BIJLAGE
Bij de indeling in een klasse van een rechtspersoon of instelling in de zorg- of welzijnsector,
zijn de volgende criteria van belang. Het betreft:
-
a. de moeilijkheidsgraad van de bedrijfsvoering, dan wel de bestuurlijke complexiteit
die daaruit voortvloeit (complexiteit);
-
b. de omvang van de gevolgen van het handelen van de rechtspersoon en de reacties die
het handelen van de rechtspersoon of instelling oproepen in de maatschappij (impact);
-
c. de omvang van de rechtspersoon of instelling (omvang).
De mate waarin sprake is van complexiteit, impact en omvang van een rechtspersoon
of instelling volgt uit de toepassing van de tabellen 1.1, 1.2. 2.1, 2.2, 2.3, paragraaf
2.5.2 en van paragraaf 3. Indien de mate waarin is voldaan aan de criteria van complexiteit
en impact, overeenstemt met de in de tabellen opgenomen indicatoren, worden de bij
de indicator aangegeven punten toegekend (de score). Per tabel is één indicator van
toepassing. Indien zich een situatie voordoet als aangegeven in paragraaf 2.5.2, kan
tijdelijk een extra punt aan het totaal van de scores worden toegevoegd. De omvang
wordt vastgesteld aan de hand van gerealiseerde omzet van het jaar voorafgaand aan
het jaar waarover de bezoldiging plaatsvindt. Daarbij wordt de categorie-indeling
van tabel 3 gevolgd.
De klasse wordt vastgesteld door de totaalscore van de tabellen 1.1, 1.2. 2.1, 2.2,
2.3 en van paragraaf 2.5 met inachtneming van tabel 4.2 af te zetten tegen omvang.
Verder zijn in de tabellen 1.3, 2.4 en 4.1 benchmarks opgenomen. Die benchmarks zijn
indicatief en spelen geen rol bij de klassenbepaling van de rechtspersonen en instellingen.
1. Complexiteit
Bij de moeilijkheidsgraad van de bedrijfsvoering dan wel de bestuurlijke complexiteit
die daaruit voortvloeit zijn twee aspecten van belang:
-
a. de kennisintensiteit van het primaire proces/de primaire processen binnen de betreffende
rechtspersoon of instelling, en
-
b. de complexiteit van de transactieketen van de processen.
1.1 Kennisintensiteit van het primaire proces
Hoe kennisintensief is het primaire proces/zijn de primaire processen binnen de betreffende
zorginstelling en hoe complex is de afstemming tussen primaire processen binnen die
organisatie?
Er wordt onderscheid gemaakt in drie niveaus:
-
a. Overwegend MBO/HBO niveau.
MBO: Het toepassen van vakkennis in een concrete situatie, met middelen en aanwijzingen
van anderen.
HBO: Kennis van de theoretische grondslagen en de praktische uitwerking hiervan binnen
een breed werkveld; in staat tot verantwoord onderzoek. Inzicht in mogelijke problemen
met relevante vakgebieden en de omgeving.
-
b. Overwegend academisch niveau.
Academisch: Kennis van de wetenschappelijke grondslagen en de praktische uitwerking
hiervan binnen een vakgebied, kennis van de samenhang met relevante vakgebieden en
de omgeving; in staat tot het ontwikkelen van afgeleide of nieuwe theorieën dan wel
benaderingswijzen en tot het uitvoeren wetenschappelijke onderzoeken.
-
c. Overwegend academisch-plus niveau.
Academisch-plus: Diepgaande vaak uitzonderlijke kennis van de wetenschappelijke grondslagen
en de praktische uitwerking hiervan binnen een vakgebied, kennis van de samenhang
met relevante vakgebieden en de omgeving en de daarbij behorende mogelijke consequenties;
in staat tot het ontwikkelen van uitzonderlijk, afgeleide of nieuwe theorieën dan
wel benaderingswijzen en tot het uitvoeren van baanbrekende wetenschappelijke onderzoeken.
