TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling geeft verdere invulling aan de implementatie van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking
van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU L 140) (hierna: richtlijn 2009/28/EG). De regeling is gebaseerd op
artikel 12.31 van de Wet milieubeheer, de artikelen 3, 4, 5 en 6 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en artikel 2.9,
vijfde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. In grote lijnen vervangt de regeling de Regeling administratie
biobrandstoffen wegverkeer en de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, die beide zijn vervallen als gevolg van het
intrekken van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 (zie artikel 11 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer). Daarnaast
bevat de regeling bepalingen met betrekking tot de informatieoverdracht inzake de duurzaamheid van biobrandstoffen, het register,
bedoeld in artikel 12.31 van de Wet milieubeheer en de openbare rapportage, bedoeld in artikel 12.33 van die wet.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu maakt jaarlijks, zoals door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer aangekondigd in de brief van 26 mei 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
(Kamerstukken II 2009/10, 30 196, nr. 104), een deel van de gegevens uit het register op bedrijfsniveau openbaar, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel
gevoelige informatie.
De nieuwe verplichting, zoals opgenomen in het Besluit hernieuwbare energie vervoer, is vergelijkbaar met de oude (op grond
van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007) in Nederland geldende biobrandstoffenverplichting. In beide gevallen moet
een minimum aandeel biobrandstoffen worden aangeleverd voor de naar de markt tot verbruik uitgeslagen benzine en diesel. Wel
is er een aantal vernieuwingen doorgevoerd. Nieuw is dat het aandeel biobrandstoffen is vervangen door een aandeel hernieuwbare
energie. Door deze aanpassing kan ook het voor vervoer toepassen van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen bijdragen aan
het halen van betreffende doelstelling. Nieuw is ook dat, indien de verplichting wordt ingevuld door biobrandstoffen, die
moeten voldoen aan duurzaamheidseisen. Tenslotte geldt de verplichting ook voor hoeveelheden biobrandstoffen die voor vervoer
worden toegepast. Dit laatste betekent dat bij het uitslaan tot verbruik van hoeveelheden biobrandstof, daarvan een aandeel
duurzaam moet zijn. Dat ‘uitslaan tot verbruik’ is een fiscale term die wordt gebruikt voor het punt waar er een verplichting
tot accijnsbetaling is.
Het Besluit hernieuwbare energie vervoer en deze regeling zijn, zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 november 2010 (Kamerstukken II 2010/11,
31 209, nr. 144) (hierna: brief 31 209, nr. 144), niet van toepassing op de zogeheten onbelaste rode gasolie. Onbelaste rode gasolie is de brandstof die aan de binnenvaart
wordt geleverd. Deze brandstof wordt uitgezonderd om geen ongelijke concurrentieverhouding te creëren met de leveranciers
van brandstoffen aan de binnenvaart in het buitenland, met name in België. Het Besluit hernieuwbare energie en deze regeling
zijn wel van toepassing op belaste rode diesel voor vervoer.
2. Duurzaamheidseisen biobrandstoffen
De duurzaamheidseisen waaraan biobrandstoffen moeten voldoen, hebben vooral betrekking op de teelt van gewassen die de grondstof
vormen voor de biobrandstoffen. De teelt van die gewassen vindt lang niet altijd plaats in Nederland of Europa. Ook voor deze
biobrandstoffen moet de duurzaamheidsinformatie voorhanden zijn, willen deze, bij het op de Nederlandse markt brengen, mogen
meetellen voor het halen van de verplichting. De informatie komt niet op ad-hoc basis tot stand, maar wordt in zogenoemde
systemen op geordende wijze aan de biobrandstoffen toegevoegd. Systemen (in deze regeling aangeduid als: duurzaamheidssystemen),
zoals certificeringssystemen, vormen bij uitstek de mogelijkheid om deze informatie op gestandaardiseerde wijze te vast te
leggen en door een onafhankelijke verificateur, op basis van een zogeheten auditnorm, te laten toetsen. Biobrandstoffen die
in Nederland aankomen en die uiteindelijke bestemd zijn voor de Nederlandse markt moeten voorzien zijn van duurzaamheidsinformatie,
die eerder in de keten van teelt tot productie verkregen is. Dit geldt ook voor biobrandstoffen die al vóór 2011 op de markt
zijn gebracht en die door middel van de zogenoemde Carry-over mee worden geteld voor de verplichting van 2011. Daarbij moet
voldaan worden aan de eisen inzake de massabalans en moet een auditnorm voorhanden zijn. Een volledig duurzaamheidssysteem
bevat al deze elementen.
3. Biobrandstoffenbalans
In het verleden werd een uitsluitend op kwantiteiten betrekking hebbende biobrandstofbalans gevraagd van bedrijven (houders
van een accijnsgoederenplaats) die biobrandstoffen op de markt brengen. Op grond van deze regeling geldt een verplichting
voor al diegenen (houders van een accijnsgoederenplaats, geregistreerde geadresseerden of degenen die benzine, diesel of biobrandstoffen
invoeren onder betaling van accijns) die in Nederland biobrandstoffen produceren, bewerken of opslaan om periodiek een biobrandstoffenbalans
in te leveren bij de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de NEa). Degenen die voor het eerst de biobrandstoffen in Nederland
ontvangen moeten daaraan de duurzaamheidsinformatie hechten en doorgeven aan volgende schakels in de keten. De overheid houdt
zicht op de logistiek van de soorten biobrandstoffen doordat bedrijven verplicht worden elk halfjaar een biobrandstoffenbalans
te overleggen. De halfjaarbenadering wordt noodzakelijk geacht, omdat daarmee het risico wordt weggenomen dat bedrijven zich
pas na afloop van 2011 gaan realiseren op welke wijze zij met de duurzaamheidsinformatie van de biobrandstoffen moeten omgaan.
Bij de duurzaamheidsinformatie wordt teruggevallen op de eerder genoemde ‘duurzaamheidssystemen’. Expliciet moeten de bedrijven
daarnaast nog vermelden welke reductie aan broeikasgassen in de keten van productie tot gebruik wordt bereikt, wat de GN-code
van de gebruikte grondstof van de biobrandstoffen (het gewas of aanduiding van het soort residu) is en wat het land van herkomst
is. Deze informatie vormt de basis voor de rapportage door de NEa op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer. Uit
het gebruikte systeem is af te leiden welke duurzaamheidsaspecten aan de orde zijn. Dit moet in ieder geval betreffen de zogeheten
verplichte elementen uit richtlijn 2009/28/EG, zijnde: een minimum broeikasgasreductie in de keten, bescherming van hoog biodiverse
gebieden, bescherming van land met een hoge koolstofvoorraad op of in de bodem en bescherming van veengebieden.
