TOELICHTING
I. Algemeen
1. Inleiding
Zoals aangegeven in de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
van 2 april 2012 ‘Bedrijfslevenbeleid in uitvoering’1 is het van groot belang om te werken aan het verdienvermogen van onze economie. Dit
is de kern van het bedrijvenbeleid, waarbij ondernemers, onderzoekers en de overheid
gezamenlijk aan het stuur zitten en privaatpublieke samenwerking centraal staat. Fundamenteel
en toegepast onderzoek en valorisatie zijn geen aparte werelden, maar versterken elkaar
via gezamenlijke programmering via samenwerking in consortia. Door bestaande publieke
middelen voor kennis en innovatie via Innovatiecontracten beter in te zetten op de
economische en maatschappelijke uitdagingen zijn ook bedrijven meer bereid om substantieel
te investeren in de kenniseconomie.
Onder leiding van de topteams2 hebben alle topsectoren: Agri&Food, Tuinbouw en uitgangsmaterialen, High Tech Systems
en Materialen, Energie, Logistiek, Creatieve industrie, Life Sciences, Chemie en Water
een innovatiecontract gesloten. Ook voor ICT en Biobased is dit onder regie van respectievelijk
High Tech Systems en Materialen en Chemie gebeurd.
Via de innovatiecontracten geven bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen
vorm aan hun activiteiten op de keten van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek
en valorisatie. Een deel van de programmering van de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk
Onderzoek (NWO), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), TNO,
DLO en de Grote Technologische Instituten (GTI’s), universiteiten en hogescholen is
via de innovatiecontracten vormgegeven. Sleutelwoorden zijn gezamenlijke programmering,
betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf, aansluiting bij Europese en internationale
netwerken, wetenschappelijke excellentie en impact. Hiermee brengt het kabinet privaatpublieke
samenwerking waar die hoort: in het hart van het kennissysteem.
Het kabinet heeft aan de topteams gevraagd met voorstellen te komen voor Topconsortia
voor Kennis en Innovatie (TKI’s) waarin, voortbouwend op succesvolle initiatieven,
meerdere partijen vraaggestuurd en structureel samenwerken aan onderzoek en valorisatie
op innovatiethema’s over de gehele keten. Met de TKI’s krijgt de meerjarig programmatische
privaatpublieke samenwerking in de topsectoren structureel vorm.
De TKI-toeslag die met deze regeling wordt geïntroduceerd, stimuleert de privaatpublieke
samenwerking binnen de programma’s van de TKI’s door een impuls te geven aan de private
bijdragen aan de TKI-programma’s.
2. Topconsortia voor Kennis en Innovatie
2.1. Doel van TKI’s
Het doel van de TKI’s is om excellente privaatpublieke samenwerking in topsectoren
op het gebied van onderzoek en innovatie te bundelen. Hiermee wordt synergie en samenhang
gestimuleerd van onderzoeks- en innovatieactiviteiten op economische en maatschappelijke
speerpunten. Tevens dragen TKI’s bij aan het vergroten van de efficiëntie en effectiviteit
van onderzoek en ontwikkeling door meer (strategische) samenwerking tussen bedrijven,
kennisinstellingen en de overheid. De verwachting is dat TKI’s leiden tot meer excellent
onderzoek (fundamenteel en toegepast) en belangwekkende innovatieve producten en processen
en tevens zorg dragen voor een versnelde verspreiding van kennis naar het bedrijfsleven
door een meer vraaggestuurde inzet van het onderzoek. TKI’s zijn ten slotte ook van
belang voor internationaal toonaangevend onderzoek en actieve verbinding met internationale
thema’s en middelen (bijvoorbeeld Horizon 2020).
2.2. Wat is een TKI
In de begrotingswet voor 2013 worden negentien TKI’s opgenomen die elk betrekking
hebben op één van de innovatiecontracten van de topsectoren. De opname van de TKI’s
in de begroting van 2013 is gebaseerd op de voorstellen van de topteams en is het
resultaat van een intensieve consultatie en sterke betrokkenheid van het veld.
Zoals ook in de memorie van toelichting op de Begroting 2013 is aangegeven dient een
TKI om in de begroting te worden opgenomen aan de volgende criteria te voldoen:
-
• Het TKI is een rechtspersoon zonder winstoogmerk dat bestemd is voor het tot stand
brengen en doen uitvoeren van een meerjarig TKI-programma, waarin ondernemers, publiekrechtelijke
rechtspersonen en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties participeren.