Er is sprake van een werkterrein dat nieuw en/of zeer sterk in beweging is waarbij
zich in een hoge frequentie nieuwe, onvoorziene en complexe ontwikkelingen voordoen
waarop (zeer) snel moet worden ingehaakt.
tabel 1.1 kennisintensiteit
Overwegend MBO/HBO niveau
|
0
|
Overwegend academisch niveau
|
1
|
Overwegend academisch-plus niveau
|
2
|
1.2 Complexiteit van de transactieketen1 van de processen binnen de rechtspersoon of instelling
Hoe complex en/of heterogeen is het aantal private en (semi-)publieke partijen waarmee
de rechtspersoon of instelling te maken heeft om de uiteindelijke dienstverlening
aan de cliënt te kunnen realiseren en in hoeverre is er sprake van een extra verzwarend
element door de tegenstrijdige interne en/of externe belangen die dominant in de bedrijfsvoering
aanwezig zijn?
tabel 1.2 complexiteit
Er is geen sprake van een complex of heterogeen netwerk van partijen waarmee transacties
moeten worden gesloten
en
Er is geen sprake van tegenstrijdige interne en/of externe belangen die dominant in
de bedrijfsvoering aanwezig zijn
|
0
|
Er is sprake van een complex of heterogeen netwerk van partijen waarmee transacties
moeten worden gesloten
of
Er is sprake van tegenstrijdige interne en/of externe belangen die dominant in de
bedrijfsvoering aanwezig zijn
|
1
|
Er is sprake van een complex of heterogeen netwerk van partijen waarmee transacties
moeten worden gesloten
en
Er is sprake van tegenstrijdige interne en/of externe belangen die dominant in de
bedrijfsvoering aanwezig zijn
|
2
|
1.3 Referentiescores voor complexiteit voor de verschillende sectoren in de Zorg
tabel 1.3 referentiescores complexiteit voor de verschillende sectoren
|
Complexiteit
|
|
kennisintensiteit
|
transactieketen
|
Universitair medische centra
|
2–3
|
2
|
Algemene/categorale ziekenhuizen
|
1
|
2
|
Topklinische ziekenhuizen, integrale kankercentra
|
2
|
2
|
Thuiszorg
|
0
|
1
|
Verzorgingshuizen en verpleeghuizen en revalidatieklinieken
|
0
|
0–1
|
GGZ
|
1
|
1–2
|
Gehandicaptenzorg
|
0
|
2
|
Ketenorganisaties
|
1–2
|
1–2
|
Huisartsenposten/georganiseerde 1e lijnszorg1
|
1
|
1–2
|
Jeugdzorg (VWS)2
|
1
|
1
|
Overige3
|
|
|
X Noot
1Onder georganiseerde 1e lijnszorg wordt verstaan ketens van eerstelijnsorganisaties.
X Noot
2Onder Jeugdzorg wordt hier verstaan alle jeugdzorginstellingen die onder het regime
van het ministerie van VWS vallen, met uitzondering van justitiële instellingen.
X Noot
3Er zijn instellingen die niet in een sector te plaatsen zijn zoals ambulancediensten,
bloedbanken e.d.
2 Impact
Bij de omvang van de gevolgen van het handelen van de rechtspersoon of instelling
en de reacties die het handelen van de rechtspersoon of instelling oproept in de maatschappij
zijn drie aspecten van belang:
-
a. de geografische werkingssfeer van de rechtspersoon of instelling;
-
b. de kans op en omvang van calamiteiten en de impact daarvan op de samenleving;
-
c. de media-aandacht voor de rechtspersoon of instelling bij een normale bedrijfsvoering.
2.1 Geografisch gebied
Wat is de geografische werkingssfeer van de rechtspersoon of instelling?
tabel 2.1 geografische werkingssfeer
Overwegend lokaal*
|
0
|
Overwegend regionaal
|
1
|
Overwegend landelijk
|
2
|
Voor een juiste toepassing van tabel 2.1 is het van belang aan te sluiten bij het
primaire proces van de rechtspersoon of instelling. Twee elementen zijn van belang:
2.2 Risico’s in de bedrijfsvoering
Hoe groot is de kans op en is de omvang van verstoring van de bedrijfsvoering en wat
is het effect ervan op de samenleving?