Voor de broeikasgasemissiereductie kan in veel gevallen gebruik worden gemaakt van ‘default waarden’ uit richtlijn 2009/28/EG,
opgenomen in de bijlagen V.A of V.B bij die richtlijn. Dat kan echter niet altijd, volgens artikel 19, eerste en tweede lid
van richtlijn 2009/28/EG. Indien werkelijke waarden worden berekend of indien combinaties worden gemaakt van werkelijke waarden
en gedesaggregeerde standaardwaarden uit de bijlagen V.D en V.E bij richtlijn 2009/28/EG dient de methodologie van bijlage
V.C. van die richtlijn te worden gevolgd. Daarnaast wordt aanbevolen de omrekenfactoren (‘standard values’) te gebruiken waar
de Europese Commissie vanaf haar webpagina over duurzaamheidscriteria naar verwijst, tenzij aangetoond kan worden dat een
andere omrekenfactor specifiek van toepassing is. De genoemde webpagina is te vinden via http://ec.europa.eu/energy/renewables/biofuels/sustainability_criteria_en.htm.
De biobrandstoffenbalansen bestaan uit een Excel-model dat ter beschikking wordt gesteld aan bedrijven en dat zij moeten invullen
om hun informatie over te dragen aan de overheid. In het model worden gekochte en verkochte hoeveelheden biobrandstof opgenomen.
Ook moet in het model de voorraad biobrandstoffen worden aangegeven. Door de halfjaarlijks ingeleverde Excel-modellen van
de betrokken bedrijven met elkaar te vergelijken kan controle uitgeoefend worden op de aan- en verkoop van de biobrandstoffen
binnen Nederland. De aankoop van één bedrijf zal immers zijn oorsprong moeten vinden in de verkoop van een ander bedrijf.
Op deze wijze kunnen niet zo maar fictieve hoeveelheden biobrandstoffen door een bedrijf opgevoerd worden.
Als een bedrijf voor het eerst zijn plicht tot het inleveren van een biobrandstoffenbalans vervult, is daarmee tegelijkertijd
een ‘rekening’ geopend als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie vervoer.
4. Duurzaamheidssystemen
Zoals aangegeven wordt de duurzaamheid in (certificerings)systemen (de zogenoemde duurzaamheidssystemen) geborgd. In brief
31 209, nr. 144 is aangegeven dat begin 2011 in de Europese Unie nog nauwelijks geaccepteerde duurzaamheidssystemen beschikbaar zijn en dat
daarom het jaar 2011 wordt gezien als een jaar waarin bedrijven worden begeleid naar een situatie waarin de volledig werkende
duurzaamheidssystemen beschikbaar zijn. Desalniettemin moeten duurzaamheidssystemen worden ‘geaccepteerd’ willen de daaronder
aanleverde biobrandstoffen als duurzaam kunnen worden aangemerkt.
Deze acceptatie gebeurt aan de hand van een toetsingsprotocol. Daarbij geldt, zoals opgenomen in de hiervoor genoemde brief
de volgende lijn: duurzaamheidssystemen die bij de Europese Commissie zijn aangemeld voor Europese acceptatie worden zonder
meer tijdelijk, voor het jaar 2011, geaccepteerd. De achtergrond daarbij is dat wordt verwacht dat die duurzaamheidssystemen,
hetzij na aanpassingen op basis van op- of aanmerkingen door de Europese Commissie, hetzij dat zij direct aan de Europese
eisen voldoen, op basis van richtlijn 2009/28/EG in heel Europa verplicht geaccepteerd moeten worden na acceptatie door de
Europese Commissie. Van deze benadering gaat een stimulans uit naar het op Europees niveau laten beoordelen van een duurzaamheidssysteem,
hetgeen een Europese harmonisatie op dit punt ten goede komt.
Duurzaamheidssystemen die in andere lidstaten zijn geaccepteerd, zullen via een quick scan worden beoordeeld. Daarbij wordt
er van uitgegaan dat andere lidstaten deze duurzaamheidssystemen al beoordeeld hebben, maar dat nader bezien wordt welke aspecten
de beoordeling betreft. Ook hier geldt een tijdelijke acceptatie voor het jaar 2011.
Duurzaamheidssystemen die uitsluitend in Nederland worden gepresenteerd zullen, willen zij worden geaccepteerd, een volledige
toetsing op de relevante aspecten van de richtlijn 2009/28/EG moeten doorlopen. Daarbij is een acceptatie tot maximaal vijf
jaar mogelijk. Het toetsingsprotocol wordt gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.
Aan bedrijven wordt gevraagd met welke geaccepteerde duurzaamheidssystemen zij bezig zijn om de duurzaamheid van de betreffende
biobrandstoffen te borgen. Dat is niet vrijblijvend; per 1 juli 2011 wordt aan de bedrijven gevraagd om vanaf die datum opgevoerde
biobrandstoffen te voorzien van een verklaring van een verificateur die de claim van de bedrijven met betrekking tot de door
hen gebruikte duurzaamheidssystemen ondersteunt. De biobrandstoffen waarvoor geaccepteerde duurzaamheidssystemen worden gebruikt,
worden gezien als duurzaam en kunnen aldus dienen ter invulling van verplichtingen inzake het op de markt brengen van een
aandeel hernieuwbare energie in het vervoer. De verificateur moet zijn geautoriseerd voor het werkgebied waar zijn verklaring
betrekking op heeft. Dat kan via een Raad voor Accreditatie of een daartoe bevoegde buitenlandse autoriteit binnen de EU of
doordat hij voldoet aan de daarop betrekking hebben onderdelen uit een geaccepteerd duurzaamheidssysteem.
Omdat geaccepteerde duurzaamheidssystemen niet altijd het volledige duurzaamheidsspectrum behoeven te beslaan, kan het voorkomen
dat meer dan een duurzaamheidssysteem nodig is om alle elementen af te dekken. Zo kan het zijn dat een duurzaamheidssysteem
slechts de broeikasgasbalans in de keten borgt en kan een ander duurzaamheidssysteem de teelt van een grondstof borgen. In
dit voorbeeld zijn beide elementen nodig om het volledige duurzaamheidsspectrum af te dekken. Daarnaast moet de massabalans
worden gerespecteerd en moet een auditnorm voorhanden zijn.
Zoals eerder aangegeven is de informatie over de gehanteerde duurzaamheidssystemen onderdeel van de biobrandstoffenbalans.
Waar veelal pure biobrandstoffen in het stelsel van biobrandstofbalansen worden opgevoerd moet duidelijk gemaakt worden met
welk duurzaamheidssysteem gewerkt wordt. Uitsluitend duurzaamheidssystemen die zijn geaccepteerd worden toegelaten.
5. Dubbeltelling
De biobrandstoffenbalans bevat ook informatie over de zogenoemde dubbeltellende biobrandstoffen. De procedure om zeker te
stellen dat het inderdaad gaat om dubbel tellend materiaal is vergelijkbaar met de procedure die al ruim een jaar gold (op
grond van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen) voor biobrandstoffen die gemaakt zijn uit afval, residuen of ligno-cellulose.
De zogeheten verificatieverklaring die in het kader van de dubbeltelling wordt verlangd, wordt alleen gevraagd bij de eerste
inboeking van de betreffende biobrandstoffen op de biobrandstoffenbalans. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin
de al ingeboekte biobrandstof wordt omgevormd tot een andere biobrandstof (zoals het produceren van ETBE uit ethanol of van
MTBE uit methanol), in dat geval moet ook over die additionele productiestap een verificatieverklaring worden gemaakt. De
voorheen geldende Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen is opgegaan in deze regeling. Het verificatieprotocol dubbeltelling
beter biobrandstoffen wordt gepubliceerd via www.emissieautoriteit.nl.
