TOELICHTING
Algemeen
Afspraken tussen de PO-raad en de minister van OCW
Voor deze kabinetsperiode is er sprake van een specifiek stimuleringsbeleid gericht
op een beperkt aantal prioriteiten. Deze beleidsprioriteiten zijn uitgewerkt in de
actieplannen Basis voor Presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep!, en voor het
(voortgezet) speciaal onderwijs in het wetsvoorstel Kwaliteit (voortgezet) speciaal
onderwijs1. Voor de komende periode is de belangrijkste ambitie de kwaliteit van het primair
onderwijs te verbeteren. Daarvoor moeten de prestaties van de leerlingen over de hele
linie omhoog. Om dit te bereiken zijn in het bestuursakkoord met de PO-raad voor het
basisonderwijs prestatieafspraken gemaakt. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs
zijn aanvullende afspraken gemaakt met de PO-raad en de VO-raad.
Uitgangspunt bij de prestatieafspraken is dat schoolbesturen de ruimte hebben om de
landelijke prioriteiten te vertalen naar het eigen beleid en dat ze daarbij uitgaan
van hun (start)situatie. Dit moet leiden tot een gerichte inzet van de middelen die
met deze prestatiebox beschikbaar komen. De afspraken hebben betrekking op de schooljaren
2011–2012 tot en met 2014–2015.
Het bestuursakkoord legt de gezamenlijke ambities voor de sector primair onderwijs
voor de komende periode vast, gekoppeld aan meetbare streefdoelen. Daarnaast is in
het bestuursakkoord vastgelegd op welke wijze de minister de schoolbesturen faciliteert
en randvoorwaarden creëert om de vastgelegde streefdoelen te realiseren.
De regeling heeft een looptijd van vier jaar, met uitzondering van de middelen voor
cultuureducatie. Op basis van een in 2013 uit te voeren midterm-review zal worden
besloten of de regeling ongewijzigd blijft voor de schooljaren 2013–2014 en 2014–2015
of dat de beschikbaar gestelde middelen niet, niet geheel, of onder striktere voorwaarden
worden verstrekt.
In de midterm-review zal voornamelijk worden gekeken naar de voortgang op de streefwaarden.
In het bestuursakkoord is vastgelegd wat de gevolgen zijn als de vastgelegde streefdoelen
niet worden gerealiseerd. Bij onvoldoende voortgang op de streefwaarden voeren bestuursakkoordpartners
overleg over de oorzaken van het gebrek aan voortgang en welke acties nodig zijn om
tot verbetering te komen. Dit kan leiden tot aanpassing van het ondersteuningsprogramma
(zie hierna) en het bezien of een andere wijze van bekostigen aan de orde is.
(Voortgezet) speciaal onderwijs
Voor het (v)so geldt dat de ambities voor professionalisering voortvloeien uit het
Actieplan Leraar 2020 – een krachtig beroep! De ambities voor opbrengstgericht werken
zijn gebaseerd op het wetsvoorstel Kwaliteit (voortgezet) speciaal onderwijs.
Cultuureducatie met Kwaliteit
Het kabinet wil kinderen en jongeren op het gebied van cultuur een stevig fundament
bieden. Voorwaarden daarvoor zijn een goede verankering van cultuureducatie in het
onderwijs en aandacht voor cultuureducatie bij alle culturele instellingen, landelijk
en lokaal. Dit beleid is uiteengezet in de brief Meer dan Kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer.2
Schoolbesturen worden daarom ondersteund bij het geven van invulling aan de kerndoelen
van het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Het kabinet heeft de Onderwijsraad en
de Raad voor Cultuur om een gezamenlijk advies gevraagd over de vormgeving van cultuureducatie
door scholen. Op basis van dit advies, dat in juni 2012 zal verschijnen, zal de ondersteuning
voor het onderwijs en de culturele instellingen door middel van concrete, inhoudelijke
handvatten worden uitgewerkt.
Schoolbesturen ontvangen voor de schooljaren 2012–2013 tot en met 2015–2016 subsidie
voor het versterken van de samenhang binnen en de kwaliteit van het onderwijs gericht
op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied Kunstzinnige oriëntatie. Deze
periode is afwijkend van de overige middelen, maar valt samen met de vierjaarlijkse
cultuurnota en de vierjaarlijkse subsidiëring van de culturele basisinfrastructuur
voor de periode 2013–2016.