tabel 2.2 risico's in de bedrijfsvoering
De kans op verstoring van de bedrijfsvoering is aanwezig, maar erg klein; de impact
op de samenleving is beperkt.
|
0
|
De kans op verstoring van de bedrijfsvoering is aanwezig en heeft impact op de samenleving.
|
1
|
2.3 Media-aandacht
Wat is de mate van media-aandacht bij een normale dagelijkse bedrijfsvoering?
tabel 2.3 media-aandacht
Er is geen of nauwelijks (minder dan één keer per kwartaal) sprake van media-aandacht
voor de normale dagelijkse bedrijfsvoering c.q. voor de gang van zaken binnen de rechtspersoon
of instelling. Bestuur en/of medewerkers worden niet of nauwelijks door media bevraagd.
|
0
|
Er is regelmatig (minder dan maandelijks) media-aandacht voor de normale dagelijkse
bedrijfsvoering dan wel voor de gang van zaken in de zorginstelling. Bestuur en/of
medewerkers worden met een zekere regelmaat door media bevraagd.
|
1
|
Er is zeer regelmatig (maandelijks of vaker) uitgebreide media-aandacht voor de normale
dagelijkse bedrijfsvoering dan wel voor de gang van zaken in de zorginstelling. Bestuur
en/of medewerkers worden met grote regelmaat door media bevraagd.
|
2
|
De indicator die leidt tot een score van twee punten, gaat niet over crisissituaties
of een eenmalige mediahype. Er moet sprake zijn van structurele extra maatschappelijke
aandacht voor de sector of een regio binnen de sector die zowel impact heeft op de
lokale bedrijfsvoering en risicomanagement als proactief (lokaal) handelen vereist
in relatie tot de landelijke media-aandacht. Dit kan het geval zijn als de sector
onder structurele extra media-aandacht staat ten gevolge van het ontstaan van maatschappelijk
riskante situaties (TBS klinieken, jeugdzorg).
2.4 Referentiescores voor impact voor de verschillende sectoren in de Zorg
tabel 2.4 referentiescores impact voor de verschillende sectoren
|
Impact
|
|
geografie
|
Risico’s bedrijfsvoering
|
Media-aandacht
|
Universitair medische Centra
|
2
|
0–1
|
1–2
|
Algemene/categorale ziekenhuizen
|
1
|
0–1
|
1–2
|
Topklinische ziekenhuizen, integrale kankercentra
|
1–2
|
0–1
|
1–2
|
Thuiszorg
|
0–2
|
0–1
|
1
|
Verzorging- en verpleeghuizen en revalidatieklinieken
|
0–2
|
0–1
|
1
|
GGZ
|
1–2
|
0–1
|
1–2
|
Gehandicaptenzorg
|
0–2
|
0–1
|
1–2
|
Ketenorganisaties
|
0–2
|
0–1
|
1–2
|
Huisartsenposten/georganiseerde 1e lijnszorg
|
0–1
|
0–1
|
1
|
Jeugdzorg (VWS)
|
1
|
0–1
|
1–2
|
Overig
|
|
|
|
2.5 Extra punt bij score complexiteit voor omgevings- en/of risicofactoren
2.5.1 De markten
In de economische theorie worden een vijftal markten onderscheiden, die gehanteerd
worden als basis voor de vraag in hoeverre marktwerking in een sector aanwezig is:
Arbeidsmarkt: de arbeidsmarkt kent specifieke structurele problemen met het oog op het aantrekken
en behouden van de gekwalificeerde bestuurders, staf en medewerkers.
Kapitaalmarkt: de bestaande/toekomstige kapitaalbehoefte en de moeilijkheidsgraad voor instellingen
in de zorgsector om eigen- en/of vreemd vermogen aan te trekken. Gelet op de veranderende
wet- en regelgeving worden zorginstellingen dezelfde risico’s toebedacht als het overige
bedrijfsleven. De zorgsector steekt hier ongunstig bij af vanwege de doorgaans slechte
eigen vermogenspositie.
Inkoopmarkt: hoe belangrijk is inkoop voor het primair proces, hoe breed/complex is het primair
proces en in welke mate is concurrentie aanwezig. Moet er worden ingeschreven op dienstverlening,
deelname aan tenders etc.