6. Duurzaamheidsverklaringen
Er wordt niet alleen informatie via de biobrandstoffenbalansen overgedragen. Waar de biobrandstoffenbalansen dienen om informatie
over te dragen naar de overheid, dienen de zogeheten duurzaamheidsverklaringen ertoe om bedrijven onderling informatie te
laten uitwisselen en nadere controle door de overheid mogelijk te maken. In feite gaat het bij de duurzaamheidsverklaringen
om een document waarin een aantal cruciale kenmerken van de biobrandstoffen opgenomen is. Dit betreft, naast de hoeveelheid,
de aard, herkomst, gehanteerd geaccepteerd duurzaamheidssysteem en de broeikasgasprestatie van de betreffende partij biobrandstof.
Door middel van dit document kan bij een eventueel onderzoek door de NEa worden nagegaan waar de verantwoordelijkheid ligt,
indien de NEa stuit op onderlinge afwijkingen in de betreffende biobrandstoffenbalansen. De duurzaamheidsverklaringen zijn
vereist bij overdracht van fysieke hoeveelheden biobrandstoffen vanaf het punt dat die brandstoffen voor het eerst in Nederland
worden ingeslagen. Om de massabalans met betrekking tot de duurzaamheidskermerken van biobrandstoffen sluitend te maken is
ook een duurzaamheidsverklaring vereist indien op de biobrandstoffenbalans ingeboekte biobrandstoffen naar het buitenland
worden overgebracht. Dit betekent dat degene die exporteert in voorkomende gevallen op zijn beurt de betreffende gegevens
van een van zijn leveranciers moet krijgen. Hierbij is ook de massabalans per registratieplichtige van toepassing.
7. Biotickets
Op grond van het Besluit hernieuwbare energie vervoer geldt voor een ieder die ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines
benzine, diesel of biobrandstoffen tot verbruik naar de Nederlandse markt uitslaat de verplichting om daarvan een aandeel
als hernieuwbare energie op de markt te brengen. Het is efficiënt als iemand die dit op goedkope wijze weet te realiseren,
een extra prestatie kan overdragen aan een ander. In de markt vindt deze overdracht van prestaties via contracten plaats,
de zogenoemde biotickets.
Deze regeling bevat een model voor een dergelijk contract. Vanwege mogelijke bedrijfsvertrouwelijkheid van de gegevens wordt
op het bioticket alleen informatie gevraagd die direct nodig is voor het voldoen aan de verplichtingen in het kader van richtlijn
2009/28/EG, respectievelijk richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof
en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG L 350) (hierna: richtlijn 98/70/EG). Ook worden enkele gegevens
verlangd die nodig zijn om na te kunnen gaan of het bioticket kan worden ingezet voor de diesel-, respectievelijk de benzineverplichting
of beide. Waar de duurzaamheidsverklaring, zoals aangegeven, is gekoppeld aan fysieke hoeveelheden biobrandstof, geldt die
koppeling voor de biotickets niet. Daarbij gaat het immers over een wederzijdse uitwisseling van prestaties. Een ‘fysieke’
prestatie van de één komt zo via een contract ten goede aan een ander die dat kan gebruiken ter invulling van zijn verplichting
tot levering van een hoeveelheid hernieuwbare energie ten behoeve van vervoer. Omdat bij biotickets ‘fysiek’ en ‘administratief’
ontkoppeld zijn wordt ook wel over administratieve handel gesproken.
De administratieve handel wordt toegestaan vanaf het punt van ‘op de markt brengen’ van de biobrandstoffen. Daarbij wordt
onderscheid gemaakt tussen lage blends en hoge blends.
Lage blends zijn mengsels van fossiele brandstoffen en biobrandstoffen die nog voldoen aan de benzine-, onderscheidenlijk
dieselspecificaties. Als indicatie: voor benzine gaat het om op volumebasis maximaal 10% ethanol en voor diesel om op volume
basis maximaal 7% biodiesel (in geval van veresterde plantaardige olie (FAME)). Ook voor andere biocomponenten dan bijvoorbeeld
ethanol kunnen maximale gehaltes gelden.
Aan lage blends die niet naar het buitenland gaan, kan de blendende oliemaatschappij na het blenden de bestemming geven dat
ze ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt worden gebracht. In dat geval kan de oliemaatschappij
de betreffende biobrandstoffen inzetten om aan de eigen verplichting te voldoen of die oliemaatschappij kan de betreffende
biobrandstoffen administratief verhandelen in de vorm van biotickets. Indien lage blends, die de bestemming hebben gekregen
dat ze op de Nederlandse markt worden gebracht, naar een andere oliemaatschappij worden overgebracht, gaat deze levering niet
vergezeld van een duurzaamheidsverklaring. De ontvangende oliemaatschappij kan de betreffende biobrandstoffen dan ook niet
inboeken op zijn biobrandstoffenbalans. Bovenstaande aanpak wordt toegepast omdat de dynamiek van de brandstofhandel na blenden
tot lage blends zodanig groot is dat het een enorme administratieve last zou betekenen als hier de eis gesteld zou worden
dat de fysieke werkelijkheid gevolgd wordt. Verder speelt een rol dat ook de wijze waarop voor de accijns met brandstoffenstromen
wordt omgegaan, veelal niet aansluit bij de fysieke werkelijkheid.
Als hoge blend worden hier bedoeld de brandstofmengsels die zodanig hoge gehaltes aan biocomponenten bevatten dat zij op grond
van Europese regelgeving niet meer als benzine of diesel aangeduid mogen worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor pure biobrandstoffen.
Ten behoeve van de biobrandstoffenbalans moeten hoge blends tot het punt ‘uitslag tot verbruik’ fysiek worden gevolgd. Administratieve
handel is bij hoge blends mogelijk vanaf het punt ‘uitslag tot verbruik’.
8. Opt-in
Artikel 6 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer bepaalt dat degenen die in het kader van bedrijf of beroep biogas dan
wel elektriciteit leveren ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines, vrijwillig kunnen meedoen in het systeem via
een zogeheten opt-in regeling. Levering van elektriciteit aan railvoertuigen wordt hierin niet betrokken, omdat railvoertuigen
buiten de definitie van mobiele machine vallen. Als de eigenaren van het laadpunt de levering van elektriciteit ten behoeve
van vervoer kunnen aantonen, kunnen zij het aandeel geleverde hernieuwbare energie, zien als invulling van hun verplichting
of ze kunnen het administratief verhandelen in de vorm van biotickets.
