur B/CA nu deze ook in het eerste lid wordt genoemd. Het derde lid bevat de bepaling dat nadere richtlijnen kunnen worden gegeven inzake ressortering; dit dient ertoe dat in de uitvoeringspraktijk daar waar nodig en gewenst duidelijkheid wordt verschaft over de vraag tot wie een burger zich in bepaalde situaties dient te wenden. Het vierde lid is identiek aan het voorheen geldende vierde lid. Het vijfde lid bevat de specifieke ressorteringsbepaling voor de BES-aangelegenheden die voorheen was opgenomen in onderdeel B van de bijlage van de URBD 2003, welke bijlage thans is komen te vervallen.

Artikel I, onderdelen N en R (artikelen 11a tot en met 17 en 21 tot en met 23 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De artikelen 11a tot en met 17 en 21 tot en met 23 van de URBD 2003 kunnen vervallen. In de leemte die door het schrappen van het merendeel van deze bepalingen mogelijk kan ontstaan, zal worden voorzien door deze informatie aan te bieden via de gebruikelijke dienstverleningskanalen van de Belastingdienst (zoals website, BelastingTelefoon en balie). Daarnaast zal in correspondentie van de Belastingdienst op de gebruikelijke wijze de benodigde informatie worden verstrekt.

Artikel I, onderdeel O (artikel 18 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

In verband met het vervallen van artikel 17 van de URBD 2003 wordt de verwijzing in dat artikel naar artikel 35a van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, zoals dit luidde op 31 december 2002, voortaan opgenomen in artikel 18 van de URBD 2003 nu dit artikel eveneens bepaalt dat ressortering geschiedt onder de directeur van de B/CA. Inhoudelijk wijzigt er niets.

Artikel I, onderdelen P en Q (artikelen 19 en 20 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

De in de artikelen 19 en 20 van de URBD 2003 opgenomen ressorteerbepalingen blijven vooralsnog gehandhaafd, mede gelet op het internationale karakter van de daarin genoemde organisaties en instellingen, alsmede de bijzondere (al dan niet geheel of gedeeltelijk vrijgestelde) positie die deze organisaties en instellingen in belastingaangelegenheden innemen. Volstaan wordt met het aanbrengen van enkele aanpassingen, welke noodzakelijk voortvloeien uit de opheffing van de belastingregio’s en de instelling van vier landelijk werkende organisatieonderdelen, die elk onder leiding staan van een landelijk directeur. Uit serviceoogpunt blijven deze organisaties en instellingen vooralsnog toebedeeld aan Belastingdienst/Particulieren, dienstverlening en bezwaar (kantoor Den Haag).

Artikel I, onderdeel S (bijlage van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003)

Zoals hiervoor is aangegeven, komt de bijlage van de URBD 2003 te vervallen. De Belastingdienst zal voortaan – evenals (overigens) nu reeds veelal het geval is – in correspondentie met belastingplichtigen aangeven met welk kantoor of onderdeel van de Belastingdienst/Belastingen of welke douaneregio, althans in eerste instantie, contact kan worden opgenomen over de (fiscale en/of douane-) aangelegenheden die hen aangaan of betreffen. Daarnaast zal de Belastingdienst hieromtrent informatie verstrekken via onder meer de website van de Belastingdienst en de Belasting- en DouaneTelefoon. De verdeling van de werkzaamheden over de te onderscheiden organisatieonderdelen van de Belastingdienst, zoals weergegeven in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, kan via deze dienstverleningskanalen gemakkelijker actueel worden gehouden.

Artikel II (artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 hangt samen met de nieuwe indeling van de organisatie van de Belastingdienst.

Artikel III, onderdelen A, B en C (artikelen 1.4, 1.5 en 1.10 van de Algemene douaneregeling

De wijzigingen van de artikelen 1.4, 1.5 en 1.10 van de Algemene douaneregeling houden verband met de wijzigingen van de URBD 2003, welke hiervoor zijn toegelicht. Met deze wijzigingen is inhoudelijk geen wijziging beoogd.

Artikel IV, onderdelen A, B en C (artikelen 1.2, 1.3 en 2.71 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES)

De wijzigingen van de artikelen 1.2, 1.3 en 2.71 van de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES houden verband met voormelde wijzigingen van de URBD 2003. Met deze wijzigingen wordt inhoudelijk geen wijziging beoogd.

Artikel V, onderdelen A, B en C (artikelen 1, 4 en 21 van de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970)

De wijzigingen van de artikelen 1, 4 en 21 van de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 houden verband met de wijzigingen van de URBD 2003, welke hiervoor zijn toegelicht. Met deze wijzigingen is inhoudelijk geen wijziging beoogd.

Artikel VI, (artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Wob Financiën)

De wijziging van artikel 1 van de Uitvoeringsregeling Wob Financiën houdt verband met de wijzigingen van de URBD 2003, welke hiervoor zijn toegelicht. Met deze wijziging is inhoudelijk geen wijziging beoogd.

Artikel VII (inwerkingtredingsbepaling)

Nu het met de onderhavige wijzigingen om de vastlegging van de gevolgen van een interne reorganisatie van de Belastingdienst gaat en aanpassing van enkele andere regelingen in dit verband kan de regeling direct in werking treden, zij het dat het wenselijk is daaraan terugwerkende kracht toe te kennen tot en met de datum van 1 januari 2013 (de datum van ingang van de reorganisatie). Wat onderdeel F van artikel I betreft, heeft de inwerkingtreding terugwerkende kracht tot en met 10 oktober 2010, nu het hier om het herstel van een per die datum ontstane omissie gaat. Voor het overige zij verwezen naar de toelichting op dit onderdeel.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.

Naar boven