-
• Het TKI-programma vindt voor gezamenlijke rekening en risico van bedrijven en onderzoeksinstellingen
plaats.
-
• De minimale omvang van het jaarlijkse TKI-programma bedraagt € 5 miljoen (cash en
in kind).
-
• Het TKI-programma dat het TKI voorstaat voorziet in een behoefte en is nog niet afgedekt
door andere TKI’s.
-
• Bij een TKI zijn minimaal drie ondernemingen en drie publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties
betrokken.
-
• Het is onder transparante en redelijke voorwaarden mogelijk voor bedrijven en onderzoeksorganisatie
om aansluiting te krijgen bij een TKI.
-
• Binnen een TKI is er een goede vertegenwoordiging van het midden- en kleinbedrijf
(MKB). Een TKI zal dan ook betrokkenheid van het MKB actief bevorderen.
-
• De kwantitatieve inzet van private partijen binnen de TKI’s (cash en in kind) bedraagt
in 2015 en verder 40%. De TKI’s geven in hun meerjarenprogramma aan hoe dit gerealiseerd
gaat worden, rekening houdend met de structuur en specifieke kenmerken van de topsectoren.
2.3 TKI’s in de praktijk
Het bestuur van het TKI zorgt voor de totstandkoming van een privaatpubliek gefinancierd
meerjarig TKI-programma. Dit programma beslaat de samenwerkingsprojecten van fundamenteel
onderzoek tot en met experimentele ontwikkeling, steeds in pre-competitieve samenwerking
tussen private en publieke partijen en de innovatie activiteiten, waarbij MKB-ondernemers
meer worden betrokken bij de samenwerkingsprojecten en waarbij gestimuleerd wordt
om de resultaten van de samenwerkingsprojecten en overige inzichten op het terrein
van het programma ook daadwerkelijk te leiden naar innovatieve producten.
Een TKI zorgt voor regie, netwerkvorming en kennis(ver)deling op het terrein van de
onderzoeks- en innovatieactiviteiten. Een TKI werkt met een zo licht mogelijk ingerichte
organisatie.
Het uitgangspunt is dat het onderzoek wordt uitgevoerd door en/of uitgezet via universiteiten,
TNO, DLO, GTI’s, NWO, KNAW en hogescholen.
3. TKI-toeslag
De TKI-toeslag wordt jaarlijks aangevraagd door een TKI en wordt eveneens jaarlijks
aan het TKI toegekend voor het uitvoeren van een meerjarig TKI-programma. De toeslag
is generiek vorm gegeven. Uitsluitend de omvang van de private bijdragen in een jaar
aan de samenwerkingsprojecten die onderdeel uitmaken van het TKI-programma van een
TKI bepaalt wat de hoogte van de toeslag is. Om TKI’s te stimuleren kleinere bedrijven
te betrekken wordt het jaarlijkse percentage van de toeslag verhoogd met 15%-punt
over de eerste € 20.000 van de private bijdrage. De percentages zijn opgenomen in
de regeling maar worden in beginsel jaarlijks opnieuw vastgesteld. Op basis van een
raming in de voorgenomen TKI-programma’s in het najaar van het jaar t-1 wordt bepaald
wat het percentage in het jaar t zal bedragen. Op deze wijze wordt invulling gegeven
aan een verantwoord begrotingsbeheer. Gestreefd wordt, binnen de budgettaire kaders,
naar een zo stabiel mogelijk percentage.
3.1 Grondslag (private bijdrage)
De grondslag voor de TKI-toeslag wordt gevormd door de jaarlijkse private bijdragen
aan de onderzoeksorganisaties in het kader van de samenwerkingsprojecten van een TKI.
Centraal staat daarbij dat de TKI-toeslag vanuit de gezamenlijke programmering wordt
ingezet. De definitie van private bijdragen is vormgegeven door aan te geven dat middelen
van bepaalde organisaties niet in aanmerking komen voor TKI-toeslag. Deze organisaties wenden de middelen die ze
ter beschikking stellen primair aan vanuit het algemeen belang. Private bijdragen
van buitenlandse bedrijven aan TKI-samenwerkingsprojecten zijn daarbij niet uitgezonderd
zodat deze ook kunnen meetellen voor de TKI-toeslag.