Opt-in bedrijven kunnen biogas natuurlijk direct aan wegvoertuigen en mobiele machines leveren. Voor biogas geldt echter ook
dat in het Nederlandse aardgasnet gevoed groen gas gebruikt kan worden om aardgas dat uit het net aan het vervoer wordt geleverd
op administratieve wijze te vergroenen. Door middel van de verklaring voor levering via het Nederlandse aardgasnet van biogas
aan wegvoertuigen of mobiele machines moet worden afgesproken of degenen die direct aardgas aan het vervoer levert, ofwel
de pomphouder, of degene die groen gas in het aardgasnet voedt, het recht heeft om de biotickets te verkopen. Degene die dit
recht heeft is het opt-in bedrijf en moet de biobrandstoffenbalans bij de NEa indienen. Indien men gebruik maakt van de opt-in
voor biogas gelden – evenals bij de levering van elektriciteit aan vervoer – zowel rechten als plichten. De plicht wordt gebaseerd
op de hoeveelheid (administratief) geleverd biogas of groengas. Daarvan moet men in 2011 4,25% gebruiken om aan de eigen verplichting
te voldoen. De overige 95,75% mag, mits duurzaam, gebruikt worden om als bioticket te worden verhandeld. In het geval van
dubbel tellend biogas is dit 195,75%.
Voor de levering van brandstoffen aan de binnenvaart geldt vooralsnog geen verplichting in het kader van deze regeling. Indien
er evenwel biogas wordt geleverd aan de binnenvaart, kan de betreffende leverancier wel deelnemen in het systeem via de zogeheten
opt-in. Dit geldt eveneens voor levering van biogas aan het railvervoer.
9. Overdracht in voorgaand jaar geleverde biobrandstoffen
In 2011 mogen overprestaties uit 2010 gebruikt worden. In feite betreft dit het over de jaargrens tillen van overprestaties
in een kalenderjaar, ten behoeve van gebruik in een volgend kalenderjaar. Deze overdracht van in een voorgaand jaar geleverde
biobrandstoffen wordt ook wel de Carry-over genoemd. Hierbij geldt dat duurzaamheidseisen van 2011 van toepassing zijn.
Deze aanpak is weergegeven in brief 31 209, nr.144. In die brief is opgenomen dat voor fysieke en administratieve handel biobrandstoffen zullen moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen
die gelden in het jaar waarin zij worden ingezet. In voorkomende gevallen zal dit kunnen betekenen dat degene die biotickets
uit 2010 wil inzetten voor zijn jaarverplichting moet achterhalen welk geaccepteerd duurzaamheidssysteem er is gebruikt voor
biobrandstoffen waaruit die tickets zijn voortgekomen. Alleen op die wijze kan worden onderbouwd dat met de biotickets uit
2010 aan de voor 2011 geldende duurzaamheidseisen voldaan wordt.
Er geldt ook een kwantitatieve beperking, namelijk dat in 2011 voor maximaal 25% aan de verplichting voor diesel en voor maximaal
25% aan de verplichting voor benzine mag worden voldaan met in 2010 op de markt gebrachte biobrandstoffen, c.q. gecreëerde
biotickets. Het maximum van 25% wordt bijvoorbeeld ook in het Verenigd Koninkrijk gehanteerd. Een en ander betekent dat in
2011 op de biotickets ook het jaar vermeld moet worden, waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht. Voor de Carry-over
van 2011 naar 2012 geldt een vergelijkbare aanpak.
Vanaf de jaarovergang van 2012 naar 2013 heeft de kwantitatieve beperking van de Carry-over niet langer betrekking op het
percentage van de verplichting dat ingevuld mag worden met in het voorgaande jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen, maar
op de hoeveelheid op de markt gebrachte biobrandstoffen die naar het volgend jaar mag worden overgeboekt.
Daarmee moet begin 2013 duidelijk zijn welke biotickets kunnen worden ingevoerd in het vanaf 2013 van toepassing zijnde geautomatiseerde
register.
10. Openbaarheid ingediende gegevens
Op grond van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet milieubeheer rapporteert de NEa aan de Staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu over de duurzaamheidsaspecten van in Nederland te gebruiken biobrandstoffen en elektriciteit ten
behoeve van vervoer. In de toelichting bij de nota van wijziging, waarbij de bewuste wijziging van artikel 2.2, tweede lid,
van de Wet milieubeheer is toegevoegd, blijkt dat het hier gaat om de rapportage op grond van artikel 22 van richtlijn 2009/28/EG.
Op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer maakt de NEa bepaalde gegevens openbaar (zie ook artikel 21 van deze regeling).
De gegevens die op grond van deze regeling door de geregistreerden zijn ingediend bij de NEa dienen als basis voor die rapportage
en dat overzicht. De rapportage en het overzicht bevatten geaggregeerde gegevens en zijn niet zonder meer terug te voeren
op de individuele geregistreerden.
11. Administratieve lasten
De administratieve lasten die voortvloeien uit het bepaalde in deze regeling zijn meegenomen in de berekening van de administratieve
lasten die voortvloeien uit het Besluit hernieuwbare energie vervoer. Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de
nota van toelichting bij dat besluit.
12. Handhaving
De handhaving van de regelgeving met betrekking tot biobrandstoffen is in artikel 18.2f, tweede lid, van de Wet milieubeheer
opgedragen aan de NEa. Op grond van artikel 18.6b van de Wet milieubeheer kan de NEa een last onder dwangsom opleggen indien
een geregistreerde niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling. Op grond van artikel 18.16s van de Wet milieubeheer kan
de NEa voorts in geval van overtreding een bestuurlijke boete opleggen. Tenslotte kan de NEa de jaarverplichting voor een
geregistreerde verhogen met de hoeveelheid biobrandstoffen die in het voorafgaande kalenderjaar te weinig op de Nederlandse
markt is gebracht.
Artikelsgewijs
Artikel 1
biobrandstoffenbalans
De biobrandstoffenbalans wordt op grond van artikel 5 elektronisch beschikbaar gesteld. Het betreffende formulier model Hernieuwbare
energie vervoer 2011 is te downloaden via www.emissieautoriteit.nl. De biobrandstoffenbalans bestaat uit een zogenoemd spreadsheet met bijbehorende toelichting en handleiding.
Dat spreadsheet moet worden ingevuld en aan de NEa worden gestuurd (artikel 4). Er komen vier versies van het model Hernieuwbare
energie vervoer 2011 beschikbaar:
– een uitgebreide versie die bestemd is voor registratieplichtigen die fysiek pure biobrandstoffen blenden in benzine en/of
diesel,
– een meer beperkte versie voor registratieplichtigen die (incidenteel) geblende biobrandstoffen van andere registratieplichtigen
inslaan,
– een verder beperkte versie voor registratieplichtigen die aan de verplichting voldoen door biotickets te kopen.
– een versie voor geregistreerden die biogas en/of elektriciteit aan wegvoertuigen en mobiele machines leveren en op basis hiervan
biotickets verkopen.
duurzaamheidssysteem
Voor specifieke onderdelen van de biobrandstofketen zijn systemen in ontwikkeling die relevant zijn voor de toetsing van de
duurzaamheid. Daarbij kan het gaan om de teelt van de grondstoffen zoals suikerriet (Better Sugarcane Initiative), palmolie
(Roundtable sustainable palmoil), maar ook meer generieke systemen als de Nederlandse Technische Afspraak (NTA 8080/8081)
en het Duitse ISCC (Internantional Sustainability and Carbon Certification) of REDcert, Roundtable on Sustainable Biofuels
(RSB). Daarnaast bestaan er generieke inspectienormen (ISO-normen). Indien deze systemen door de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Milieu worden geaccepteerd hangt het van het werkveld af of bedrijven kunnen volstaan met één systeem of dat zij meer systemen
nodig hebben om de duurzaamheid, inclusief het hanteren van de zogeheten massabalans, zoals bedoeld in artikel 18, eerste
lid van richtlijn 2009/28/EG, aan te tonen.
minister
De verantwoordelijkheid voor de milieuportefeuille berust bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De in deze
regeling aan de Minister van Infrastructuur en Milieu toebedeelde taken en bevoegdheden zullen worden uitgeoefend door de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
rekening
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer zijn registratieplichtigen verplicht een
rekening te openen waarop zij voor de Nederlandse markt bestemde biobrandstoffen inboeken.