In afwijking van de overige middelen vindt bij de middelen voor cultuureducatie in
het schooljaar 2012–2013 een nulmeting plaats van de cultuureducatie bij scholen.
Vervolgens zal in het schooljaar 2015–2016 een evaluatie van de inzet van de middelen
plaatsvinden. Op grond van de algemene informatieplicht voor de ontwikkeling van het
beleid van de minister (artikel 173 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 159
van de Wet op de expertisecentra) zal scholen gevraagd worden om de benodigde gegevens
voor dit onderzoek. Dit zal gaan in de vorm van een enquêteformulier. In de Regeling
versterking cultuureducatie in het primair onderwijs 2011–2012 is voor het verkrijgen
van beleidsinhoudelijke inlichtingen nog een aparte bepaling opgenomen, maar deze
bepaling is in het licht van de algemene informatieplicht van scholen in deze regeling
niet nodig.
Prestatiebox
Alle schoolbesturen ontvangen middelen via de prestatiebox om invulling te geven aan
de prioriteiten voor de komende periode. De middelen worden ambtshalve toegekend.
Voor professionalisering is het uitgangspunt dat besturen middelen uit de reguliere
lumpsum besteden aan de ambities uit het bestuursakkoord en dat deze inzet wordt versterkt
met de extra middelen uit het regeerakkoord. De hoogte van de bekostiging kan per
schooltype verschillen. Besturen hebben bestedingsvrijheid bij de inzet van middelen
uit de prestatiebox. Het is niet aan de orde dat middelen uit de prestatiebox worden
teruggevorderd als blijkt dat ze niet voor de doelen zijn ingezet waarvoor ze beschikbaar
zijn gesteld. Wel zijn besturen te allen tijde verplicht aanvullende informatie te
verstrekken over hun ambities en doelstellingen, resultaten en daarvoor ingezette
middelen. Deze informatie wordt onder andere gegeven in een beknopt verslag in het
jaarverslag. Uitgangspunt is dat de extra administratieve lasten voor de scholen beperkt
blijven.
Deze regeling is niet van toepassing op Caribisch Nederland.
Monitoring en verantwoording
De monitor is gericht op de mate waarin de gezamenlijke ambities en streefdoelen op
sectorniveau uit het bestuursakkoord worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij de monitor
is een minimum aan extra administratieve lasten voor schoolbesturen en scholen. De
monitoring van de voortgang op de vastgelegde streefdoelen vindt zo veel mogelijk
plaats op basis van bestaande gegevens (onder meer via Inspectie en DUO), zodat er
op die onderdelen geen extra verantwoordingslasten voor schoolbesturen ontstaan. Deze
informatie komt jaarlijks automatisch voor de minister beschikbaar.
Waar nodig worden op basis van representatieve steekproeven gegevens verzameld. OCW
en de PO-raad voeren aan de hand van monitorgegevens en bevindingen van zowel schoolbesturen,
inspectie als de uitvoeringsorganisatie ‘School aan zet’ regelmatig overleg over de
voortgang bij de realisatie van de ambities en maken zo nodig afspraken over acties
die nodig zijn om op koers te blijven. Bij voldoende realisatie van de doelen is het
mogelijk om aan het einde van de looptijd van het bestuursakkoord (bepaalde) middelen
vanuit de prestatiebox over te hevelen naar de reguliere lumpsum.
OCW zal in 2013 een extern bureau een midterm-review laten uitvoeren. Het bureau maakt
daarbij gebruik van bovengenoemde rapportages en zal zo nodig aanvullende informatie
opvragen bij de scholen. Tevens zal het bureau adviseren over hoe in de schooljaren
2013–2014 en 2014–2015 verder te gaan met de sturing op de doelen uit de actieplannen.
Aanvullend op de reguliere jaarverantwoording zal OCW een aantal aspecten van de kwaliteit
van cultuureducatie monitoren, zoals de koppeling van cultuureducatie met de visie
op onderwijs, de samenhang binnen het lesprogramma, de toerusting van docenten en
de evaluatie van het lesprogramma cultuureducatie. Op basis van het advies van de
Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur zal de monitoring zijn definitieve vorm krijgen.
OCW zal in het schooljaar 2012–2013 een nulmeting en in schooljaar 2015–2016 een evaluatie
laten uitvoeren.
Besturen verantwoorden zich, passend bij de beleidscyclus zoals vastgelegd in de Code
Goed Bestuur Primair Onderwijs , in het jaarverslag over de inzet van deze middelen,
voor welke vooraf geformuleerde doelen deze zijn ingezet en wat hiervan de resultaten
zijn.
