Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 22 augustus 2012, nr. IenM/BSK-2012/160558, houdende verstrekking van subsidie aan de vereniging Fietsersbond (Subsidieregeling Fietsersbond 2013)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onder a, 3, 4 en 6, eerste lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en 4:59, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

forfaitair uurtarief:

kostendekkend tarief per uur voor een boekjaar dat wordt gehanteerd voor de uitvoering van subsidiabele projecten, en dat wordt berekend op basis van gemiddelde salariskosten en een opslag voor de overheadkosten, waarbij wordt aangesloten bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2012;

kosten derden:

op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele projecten worden gemaakt;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

subsidieontvanger:

Vereniging Fietsersbond, statutair gevestigd te Utrecht;

wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doel subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag per boekjaar een subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger voor het uitvoeren van projecten, gericht op:

    • a. de behartiging van belangen van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar vervoersbedrijven en marktpartijen, en

    • b. het verkrijgen van gegevens over de lokale, regionale of landelijke staat van de fietsvoorzieningen of over het beleid van overheden en vervoerbedrijven ten gunste van de belangenbehartiging.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover voor een project als bedoeld in het eerste lid, een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.

Artikel 3 Toepassing Algemene wet bestuursrecht Afdeling 4.2.8

Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 4 Subsidieplafond en subsidiabele kosten

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt €573.436,-.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde bedrag is exclusief de compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

  • 3. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen het totaal aantal uren dat daadwerkelijk aan de uitvoering van de subsidiabele projecten is besteed onder toepassing van het door de minister goedgekeurde forfaitair uurtarief, alsmede de kosten derden.

  • 4. Het goedgekeurde forfaitair uurtarief geldt voor de looptijd van deze regeling.

Artikel 5 Concept-activiteitenplan

  • 1. Uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zendt de subsidieontvanger een concept van het activiteitenplan, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, aan de minister.

  • 2. Het concept-activiteitenplan gaat vergezeld van:

    • a. een indicatie van het tijdstip waarop de subsidieontvanger gehouden is de projecten te hebben afgerond voor zover van toepassing, en

    • b. het geraamde aantal uren per project, het forfaitair uurtarief en de geraamde kosten derden per project.

Artikel 6 Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidieverlening in bij de minister, uiterlijk op 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De aanvraag bevat het bedrag van de gevraagde subsidie.

  • 2. Onverminderd artikel 4:65 van de wet gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onder a, van de wet, waarin tevens een uiteenzetting wordt gegeven van de projecten;

    • b. een opgave van het tijdstip waarop de projecten zijn afgerond voor zover van toepassing;

    • c. een begroting als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onder b, van de wet, welke tevens bevat de onderbouwing van het geraamde aantal uren per project, het forfaitair uurtarief alsmede de geraamde kosten derden per project.

  • 3. Voor het boekjaar 2013 wordt bij de aanvraag tevens overlegd een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant ten aanzien van de berekening van het forfaitair uurtarief waarbij minimaal het volgende wordt aangegeven:

    • 1°. bij de berekening is de begroting gehanteerd;

    • 2°. de berekening is gebaseerd op de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2012, en

    • 3°. het gehanteerde tarief is gebaseerd op de in de cao voor de welzijnssector vastgelegde salarisschalen.

Artikel 7 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In de beschikking worden vermeld:

    • a. de te subsidiëren projecten;

    • b. het tijdstip waarop de subsidieontvanger de projecten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk moet hebben verricht voor zover van toepassing;

    • c. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;

    • d. het geraamde aantal uren per project, het goedgekeurde forfaitair uurtarief alsmede de geraamde kosten derden per project, en

    • e. de inhoud van het controleprotocol.

Artikel 8 Compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de minister ambtshalve het maximale subsidiebedrag, genoemd in artikel 4, eerste lid, verhogen met een bedrag dat ten hoogste bedraagt het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van de looncomponent in de subsidie te indexeren met het percentage voor de arbeidskostenontwikkeling, genoemd in de desbetreffende loonbijstellingsbrief van het Ministerie van Financiën met betrekking tot compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling van B3-instellingen in de g&g-sector (code 905).

  • 2. De looncomponent bedraagt 68 procent van het goedgekeurde forfaitair uurtarief, vermenigvuldigd met het aantal uren dat aan de gesubsidieerde projecten is besteed.

Artikel 9 Weigeringsgronden

In aanvulling op artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

  • a. de aanvraag tot subsidieverlening niet in overeenstemming is met de wensen die de minister naar aanleiding van het concept, bedoeld in artikel 5, heeft kenbaar gemaakt;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 6, of

  • c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet.

Artikel 10 Voorwaarde begrotingsvoorbehoud

Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu, wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu.