Op grond van artikel 6, eerste lid, kunnen de leveranciers van biogas en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen een rekening
openen, de zogenoemde opt-in.
Artikel 2
De geregistreerde die biobrandstoffen in zijn biobrandstoffenbalans vermeldt, waarvoor geen energie-inhoud is vastgelegd,
dient daarvan de energie-inhoud aan te tonen. Hij kan dat doen door zich te baseren op de in de wetenschappelijke literatuur
vermelde energie-inhoud. Indien in die literatuur geen energie-inhoud is vermeld, dient hij die energie-inhoud te laten vaststellen
door een laboratorium dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd. Daarmee wordt aangesloten bij een heldere internationale
standaard voor degenen die de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van een biobrandstof mogen bepalen.
Zulks om tot een eenduidige bepaling van de betreffende waarde te komen.
Artikel 3
Bij de bepaling van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de totale geleverde elektriciteit laat richtlijn
2009/28/EG de keuze aan de Europese lidstaten tussen het gemiddelde op het nationale net en het gemiddelde op het Europese
net en dat gemeten twee jaar voor het jaar waarop de verplichtingen van toepassing zijn. In deze regeling is voor het Europese
gemiddelde gekozen. De reden daarvoor is dat het Europese gemiddelde een groter aandeel is dan het Nederlands gemiddelde.
Dit betekent een grotere overprestatie (in 2011 ten opzichte van de 4,25%) die verkocht kan worden als bioticket en derhalve
een grotere stimulans voor elektrisch rijden. Omdat voor 2009 nog geen officiële Eurostat gegevens bekend zijn, wordt het
getal gebaseerd op interpolatie van gegevens uit voorgaande jaren. Gegeven het aandeel in 2006 (15,1%), 2007 (15,8%) en 2008
(16,6%)1 is 17,4 % voor 2009 een redelijke aanname. Dit getal wordt voor 2011 gehanteerd. De overprestatie ten opzichte van de verplichting
van 4,25% kan als bioticket verhandeld worden. Het aandeel Europese gemiddelde dat voor de jaren na 2011 gaat gelden, zal
worden gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.
Artikel 4
De biobrandstoffenbalans is de rapportage van de geregistreerden over in Nederland tot verbruik in wegvoertuigen en mobiele
machines uitgeslagen benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen, en de ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines
geleverde biogas en elektriciteit.
De rapportage moet per halfjaar worden opgesteld en binnen twee maanden na afloop van dat halfjaar worden ingediend bij de
NEa. De biobrandstoffenbalans over het eerste halfjaar van 2011 moet voor 1 september 2011 bij de NEa zijn ingediend. In de
biobrandstoffenbalans over het eerste halfjaar van 2011 worden alleen de gegevens over dat eerste halfjaar opgenomen. In de
biobrandstoffenbalans over het tweede halfjaar 2011 worden de gegevens van het eerste halfjaar opgeteld bij die van het tweede
halfjaar. Dat heeft tot gevolg dat de biobrandstoffenbalans over het tweede halfjaar tevens de biobrandstoffenbalans over
het kalenderjaar is.
Van de geregistreerde die geïmporteerde of in Nederland geproduceerde biobrandstoffen bij benzine of diesel blendt, wordt
de meest uitgebreide informatie gevraagd ten aanzien van de aangekochte biobrandstoffen, de biobrandstoffen die op voorraad
zijn en de biobrandstoffen die zijn verkocht. Bij deze meer uitgebreide informatie gaat het om een beperkt aantal (10 tot
15) grotere bedrijven. Om een goede vergelijking te kunnen maken met de gegevens die in het kader van de accijnsopgave door
bedrijven worden gehanteerd is omrekening noodzakelijk van liters naar energie-inhoud. De accijnsgegevens worden namelijk
per type brandstof gevraagd op basis van volume (liters bij 15 graden celsius), terwijl de jaarverplichting op energiebasis
gerekend wordt (TJ). De biobrandstoffenbalans voorziet in deze omrekening. Dit brengt met zich dat in de biobrandstofbalans
afzonderlijk de soorten biobrandstof opgegeven moeten worden (ethanol, ETBE, biomethanol, bioMTBE, FAME, HVO etc.). Ook worden
de gegevens gevraagd die in verband met de toetsing van de duurzaamheid van belang zijn. Daarbij gaat het om het duurzaamheidssysteem
dat wordt gehanteerd, zoals NTA, RSPO of BSI. Van belang is dat deze systemen zijn geaccepteerd, zoals aangegeven in paragraaf
2 van het algemeen deel van deze toelichting. In verband met de eisen die richtlijn 98/70/EG stelt, wordt bovendien gevraagd
naar de gebruikte grondstof (veelal het gebruikte gewas) voor de biobrandstoffen en het land van herkomst. Ook worden gegevens
gevraagd om controle te kunnen uitoefenen ten aanzien van de daadwerkelijke levering van de biobrandstoffen. Daarbij gaat
het bijvoorbeeld om de naam van het schip.
Het merendeel van de betrokken bedrijven zal aan zijn verplichting voldoen door de inkoop van de zogeheten biotickets. De
biobrandstoffenbalans die voor deze bedrijven beschikbaar wordt gesteld is eenvoudiger van opzet. In hoofdzaak gaat het daarbij
om gegevens met betrekking tot de energie-inhoud die samenhangt met de door een ander op de markt gebrachte biobrandstoffen.
De op het bioticket vermelde soort biobrandstof bepaalt of het bioticket kan worden ingezet voor de verplichting voor benzine,
voor diesel of voor beide. Dit laatste kan het geval zijn als de biotickets zijn voortgekomen uit de levering van elektriciteit
uit hernieuwbare bronnen of biogas.
Artikel 5
eerste lid
Zoals al in de toelichting bij artikel 1 is opgemerkt, bestaat de biobrandstoffenbalans uit een spreadsheet. Het indienen
van de biobrandstoffenbalans kan uitsluitend gebeuren door het insturen van het ingevulde spreadsheet. Andere vormen van indiening
worden derhalve niet geaccepteerd.