Product/marktcombinaties: het op een markt werken met concurrentie ten aanzien van het leveren van producten
en diensten; het leveren van meerdere producten en diensten door de, en het op meerdere
markten actief zijn van de rechtspersoon of instelling.
Fusie- en overnamemarkt: of en de mate waarin het voor nieuwe partijen mogelijk is toe te treden tot de markt.
Rechtspersonen of instellingen moeten in onderscheidende mate functioneren met een
veranderend en toenemend risico als gevolg van aspecten van marktwerking op de onderhavige
markten.
In het algemeen kan gesteld worden dat alle rechtspersonen en instellingen te maken
hebben met dit risico als gevolg van voortdurende veranderingen in wet- en regelgeving
die uitwerking hebben op het risicoprofiel van de rechtspersoon of instelling.
Rechtspersonen of instellingen hebben te maken met een inkoopmarkt en een verkoopmarkt.
Op de inkoopmarkt spelen de volgende risico-elementen:
-
• de aard en mate van concurrentie (bijvoorbeeld in beeld te brengen door een concurrentiescan);
-
• de hoeveelheid en de diversiteit van systemen waarin of waarmee de inkoop plaats vindt
(denk bijvoorbeeld aan een combinatie van Wet maatschappelijke ondersteuning met aanbestedingen,
AWBZ en Zorgverzekeringswet);
-
• het aantal partijen waarbij ingekocht moet worden en de inkoopmacht daarvan (denk
aan het aantal zorgverzekeraars, provincies of gemeenten);
-
• de veranderingen in wet- en regelgeving die de concurrentieverhoudingen beïnvloeden;
-
• de diversiteit in producten en diensten.
Op de verkoopmarkt is voor het risicoprofiel van belang hoe het klantenperspectief
zich manifesteert:
De verantwoordelijke vormt zich aan de hand van bovenstaande vijf markten een oordeel
of en zo ja in welke mate er sprake is van een onderscheiden, dan wel groter risico
(een scherper risicoprofiel) van de zorginstelling.
2.5.2 Indeling op grond van omgevings- en/of risicofactoren
Indien de rechtspersoon of instelling is blootgesteld aan omgevings- of risicofactoren
die uitgaan boven de omgevings- of risicofactoren die voor de sector zorg- en welzijn
gebruikelijk zijn, kan de totale score tijdelijk met één punt worden verhoogd. Omstandigheden
die voor alle rechtspersonen of instellingen in de sector gelden, worden als gebruikelijk
aangemerkt. Wanneer een meer dan gebruikelijke blootstelling aan omgevings- of risicofactoren
zich voordoet, wordt in het financieel verslaggevingsdocument onderbouwd:
-
1. welke uitzonderlijke omstandigheid aan de orde is;
-
2. welk doel bereikt moet worden in het kader van deze bijzondere situatie;
-
3. binnen welke termijn dat doel bereikt dient te zijn;
-
4. de termijn waarvoor het punt wordt toegekend. Deze termijn dient te passen bij de
termijn, genoemd onder punt 3.
De motivering, de tijdsduur en de gevolgen voor de bezoldiging moeten contractueel
worden vastgelegd.
3 Omvang
De omvang van de rechtspersoon of instelling waaraan leiding wordt gegeven geeft een
indicatie van de mate van de verantwoordelijkheid. Voor de omvang van de rechtspersoon
of instelling is de omzet bepalend. Onder omzet wordt verstaan de som der bedrijfsopbrengsten,
zoals weergegeven in het jaardocument van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarover
de bezoldiging plaatsvindt. In ziekenhuizen2 kan de werkelijke omzet zoals verantwoord in het jaardocument een onvolledig beeld
geven op de werkelijke omzet omdat de omzet van de vrijgevestigde specialisten niet
is meegerekend. Deze redenering gaat ook op voor huisartsenposten3. Voor deze twee genoemde sectoren kan derhalve de omzet van de vrijgevestigden worden
opgeteld bij de omzet uit het jaardocument, voor zover die omzet in dat document niet
is opgenomen.
