TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
De vereniging Fietsersbond is een organisatie voor de belangenbehartiging van fietsers.
De activiteiten van de Fietsersbond zijn gericht op de behartiging van de belangen
van fietsers in de besluitvorming van overheden, openbaar vervoersbedrijven en marktpartijen
waaronder tevens het verwerven van de voor de belangenbehartiging noodzakelijke kennis.
Een voorbeeld van kennisverwerving is het uitvoeren van een benchmark van gemeentelijk
of provinciaal fietsbeleid.
De Fietsersbond krijgt jaarlijks subsidie van het ministerie. De huidige subsidieregeling
is vervallen per 1 januari 2012. De onderhavige regeling strekt ertoe de subsidieverstrekking
te continueren voor wederom een periode van vijf jaar.
Overwogen is of er aanleiding is om de subsidiëring van de Fietsersbond niet voort
te zetten. De doeltreffendheid en de effecten van de Subsidieregeling vereniging Fietsersbond
2007 zijn in opdracht van het ministerie door bureau XTNT geëvalueerd. Uit het evaluatierapport
komt naar voren dat de subsidie door de Fietsersbond doeltreffend ingezet wordt. De
belangenbehartiging op lokaal, regionaal en landelijk niveau wordt door de betreffende
overheden als effectief beoordeeld. De inbreng en de adviezen van de Fietsersbond
hebben een toegevoegde waarde in het beleidsproces.
Het borgen van het publieke belang van verkeersveiligheid dient een groot maatschappelijk
nut evenals het stimuleren van het fietsgebruik. De Fietsersbond is daartoe ingericht.
Ik heb dan ook besloten de subsidieverstrekking aan de Fietsersbond voort te zetten.
Ook de Tweede Kamer heeft te kennen gegeven dat deze organisatie van groot belang
is voor de verkeersveiligheid in Nederland en voorts dat het voor het optimaal uitvoeren
van het werk van de Fietsersbond wenselijk is dat de voor 2013 en volgende jaren opgelegde
subsidietaakstelling van oplopend 50% ter uitvoering van het Regeerakkoord, wordt
teruggedraaid naar een korting van maximaal 15% vanaf 2013; dit moet budgettair-neutraal
in de begroting van IenM worden opgelost (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XII, nr. 26 (aangenomen motie de Rouwe c.s.)). Aan deze motie is gevolg gegeven. Voor 2013 en
volgende jaren bedraagt de korting 15%.
De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële
regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en
vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling.
De Fietsersbond verricht voor wat betreft de gesubsidieerde projecten geen economische
activiteiten in concurrentie met derden (dat wil zeggen het aanbieden van goederen
en diensten op de markt) en is voorts goed geëquipeerd om de projecten, bedoeld in
artikel 2, eerste lid, uit te voeren, activiteiten die zonder een onafhankelijke organisatie
als de Fietsersbond ook niet door de markt uitgevoerd zouden worden. Het gaat hierbij
dus niet om een relatie tussen het rijk als opdrachtgever en de Fietsersbond als opdrachtnemer.
In het geval de Fietsersbond voor wat betreft gesubsidieerde projecten opdrachten
aan derden verleent, dienen de aanbestedingsregels te worden gerespecteerd.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid
ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies.
Dit is in artikel 3 gebeurd.
2. Risicoanalyse
De op 1 januari 2010 inwerking getreden Aanwijzingen voor subsidieverstrekking zijn
in de onderhavige regeling geïmplementeerd. Het doel van deze aanwijzingen is om de
uitvoerings- en administratieve lasten van subsidies te reduceren. Het gaat om vereenvoudiging
van voorwaarden en procedures van de uitvoerings- en verantwoordingseisen. De onderhavige
wijziging realiseert een vereenvoudiging van onder meer de bepalingen met betrekking
tot de bevoorschotting en de voortgangsrapportages.
De subsidieregeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge
aanwijzing 20 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking verplicht is. De risico’s
zijn volgens de risicoanalyse overwegend laag. Aanbevolen wordt het onderscheid tussen
projectsubsidie en instandhoudingsubsidie te laten vervallen en de subsidie te koppelen
aan concrete activiteiten. Daartoe wordt thans gewerkt met een forfaitair uurtarief
met een opslag voor overhead. Met dit systeem wordt de transparantie in de berekening
van de subsidiabele kosten vergroot hetgeen de verantwoording van de kostenopbouw
eenvoudiger maakt. In paragraaf 4 wordt hier nader op ingegaan.
3. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan
De minister voert jaarlijks overleg met de Fietsersbond over het concept van een activiteitenplan.
Beoogd wordt dat de Fietsersbond op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te
subsidiëren projecten tijdig rekening kan houden met wensen van de minister als belangrijkste
subsidiegever. Dit consultatieproces is erop gericht de minister sturingsmogelijkheden
te geven zodat beleidsdoelstellingen van het ministerie ook daadwerkelijk worden meegenomen
in het activiteitenplan. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening
aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie snel kan worden verleend,
ruimschoots binnen de termijn van dertien weken.