Het in te vullen spreadsheet wordt door NEa ter beschikking gesteld via www.emissieautoriteit.nl.
tweede lid
In het model voor de biobrandstoffenbalans worden de gegevens opgenomen van biobrandstoffen die ten behoeve van wegvoertuigen
en mobiele machines op de Nederlandse markt zijn gebracht. Het meest uitgebreide model van de biobrandstoffenbalans bevat
gegevens met betrekking tot:
a. de fysieke begin- en eindvoorraad biobrandstoffen;
b. eerste inslag of productie van biobrandstoffen in Nederland;
c. vervolginslag van biobrandstoffen in Nederland;
d. uitslag van biobrandstoffen naar een andere geregistreerde in Nederland;
e. uitslag van biobrandstoffen naar het buitenland;
f. de administratieve begin- en eindvoorraad, en
g. de aankoop en verkoop van biotickets.
derde lid
De voorgeschreven wijze van vermelden van de hoeveelheid vloeibare biobrandstoffen komt overeen met de in de accijnswetgeving
voorgeschreven methode.
De hoeveelheid biogas wordt op de biobrandstoffenbalans vermeld in kilogram.
De hoeveelheid elektriciteit wordt bijgehouden in kWh.
Artikel 6
Van bedrijven die biogas of elektriciteit hebben geleverd ten behoeve van wegvoertuigen of mobiele machines wordt een verklaring
gevraagd. Een model voor deze verklaringen, voor respectievelijk biogas of elektriciteit is opgenomen in bijlage I. De verklaringen
hebben tot doel helderheid te geven over de hoeveelheid energie die in de vorm van biogas of elektriciteit is geleverd aan
de vervoerssector. Deze helderheid is nodig omdat bij biogas en elektriciteit niet kan worden teruggevallen op de administratie
die bedrijven moeten bijhouden voor de accijns. Biogas en elektriciteit zijn namelijk geen accijnsproducten.
Artikel 7
eerste lid
Met deze bepaling is geregeld dat de administratieve werkelijkheid en de fysieke werkelijkheid met elkaar in overeenstemming
zijn als biobrandstoffen naar het buitenland worden gebracht.
tweede en derde lid
In het tweede lid is geregeld dat een geregistreerde aan biobrandstoffen die zijn bijgemengd in benzine of diesel de bestemming
Nederlandse markt kan geven.
Het derde lid bepaalt dat de betreffende hoeveelheden op de brandstofbalans opgenomen worden. In de praktijk betekent dit
dat biotickets gegenereerd kunnen worden.
Artikel 8
eerste lid
Biobrandstoffen die meetellen voor de jaarverplichting moeten voldoen aan de eis van artikel 3, derde lid, van het Besluit
hernieuwbare energie vervoer. Ten behoeve van de controle op de naleving van die eis en ten behoeve van de verhandelbaarheid
van biobrandstoffen tussen geregistreerden wordt de geregistreerde die een hoeveelheid biobrandstoffen produceert of de eerste
keer inslaat, verplicht om een aantal kenmerken van die hoeveelheid vast te stellen en vast te leggen.
tweede lid
De geregistreerde moet op verzoek van de NEa de onderliggende gegevens kunnen tonen.
Artikel 9
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd hoe in 2011 wordt omgegaan met de verplichting voor geregistreerden om een door de Staatssecretaris of door
de Europese Commissie geaccepteerd duurzaamheidssysteem te hanteren.
Omdat er in 2011 nog weinig of geen door de Europese Commissie geaccepteerde duurzaamheidssystemen zijn, worden naast het
hanteren van een door de Europese Commissie geaccepteerd duurzaamheidssysteem drie mogelijkheden geboden om aan deze verplichting
te voldoen.
Duurzaamheidssystemen hebben niet altijd betrekking op de gehele keten, van teelt van de biomassa tot aan uitslag naar de
markt van de biobrandstof. Bovendien hebben duurzaamheidssystemen vaak betrekking op één soort biobrandstof (bijvoorbeeld
biodiesel op basis van koolzaad).
Dit artikel vereist daarom dat de geregistreerde een duurzaamheidssysteem hanteert dat is goedgekeurd voor zijn werkveld.
Dat wil zeggen: goedgekeurd voor het soort biobrandstof dat de geregistreerde verhandelt. Indien de geregistreerde meerdere
soorten biobrandstof verhandelt of een door hem gehanteerd systeem slechts onderdelen van de vereiste duurzaamheidsaspecten
afdekt, kan dat betekenen dat hij meerdere duurzaamheidssystemen moet hanteren.
Artikel 10
eerste lid
Het Nederlandse toetsingsprotocol is te vinden op www.emissieautoriteit.nl.
In het Nederlandse toetsingsprotocol is tevens beschreven onder welke voorwaarden duurzaamheidssystemen die door buitenlandse
autoriteiten zijn geaccepteerd, worden geaccepteerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.
In de acceptatie wordt een termijn gesteld, die niet langer is dan vijf jaar. Dit maximum komt overeen met de termijn die
de Europese Commissie, op grond van artikel 18, zesde lid, van richtlijn 2009/28/EG mag hanteren.
In het toetsingsprotocol is vastgelegd dat duurzaamheidssystemen die zijn aangemeld bij de Europese Commissie voor het jaar
2011 worden geaccepteerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.Zoals in het algemene deel van deze toelichting
is aangegeven, wordt verwacht dat die systemen, hetzij na aanpassingen op basis van op- of aanmerkingen door de Europese Commissie,
hetzij omdat deze direct aan de Europese eisen voldoen, door de Europese Commissie zullen worden geaccepteerd. Op basis van
richtlijn 2009/28/EG moeten door de Europese Commissie geaccepteerde duurzaamheidssystemen door de lidstaten worden geaccepteerd.
Van deze benadering gaat een stimulans uit naar het op Europees laten beoordelen van systeem, hetgeen een Europese harmonisatie
op dit punt ten goede komt.
tweede lid
De acceptatie van een duurzaamheidssysteem heeft slechts betrekking op het werkveld daarvan. Een duurzaamheidssysteem kan
bijvoorbeeld slechts betrekking hebben op biodiesel uit koolzaad en is daarom niet geaccepteerd voor biogas. Ook kan het duurzaamheidssysteem
slechts betrekking hebben op de berekening van de broeikasgasemissie of op de teelt van de biomassa.
Artikel 11
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd dat begin 2011 nog nauwelijks geaccepteerde duurzaamheidssystemen beschikbaar zullen zijn (zie ook paragraaf
4 van deze toelichting). Daarom hoeft de geregistreerde pas vanaf 1 juli 2011 een verklaring van een verificateur over te
leggen dat het door hem gehanteerde duurzaamheidssysteem is geaccepteerd.
Artikel 12
Hierbij gaat het erom dat de kennis en kunde van de betrokken verificateur, c.q. de betrokken verificatie-instelling, is getoetst.
Voor duurzaamheidssystemen kan dat een Raad voor Accreditatie zijn. Deze Raad toetst in dergelijke gevallen of de verificatie-instelling
voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in een bepaald duurzaamheidssysteem is opgenomen. Het is evenwel
niet altijd een Raad voor Accreditatie die een dergelijke activiteit uitvoert. In Duitsland bijvoorbeeld kan het betrokken
agentschap dat is belast met de uitvoering van de biobrandstoffenregelgeving, verificateurs accepteren. Daarbij vindt toetsing
plaats. Het is in dergelijke gevallen niet noodzakelijk dat de Nederlandse overheid nogmaals een toetsing uitvoert. In deze
toelichting is al aangegeven dat duurzaamheidssystemen nog niet volgroeid zijn. Accreditatie c.q. acceptatie van de verificatie-instellingen,
is dan ook veelal nog niet afgerond. Om stagnatie te voorkomen in de uitvoering van deze regeling, wordt daarom ook toegestaan
dat bedrijven aantoonbaar onderweg zijn tot accreditatie of acceptatie.