Ondersteuning van de scholen (Programma ‘School aan Zet’)
Aan het stimuleringsbeleid via de prestatiebox is een vraaggestuurde ondersteuningsstructuur
gekoppeld om de doelstellingen te realiseren. Besturen en hun scholen kunnen immers
het beste zelf bepalen welke ondersteuning en expertise zij nodig hebben om hun ambities
te realiseren. Dit vraagt wel om een investering in de versterking van de vraagarticulatie
aan de kant van schoolbesturen enerzijds en in de transparantie en kwaliteit van het
ondersteuningsaanbod anderzijds. Hiertoe wordt op alle in het bestuursakkoord opgenomen
gezamenlijke ambities een samenhangend ondersteuningsaanbod gerealiseerd. Schoolbesturen
en hun scholen kunnen hiervan gebruikmaken. Het eindbeeld is dat schoolbesturen op
basis van eigen ambities en verbeterwensen een krachtige vragende partij zijn op een
goed functionerende markt voor advies en scholing. De ondersteuning is daarom vooral
gericht op intermediaire diensten (geen marktverstoring) met een focus op versterking
van de vraagarticulatie, transparantie van het aanbod, het leren van elkaar onder
besturen en scholen en beschikbaar stellen van informatie over wat werkt. Voor ondersteuning
en vraagarticulatie kunnen besturen de middelen uit de prestatiebox inzetten.
In het kader van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zal OCW concrete handvatten laten ontwikkelen die schoolbesturen ondersteunen bij
het invulling geven aan de kerndoelen van het leergebied kunstzinnige oriëntatie.
Ook geeft OCW in dit kader het Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst en
het Fonds voor Cultuurparticipatie de opdracht tot het ontwikkelen van flankerend
beleid en dit af te stemmen met ‘School aan zet’. Met gemeenten en provincies wordt
(juni 2012) een bestuurlijke afspraak gemaakt waarmee zij zullen worden uitgenodigd
om programma’s op te stellen die op lokaal niveau scholen en culturele instellingen
ondersteunen bij het geven van een kwaliteitsimpuls aan cultuureducatie.
Beschikbare middelen
In de onderstaande tabel staan de bedragen vermeld die meerjarig in de begroting van
OCW beschikbaar zijn voor de bestuurlijke afspraken en streefdoelen zoals vermeld
in artikel 2 van de regeling. De bedragen zijn reserveringen en onder voorbehoud van
goedkeuring van de begroting.
|
2012
|
2013
|
2014
|
2015
|
Taal en rekenen
|
36,1
|
36,8
|
25,1
|
25,1
|
Wetenschap en techniek
|
6,7
|
6,7
|
6,7
|
6,7
|
Hoogbegaafden
|
11,7
|
17,5
|
17,5
|
17,5
|
Toetsen (lovs)
|
18,0
|
18,0
|
20,0
|
20,0
|
Professionalisering
|
42,0
|
70,1
|
70,1
|
70,1
|
Cultuureducatie
|
18,0
|
18,0
|
18,0
|
18,0
|
TOTAAL
|
132,5
|
167,1
|
157,4
|
157,4
|
De bedragen per leerling en per school zullen jaarlijks worden vastgesteld in de Regeling
bekostiging personeel PO. Hierin zal ook de wijze van betalen worden geregeld.
Gevolgen voor de Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten voor instellingen, bedrijfsleven of burgers. OCW heeft deze gevolgen in kaart
gebracht met behulp van het standaardkostenmodel (SKM) voor de administratieve lasten.
Artikel 4 verplicht scholen bijzondere gegevens te verstrekken over de inzet van de
middelen die op grond van deze regeling worden verstrekt en de wijze waarop deze middelen
hebben bijgedragen tot het beoogde doel. De gegevens worden vervat in een beknopt
verslag dat als afzonderlijke bijlage tegelijkertijd met het jaarverslag van het kalenderjaar
waarin de middelen zijn ontvangen of besteed, wordt ingeleverd.
Het bevoegd gezag maakt één verslag waarin per doelstelling de activiteiten van alle
scholen waarvan hij het bevoegd gezag is, zijn opgenomen. Er wordt dus geen verslag
per school opgesteld.