4. Kostentoerekeningsysteem
Om een goede transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke
kosten, wordt in deze subsidieregeling gewerkt met een kostendekkend forfaitair uurtarief
voor de projecten, op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven
2012. Deze uurtarieven omvatten een salariscomponent en een overheadcomponent. De
overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en
indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten,
reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte
kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan
de subsidiabele projecten (de uitgaven voor materieel), als de kosten van niet direct
betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten
van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst
e.d.) en accountants.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor
de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing
19). De keuze voor dit instrument is ingegeven door de wens om een zo laag mogelijke
administratieve lastendruk op de Fietsersbond te leggen. Voor de toepassing van de
berekeningsmethode van het forfaitair uurtarief is aangesloten bij de praktijk van
de Fietsersbond. Het is gebaseerd op het gemiddelde van de salariskosten en op een
opslag voor de overheadkosten. Het door de Fietsersbond te hanteren forfaitair uurtarief
geldt voor de looptijd van de subsidieregeling en behoeft eenmalig de goedkeuring
van het ministerie.
Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook directe kosten voor inhuur
van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten
alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten geleverde goederen en diensten
zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten - in de begripsbepaling
van artikel 1 geduid als kosten derden - zijn subsidiabel.
5. Tijdstippen van het subsidieproces
Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke
tijdstippen gesteld waaraan de Fietsersbond en de minister zijn gebonden. Het betreft
per boekjaar voor:
-
• Concept van een activiteitenplan (Fietsersbond): 1 oktober;
-
• Aanvraag tot subsidieverlening (Fietsersbond): 1 november;
-
• Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na de aanvraag of sluiting
aanvraagtermijn;
-
• Aanvraag tot subsidievaststelling (Fietsersbond): 30 april;
-
• Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na de aanvraag of sluiting
aanvraagtermijn.
De subsidieontvanger dient de aanvragen tot subsidieverlening en tot subsidievaststelling
in bij de minister, feitelijk geadresseerd SSO-F&I, Team Subsidies, kamer B 01.16,
Postbus 20901, 2500 EX Den Haag.
6. Administratieve lasten
De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van de vorige subsidieregeling.
De aanpassing aan de nieuwe Aanwijzingen voor subsidieverstrekking levert op bepaalde
onderdelen meer en op andere onderdelen minder administratieve lasten op. In de paragrafen
2 en 4 is hier nader op ingegaan. De totale administratieve lasten komen op circa
€ 11.109 per jaar. Dit is circa 1,9 % van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode
2013–2017.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De Fietsersbond kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor
subsidie indienen bij de minister op basis waarvan, na een positieve beoordeling,
de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project van de Fietsersbond komt
op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking. Artikel 2 omschrijft het kader
waaraan de aanvraag moet voldoen.
Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de in de aanvraag
genoemde projecten door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan
zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde
geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.
Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten op grond van meer dan één regeling
voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van
dezelfde projecten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten
van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering.
Artikel 3
Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing verklaard wegens de sterke betrokkenheid
van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, zowel inhoudelijk als financieel,
bij deze, per boekjaar te verstrekken subsidies.
Artikel 4
Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt per boekjaar.
Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).
Artikel 5
Dit artikel vermeldt de datum waarop uiterlijk een concept van een activiteitenplan
aan de minister wordt toegezonden. Tevens wordt aangegeven welke gegevens bij het
concept dienen te worden gevoegd.
Artikel 6
De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Artikel 6 bepaalt welke bescheiden dienen
te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen
van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten.
Artikel 7
In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het
subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening
uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan
de projecten is besteed, vermenigvuldigd met het goedgekeurde forfaitair uurtarief,
alsmede de werkelijke kosten derden. Aangesloten wordt bij de systematiek van de Handleiding
Overheidstarieven 2011. Het aldus verkregen subsidiebedrag kan evenwel het bedrag
van het subsidieplafond niet overstijgen. Het subsidiebedrag wordt verrekend met de
voorschotten.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voor zover van toepassing voorts het
tijdstip waarop de Fietsersbond de projecten moet hebben afgerond. Deze bepaling geldt
dus niet bij doorlopende projecten.
Artikel 8
Dit artikel geeft de minister de mogelijkheid eventuele looncompensaties te laten
doorwerken in de hoogte van het maximale subsidiebedrag, voor zover daarvoor van Rijkswege
voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Het is niet bedoeld als automatisme,
maar het geeft de minister een instrument om de subsidieontvanger tussentijds enige
compensatie van gestegen loonkosten te bieden. Indien de compensatie wordt gegeven
kan deze niet hoger zijn dan de het percentage, genoemd in de loonbijstellingsbrief
van de minister van Financiën. Het betreft hier een ambtshalve beschikking ten voordele
van de Fietsersbond. De mogelijkheid van bezwaar en beroep staat open.