Artikel 11 Voorschotverlening

  • 1. De minister kan ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening een beschikking tot bevoorschotting nemen.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald met dien verstande dat de voorschotverlening ten hoogste 95 procent van de verleende subsidie per boekjaar bedraagt.

Artikel 12 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. In aanvulling op de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet is de subsidieontvanger verplicht tot:

    • a. voor zover van toepassing: het afronden van de uitvoering van projecten waarvoor subsidie is verleend, voor het tijdstip dat daarvoor is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan zoals financiering van projecten vanuit andere bronnen;

    • c. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de gesubsidieerde projecten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

    • d. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het verstrekken van desverlangd alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • e. het de minister vooraf op de hoogte stellen indien naar de media wordt getreden ten aanzien van gesubsidieerde projecten met een landelijk politiek gevoelig of belangrijk landelijk beleidsmatig karakter;

    • f. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de subsidieontvanger bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project, een toegevoegde waarde heeft geleverd aan het in artikel 2, eerste lid omschreven doel van deze regeling;

    • g. het in acht nemen van het controleprotocol, en

    • h. het onverwijld informeren van de minister nadat:

      • 1e een verzoek tot verlening van surseance aan of faillietverklaring van de subsidieontvanger bij de rechtbank is ingediend,

      • 2e een besluit tot ontbinding bij de rechtbank is ingediend, of

      • 3e de statuten zijn gewijzigd.

  • 2. Voorts kan de minister bij de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. het verkrijgen van andere financiële middelen, en

    • b. andere verplichtingen die de minister wenselijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Tevens draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde projecten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds, en

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol.

Artikel 13 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de minister binnen vier maanden volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:75, eerste lid, van de wet;

    • b. een financieel verslag als bedoeld in artikel 4:75, eerste lid, van de wet, dat tevens inzichtelijk maakt het gerealiseerde aantal uren per project, het goedgekeurde forfaitair uurtarief en de kosten derden per project;

    • c. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, en

    • d. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de wet.

Artikel 14 Beschikking tot subsidievaststelling

De minister neemt de beschikking tot subsidievaststelling binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 15 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de auditdienst van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en, zo nodig, andere bij besluit van de minister aangewezen personen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2012.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2017, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 17 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Fietsersbond 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding voor en doel van de subsidie

De vereniging Fietsersbond is een organisatie voor de belangenbehartiging van fietsers. De activiteiten van de Fietsersbond zijn gericht op de behartiging van de belangen van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar vervoersbedrijven en marktpartijen waaronder tevens het verwerven van de voor de belangenbehartiging noodzakelijke kennis. Een voorbeeld van kennisverwerving is het uitvoeren van een benchmark van gemeentelijk of provinciaal fietsbeleid.

De Fietsersbond krijgt jaarlijks subsidie van het ministerie. De huidige subsidieregeling is vervallen per 1 januari 2012. De onderhavige regeling strekt ertoe de subsidieverstrekking te continueren voor wederom een periode van vijf jaar.

Overwogen is of er aanleiding is om de subsidiëring van de Fietsersbond niet voort te zetten. De doeltreffendheid en de effecten van de Subsidieregeling vereniging Fietsersbond 2007 zijn in opdracht van het ministerie door bureau XTNT geëvalueerd. Uit het evaluatierapport komt naar voren dat de subsidie door de Fietsersbond doeltreffend ingezet wordt. De belangenbehartiging op lokaal, regionaal en landelijk niveau wordt door de betreffende overheden als effectief beoordeeld. De inbreng en de adviezen van de Fietsersbond hebben een toegevoegde waarde in het beleidsproces.

Het borgen van het publieke belang van verkeersveiligheid dient een groot maatschappelijk nut evenals het stimuleren van het fietsgebruik. De Fietsersbond is daartoe ingericht.

Ik heb dan ook besloten de subsidieverstrekking aan de Fietsersbond voort te zetten. Ook de Tweede Kamer heeft te kennen gegeven dat deze organisatie van groot belang is voor de verkeersveiligheid in Nederland en voorts dat het voor het optimaal uitvoeren van het werk van de Fietsersbond wenselijk is dat de voor 2013 en volgende jaren opgelegde subsidietaakstelling van oplopend 50% ter uitvoering van het Regeerakkoord, wordt teruggedraaid naar een korting van maximaal 15% vanaf 2013; dit moet budgettair-neutraal in de begroting van IenM worden opgelost (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XII, nr. 26 (aangenomen motie de Rouwe c.s.)). Aan deze motie is gevolg gegeven. Voor 2013 en volgende jaren bedraagt de korting 15%.

De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling.