In de zorg- en welzijnssector kunnen we stellen dat er een grote correlatie is tussen
de omzet van de rechtspersoon of instelling en het aantal medewerkers dat daarin werkzaam
is. Met omzet wordt de omvang van de rechtspersoon of instelling dus adequaat afgedekt.
De omzet wordt onderverdeeld in zes categorieën. Door deze categorie-indeling ontstaat
een gedifferentieerde indeling naar de omvang van de rechtspersonen of instellingen.
De zes omzetcategorieën zijn weergegeven in tabel 3.
tabel 3 omzetcategorieën
-
a. minder dan 10 miljoen Euro;
-
b. tussen 10 en 25 miljoen Euro;
-
c. tussen 25 en 60 miljoen Euro;
-
d. tussen 60 en 150 miljoen Euro;
-
e. tussen 150 en 300 miljoen Euro;
-
f. meer dan 300 miljoen Euro.
4 De uiteindelijke klassenindeling
In tabel 4.1 worden de mogelijke scores voor de klassenindeling voor de eigen zorginstelling
op een rij gezet.
tabel 4.1 referentietotaalscore complexiteit en impact voor de verschillende sectoren
|
Complexiteit
|
Impact
|
Totaal
|
|
Kennis intensiteit
|
Transac-tieketen
|
Geografie
|
Risico’s bedrijfsvoering
|
Media-aandacht
|
|
Universitair medische centra
|
2–3
|
2
|
2
|
0–1
|
1–2
|
7–10
|
Algemene/categorale ziekenhuizen
|
1
|
2
|
1
|
0–1
|
1–2
|
5–7
|
Topklinische ziekenhuizen, integrale kankercentra
|
2
|
2
|
1–2
|
0–1
|
1–2
|
6–9
|
Thuiszorg
|
0
|
1
|
0–2
|
0–1
|
1
|
2–5
|
Verzorging- en verpleeghuizen en revalidatieklinieken
|
0
|
0–1
|
0–2
|
0–1
|
1
|
1–5
|
GGZ
|
1
|
1–2
|
1–2
|
0–1
|
1–2
|
4–8
|
Gehandicaptenzorg
|
0
|
2
|
0–2
|
0–1
|
1–2
|
3–7
|
Ketenorganisaties
|
1–2
|
1–2
|
0–2
|
0–1
|
1–2
|
3–9
|
Huisartsenposten/georganiseerde 1e lijnszorg
|
1
|
1–2
|
0–1
|
0–1
|
1
|
3–6
|
Jeugdzorg(VWS)
|
1
|
1
|
1
|
0–1
|
1–2
|
4–6
|
Overig
|
|
|
|
|
|
|
In tabel 4.2 is op het kruispunt van de score en de omvang aangegeven welke klasse
(A t/m J) van kracht is voor de rechtspersoon of instelling.
tabel 4.2 klassenindeling
Omzetcategorieën
|
Totaalscore
|
0–1
|
2–3
|
4–5
|
6–7
|
8–10
|
Tot 10 miljoen Euro
|
A
|
B
|
C
|
D
|
E
|
Van 10 tot 25 miljoen Euro
|
B
|
C
|
D
|
E
|
F
|
Van 25 tot 60 miljoen Euro
|
C
|
D
|
E
|
F
|
G
|
Van 60 tot 150 miljoen Euro
|
D
|
E
|
F
|
G
|
H
|
Van 150 tot 300 miljoen Euro
|
E
|
F
|
G
|
H
|
I
|
Boven 300 miljoen Euro
|
F
|
G
|
H
|
I
|
J
|
TOELICHTING
1. Algemeen
1.1 Aanleiding
Deze regeling is tot stand gebracht met het oog op de in artikel 2.7 van de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) geregelde bevoegdheid
om gestaffelde normen vast te stellen beneden het bezoldigingsmaximum. Met het in
werking treden van onderhavige regeling komt de normering in de zorg- en welzijnssector
bij het punt dat van het begin af aan is beoogd: een honoreringsbeleid gebaseerd op
functiezwaarte, onderverdeeld in een voldoende aantal klassen. Deze regeling geeft
uitvoering aan de motie De Pater-van der Meer4 en de motie De Pater-van der Meer c.s.5 Zie ook de brief van 23 juni 2009 aan de Tweede Kamer.6 Voor de zorgsector gold aanvankelijk dat topfunctionarissen in die sector ingeschaald
werden op basis van een adviesregeling van de koepel van bestuurders in de zorg, te
weten de Nederlandse vereniging van bestuurders in de zorg (NVZD). Nadat de toezichthouders
in de zorg zich hadden georganiseerd in de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders
in de zorg (NVTZ), is ook vanuit die kant, in wezen vanuit de formele werkgevers van
de topfunctionarissen in de zorg, een adviesregeling opgesteld. Medio het eerste decennium
van de 21e eeuw hebben beide koepels de handen ineen geslagen om een gezamenlijke regeling te
ontwikkelen. Die gezamenlijke regeling ging uit van de uitgangspunten die inmiddels
in artikel 2.9, tweede lid, van de WNT zijn vastgelegd.