Dit verslag hoeft niet door de accountant te worden gecontroleerd. Als dat eenvoudiger
is, kunnen de bedragen door middel van een schattende calculatie buiten de administratie
om worden bepaald. Het is immers beleidsinformatie, geen administratieve verantwoording
waarop ook wordt afgerekend. De inschatting van de tijd voor het opnemen van de besteding
ten behoeve van deze regeling, is 5 uur per schoolbestuur op jaarbasis. Vanuit het
bestuursakkoord worden administratieve lasten voor schoolbesturen veroorzaakt doordat
schoolbesturen mogelijk benaderd worden om mee te werken aan onderzoek ten behoeve
van de midterm review of de eindevaluatie. Deze laatste lasten worden niet veroorzaakt
door onderhavige regeling. De regeling Bestemmingsbox wordt ingetrokken. Hierin was
op dezelfde wijze geregeld dat schoolbesturen informatie verstrekken aan het Ministerie
van OCW. Er is daarom per saldo geen toename van de administratieve lasten.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Deze regeling is op uitvoerbaarheid getoetst door de Dienst Uitvoering Onderwijs en
als uitvoerbaar beoordeeld. Daarnaast is de regeling door de interne Audit Dienst
op handhaafbaarheid bezien. Conclusie is dat de regeling scholen bestedingsvrijheid
geeft en dat daarmee alleen getoetst kan worden of de middelen zijn besteed aan de
activiteiten waarvoor de school bekostigd wordt.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gebruikt.
De meeste begrippen komen overeen met de begripsbepalingen in de Wet op het primair
onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Onder het begrip school worden in deze regeling de scholen in het primair en speciaal
onderwijs verstaan die bijzondere bekostiging en subsidie ontvangen. Dit betreffen
de volgende scholen: basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen
voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal
onderwijs.
De actieplannen Basis voor Presteren en Leraar 2020 – een krachtig beroep!en het programma
Cultuureducatie met Kwaliteit vormen de beleidsdoelen voor de middelen die met deze
regeling worden verstrekt. Die plannen zijn met de Tweede Kamer besproken en de actieplannen
vormen de basis voor het bestuursakkoord met de PO Raad waarin concrete afspraken
over die beleidsdoelen zijn gemaakt.
Artikel 2
Met deze regeling worden middelen aan scholen verstrekt voor meerdere doelen tegelijk.
Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen de middelen die aan basisscholen en
speciale scholen voor basisonderwijs worden verstrekt en de middelen die aan scholen
in het (voortgezet) speciaal onderwijs worden verstrekt. Voor de basisscholen (en
speciale scholen voor basisonderwijs) heeft de verstrekking van de middelen tot doel
dat de afspraken die gemaakt zijn in het Bestuursakkoord ten aanzien van opbrengstgericht
werken en de professionalisering van leraren en schoolleiders worden gerealiseerd.
Voor de scholen in het speciaal onderwijs heeft de verstrekking van de middelen tot
doel het realiseren van extra activiteiten op een paar terreinen. De extra middelen
worden per schooljaar door de minister verstrekt voor de schooljaren 2011–2012 tot
en met 2014–2015. Halverwege deze periode zal een evaluatie plaatsvinden over de inzet
van de middelen en de realisatie van de gestelde doelen.
Voor de schooljaren 2012–2013 tot en met 2015–2016 zullen de middelen voor alle scholen
worden aangevuld met middelen voor activiteiten op het terrein van cultuureducatie.
Deze middelen worden in het schooljaar 2011–2012 nog via de Regeling versterking cultuureducatie
in het primair onderwijs 2011–2012 verstrekt, maar die regeling vervalt na dat schooljaar
en de middelen worden met een aangepaste doelstelling toegevoegd aan de onderhavige
Regeling prestatiebox primair onderwijs.
De middelen ten aanzien van cultuureducatie worden overigens met subsidie aangeduid
omdat deze verstrekt worden op grond van de Wet overige OCW-subsidies, in tegenstelling
tot de overige middelen die als bijzondere bekostiging rechtstreeks op de onderwijswetten
berusten.
Artikel 3
Het bedrag dat een school per schooljaar ontvangt wordt met uitzondering van de activiteiten
ten aanzien van de professionalisering van schoolleiders berekend aan de hand van
het aantal leerlingen van een school. Voor de activiteiten in het kader van opbrengstgericht
werken en professionalisering van leraren wordt een bedrag per leerling vastgesteld
en voor de professionalisering van schoolleiders wordt een bedrag per school vastgesteld.