Artikel 13
Artikel 18, vierde lid, van richtlijn 2009/28/EG bepaalt dat de Europese Commissie overeenkomsten kan sluiten met derde landen
over duurzaamheidseisen voor uit die landen afkomstige briobrandstoffen. De Europese Commissie kan besluiten dat een dergelijke
overeenkomst aantoont dat de uit die derde landen afkomstige biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel
17 van richtlijn 2009/28/EG. De Europese Commissie kan daarnaast besluiten dat nationale of internationale systemen waarbij
normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten aantonen dat leveringen van biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen
van artikel 17 van richtlijn 2009/28/EG.
Op grond van artikel 18, zevende lid, van richtlijn 2009/28/EG mogen lidstaten geen nadere eisen stellen met betrekking tot
het voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van richtlijn 2009/28/EG indien de geregistreerde gegevens indient die
zijn verkregen overeenkomstig een hiervoor bedoelde overeenkomst of systeem. Dit artikel voorziet daarin.
Artikel 14
eerste lid
Op grond van dit artikel moet bij een fysiek transport, bijvoorbeeld per schip, van een hoeveelheid biobrandstoffen duurzaamheidsinformatie
worden meegeleverd in de vorm van een duurzaamheidsverklaring. Dit geldt niet indien aan biobrandstoffen in lage blends op
grond van artikel 7, tweede lid, de bestemming Nederlandse markt is gegeven.
In bijlage III is een model voor de duurzaamheidsverklaring opgenomen. Uit het model blijkt dat het gaat om algemene kenmerken
zoals aard en herkomst van de biorbandstoffen, maar ook om meer specifieke duurzaamheidskenmerken, zoals het gebruikte borgingssysteem.
Door deze ondertekende informatie mee te zenden met de biobrandstoffen toont de verkoper aan dat het om duurzame biobrandstoffen
gaat. Dit is van belang als de koper de biobrandstoffen wil inboeken in zijn biobrandstoffenbalans om vervolgens te gebruiken
ter invulling van zijn jaarverplichting.
Deze informatie is voorts van belang voor de publieke rapportage op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer.
In het Besluit hernieuwbare energie vervoer is bepaald dat op de biobrandstoffenbalans biobrandstoffen worden ingeboekt die
bestemd zijn voor uitslag tot verbruik in Nederland. Indien echter op de balans ingeboekte biobrandstoffen toch naar het buitenland
worden overgebracht, moeten ook deze voorzien zijn van een duurzaamheidsverklaring. Dit geldt ook als het om biobrandstoffen
gaat die in benzine of diesel zijn bijgemengd. Dit laatste betekent dat in de biobrandstoffenbalans opgenomen biobrandstoffen
uitsluitend naar het buitenland overgebracht kunnen worden indien daar een duurzaamheidsverklaring bij geleverd wordt. Biobrandstoffen
in lage blends waaraan de bestemming Nederlandse markt is gegeven kunnen dus niet zonder meer naar het buitenland worden geëxporteerd.
Als een registratieplichtige een lage blend met biobrandstoffen waaraan de bestemming Nederlandse markt is gegeven, toch naar
het buitenland wil overbrengen, dan moet deze registratieplichtige hieraan op basis van zijn eigen massabalans weer ‘biobrandstoffen
koppelen’. Als de registratieplichtige zelf blendt, dan moet hij de hoeveelheid biobrandstoffen waaraan na het blenden de
bestemming Nederlandse markt is gegeven, weer terugbrengen. Als de geregistreerde de betreffende biobrandstoffen in een lage
blend van een andere geregistreerde aangeleverd heeft gekregen, dan moet voor de betreffende biobrandstoffen alsnog een duurzaamheidsverklaring
worden gevraagd bij de geregistreerde die de blend heeft geleverd.
tweede lid
Biobrandstoffen die zijn bijgemengd en de bestemming Nederlandse markt hebben gekregen kunnen niet alsnog apart als duurzame
biobrandstoffen fysiek worden doorgeleverd aan andere geregistreerden met een duurzaamheidsverklaring. Dit voorkomt dat de
betreffende biobrandstoffen twee keer een rol spelen in de biobrandstoffenbalansen.
Artikel 15
Zoals in brief 31 209, nr. 144 is aangegeven zal in 2011 en 2012 het register nog niet de vorm van een volledig geautomatiseerd systeem hebben.
Het openen en hebben van een rekening wordt daarom in 2011 gekoppeld aan het voor de eerste keer indienen van een biobrandstoffenbalans.
Zolang het register niet in de vorm van een geautomatiseerd systeem functioneert, geldt dat rekeningen voor de duur van een
jaar worden geopend.
Voor de geregistreerden die niet registratieplichtig zijn, geldt dat zij hun rekening opheffen door in een kalenderjaar niet
binnen twee maanden na afloop van het eerste halfjaar een biobrandstoffenbalans in te dienen. Een registratieplichtige die
niet tijdig een biobrandstoffenbalans indient, is in overtreding.
Indien een rekening wordt opgeheven, vervallen de resterende hoeveelheden biobrandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare
bronnen, voor zover deze niet nodig zijn voor het invullen van de jaarverplichting van de betreffende geregistreerde.
De door de geregistreerden geopende rekeningen vormen op grond van artikel 12.31, tweede lid, van de Wet milieubeheer het
register.
Artikel 16
eerste lid
Artikel 21, tweede lid, van richtlijn 2009/28/EG bepaalt dat de hier genoemde biobrandstoffen dubbel tellen voor de jaarverplichting.
Uiteraard moeten die biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van die
richtlijn. Wanneer biobrandstoffen geproduceerd zijn uit afval en andere grondstoffen tellen die biobrandstoffen voor het
gedeelte dat geproduceerd is uit afval dubbel, het andere deel telt enkel.
Om te bepalen of er sprake is van afval of een residu geldt de aanvullende eis dat er voor die grondstoffen geen alternatieve
toepassingsmogelijkheden zijn. Deze eis komt overeen met het voorheen in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling
dubbeltelling betere biobrandstoffen bepaalde.
tweede lid
De definities van alternatieve toepassing en afval zijn overgenomen van artikel 1 van de voorheen geldende Regeling dubbeltelling
betere biobrandstoffen.
De definitie van residuen is afgeleid van richtlijn 2009/28/EG waar deze aangeeft dat ondubbelzinnig sprake is van afval c.q.
residuen.