De beide koepels hebben eind 2009 hun gezamenlijke bezoldigingsregeling, de Beloningscode
voor Bestuurders in de Zorg (BBZ), vastgesteld.
De BBZ is geen collectieve arbeidsovereenkomst in de zin van de Wet op de collectieve
arbeidsovereenkomst. De naleving ervan buiten de kring van de leden van de twee koepels
kon niet worden ondersteund met behulp van een algemeen verbindendverklaring zoals
dat met cao’s wél kan. Het was de bedoeling van het kabinet om zulks te bewerkstelligen
met wettelijke verankering in de toen nog in voorbereiding zijnde WNT, en wel onder
het regime van de sectorale bezoldigingsnorm, die dan geldt voor zowel de zorg- als
de welzijnssector. Onder dit regime kon het maximum uit het loongebouw van de oorspronkelijk
BBZ hoger liggen dan de norm die de commissie-Dijkstal als maximum voor de publieke
sector beoogde (130% van het ministerssalaris).
In de uiteindelijke vormgeving van de WNT is de zorg- en welzijnssector echter niet
in het tweede regime geplaatst (het regime van de sectorale norm), maar in het eerste
regime, dat van de maximale bezoldigingsnorm (WNT-norm). Het salarisgebouw van de
BBZ paste niet in het eerste regime. Aangezien het niet mogelijk was om de BBZ tijdig
en zorgvuldig aan te passen aan de verandering van regime, is in het eerste jaar van
de WNT (2013) alleen de enkelvoudige WNT-norm van toepassing geweest op de zorg. Het
jaar 2013 is verder gebruikt om in overleg tussen de koepels en de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en tussen de koepels onderling tot een aangepast salarisgebouw te
komen en tot een strakkere inschalingsprocedure.
In deze regeling is een klassenindeling vastgesteld die leidt tot de eerder bedoelde
gestaffelde normering. De klassenindeling is conform het voorstel van de koepels op
basis van de gewijzigde BBZ, die zij in augustus 2013 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport (VWS) hebben aangeboden. Per 1 januari 2014 is de beoogde klassenindeling
van kracht en wel binnen de grenzen van de genormeerde componenten van de WNT-norm,
zoals opgenomen in artikel 2.3, eerste lid, van de WNT en laatstelijk gewijzigd bij
regeling van 24 oktober 20137. Met deze klassenindeling wordt tevens voorkomen dat de normering wordt uitgehold
door een trek naar het absolute bezoldigingsmaximum.
1.2 Reikwijdte
De werking van deze regeling strekt zich uit over de in bijlage 1, onder de nummers
1 tot en met 5, 9 en 11 van de WNT aangewezen instellingen die op het beleidsterrein
van VWS vallen, ofwel de jeugdzorg, alle WTZi-instellingen en de bloedbank.
1.3 Klassenindeling en normbedragen
De klassenindeling in de regeling behelst een aantal wijzigingen ten opzichte van
de oorspronkelijke BBZ uit 2009. In de oorspronkelijke BBZ bestond de mogelijkheid
om de uitkomst van de inschaling te verhogen met een toeslag van maximaal 30%. Daarvoor
in de plaats is de mogelijkheid gekomen om bij de klassenindeling bovengemiddelde
omgevings- en/of risicofactoren mee te laten wegen. Die mogelijkheid is echter strak
ingekaderd.