De TKI-toeslag wordt verstrekt onder de voorwaarde dat deze binnen vijf jaar wordt
aangewend, startend in het jaar waarvoor de toeslag wordt verkregen. Concreet betekent
dit in de praktijk dat de financiering met behulp van TKI-toeslag van de projecten
begrensd zal zijn tot een ruime vier jaar, ervan uitgaand dat het project mogelijk
enige tijd na verlening op gang komt en het project met het oog op tijdige vaststelling
ook enige tijd voor afloop van de vijf jaar moet eindigen.
3.2 Vaststelling percentage op basis van raming
TKI’s worden jaarlijks in het najaar gevraagd naar de omvang van het TKI-programma
in het komende begrotingsjaar. Afhankelijk van de informatie van deze uitvraag en
de hoogte van het budget worden vervolgens de geldende toeslagpercentages voor het
komende begrotingsjaar vastgesteld en wordt de regeling opengesteld. Zoals voorgaand
aangegeven wordt hierbij gestreefd naar een, binnen de budgettaire kaders, zo stabiel
mogelijk percentage.
3.3 Aanvraag
Het TKI-programma voor het jaar t, waarin wordt aangeven hoeveel private bijdragen
aan samenwerkingsprojecten zal worden ontvangen en tevens inzicht wordt gegeven hoe
de te ontvangen TKI-toeslag wordt ingezet, wordt uiterlijk 1 november van het jaar
t-1 bij de aanvraag voor de toeslag ingediend bij Agentschap NL. Enkel voor het opstartjaar
2013 wordt een uitzondering gemaakt en dient het TKI-programma uiterlijk op 30 november
2012 te worden ingediend. Voor de aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van het
aanvraagformulier dat is vastgesteld en dat is opgenomen in bijlage A.
3.4 Beoordeling
Nadat een aanvraag van een TKI is ontvangen wordt de inzet van de toeslag voor samenwerkingsprojecten
danwel innovatie activiteiten getoetst aan de in artikel 1a.5 genoemde toewijzingsgronden.
Onderdeel van deze toetsing is de omgang van de betrokken partijen met het intellectueel
eigendom dat mogelijk het resultaat is van een samenwerkingsproject. Het intellectueel
eigendom dient voor het onderzoek van start gaat conform het O&O&I-staatssteunkader
te zijn geregeld.
Daarnaast zal globaal bezien worden of het TKI ook na opneming in de begroting blijvend
voldoende openstaat voor deelname door de relevante onderzoeksorganisaties en ondernemers.
Omdat het recht op een toeslag geheel afhangt van het bestaan van samenwerkingsprojecten
met private bijdragen is het ook van belang dat het bestaan daarvan zonodig door middel
van schriftelijke overeenkomsten kan worden aangetoond. Getoetst zal voorts worden
of de samenwerkingsprojecten inhoudelijke meerwaarde hebben gelet op het TKI-programma.
Marginaal wordt daarbij bezien of projecten nieuwe kennis opleveren voor het TKI-programma.
De kwalitatieve borging daarvan ligt primair bij het TKI-bestuur.
Bij de toetsing wordt eveneens bezien of samenwerkingsprojecten waar de toeslag voor
wordt aangewend zodanig worden uitgevoerd dat de Nederlandse kennisinfrastructuur
hier baat bij heeft.
3.5 Correctie op grondslag
Op het moment van verlenen van de beschikking wordt uitgegaan van de som van de private
bijdragen in het betreffende jaar die volgens het TKI zullen geworden gerealiseerd.