De Fietsersbond verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten geen economische activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen en diensten op de markt) en is voorts goed geëquipeerd om de projecten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit te voeren, activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie als de Fietsersbond ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij dus niet om een relatie tussen het rijk als opdrachtgever en de Fietsersbond als opdrachtnemer.

In het geval de Fietsersbond voor wat betreft gesubsidieerde projecten opdrachten aan derden verleent, dienen de aanbestedingsregels te worden gerespecteerd.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd.

2. Risicoanalyse

De op 1 januari 2010 inwerking getreden Aanwijzingen voor subsidieverstrekking zijn in de onderhavige regeling geïmplementeerd. Het doel van deze aanwijzingen is om de uitvoerings- en administratieve lasten van subsidies te reduceren. Het gaat om vereenvoudiging van voorwaarden en procedures van de uitvoerings- en verantwoordingseisen. De onderhavige wijziging realiseert een vereenvoudiging van onder meer de bepalingen met betrekking tot de bevoorschotting en de voortgangsrapportages.

De subsidieregeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge aanwijzing 20 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking verplicht is. De risico’s zijn volgens de risicoanalyse overwegend laag. Aanbevolen wordt het onderscheid tussen projectsubsidie en instandhoudingsubsidie te laten vervallen en de subsidie te koppelen aan concrete activiteiten. Daartoe wordt thans gewerkt met een forfaitair uurtarief met een opslag voor overhead. Met dit systeem wordt de transparantie in de berekening van de subsidiabele kosten vergroot hetgeen de verantwoording van de kostenopbouw eenvoudiger maakt. In paragraaf 4 wordt hier nader op ingegaan.

3. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan

De minister voert jaarlijks overleg met de Fietsersbond over het concept van een activiteitenplan. Beoogd wordt dat de Fietsersbond op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten tijdig rekening kan houden met wensen van de minister als belangrijkste subsidiegever. Dit consultatieproces is erop gericht de minister sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen van het ministerie ook daadwerkelijk worden meegenomen in het activiteitenplan. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie snel kan worden verleend, ruimschoots binnen de termijn van dertien weken.

4. Kostentoerekeningsysteem

Om een goede transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke kosten, wordt in deze subsidieregeling gewerkt met een kostendekkend forfaitair uurtarief voor de projecten, op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2012. Deze uurtarieven omvatten een salariscomponent en een overheadcomponent. De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan de subsidiabele projecten (de uitgaven voor materieel), als de kosten van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.

De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing 19). De keuze voor dit instrument is ingegeven door de wens om een zo laag mogelijke administratieve lastendruk op de Fietsersbond te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van het forfaitair uurtarief is aangesloten bij de praktijk van de Fietsersbond. Het is gebaseerd op het gemiddelde van de salariskosten en op een opslag voor de overheadkosten. Het door de Fietsersbond te hanteren forfaitair uurtarief geldt voor de looptijd van de subsidieregeling en behoeft eenmalig de goedkeuring van het ministerie.

Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten geleverde goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten - in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden - zijn subsidiabel.

5. Tijdstippen van het subsidieproces

Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke tijdstippen gesteld waaraan de Fietsersbond en de minister zijn gebonden. Het betreft per boekjaar voor:

  • Concept van een activiteitenplan (Fietsersbond): 1 oktober;

  • Aanvraag tot subsidieverlening (Fietsersbond): 1 november;

  • Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na de aanvraag of sluiting aanvraagtermijn;

  • Aanvraag tot subsidievaststelling (Fietsersbond): 30 april;

  • Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na de aanvraag of sluiting aanvraagtermijn.

De subsidieontvanger dient de aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling in bij de minister, feitelijk geadresseerd SSO-F&I, Team Subsidies, kamer B 01.16, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag.

6. Administratieve lasten

De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van de vorige subsidieregeling. De aanpassing aan de nieuwe Aanwijzingen voor subsidieverstrekking levert op bepaalde onderdelen meer en op andere onderdelen minder administratieve lasten op. In de paragrafen 2 en 4 is hier nader op ingegaan. De totale administratieve lasten komen op circa € 11.109 per jaar. Dit is circa 1,9 % van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2013–2017.

Artikelsgewijs

Artikel 2

De Fietsersbond kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen bij de minister op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project van de Fietsersbond komt op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking. Artikel 2 omschrijft het kader waaraan de aanvraag moet voldoen.

Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de in de aanvraag genoemde projecten door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering.

Artikel 3

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing verklaard wegens de sterke betrokkenheid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, zowel inhoudelijk als financieel, bij deze, per boekjaar te verstrekken subsidies.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt per boekjaar.

Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).

Artikel 5

Dit artikel vermeldt de datum waarop uiterlijk een concept van een activiteitenplan aan de minister wordt toegezonden. Tevens wordt aangegeven welke gegevens bij het concept dienen te worden gevoegd.