De normbedragen zijn neerwaarts aangepast ten opzichte van de oorspronkelijke BBZ,
omdat het salarisgebouw moet passen in het eerste regime van de WNT. De koepels zijn
erin geslaagd om dat op een zodanige wijze te doen dat er voldoende categorieën overblijven:
klasse A t/m J, ofwel 10 categorieën. Daardoor kan het voorstel van de koepels met
deze ministeriële regeling worden geformaliseerd.
Bij het toepassen van de criteria ten behoeve van de klassenindeling van de instelling
ligt een grote verantwoordelijkheid bij de verantwoordelijke. Zij dient zich in het
kader van de handhaving van de WNT volledig te kunnen verantwoorden over het juiste
gebruik van de klassenindeling. Daarom verplicht deze regeling ook openbaarmaking
van de totaalscore van de klassenbepaling in het jaardocument (bij aanstelling van
een nieuwe bestuurder).
In de regeling is vastgelegd dat de Raden van Toezicht door het toepassen van de in
de bijlage opgenomen criteria uitkomen bij een bepaalde klasse. De verantwoordelijke
kan dus niet naar eigen inzicht komen tot een vaststelling van de klasse. Alleen onder het aan de klasse gekoppelde maximale bezoldigingsbedrag bestaat er voor de verantwoordelijke
beleidsvrijheid om de concrete bezoldiging voor een topfunctionaris vast te stellen.
Verantwoordelijken zullen in de praktijk deze beleidsvrijheid gaan benutten. Dat is
ook opportuun, omdat bij een inschaling beneden het maximum betrokkene namelijk een
meerjarig salarisperspectief kan worden geboden en er een marge is om eventueel een
(tijdelijk) extra punt op grond van omgevings- en/of risicofactoren in te kunnen vullen.
Over het vaststellen van de lagere bedragen bij de klassenindeling is, overeenkomstig
artikel 2.7, tweede lid, van de WNT de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
gehoord.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1
Voor de duidelijkheid is de in de WNT gegeven definitie van topfunctionaris aangepast
aan de reikwijdte van deze regeling.
Artikel 2
De WNT biedt op grond van artikel 2.7, eerste lid, de mogelijkheid om de verschillende
rechtspersonen of organisaties binnen een in de bijlage 1 bij de WNT aangewezen categorie
in te delen in klassen. De verschillende klassen (A t/m J) zijn gekoppeld aan bedragen
die onder het bezoldigingsmaximum liggen. Die bedragen zijn vastgesteld in artikel
3. De criteria op grond waarvan de klassenindeling plaatsvindt, zijn opgenomen in
de bijlage bij deze regeling.
De bedragen behorende bij de klassen worden jaarlijks aangepast aan de wijziging van
de bedragen, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van de WNT. De aanpassing wordt jaarlijks
bekend gemaakt in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de aanpassing
betrekking heeft.
Artikel 3
Artikel 2.7, tweede lid, van de WNT geeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport de bevoegdheid om voor de verschillende klassen een lagere bezoldiging vast
te stellen. In dit artikel wordt invulling gegeven aan die bevoegdheid.
De accountant houdt er toezicht op dat bij de bezoldiging wordt uitgegaan van de juiste
klassenindeling (artikel 5.2 van de WNT). Daarnaast zullen de door de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het Besluit aanwijzing toezichthouders WNT/VWS
aangewezen toezichthouders de ontwikkelingen in de sector monitoren.
Artikel 4
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kan ten aanzien van een specifieke
rechtspersoon of instelling besluiten dat deze wordt ingedeeld in een bepaalde klasse
(artikel 2.7, derde lid, van de WNT). Een rechtspersoon of instelling kan op enig
moment de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzoeken om in een andere
klasse te worden ingedeeld. Uit artikel 2.7, derde lid, van de WNT volgt dat in onderhavige
regeling regels over de procedure daaromtrent worden opgenomen. Dit artikel voorziet
daarin.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.