Indien overeenkomsten nog moeten worden gesloten kan in de loop van het jaar echter
blijken dat uitgegaan is van een te hoog bedrag aan private bijdragen. Het bedrag
waarop de beschikking aanspraak geeft wordt gebaseerd op de door het TKI bij de aanvraag
aangeleverde gegevens. Omdat het van belang is voor het TKI en voor de overheid om
aan de hand van de daadwerkelijk gerealiseerde private bijdragen in enig jaar tot
een grondslag te komen, moet het TKI binnen twee kalendermaanden na afloop van het
kalenderjaar opgave doen van de in het desbetreffende jaar daadwerkelijk gerealiseerde
private bijdragen. Het gaat daarbij om de verschuldigdheid van de bijdrage aan de onderzoeksorganisatie in dat jaar. Dat wil zeggen dat de
onderzoeksorganisatie (krachtens de samenwerkingsovereenkomst of eventueel een ander
bindend document) aanspraak kan maken op betaling van het desbetreffende bedrag in
dat jaar. Indien uit de opgave blijkt dat de te realiseren private bijdragen niet
juist waren zal de aanspraak op toeslag zoals die is opgenomen in de verleningsbeschikking
neerwaarts worden bijgesteld. Opwaartse bijstelling is voor het desbetreffende jaar
niet mogelijk, maar hogere private bijdragen die doorlopen in het jaar daarna kunnen
uiteraard in de aanvraag voor de toeslag in dat jaar wel op reguliere wijze worden
opgevoerd. De TKI toeslag wordt op jaarbasis toegekend maar mag in een periode van
vijf jaar worden ingezet. Consequentie hiervan is dat een aanvraag tot vaststelling
mogelijk pas vijf jaar na verlening wordt gedaan. Zonder tussentijdse opgave van de
daadwerkelijk gerealiseerde private bijdragen zou een op onjuiste aanname van te realiseren
private bijdragen gebaseerde aanspraak op toeslag pas na vijf jaar worden gecorrigeerd.
Dit is om reden van misbruikrisico en vanuit verantwoord begrotingsbeheer niet wenselijk.
Tenslotte is het niet bezwaarlijk als bestaand onderzoek in een samenwerkingsproject
onder het TKI programma wordt gebracht en aldus meetelt in de grondslag voor de toeslag.
Dit kan immers een duidelijke meerwaarde opleveren voor de uitvoering van het TKI
programma als geheel. Om voor opgave in aanmerking te komen is in die gevallen wel
van belang dat het bestaande niveau aan private en publieke bijdragen voor dat onderzoek
intact blijft om te voorkomen dat opneming in het programma slechts leidt tot andere
financiering (met toeslag) van hetzelfde onderzoek in plaats van tot nieuwe activiteiten
in het belang van het programma. Het derde lid van artikel 1a.3 eist daarom dat de
bestaande publieke en private bijdragen aan dat onderzoek niet bij gelegenheid van
opneming in het programma worden verlaagd.
3.6 Voorschot
Het voorschotregime volgt uit het Kaderbesluit EZ-subsidies (artikelen 45 en 46).
De voorschotten worden, na het eerste voorschot aan het begin van de activiteiten,
automatisch per kwartaal verstrekt: het TKI hoeft geen voorschotaanvraag in te dienen
en geen overzicht van gemaakte en betaalde kosten in te dienen. De hoogte van het
voorschot bedraagt maximaal 90% van de voor het betreffende jaar verleende TKI-toeslag.
Het is mogelijk om de TKI-toeslag voor meerjarige projecten in te zetten. Relevant
is het TKI-programma zoals ingediend bij de aanvraag. De meldingsplicht van artikel
37, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies dient ervoor te zorgen dat bij substantiële
wijzigingen in een TKI-programma het voorschotregime wordt aangepast aan de nieuwe
omstandigheden. Het niet nakomen van verplichtingen of een gesignaleerde afwijking
van een TKI-programma kan leiden tot opschorting op grond van artikel 4:56 Algemene
wet bestuursrecht en vervolgens tot intrekking of wijziging van de beschikking tot
toeslagverlening.
3.7 Administratie, rapportage en transparantie activiteiten
De ontvanger van TKI-toeslag (de TKI) dient een administratie bij te houden over de
wijze waarop de toeslag wordt ingezet. Deze administratie moet onder andere de wijze
vastleggen waarop participanten van samenwerkingsprojecten omgaan met het intellectueel
eigendom dat voortkomt uit de projecten waarvoor de toeslag wordt aangewend. Deze
administratie is van belang om te voorkomen dat in strijd wordt gehandeld met het
staatssteunkader. Ook moet de administratie garanderen dat op eenvoudige wijze kan
worden gecontroleerd dat voor alle samenwerkingsprojecten waarvoor private bijdrage
is opgegeven een samenwerkingsovereenkomst beschikbaar is. Andere verplichtingen inzake
de administratie volgen uit het Kaderbesluit EZ-subsidies (artikel 38).