Artikel 17
eerste lid
Het bepaalde in dit artikel komt overeen met het voorheen hieromtrent bepaalde in de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen,
zij het dat thans is geregeld dat degene die dubbeltellende biobrandstoffen produceert of voor de eerste keer in Nederland
inslaat de informatie, bedoeld in bijlage IV en de verificatieverklaring voor dubbeltelling van de betreffende hoeveelheid
biobrandstoffen bij eerste inboeking met de biobrandstoffenbalans aan de NEa over moet leggen. Beide documenten behoeven bij
verdere verkoop van de betreffende biobrandstoffen, fysiek of in de vorm van biotickets, niet langer te worden meegeleverd
aan de koper.
tweede lid
Omdat het vooronderzoek voor de accreditatie van aanvullende werkzaamheden langer vergt dan voorzien, is, in afwijking van
de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, opgenomen dat bedrijven ook kunnen volstaan met het aantonen dat zij het
proces tot accreditatie in gang gezet hebben.
Artikel 18
Artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer bepaalt dat bij ministeriële regeling kan
worden bepaald dat biobrandstoffen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn geleverd mee kunnen tellen voor de jaarverplichting.
In dit artikel zijn hierover regels gesteld.
eerste lid
In dit lid wordt voor 2011 en 2012 vastgesteld dat maximaal 25 procent van de verplichting van 2011 respectievelijk 2012 kan
worden ingevuld met in het voorafgaande jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen. Biobrandstoffen voor benzine en biobrandstoffen
voor diesel worden hierbij apart behandeld. De grens van 25 procent sluit aan bij hetgeen in het Verenigd Koninkrijk wordt
gehanteerd en is na overleg met het betrokken bedrijfsleven tot stand gekomen. Bij de bepaling van het percentage heeft een
rol gespeeld dat onbeperkte carry-over het risico met zich brengt dat in 2011 de vraag naar energie uit hernieuwbare bronnen
zou stilvallen. Dat zou de continuïteit van de productie kunnen onderbreken. Om die reden is toch een zekere grens gesteld.
tweede lid
Voor de overgang van 2012 naar 2013 geldt dat ten hoogste 25 procent van de in 2012 ter invulling van de jaarverplichting
opgevoerde hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen mee mag worden genomen naar 2013. Biobrandstoffen voor benzine en
biobrandstoffen voor diesel worden hierbij weer apart behandeld. Het mag bovendien alleen gaan om een overprestatie in 2012,
dus een hoeveelheid in 2012 geleverde energie uit hernieuwbare bronnen die uitstijgt boven de jaarverplichting voor 2012.
De reden om het regiem voor de Carry-over van 2012 naar 2013 aan te passen, is dat vanaf begin 2013 het nieuwe geautomatiseerde
systeem van toepassing is. Begin 2013 moet in dit geautomatiseerde systeem een aantal gegevens ingevoerd worden, die vanuit
2012 resteren in het systeem van biobrandstoffenbalansen. In dat licht bezien heeft het een voordeel als volstrekt helder
is welke gegevens uit 2012 ook in 2013 een rol spelen. Door de limiet van 25 procent te koppelen aan de hoeveelheid ter invulling
van de jaarverplichting van 2012 is dit helder. Het alternatief, namelijk dat alle niet gebruikte hoeveelheden naar 2013 meegenomen
zouden mogen worden en dat na afloop van 2013 bezien zou worden welk deel hiervan nog bruikbaar is, zou tot onnodige extra
invoer van gegevens leiden.
derde lid
Hoeveelheden energie uit hernieuwbare bronnen moeten in het kalenderjaar dat ze meegeteld worden voor de jaarverplichting
voldoen aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer. In 2011
meegetelde energie uit hernieuwbare bronnen die is geleverd in 2010 moet dus voldoen aan de duurzaamheidseisen die gelden
in 2011.
Artikel 19
Dit artikel regelt, via een verwijzing naar bijlage V, welke informatie opgenomen moet worden op het bioticket. Het bioticket
is aan te merken als een onderling contract tussen twee bedrijven waarmee de levering van een administratieve hoeveelheid
hernieuwbare energie wordt bezegeld. Omdat bedrijven, deels, biotickets gebruiken om aan te tonen dat zij aan hun jaarverplichting
voldoen wordt op het ticket de informatie opgenomen die daarvoor relevant is. Er zijn twee modellen opgenomen: een bioticket
voor biobrandstoffen en een bioticket voor elektriciteit. De reden is dat er onderling licht afwijkende regels bestaan. Zo
geldt er voor biobrandstoffen in sommige gevallen een dubbeltelling en voor elektriciteit veelal een factor 2,5. Ingeval de
biobrandstoffenbalansen van de twee betrokken geregistreerden onderling afwijken, kunnen de wederzijds ondertekende biotickets
uitsluitsel geven.
Artikel 20
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd dat onbelaste zogenoemde rode diesel voor de binnenvaart in 2011 niet onder de reikwijdte van het Besluit hernieuwbare
energie vervoer zal vallen (zie ook paragraaf 1 van deze toelichting). Rode diesel voor de binnenvaart telt zowel niet mee
voor de noemer van de verplichting als voor de teller. Dat rode diesel voor de binnenvaart niet meetelt voor de noemer betekent
dat voor rode diesel voor de binnenvaart niet het verplichte aandeel hernieuwbare energie behoeft te worden aangeleverd. Dat
rode diesel voor de binnenvaart niet meetelt voor de teller betekent dat biodiesel in rode diesel voor de binnenvaart niet
door middel van biotickets kan worden ingezet om aan de verplichting voor wegvoertuigen en mobiele machines te voldoen.
In de nota van toelichting bij artikel 10 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer is reeds aangekondigd dat puur plantaardige
olie (PPO) niet onder de reikwijdte van dat besluit zou vallen, voor zover deze puur plantaardige olie onder accijnsvrijstelling
valt of gaat vallen.
Artikel 21
De NEa maakt jaarlijks, op grond van artikel 12.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer, een deel van de gegevens uit het
register op bedrijfsniveau openbaar langs elektronische weg, dat wil zeggen door publicatie op www.emissieautoriteit.nl. Dit
met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.
Daarbij worden per bedrijf afzonderlijke overzichten gemaakt van de biobrandstoffen. De drie overzichten geven aan wat de
aard is van gebruikte grondstoffen, wat het land van herkomst is en welk geaccepteerd duurzaamheidssysteem is toegepast. De
overzichten worden gemaakt overeenkomstig het model dat in het Verenigd Koninkrijk is toegepast en dat wordt gepubliceerd
in de periodieke rapportages van de Renewable Fuels Agency2. Doordat afzonderlijke overzichten gemaakt worden, wordt niet per bedrijf en per brandstof aangegeven wat de herkomst is
en welk duurzaamheidssysteem wordt gehanteerd.
Artikel 22
De termijn van vijf jaar is ontleend aan paragraaf 2.2.1 van de mededeling van de Europese Commissie over vrijwillige regelingen
en standaardwaarden in de EU-regeling betreffende de duurzaamheid van biobrandstoffen en vloeibare biomassa (Pb EU C 160).
Artikel 23
Omdat de jaarverplichting voor geheel 2011 geldt, moet dat ook gelden voor de rapportageverplichtingen. Om die reden werkt
deze regeling terug tot 1 januari 2011.
De vaste verandermomenten zijn in dit geval niet toegepast omdat de implementatieverplichting van richtlijn 2009/28/EG daar
onvoldoende ruimte voor laat.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.