Artikel 9
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen
geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond
van het eerste lid, onder b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel
dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 9 van de subsidieregeling
een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel
of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing
is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande
jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling
is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen
specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van
deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt
verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond
(artikel 4:25 tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond
overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag
wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister.
Artikel 10
De wet maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel
4:34 van de Awb). Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening
met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de Fietsersbond
verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting
(onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich
bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel
beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het
aannemen van de begrotingswet worden gedaan. De taakstelling als gevolg van het Regeerakkoord
is reeds verwerkt in het subsidieplafond van 2013 en volgende.
Artikel 11
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te
verlenen. Voorschotten zijn op grond van het tweede lid mogelijk tot ten hoogste 95%
van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage
doch wenselijk, omdat de Fietsersbond voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom
van de minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen
zou geraken.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting
is dus niet nodig. De Fietsersbond is verplicht te melden, indien er omstandigheden
zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De minister kan vervolgens,
indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking en het bevoorschottingsregime,
de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het
resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten),
uitgekeerd aan de Fietsersbond.
Artikel 12
Het eerste lid van dit artikel bevat verplichtingen van de subsidieontvanger. De in
onderdeel c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor
de subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen
bij projecten waarvan de uitvoering korter dan twaalf maanden in beslag neemt.
De in onderdeel f. opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting
(artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor
een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van de Fietsersbond bij de totstandkoming
van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe
in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal onder meer worden gekeken naar
eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb dient het
evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd. De
resultaten van dit onderzoek kunnen ook gevolgen hebben voor een eventuele opvolgende
subsidieperiode en de wijze waarop deze wordt ingevuld.
Het tweede lid maakt het mogelijk bij de beschikking tot subsidieverlening aanvullende
verplichtingen te stellen.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden
is in het derde lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de Fietsersbond zorg draagt
voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door Infrastructuur en Milieu
gesubsidieerde projecten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van
de Fietsersbond.
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo
is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële)
administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de
ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden
dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
Artikel 13
Ter afronding van het subsidieproces dient de Fietsersbond een aanvraag in tot subsidievaststelling.
Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag
en het financieel verslag.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel
4:75, eerste lid, van de Awb).
Onderdeel d. van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole.
Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens
uitstrekt tot de vraag of de Fietsersbond zich heeft gehouden aan verplichtingen die
in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt
in onderdeel d. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien
uit de Awb maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.
Artikel 14
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie
vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig
de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager
bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid,
van de Awb.
Artikel 15
Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie toezichthouder zijn.
In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden
genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen
te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden
alsmede daarvan kopieën te maken. De Fietsersbond dient ingevolge artikel 5:20, eerste
lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat
aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen
bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden
slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig
is (artikel 5:13 van de Awb).
Artikel 16
De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur. Zo kan in een eventuele daaropvolgende
subsidieregeling rekening worden gehouden met de resultaten van de evaluatie.
Op grond van de onlangs gewijzigde Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (artikel
6a) moet het ontwerp van een eventuele opvolgende subsidieregeling voortaan aan de
Tweede Kamer worden overlegd. In dat ontwerp moet worden gemotiveerd waarom verlenging
nodig wordt geacht.
De voorhangprocedure is in dit geval formeel niet toegepast, omdat toepassing ervan
betekent dat de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 oktober 2012 niet wordt gehaald,
waardoor de tijdige subsidieverlening voor het boekjaar 2013 in gevaar komt. Hierbij
komt dat materieel is voldaan aan het doel van de voorhangprocedure door de aangenomen
motie de Rouwe (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XII, nr. 26). Met deze motie, waarin wordt verzocht de subsidietaakstelling voor met name de
Fietsersbond vanaf 2013 terug te draaien van 50% tot maximaal 15% omdat deze organisatie
van groot belang is voor de verkeersveiligheid in Nederland, heeft de Tweede Kamer
in feite ook ingestemd met beschikbaar stelling van budget voor de Fietsersbond en
met subsidiering voor 2013 en volgende jaren.
Artikel 16 van de subsidieregeling bevat een overgangsbepaling in het tweede lid.
De regeling vervalt per 1 januari 2017, maar blijft in verband met de afwikkeling
van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo kan de afwikkeling
van de subsidie voor 2017 blijven vallen onder de onderhavige regeling mits zij in
2016 is verleend.
De inwerkingtreding van deze regeling is bepaald op 1 oktober 2012 teneinde aan de
voorgeschreven termijnen te kunnen voldoen. Aangezien de publicatie geschiedt na 1
augustus, kan de invoeringstermijn van twee maanden, zoals deze voortvloeit uit de
systematiek van de vaste verandermomenten, niet gerealiseerd worden. In de praktijk
is dit niet bezwaarlijk, omdat de Fietsersbond al geruime tijd betrokken is bij de
inhoud van de regeling. De haalbaarheid van de termijnen en de verplichtingen in het
deel van het subsidietraject dat in 2012 ligt, zijn met haar afgestemd.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.