De TKI moet voorts jaarlijks een rapportage opleveren. De verplichting hiertoe wordt
conform artikel 39 van het Kaderbesluit EZ-subsidies in de beschikking tot toeslagverlening
opgenomen. In de rapportage dient te worden ingegaan op de samenwerkingsprojecten
en de afwijkingen van het TKI-programma. Ook de voortgang en budgettaire omvang van
de onderzoeksprogramma's en van de innovatie activiteiten moeten hierbij aan de orde
komen. Tevens dient in de rapportage een overzicht van de activiteiten en doelen voor
het eerstvolgende jaar worden gegeven.
In de regeling is verder nog opgenomen dat over projecten waarvoor het TKI de toeslag
aanwendt informatie door het TKI actief aan het publiek wordt aangeboden. Dit geldt
ook voor de voorwaarden voor deelname door relevante ondernemers en onderzoeksorganisaties.
Invulling van deze verplichting via een website is adequaat en ligt voor de hand.
Hiermee wordt de transparantie van de activiteiten van een TKI en het openstaan van
de deelname door daarvoor in aanmerking komende partijen bevorderd.
3.8 Vaststelling
De toeslagvaststelling volgt het regime uit het Kaderbesluit EZ-subsidies (Hoofdstuk
13). Dit betekent dat het TKI uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten
moeten zijn voltooid een aanvraag om subsidievaststelling moet hebben gedaan. De aanvraag
zal derhalve uiterlijk vijf jaar en dertien weken na de start van het TKI-programma
moeten zijn ingediend. De TKI-toeslag moet immers binnen vijf jaar worden aangewend.
De aanvraag dient vergezeld te gaan van een controleverklaring wanneer de TKI-toeslag
meer dan € 125.000 bedraagt.
4. Uitvoering, toezicht en handhaving
De toeslagregeling wordt uitgevoerd door Agentschap NL.
5. Monitoring en evaluatie
De komende jaren wordt de ontwikkeling van de TKI’s gemonitord. Ten behoeve van de
jaarlijkse voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer over de voortgang van het bedrijvenbeleid
dienen door de TKI-besturen jaarlijks gegevens aan Agentschap NL te worden geleverd
omtrent inkomsten en uitgaven, deelnemers, projecten en resultaten.
Voorts wordt gekeken in hoeverre de TKI’s blijven voldoen aan de in paragraaf 2 en
tevens in de memorie van toelichting van de begroting 2013 genoemde criteria en in
hoeverre het beoogde aandeel private financiering in 2015 wordt gehaald.
De TKI-toeslag wordt eind 2015 geëvalueerd opdat voor eind 2017 kan worden besloten
over het al dan niet verlengen van de regeling.
6. Budgettaire benadering
Op basis van de voorliggende innovatieplannen van de topsectoren is een grove raming
gemaakt van de jaarlijkse omvang van de private bijdragen aan onderzoek binnen TKI’s.
Het betreft € 350 mln.
7. Administratieve lasten
De administratieve lasten zijn zo laag mogelijk gehouden. De totale administratieve
lasten voor de TKI-toeslagregeling worden geschat op € 330.980 en komen daarmee uit
op 0,41% van het beschikbare budget.
Het TKI dient de aanvraag en het verzoek tot vaststelling van de toeslag in. De lasten
voor het TKI voor het aanvragen van de toeslag bestaan uit het invullen van het aanvraagformulier
en het aanleveren van informatie over de projecten waarop de toeslag wordt verdiend
en het aanleveren van informatie over de projecten en activiteiten waaraan de toeslag
wordt besteed. Dit gebeurt aan de hand van formats die door AgentschapNL zijn opgesteld.
Voorts dient binnen 2 maanden na afloop van een kalenderjaar aangegeven te worden
hoeveel private bijdragen daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
Er hoeven geen voorschotverzoeken te worden ingediend, deze zullen automatisch bij
committering en daarna per kwartaal worden uitbetaald. Jaarlijks moet het TKI een
voortgangsrapportage opstellen en uiterlijk na vijf jaar een eindrapportage, voorzien
van een controleverklaring (de aanvraag tot vaststelling).
Deelnemers (onderzoeksorganisaties, bedrijven) aan de projecten waarop toeslag wordt
verkregen en/of waaraan toeslag wordt besteed, hoeven in principe voor het verkrijgen
van de toeslag geen extra werkzaamheden te verrichten. Voor hen zijn dus geen administratieve
lasten berekend.
8. Staatssteun
De regeling is zodanig vormgegeven dat de activiteiten waarvoor de TKI-toeslag kan
worden ingezet per definitie binnen het geldende staatssteun kader passen. De TKI-toeslag
kan immers enkel worden aangewend voor het TKI-programma dat bestaat uit samenwerkingsprojecten
en innovatie-activiteiten. De definitie van samenwerkingsproject en innovatie-project
staat uitsluitend activiteiten toe die geoorloofd zijn onder het staatssteunkader.
Voorts wordt door middel van artikel 1a.6 geborgd dat de door Europa voorgeschreven
steunintensiteiten niet worden overschreden. Op grond van artikel 10, zesde lid, van
het Kaderbesluit komen uitsluitend de in het O&O&I steunkader genoemde kosten voor
toeslag in aanmerking. Het is van belang dat rapportages inzicht geven in het stimulerend
effect op het gedrag van de begunstigden van de TKI-toeslag, waarbij tevens stil wordt
gestaan bij de indicatoren betreffende de additionaliteit van de inzet van de toeslag
zoals die in paragraaf 6 van de O&O&I kaderregeling worden genoemd. Meer bepaald moet
dan worden gekeken naar de toename van de omvang, de reikwijdte, het tempo en de totale
uitgaven voor de O&O&I activiteiten.
9. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2013. Hiermee wordt voor wat betreft
de periode tussen bekendmaking en inwerkingtreding afgeweken van het uitgangspunt
van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10,
29 515, nr. 309). Omdat de doelgroepen intensief betrokken zijn en gebaat zijn bij spoedige inwerkingtreding
is deze afwijking gerechtvaardigd.
II. Artikelsgewijs
Artikel 1a.1
Dit artikel geeft invulling aan een aantal belangrijke begrippen voor de TKI-toeslag.
Allereerst is van belang dat de TKI-toeslag is voorbehouden aan rechtspersonen die
als TKI zijn aangemerkt in de begroting. Het selecte aantal TKI’s is daarmee door
de wetgever gelegitimeerd en vormt het vertrekpunt voor deze regeling. In de definitie
is voorts verduidelijkt dat een TKI in de begroting moet zijn genoemd van het jaar
waarop de aanvraag van toepassing is. Hiermee wordt verzekerd dat om in enig jaar
aanspraak te maken op TKI-toeslag een grondslag in de begroting in dat jaar is gegeven.
Ook wordt hiermee voorkomen dat een rechtspersoon die eenmaal in de begroting is genoemd
vanaf dat moment elk jaar op basis van die vermelding aanspraak kan maken op TKI-toeslag.
Het TKI-programma bundelt de samenwerkingsprojecten en innovatie activiteiten van
het TKI. Een project wordt als samenwerkingsproject aangemerkt indien dit door minimaal
twee deelnemers, waaronder een onderzoeksorganisatie en een ondernemer, wordt uitgevoerd
en voor zover dit project bestaat uit het doen van fundamenteel onderzoek, industrieel
onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan. Wat onder fundamenteel
onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling wordt verstaan is op
te maken uit artikel 1.1 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie waar deze paragraaf
deel van uitmaakt.
De definitie van onderzoeksorganisatie is opgenomen in artikel 1 van het Kaderbesluit
EZ-subsidies. Het betreft hier de Europese definitie van een onderzoeksorganisatie.
Naast de publieke kennisinstellingen betreft dit onderzoeksorganisaties die voldoen
aan de volgende criteria:
-
– Hoofddoel organisatie is (technologische) kennis opdoen,
-
– Activiteiten bestaan uit fundamenteel/industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling,
-
– De winst van de entiteit wordt volledig geherinvesteerd in nieuw onderzoek en/of experimentele
ontwikkeling,
-
– Preferente toegang tot onderzoekscapaciteit of kennis is niet toegestaan.
Indien een kennisinstelling meent onder de Europese definitie van onderzoeksorganisatie
te vallen, dient ze dit bij AgentschapNL aan te tonen.
Belangrijk is om te benadrukken dat ‘onderzoeksorganisatie’ een Europees begrip is
en onderzoeksorganisaties ook niet in Nederland gevestigd hoeven te zijn. Indien een
organisatie eenmaal voor deze regeling als onderzoeksorganisatie is aangemerkt kan
de bijdrage van deze organisatie aan een samenwerkingsproject niet als private bijdrage
voor de grondslag van de toeslag in aanmerking komen. De Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen
(KNAW) zijn onderzoeksorganisaties vanwege de NWO- en KNAW-onderzoeksinstituten. De
rol van NWO en KNAW is echter veelomvattender. Zo is NWO voor het privaatpublieke
onderzoek van de TKI’s een belangrijke verstrekker van overheidsmiddelen.
Een project wordt geacht gezamenlijk uitgevoerd te zijn, wanneer voor gezamenlijke
rekening en risico wordt gewerkt en dit ook blijkt uit de wijze waarop het intellectueel
eigendom is geregeld. Een samenwerkingsproject kan uiteraard bestaan uit een consortium
van meerdere private partijen en verschillende onderzoeksorganisaties.
De definitie van geldmiddelen is ontleend aan de Wet op het financieel toezicht.
Geldmiddelen die niet van private organisaties afkomstig zijn, zoals genoemd onder
de definitie van private bijdragen tellen niet mee voor de grondslag van de toeslag.
Voor deze regeling worden bijdragen afkomstig van productschappen anders behandeld
dan bijdragen die afkomstig zijn van andere openbare lichamen. Bijdragen van productschappen
kwalificeren wel als private bijdrage nu het hier, weliswaar op indirecte wijze, bijdragen
van ondernemers betreft die op deze wijze leiden tot meer vraaggestuurd onderzoek.
Voorts worden niet aangemerkt als private bijdragen bijdragen afkomstig van algemeen
nut beogende instellingen die voor uitvoering van de belastingwetgeving als zodanig
zijn aangemerkt.
Artikel 1a.2
De minister verstrekt op aanvraag TKI-toeslag aan een TKI die een TKI-programma uitvoert
of doet uitvoeren. De toeslag kan jaarlijks door het TKI worden aangevraagd bij Agentschap
NL.
Artikel 1a.3
Dit artikel regelt de wijze waarop de omvang van de TKI-toeslag wordt berekend. Bij
de berekening van de toeslag worden de bijdragen van een ondernemer in een jaar bij
elkaar opgeteld. Dit betekent dat een TKI voor een ondernemer jaarlijks eenmaal aanspraak
kan maken op 40 procent toeslag over de eerste € 20.000. Het is mogelijk dat een ondernemer
private bijdragen doet aan samenwerkingsprojecten van meerdere TKI’s. In dat geval
kunnen alle TKI’s waaraan deze ondernemer een bijdrage doet jaarlijks in aanmerking
komen voor 40 procent toeslag over de eerste € 20.000. Zie over de private bijdrage
ook paragraaf 3.5. van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 1a.4
Dit artikel regelt de opgave die een TKI binnen twee maanden na afloop van het jaar
waarop een TKI-programma betrekking heeft moet doen. Dit artikel is opgenomen om snel
duidelijkheid te krijgen over de omvang van de grondslag voor de TKI-toeslag waarop
de TKI’s aanspraak kunnen maken. Dit schept hiermee budgettaire duidelijkheid voor
de overheid, maar schept ook zekerheid voor de TKI’s.
Eventuele bijstelling ziet uitsluitend op de maximale omvang van de TKI-toeslag. Na
afloop van het TKI-programma, dat in ieder geval binnen vijf jaar moet zijn afgerond,
wordt bezien of de TKI-toeslag rechtmatig is besteed en volgt de subsidievaststelling.
Een neerwaartse bijstelling van de subsidieverlening is ingevolge artikel 4:48 van
de Algemene wet bestuursrecht onder andere mogelijk indien de subsidie-ontvanger onjuiste
gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste gegevens tot een andere beschikking
op de aanvraag zou hebben geleid. Dit is aan de orde wanneer na een jaar blijkt dat
minder private bijdragen zijn gerealiseerd dan is aangegeven bij de aanvraag voor
TKI-toeslag.
Artikel 1a.5
Dit artikel beschrijft de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat TKI-toeslag
wordt verstrekt. Zie hiervoor ook de beoordeling onder 3.4 van het algemene deel van
de toelichting.
Artikel 1a.6
De TKI-toeslag kan worden ingezet voor samenwerkingsprojecten en innovatie-activiteiten
en daarbij cumuleren met andere overheidsmiddelen tot de maxima zoals aangegeven.
Het betreft hier de maximaal toelaatbare steun voor elke begunstigde van het project.
Alhoewel het Europese O&O&I-steunkader voor fundamenteel onderzoek een steunpercentages
van 100% toestaat is voor een lager percentage van 85% gekozen gezien de doelstelling
van de TKI’s om in 2015 tot een privaat aandeel van de financiering van 40% te komen
(zie ook artikel 1a.7).
Voorts is ten aanzien van de toegestane steunpercentages wat betreft de samenwerkingsprojecten
en innovatie-activiteiten een vereenvoudiging en beperking van de maximale toegestane
steunpercentages aangebracht. Dit is gedaan om de eenvoud van de uitvoering te bevorderen
en om meer bedrijven te kunnen betrekken bij de TKI.
Binnen het landbouwsteunkader geldt het O&O&I-steunkader als beoordelingskader. Zie
hiervoor ook paragraaf 148 van de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de
landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (Pb C 319). Dit betekent dat voor TKI’s die
zich richten op onderzoek, ontwikkeling en innovatie ten behoeve van de landbouwsectoren
in principe geen afwijkende regels gelden. Wel moet er door deze sectoren rekening
gehouden worden met de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Hierbij
is van belang dat geen toeslag mag worden aangewend op een manier die ingaat tegen
het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie. Dit belang vormt dan ook
de aanleiding voor het vierde lid van artikel 1a.6. Doorgaans zal de gemeenschappelijke
ordening van landbouwsectoren geen belemmering vormen voor het aanwenden van toeslag
aan O&O&I in deze sectoren. Indien het onderzoek zich echter richt op productieverhoging
van primaire landbouwproductie zal moeten worden getoetst of dit onderzoek in overeenstemming
is met de voor die sector geldende Europese regels.
Artikel 1a.7
Dit artikel waarborgt dat private partijen geldmiddelen bijdragen aan samenwerkingsprojecten
die zijn opgenomen in een TKI-programma.
Artikel 1a.8
Dit artikel schrijft voor dat de TKI-toeslag binnen vijf jaar moet zijn aangewend.
Dit artikel begrenst daarmee de financiering uit de TKI toeslag van projecten en activiteiten
die worden opgenomen in een TKI-programma (zie ook 3.1 van het algemene deel van de
toelichting). Een aanvraag tot vaststelling hoeft in beginsel pas na ruim vijf jaar
te worden gedaan.
Artikel 1a.9
Een goede administratie is essentieel voor deze regeling. Uit deze administratie moet
blijken voor welke samenwerkingsprojecten en voor welk type innovatieactiviteiten
de toeslag is aangewend. De ontvanger van TKI-toeslag is verantwoordelijk voor een
administratie waaruit duidelijk blijkt welke afspraken gelden met betrekking tot intellectueel
eigendom dat voortvloeit uit activiteiten die met behulp van de TKI-toeslag mogelijk
zijn gemaakt. Indien deze administratie niet aanwezig is kan de TKI-toeslag daarom
op nihil worden vastgesteld.
Indien deze administratie niet kan worden overgelegd voor één of meerdere samenwerkingsprojecten
dan zal de TKI-toeslag naar rato lager worden vastgesteld. Dit kan daarmee betekenen
dat eventuele voorschotten worden teruggevorderd. Ook dient inzichtelijk te zijn op
welke wijze de activiteiten waarvoor de toeslag wordt ingezet voldoen aan het O&O&I-steunkader.
Artikel 1a.10
Het tweede en derde lid zijn twee specifiek aan de subsidie verbonden verplichtingen
om actief informatie aan te bieden aan het publiek. Het derde lid is daarbij in het
bijzonder van belang om het uitgangspunt dat aansluiting bij projecten van het TKI
in beginsel mogelijk is voor belanghebbenden te operationaliseren. Invulling van deze
verplichting via een website ligt voor de hand en is zonder meer voldoende.
Artikel 1a.12
De TKI-toeslag vervalt met ingang van 1 oktober 2017. Dit hangt samen met de aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking zoals die sinds 1 juli 2012 luiden. (Stcrt. 2012, 13009). In deze aanwijzing is geregeld dat een subsidieregeling in beginsel vervalt binnen
vijf jaar na inwerkingtreding. Een verlenging van de subsidieregeling is mogelijk
nadat de regeling is voorgehangen bij de Tweede Kamer.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.