De basisscholen (en scholen voor speciaal basisonderwijs) ontvangen hierbij voor meer
activiteiten middelen dan de scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Artikel 4
De verstrekking van de middelen heeft tot doel de activiteiten uit artikel 2 uit te
voeren. De school kan zelf bepalen aan welke activiteiten de middelen worden uitgegeven.
Hierbij wordt gewezen op de Regeling OCW-subsidies die van toepassing is op de verstrekking
van bijzondere bekostiging op grond van de Wet op het primair onderwijs en de Wet
op de expertisecentra en de verstrekking van subsidie op grond van de Wet overige
OCW-subsidies. Los van enkele verplichtingen die daarmee van toepassing zijn op de
scholen, geldt op grond van artikel 13, eerste lid, dat de scholen de ontvangen middelen
verantwoorden in de reguliere jaarverslaggeving van de school. De verklaring van de
accountant bij de jaarrekening bevat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding
van de op grond van deze regeling verstrekte middelen.
Artikel 5
Dit artikel is rechtstreeks overgenomen uit de Regeling bestemmingsbox en was reeds
van toepassing op de bijzondere bekostiging die op grond van de Regeling bijzondere
bekostiging taal, rekenen en opbrengstgericht werken en aanvullende bekostiging voor
de bestrijding van onderwijsachterstanden werd verstrekt. Dit artikel verplicht scholen
bijzondere gegevens te verstrekken over de inzet van de middelen die op grond van
deze regeling worden verstrekt en de wijze waarop deze middelen hebben bijgedragen
tot het beoogde doel. De gegevens worden vervat in een beknopt verslag dat als afzonderlijke
bijlage gaat bij het jaarverslag van het kalenderjaar waarin de middelen zijn ontvangen
of besteed.
Het bevoegd gezag maakt één verslag waarin per doel de activiteiten van alle scholen
waarvan hij het bevoegd gezag is, zijn opgenomen. Er wordt dus geen verslag per school
opgesteld.
De op te nemen doelen in het verslag betreffen opbrengstgericht werken, professionalisering
van leraren en schoolleiders, versterking en samenhang binnen en kwaliteit van cultuureducatie,
en specifiek voor scholen in het speciaal onderwijs activiteiten op het terrein van
taal en rekenen en toetsen in relatie tot de voortgangsregistratie. Bij de beschrijving
van de activiteiten ter realisatie van de doelen waarover in het bestuursakkoord afspraken
zijn gemaakt, gaat het bevoegd gezag in op de realisatie van de concrete afspraken
in het bestuursakkoord ten aanzien van het desbetreffende doel.
De verplichting tot het opstellen van een beknopt verslag over de wijze waarop de
verstrekte middelen hebben bijgedragen tot het beoogde doel is tevens van toepassing
– net als in de Regeling bestemmingsbox – op verstrekte aanvullende bekostiging voor
de bestrijding van onderwijsachterstanden. Deze verplichting geldt voor de schooljaren
2011–2012 tot en met 2014–2015.
Artikel 6
De Regeling bestemmingsbox en de Regeling bijzondere bekostiging taal, rekenen en
opbrengstgericht werken worden ingetrokken. Beide regelingen zijn materieel opgenomen
in deze regeling. De Regeling bestemmingsbox zag op de verstrekking van bijzondere
gegevens en deze verplichting is nu opgenomen in artikel 6. De bijzondere bekostiging
op grond van de Regeling bijzondere bekostiging taal, rekenen en opbrengstgericht
werken valt nu onder artikel 2, eerste lid, van deze regeling en maakt onderdeel uit
van de afspraken ten aanzien van opbrengstgericht werken in het bestuursakkoord. De
middelen ten behoeve van de ingetrokken regeling zijn dus toegevoegd aan het totaal
dat op grond van deze regeling wordt verstrekt.
Voor het schooljaar 2011–2012 is reeds op grond van de Regeling bijzondere bekostiging
taal, rekenen en opbrengstgericht werken bijzondere bekostiging verstrekt. Deze bijzondere
bekostiging moet nu worden geacht te zijn verstrekt op grond van deze nieuwe regeling.
De verplichtingen en verantwoording zijn voor het bevoegd gezag gelijk.
Artikelen 7 en 8
Om de scholen de gelegenheid te geven een goede start te maken met de uitvoering van
activiteiten genoemd in artikel 2 worden de beschikbare gelden voor de laatste 7 maanden
van het schooljaar 2011–2012 en de eerste 5 maanden van het schooljaar 2012–2013 gebundeld
in maart 2012 uitbetaald.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.