Artikel 6

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Artikel 6 bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.

Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten.

Artikel 7

In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan de projecten is besteed, vermenigvuldigd met het goedgekeurde forfaitair uurtarief, alsmede de werkelijke kosten derden. Aangesloten wordt bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2011. Het aldus verkregen subsidiebedrag kan evenwel het bedrag van het subsidieplafond niet overstijgen. Het subsidiebedrag wordt verrekend met de voorschotten.

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voor zover van toepassing voorts het tijdstip waarop de Fietsersbond de projecten moet hebben afgerond. Deze bepaling geldt dus niet bij doorlopende projecten.

Artikel 8

Dit artikel geeft de minister de mogelijkheid eventuele looncompensaties te laten doorwerken in de hoogte van het maximale subsidiebedrag, voor zover daarvoor van Rijkswege voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Het is niet bedoeld als automatisme, maar het geeft de minister een instrument om de subsidieontvanger tussentijds enige compensatie van gestegen loonkosten te bieden. Indien de compensatie wordt gegeven kan deze niet hoger zijn dan de het percentage, genoemd in de loonbijstellingsbrief van de minister van Financiën. Het betreft hier een ambtshalve beschikking ten voordele van de Fietsersbond. De mogelijkheid van bezwaar en beroep staat open.

Artikel 9

In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 9 van de subsidieregeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.

Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25 tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister.

Artikel 10

De wet maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel 4:34 van de Awb). Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de Fietsersbond verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan. De taakstelling als gevolg van het Regeerakkoord is reeds verwerkt in het subsidieplafond van 2013 en volgende.

Artikel 11

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het tweede lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage doch wenselijk, omdat de Fietsersbond voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken.

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. De Fietsersbond is verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking en het bevoorschottingsregime, de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de Fietsersbond.

Artikel 12

Het eerste lid van dit artikel bevat verplichtingen van de subsidieontvanger. De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen bij projecten waarvan de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt.

De in onderdeel f. opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van de Fietsersbond bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. De resultaten van dit onderzoek kunnen ook gevolgen hebben voor een eventuele opvolgende subsidieperiode en de wijze waarop deze wordt ingevuld.

Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende verplichtingen te stellen.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de Fietsersbond zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door Infrastructuur en Milieu gesubsidieerde projecten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de Fietsersbond.

Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

Artikel 13

Ter afronding van het subsidieproces dient de Fietsersbond een aanvraag in tot subsidievaststelling. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.

Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb).

Onderdeel d. van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de Fietsersbond zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel d. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.

Artikel 14

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb.

Artikel 15

Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De Fietsersbond dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).

Artikel 16

De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur. Zo kan in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling rekening worden gehouden met de resultaten van de evaluatie.

Op grond van de onlangs gewijzigde Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (artikel 6a) moet het ontwerp van een eventuele opvolgende subsidieregeling voortaan aan de Tweede Kamer worden overlegd. In dat ontwerp moet worden gemotiveerd waarom verlenging nodig wordt geacht.

De voorhangprocedure is in dit geval formeel niet toegepast, omdat toepassing ervan betekent dat de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 oktober 2012 niet wordt gehaald, waardoor de tijdige subsidieverlening voor het boekjaar 2013 in gevaar komt. Hierbij komt dat materieel is voldaan aan het doel van de voorhangprocedure door de aangenomen motie de Rouwe (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XII, nr. 26). Met deze motie, waarin wordt verzocht de subsidietaakstelling voor met name de Fietsersbond vanaf 2013 terug te draaien van 50% tot maximaal 15% omdat deze organisatie van groot belang is voor de verkeersveiligheid in Nederland, heeft de Tweede Kamer in feite ook ingestemd met beschikbaar stelling van budget voor de Fietsersbond en met subsidiering voor 2013 en volgende jaren.

Artikel 16 van de subsidieregeling bevat een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt per 1 januari 2017, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo kan de afwikkeling van de subsidie voor 2017 blijven vallen onder de onderhavige regeling mits zij in 2016 is verleend.

De inwerkingtreding van deze regeling is bepaald op 1 oktober 2012 teneinde aan de voorgeschreven termijnen te kunnen voldoen. Aangezien de publicatie geschiedt na 1 augustus, kan de invoeringstermijn van twee maanden, zoals deze voortvloeit uit de systematiek van de vaste verandermomenten, niet gerealiseerd worden. In de praktijk is dit niet bezwaarlijk, omdat de Fietsersbond al geruime tijd betrokken is bij de inhoud van de regeling. De haalbaarheid van de termijnen en de verplichtingen in het deel van het subsidietraject dat in 2012 ligt, zijn met haar afgestemd.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven