Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 2 mei 2011, nr. BJZ2011044006, houdende nadere regels met betrekking tot energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer (Regeling hernieuwbare energie vervoer)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 12.31, vierde en vijfde lid, van de Wet milieubeheer, de artikelen 3, vierde, vijfde en zesde lid, 4, tweede lid, 5, derde lid, en 6, vijfde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en artikel 2.9, vijfde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging;

Besluit:

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit hernieuwbare energie vervoer;

biobrandstoffenbalans:

overzicht van de in het tijdvak, waarop die biobrandstoffenbalans betrekking heeft, ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines:

  • 1°. ingeslagen biobrandstoffen,

  • 2°. op voorraad zijnde biobrandstoffen,

  • 3°. op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen,

  • 4°. geleverde elektriciteit, en

  • 5°. op de Nederlandse markt tot verbruik uitgeslagen benzine, diesel en biobrandstoffen;

broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus:

broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus als bedoeld in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging;

duurzaamheidssysteem:

systeem voor de beoordeling van de duurzaamheid van biobrandstoffen;

jaarverplichting:

verplichting in een percentage over een kalenderjaar als genoemd in artikel 3, eerste lid, van het besluit;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

rekening:

rekening als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit;

verificateur:

onafhankelijke deskundige als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit.

Artikel 2 [artikel 3, vierde lid, besluit]

De energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van biobrandstoffen waarvoor in bijlage III bij de richtlijn geen energie-inhoud wordt vermeld, wordt door de geregistreerde aangetoond aan de hand van bestaande gegevens of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

Artikel 3

Het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het besluit, wordt berekend op basis van het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie twee jaar voor het betreffende kalenderjaar.

Paragraaf 2 Biobrandstoffenbalans

Artikel 4

De geregistreerde dient binnen twee maanden na het einde van een kalenderhalfjaar bij het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg een biobrandstoffenbalans in over het kalenderjaar tot en met dat kalenderhalfjaar.

Artikel 5

  • 1. De biobrandstoffenbalans wordt ingediend door middel van een door de minister vastgesteld en op elektronische wijze ter beschikking gesteld model. Het model en de in te dienen gegevens kunnen voor verschillende categorieën geregistreerden verschillend zijn.

  • 2. In het meest uitgebreide model van de biobrandstoffenbalans worden gegevens vermeld met betrekking tot:

    • a. de fysieke begin- en eindvoorraad biobrandstoffen;

    • b. de eerste inslag of productie van biobrandstoffen in Nederland;

    • c. de vervolginslag van biobrandstoffen in Nederland;

    • d. de uitslag van biobrandstoffen naar een andere geregistreerde in Nederland;

    • e. de uitslag van biobrandstoffen naar het buitenland;

    • f. de administratieve begin- en eindvoorraad;

    • g. de aankoop en verkoop van biotickets.

  • 3. De hoeveelheid diesel, benzine en vloeibare biobrandstoffen wordt op de biobrandstoffenbalans vermeld in liters bij een temperatuur van 15°C. De hoeveelheid biogas wordt in de biobrandstoffenbalans vermeld in kilogrammen. De hoeveelheid elektriciteit wordt vermeld in kWh.

Artikel 6

  • 1. De geregistreerde die een ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt gebrachte hoeveelheid biogas of elektriciteit uit hernieuwbare bronnen meetelt voor de jaarverplichting of als bioticket verhandelt, overlegt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit een verklaring dat die hoeveelheid biogas respectievelijk elektriciteit als brandstof voor wegvoertuigen of mobiele machines is geleverd. De verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het van toepassing zijnde model in bijlage I.

  • 2. De geregistreerde verstrekt het bestuur van de emissieautoriteit op verzoek de gegevens die hij gebruikt heeft om de verklaring, bedoeld in het eerste lid, op te stellen.

Artikel 7

  • 1. Een geregistreerde brengt in de biobrandstoffenbalans opgenomen biobrandstoffen die al dan niet bijgemengd bij benzine of diesel naar het buitenland worden overgebracht, in de biobrandstoffenbalans in mindering.

  • 2. Een geregistreerde kan aan biobrandstoffen in benzine of diesel, die niet naar het buitenland worden overgebracht, na het moment van mengen, de bestemming geven dat ze ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt worden gebracht.

  • 3. Een geregistreerde brengt biobrandstoffen die de bestemming, bedoeld in het tweede lid, hebben gekregen, niet in mindering in zijn biobrandstoffenbalans.

Paragraaf 3 Duurzaamheidseisen biobrandstoffen

Artikel 8

  • 1. De geregistreerde vermeldt in de biobrandstoffenbalans voor elke hoeveelheid biobrandstoffen die hij heeft geproduceerd of ingeslagen en voor elke hoeveelheid biobrandstoffen uit zijn fysieke beginvoorraad 2011 en zijn administratieve eindvoorraad 2010, de in de biobrandstoffenbalans gevraagde kenmerken, waaronder:

    • a. het door hem gehanteerde duurzaamheidssysteem;

    • b. de GN-code van het gewas of de grondstof waaruit die hoeveelheid is geproduceerd;

    • c. het land van herkomst van het gewas of de grondstof, bedoeld in onderdeel b;

    • d. de reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus.

    Voor elke hoeveelheid wordt één set kenmerken vermeld.

  • 2. In geval van eerste inslag of productie van biobrandstoffen in Nederland en in geval van biobrandstoffen uit de fysieke beginvoorraad van het betreffende kalenderjaar en de fysieke eindvoorraad van het voorafgaande kalenderjaar verstrekt de geregistreerde het bestuur van de emissieautoriteit op verzoek de gegevens die hij gebruikt heeft om de kenmerken, bedoeld in het eerste lid, op te stellen.

Artikel 9

De geregistreerde hanteert met betrekking tot de biobrandstoffen die hij ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt brengt een duurzaamheidssysteem dat door de Europese Commissie op grond van artikel 18, vierde lid, van de richtlijn of door de minister voor het werkveld waarvoor die geregistreerde dat systeem toepast, is geaccepteerd.

Artikel 10

  • 1. De minister accepteert een duurzaamheidssysteem dat voldoet aan het Nederlandse toetsingsprotocol voor duurzaamheidssystemen voor biobrandstoffen voor de duur van een door hem te bepalen termijn van ten hoogste vijf kalenderjaren, met inbegrip van het kalenderjaar waarin de acceptatie is gedaan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde acceptatie is beperkt tot het bij die acceptatie door de minister vermelde werkveld.

Artikel 11

  • 1. Voor biobrandstoffen die vanaf 1 juli 2011 zijn geproduceerd of voor de eerste keer zijn ingeslagen, overlegt de geregistreerde gelijktijdig met de biobrandstoffenbalans aan het bestuur van de emissieautoriteit een verklaring van een verificateur dat een door die geregistreerde gehanteerd duurzaamheidssysteem door de Europese Commissie of de minister is geaccepteerd. De verklaring wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage II.

  • 2. Indien de geregistreerde niet voldoet aan het eerste lid telt de door hem vanaf 1 juli 2011 geleverde hoeveelheid biobrandstoffen niet mee voor de jaarverplichting.

Artikel 12

De verificateur is werkzaam voor een instelling die, voor het werkveld waarvoor die verificateur verklaringen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, afgeeft, op grond van een op dat werkveld betrekking hebbend duurzaamheidssysteem:

  • a. is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie;

  • b. is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 229/93 (PbEU L 218);

  • c. aantoonbaar een accreditatieprocedure is gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a of b maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond, of

  • d. is erkend door, dan wel aantoonbaar een erkenningsprocedure is gestart bij, een bevoegde nationale instantie van een andere lidstaat.

Artikel 13

De artikelen 8, tweede lid, en 9 tot en met 12 zijn niet van toepassing indien de geregistreerde voldoet aan artikel 18, zevende lid, van de richtlijn.

Paragraaf 4 Duurzaamheidsverklaring

Artikel 14

  • 1. Biobrandstoffen die, al dan niet bijgemengd bij benzine of diesel, na productie of eerste inslag in Nederland door een geregistreerde aan een andere geregistreerde in Nederland worden geleverd of die naar het buitenland worden overgebracht, gaan vergezeld van een duurzaamheidsverklaring. De duurzaamheidsverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage III.

  • 2. In afwijking van het eerste lid gaat een levering van biobrandstoffen die de bestemming, bedoeld in artikel 7, tweede lid, hebben gekregen, aan een andere geregistreerde niet vergezeld van een duurzaamheidsverklaring.

Paragraaf 5 Register

Artikel 15

De geregistreerde opent voor een kalenderjaar een rekening door voor de eerste keer in dat kalenderjaar een biobrandstoffenbalans in te dienen bij de emissieautoriteit. De emissieautoriteit zendt een bevestiging daarvan aan de geregistreerde.

Paragraaf 6 Dubbeltelling betere biobrandstoffen

Artikel 16

  • 1. Biobrandstoffen, die zijn geproduceerd uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal waarvoor geen alternatieve toepassing bestaat of waarvan de geregistreerde aan de hand van marktonderzoek aantoont dat er geen afzetmogelijkheden voor zijn, tellen dubbel bij de vaststelling van het percentage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    afval:

    materialen die voordat zij het afvalstadium hebben bereikt de gangbare gebruikscyclus hebben doorlopen;

    alternatieve toepassing:

    toepassing anders dan opwekking van elektriciteit of warmte, compostering of benutting van het lignocellulosedeel van biomassa als diervoeder;

    residuen:

    van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstige restproducten en stoffen die niet het eindproduct vormen waarop een productieproces rechtstreeks is gericht.

Artikel 17 [artikel 3, zesde lid, onderdeel a, besluit]

  • 1. De geregistreerde die biobrandstoffen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, produceert of voor de eerste keer in Nederland inslaat, overlegt, gelijktijdig met de biobrandstoffenbalans, aan het bestuur van de emissieautoriteit:

    • a. de informatie, bedoeld in bijlage IV, overeenkomstig het model in die bijlage;

    • b. een verklaring waaruit blijkt dat die biobrandstoffen voldoen aan artikel 16.

  • 2. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt afgegeven door een onafhankelijke instelling die voldoet aan de eisen van het Verificatieprotocol dubbeltelling biobrandstoffen, en

    • a. door een accreditatie-instantie die voor deze norm ondertekenaar is van de Multilateral Agreement van de European co-operation for Accreditation is geaccrediteerd:

      • 1°. volgens NEN-EN-ISO 17020, type A, en

      • 2°. voor de aanvullende werkzaamheden met betrekking tot het werkveld dubbeltelling biobrandstoffen, of

    • b. aantoonbaar een accreditatieprocedure is gestart bij een instelling als bedoeld in onderdeel a maar waarvoor de procedure nog niet is afgerond,.

Paragraaf 7 Administratieve overdracht in voorgaand kalenderjaar geleverde biobrandstoffen

Artikel 18

  • 1. In 2011 en 2012 is het percentage van de jaarverplichting voor benzine en het percentage van de jaarverplichting voor diesel, dat met biobrandstoffen als bedoeld in artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het besluit, wordt ingevuld ten hoogste 25.

  • 2. Vanaf 2013 is de hoeveelheid biobrandstoffen als bedoeld in artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het besluit die meetelt voor de jaarverplichting voor benzine en de jaarverplichting voor diesel ten hoogste 25 procent van de jaarverplichting voor benzine respectievelijk diesel van het voorafgaande jaar.

  • 3. De biobrandstoffen, bedoeld in het eerste en tweede lid, voldoen in het kalenderjaar waarin die biobrandstoffen worden meegeteld aan de voor dat kalenderjaar geldende eisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit.

Paragraaf 8 Biotickets

Artikel 19

Het bioticket wordt opgesteld overeenkomstig het model in bijlage V.

Paragraaf 9 Vrijgestelde brandstoffen

Artikel 20

Het besluit is niet van toepassing op diesel waarvoor vrijstelling van accijns als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de accijns dan wel teruggaaf van accijns als bedoeld in artikel 70, eerste lid, onderdeel b, van die wet is verleend.

Paragraaf 10 Openbaar overzicht

Artikel 21

  • 1. Als categorieën ondernemingen als bedoeld in artikel 12.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer, worden aangewezen de geregistreerden die biobrandstoffen ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt hebben gebracht.

  • 2. Het overzicht, bedoeld in artikel 12.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer, heeft betrekking op de biobrandstoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt langs elektronische weg bekendgemaakt, en bestaat uit drie overzichten waarin over het laatst verstreken kalenderjaar per geregistreerde van de hoeveelheid ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt gebrachte biobrandstoffen wordt vermeld:

    • a. de aard van de verschillende grondstoffen;

    • b. de herkomst van de grondstoffen, en

    • c. de gehanteerde duurzaamheidssystemen.

Paragraaf 11 Slotbepalingen

Artikel 22

De geregistreerde bewaart ten minste vijf jaar na indiening van de biobrandstoffenbalans:

  • a. de biobrandstoffenbalans;

  • b. de verklaringen, bedoeld in artikel 6, eerste lid;

  • c. de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid;

  • d. de gegevens, bedoeld in artikel 8, tweede lid, tenzij artikel 13 van toepassing is;

  • e. de verklaringen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, tenzij artikel 13 van toepassing is;

  • f. de duurzaamheidsverklaringen, bedoeld in artikel 14;

  • g. de informatie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel a;

  • h. de verklaringen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel b;

  • i. de biotickets.

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2011.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald: Regeling hernieuwbare energie vervoer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 2 mei 2011

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.

BIJLAGE I BEHOREND BIJ ARTIKEL 6, EERSTE LID

A. Verklaring voor directe levering van biogas aan wegvoertuigen en mobiele machines

Ondergetekende verklaart:

  • de hieronder aangegeven hoeveelheid biogas met de vermelde kenmerken aan wegvoertuigen en mobiele machines te hebben geleverd,

  • dat de betreffende hoeveelheid biogas voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

    • Hoeveelheid biogas [kg]:

    • Onderste verbrandingswaarde [MJ/kg]:

    • Factor waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [enkel of dubbel]:

    • De energie-inhoud waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    • GN-code van het gewas of grondstof van het biogas:

    • Land van herkomst gewas of grondstof:

    • Gehanteerd duurzaamheidssysteem / gehanteerde duurzaamheidssystemen:

    • Energie-inhoud biogas waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

    • Broeikasgasemissiereductie (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van het op de markt gebrachte biogas [%]

    • Emissie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

    • Jaar waarin het biogas op de markt is gebracht:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

B. Verklaring voor levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan wegvoertuigen en mobiele machines

Ondergetekende verklaart de hieronder aangegeven hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen aan wegvoertuigen en mobiele machines te hebben geleverd.

  • 1. Totale hoeveelheid geleverde elektriciteit [kWh]:

  • 2. Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar, zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl:

  • 3. De hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie [kWh]:

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met het verschil van het onder (2) vermelde aandeel hernieuwbare elektriciteit en het verplichte percentage hernieuwbare energie.)

  • 4. Verrekeningsfactor voor de geleverde elektriciteit:

    • a. Indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van wegvoertuigen: 2,5

    • b. indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van mobiele machines: 1

  • 5. De energie-inhoud waarvoor de geleverde elektriciteit meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    (De onder (3) vermelde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 6. De energiehoeveelheid meetellend voor de verplichting reductie van broeikasgassen gedurende de levenscyclus [TJ].

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 7. De broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van elektriciteit in [g CO2eq/kWh] zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl.

  • 8. Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de elektriciteit [ton CO2eq]

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met de onder 7 vermelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [ton].)

  • 9. Jaar dat de elektriciteit is geleverd:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

C. Verklaring voor levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines

Ondergetekenden, partij 1 en partij 2, verklaren:

  • de hieronder aangegeven hoeveelheid biogas met de vermelde kenmerken in Nederland via het aardgasnet aan wegvoertuigen of mobiele machines te hebben geleverd,

  • dat de betreffende hoeveelheid biogas voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Partij 1 heeft bij deze levering de betreffende hoeveelheid biogas in het Nederlandse aardgasnet gevoed en partij 2 heeft een gelijke hoeveelheid aardgas uit dit netwerk afgenomen en aan wegvoertuigen of mobiele machines geleverd.

Partij 1 [of 2] heeft het recht om de betreffende hoeveelheid biogas in te zetten voor de verplichte levering van hernieuwbare energie aan vervoer of om de betreffende hoeveelheid biogas administratief te verhandelen in de vorm van biotickets.

  • Hoeveelheid biogas [kg]:

  • Onderste verbrandingswaarde [MJ/kg]:

  • Factor waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [enkel of dubbel]:

  • De energie-inhoud waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

  • GN-code van het gewas of grondstof van het biogas:

  • Land van herkomst gewas of grondstof:

  • Gehanteerd duurzaamheidssysteem / gehanteerde duurzaamheidssystemen:

  • Energie-inhoud biogas waarvoor het op de markt gebrachte biogas meetelt voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

  • Broeikasgasemissiereductie (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van het op de markt gebrachte biogas [%]:

  • Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus (ton CO2eq]:

  • Jaar waarin het biogas op de markt is gebracht:

Gegevens partij 1:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Gegevens partij 2:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door partij 1:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Ondertekening door partij 2:

Datum:

Plaats:

Ondertekening

Toelichting op model C. Verklaring voor levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines

Voor 100% biogas geldt een onderste verbrandingswaarde van 50 MJ/l. Indien sprake is van groen gas, dat via het aardgasnet aan het verkeer wordt geleverd (administratief vergroend aardgas), moet met de specificaties van aardgas worden gerekend. Aardgas uit het Groningse Slochteren bestaat voor 81% uit methaan en voor de rest uit o.a. stikstof en kooldioxide. Gronings aardgas levert bij verbranding gemiddeld een energetische waarde van 31,65 MJ/Nm3 (onderwaarde) aan energie. Aardgas heeft een soortelijke massa van ongeveer 0,833 kg/m3. Dit komt dus overeen met 31,65 MJ/m3/ 0,833 kg/m3 = 38,0 MJ/kg.

Bij levering via het aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines kan in een bepaald jaar geleverd aardgas administratief worden vergroend met groen gas dat in datzelfde jaar in het aardgasnet of dat in het voorgaande jaar in het aardgasnet is gevoed. Het is niet toegestaan om geleverd aardgas te vergroenen met groen gas dat het volgend jaar in het aardgasnet wordt gevoed.

Omdat de verplichting betrekking heeft op hernieuwbare energie die op de Nederlandse markt voor vervoer wordt gebracht, moet het groene gas in het Nederlandse aardgasnet worden gevoegd. Net als bij bio-ethanol of biodiesel is het op zich wel toegestaan dat het betreffende biogas in het buitenland wordt geproduceerd. Om mee te tellen voor de Nederlandse verplichting moet in het buitenland geproduceerd biogas na productie fysiek naar Nederland worden getransporteerd en in het Nederlandse net worden ingevoegd om voor de Nederlandse verplichting mee te tellen.

BIJLAGE II BEHOREND BIJ ARTIKEL 11, EERSTE LID

Onderstaand wordt het model gegeven voor de verklaring van de verificateur. Deze verklaring is vanaf 1 juli 2011 noodzakelijk bij de productie of eerste inslag in Nederland van hoeveelheden biobrandstof bedoeld voor de Nederlandse markt voor wegvoertuigen en mobiele machines.

Verklaring van de verificateur

Hierbij bevestigt ondergetekende dat het hieronder vermelde geaccepteerde duurzaamheidssysteem, bedoeld in artikel 9 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer, toegepast is of dat daartoe voorbereidingen worden getroffen.

Geaccepteerd duurzaamheidssysteem:

De verificateur is werkzaam voor een instelling die is geautoriseerd overeenkomstig artikel 12 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer voor het werkveld dat wordt gedekt door het genoemde duurzaamheidssysteem of duurzaamheidssystemen.

Naam geadresseerde:

Naam verificatie-instelling namens wie de verificateur optreedt:

Ondertekening door verificateur

Naam verificateur:

Datum:

Postcode en plaats:

Ondertekening

Toelichting bij model Verklaring van de verificateur

Per stroom biobrandstof moet een verklaring opgemaakt worden waarbij het geheel van relevante duurzaamheidseisen, overeenkomstig artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de richtlijn wordt gedekt, waarbij voorts voldaan wordt aan de massabalans overeenkomstig artikel 18, eerste lid, van richtlijn 2009/28/EG en waarbij vastgesteld is dat er, overeenkomstig artikel 18, derde lid, van die richtlijn, een norm voor de onafhankelijke audit voorhanden is van de gegevens die worden verstrekt. Deze elementen dienen alle onderdeel te zijn van een geaccepteerd duurzaamheidssysteem als bedoeld in artikel 9van de Regeling hernieuwbare energie vervoer.Omdat het kan voorkomen dat verificateurs zijn geautoriseerd voor een deel van bovenbedoelde onderdelen, kan voor een stroom meer dan een verklaring noodzakelijk zijn.

BIJLAGE III BEHOREND BIJ ARTIKEL 14, EERSTE LID

A. Duurzaamheidsverklaring voor levering van biobrandstoffen aan een andere geregistreerde in Nederland

Onderstaande geregistreerde verklaart:

  • de hieronder aangegeven hoeveelheid biobrandstoffen met de vermelde kenmerken te hebben geleverd,

  • dat de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

    • Soort of type biobrandstof:

    • Hoeveelheid biobrandstof [liter bij 15°C]:

    • Factor waarvoor de op de markt gebrachte biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie [enkel of dubbel]:

    • De energiehoeveelheid waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    • GN-code van het Gewas of grondstof van de biobrandstof:

    • Land van herkomst gewas of grondstof:

    • Gehanteerd duurzaamheidssysteem / gehanteerde duurzaamheidssystemen:

    • Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies over de levercyclus [TJ]:

    • Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de biobrandstoffen [%]:

    • Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

B. Duurzaamheidsverklaring voor levering van biobrandstoffen aan het buitenland

Onderstaande geregistreerde verklaart de hieronder aangegeven hoeveelheid biobrandstoffen met de vermelde kenmerken naar het buitenland te hebben overgebracht:

  • Soort of type biobrandstof:

  • Hoeveelheid biobrandstof [liter bij 15°C ]:  

  • Factor waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie [enkele of dubbel]:

  • De energiehoeveelheid waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie  [TJ]:

  • GN-code van het gewas of grondstof van de biobrandstof:

  • Land van herkomst gewas of grondstof:

  • Gehanteerd duurzaamheidssysteem / gehanteerde duurzaamheidssystemen:

  • Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

  • Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de biobrandstoffen [%]:

  • Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

 

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

BIJLAGE IV BEHOREND BIJ ARTIKEL 17

A. Model voor het overleggen van informatie t.b.v. dubbeltelling biobrandstoffen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Regeling hernieuwbare energie vervoer indien sprake is van biobrandstoffen geproduceerd uit:

  • a. het lignocellulose deel van grondstoffen,

  • b. ruwe glycerine,

  • c. gebruikte frituuroliën en frituurvetten, of

  • d. dierlijke vetten.

A. Aard van de biobrandstof en de grondstof, herkomst van de grondstof

  • 1. Soort biobrandstof waarop de dubbeltelling wordt toegepast:

    Bijvoorbeeld ethanol, butanol, biodiesel (veresterde plantaardige olie), bio-FT-diesel (via biomassa vergassing en Fischer Tropsch proces verkregen synthetische diesel).

  • 2. Hoeveelheid biobrandstof waarop dubbeltelling wordt toegepast:

    • Aantal liters bij 15°C:

    • Onderste verbrandingswaarde in MJ per liter:

    • Energie-inhoud in TJ:

  • 3. Grondstof waarvan de biobrandstof afkomstig is:

    Indien (een deel van) de biobrandstof is geproduceerd uit het lignocellulose deel van de grondstof: vul de onderstaande tabel in:

    Percentage van biobrandstof afkomstig uit lignocellulosedeel (cellulose, hemicellulose, lignine) van de grondstof

    ...... %

    Percentage van biobrandstof afkomstig uit niet-lignocellulose-deel van de grondstof (o.a. suikers, zetmeel, eiwit, vet)

    ...... %

    Totaal:

    100 %

Indien (een deel van) de biobrandstof is geproduceerd uit het lignocellulose deel van de grondstof: geef aan hoe de ingevulde waarden zijn bepaald of berekend. Indien ze zijn bepaald, voeg de analyses als bijlage toe. Indien ze zijn berekend, voeg de berekeningen als bijlage toe.

B. Verklaring

Ik verklaar dit formulier volledig en naar waarheid te hebben ingevuld.

C. Ondertekening:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres en postcode:

Contactpersoon geregistreerde:

Naam:

voor zover afwijkend van bovenstaand:

Adres:

Postcode woonplaats

Postbus:

Postcode en plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Plaats:

Datum:

Ondertekening door geregistreerde:

B. Model voor het overleggen van informatie t.b.v. dubbeltelling biobrandstoffen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Regeling hernieuwbare energie vervoer indien geen sprake is van biobrandstoffen geproduceerd uit:

  • a. het lignocellulose deel van grondstoffen,

  • b. ruwe glycerine,

  • c. gebruikte frituuroliën en frituurvetten, of

  • d. dierlijke vetten.

A. Aard van de biobrandstof en de grondstof, herkomst van de grondstof

  • 1. Soort biobrandstof waarop de dubbeltelling wordt toegepast:

    Bijvoorbeeld ethanol, butanol, biodiesel (veresterde plantaardige olie), bio-FT-diesel (via biomassa vergassing en Fischer Tropsch proces verkregen synthetische diesel).

  • 2. Hoeveelheid biobrandstof waarop dubbeltelling wordt toegepast

    • Aantal liters bij 15°C:

    • Onderste verbrandingswaarde in MJ per liter:

    • Energie-inhoud in TJ:

  • 3. Grondstof waarvan de biobrandstof afkomstig is:

    • a. Indien de grondstof bestaat uit gewasresten:

      Beschrijf het hoofdproduct en de wijze waarop de gewasrest als bijproduct is ontstaan.

    • b. Indien de grondstof afval of een bij- of restproduct is uit een productieproces anders dan a.:

      Beschrijf het productieproces, de wijze waarop het afval of het bij- of restproduct in dat proces is ontstaan, en, voor zover relevant voor de toetsingscriteria, de manier waarop deze is ingezameld en beschikbaar is gekomen als grondstof voor biobrandstof.

    • c. Indien het afval betreft:

      Beschrijf de gebruikscyclus die het materiaal heeft doorlopen.

      Beschrijf hoe de grondstof is ontstaan:

B. Samenstelling van de grondstof

Vul in de onderstaande tabel de waarden in van de grondstof die is gebruikt voor productie van biobrandstof. Indien de grondstoffensamenstelling kan fluctueren:

  • Geef het gemiddelde en de spreiding;

  • Voeg voor de in te zetten grondstof analyseresultaten bij (literatuurwaarden of waarden van vergelijkbare, maar qua samenstelling enigszins afwijkende grondstoffen voldoen niet).

    Component

    Eenheid

    Waarde (eventueel ook minimum en maximum)

    Bron van de waarde

    Drogestofgehalte

    % van totale gewicht

      

    Organische droge stof

    % van droge stof

      

    Zetmeel

    % van droge stof

      

    Cellulose

    % van droge stof

      

    Hemicellulose

    % van droge stof

      

    Suikers1

    % van droge stof

      

    Eiwit

    % van droge stof

      

    Vet

    % van droge stof

      

    Lignine

    % van droge stof

      

    As

    % van droge stof

      
    X Noot
    1

    : de vrije suikers die geen onderdeel uitmaken van het zetmeel, de cellulose en de hemicellulose.

C. Biobrandstofproductie

  • 1. Geef de wijze aan waarop de biobrandstof is geproduceerd.

    B.v. via vergassing van biomassa en Fischer Tropsch synthese, via enzymatische voorbehandelingvan lignocellulose biomassa gevolgd door conventionele fermentatie van C6-suikers tot ethanol, enz.

  • 2. Geef aan welk deel van de biobrandstof is geproduceerd uit het lignocellulosedeel van de grondstof en welk deel is geproduceerd uit de overige componenten van de grondstof:

    • a. Vul de onderstaande tabel in:

      Percentage van biobrandstof afkomstig uit lignocellulosedeel (cellulose, hemicellulose, lignine) van de grondstof

      ...... %

      Percentage van biobrandstof afkomstig uit niet-lignocellulose-deel van de grondstof (o.a. suikers, zetmeel, eiwit, vet)

      ...... %

      Totaal:

      100 %

    • b. Indien (een deel van) de biobrandstof is geproduceerd uit het lignocellulose deel van de grondstof: geef aan hoe de ingevulde waarden zijn bepaald of berekend. Indien ze zijn bepaald, voeg de analyses als bijlage toe. Indien ze zijn berekend, voeg de berekeningen als bijlage toe.

D. Alternatieve toepassing

Beschrijf op welke wijze(n) de grondstof kan worden toegepast, buiten het gebruik als grondstof voor biobrandstofproductie.

Het gaat hierbij om de grondstofsoort in zijn algemeenheid, rekening houdende met de samenstelling en met eventuele wettelijke beperkingen die aan een toepassing van deze grondstofsoort zijn opgelegd, en niet om een batch/partij grondstof waar deze betrekking op heeft.

E. Reductie van de broeikasgasemissies

Geef de waarde voor de reductie van broeikasgasemissie van de biobrandstof ten opzichte van de fossiele biobrandstof die hij vervangt.Geef als de grondstofsamenstelling of de (efficiëntie van) de productiewijze in de tijd varieert, ook minimum- en maximumwaarden en leg uit waarvan deze variatie het gevolg is.

F. Verklaring

Ik verklaar dit formulier volledig en naar waarheid te hebben ingevuld.

G. Ondertekening:

Gegevens geregistreerde:

Naam:

Adres:

Postcode en plaats:

Postbus:

Postcode en plaats:

Contactpersoon geregistreerde:

Naam:

voor zover afwijkend van bovenstaand:

Adres:

Postcode woonplaats

Postbus:

Postcode en plaats:

Telefoonnummer:

E-mailadres:

Plaats:

Datum:

Ondertekening door geregistreerde.

Toelichting op de modellen

Algemeen

Er zijn twee modellen voor het overleggen van informatie t.b.v. dubbeltelling biobrandstoffen, één model met beperktere informatie voor typen biobrandstoffen:

  • a. die geproduceerd zijn uit het lignocellulose deel van grondstoffen,

  • b. die geproduceerd zijn uit ruwe glycerine,

  • c. uit gebruikte frituuroliën en frituurvetten, of

  • d. uit dierlijke vetten,

en één meer uitgebreid model voor andere typen biobrandstoffen.

Het model dient te worden ingevuld voor iedere partij van een type biobrandstof (bijvoorbeeld ‘bio-ethanol uit stro’ of ‘bio-ethanol uit gewasresten van koolzaad’) waarop dubbeltelling wordt toegepast. Een grondstof kan zijn een geteeld product, een gewasrest die vrijkomt bij teelt van andere producten, of een residu of afvalstroom uit een verwerkend proces. Indien de grondstofsamenstelling varieert in de tijd, dienen naast gemiddelde waarden ook minimum- en maximumwaarden gegeven te worden. De getallen kunnen worden afgerond op hele getallen.

Toelichting bij onderdeel D (Alternatieve toepassing)

Indien er alternatieve toepassingen zijn anders dan opwekking van elektriciteit of warmte, compostering of benutting van het lignocellulose deel van de biomassa als diervoer, moet, om de wegingsfactor te kunnen toepassen, met een marktanalyse onderbouwd worden dat met die alternatieve aanwendingen geen of slechts een deel van de totaal beschikbare hoeveelheid grondstof kan worden verwerkt. Hiermee kan dan het overige deel van de grondstof alsnog beschikbaar zijn voor energieopwekking (incl. vergisting) of compostering of moet worden gezien als afvalstroom.

BIJLAGE V BEHOREND BIJ ARTIKEL 19

A. Bioticket voor biobrandstoffen

Geregistreerde 1 verklaart:

  • een hoeveelheid biobrandstoffen met de hieronder vermelde kenmerken ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt te hebben gebracht,

  • dat de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen voldoet aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Ondergetekenden, geregistreerde 1 en geregistreerde 2 verklaren de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen administratief te hebben verhandeld in de vorm van een bioticket als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer of, indien sprake is van biogas als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Geregistreerde 2 heeft als koper van het bioticket het recht om de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen in te zetten voor:

  • de verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer,

  • de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Geregistreerde 1 heeft als verkoper van het bioticket niet langer het recht om de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen in te zetten voor deze beide verplichtingen.

Kenmerken van de op de markt voor wegvoertuigen en mobiele machines gebrachte hoeveelheid biobrandstoffen:

  • Soort of type biobrandstof

  • Hoeveelheid biobrandstof [liter bij 15°C] of [kg] voor biogas:

  • Factor waarvoor de op de markt gebrachte biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie:

  • De energiehoeveelheid waarvoor de op de markt gebrachte biobrandstoffen meetellen voor de verplichting hernieuwbare energie  [TJ]

  • Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ]:

  • Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de op de markt gebrachte biobrandstoffen [ %]

  • Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq]:

  • Jaar waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht

Gegevens geregistreerde 1:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Gegevensgeregistreerde 2:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde 1:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Ondertekening door geregistreerde 2:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Toelichting bij model A. Bioticket biobrandstoffen

Voor aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverd biogas wordt met biotickets de overprestatie voor de verplichting hernieuwbare energie doorverkocht. Dit betekent dat de hoeveelheid energie meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie, die op biotickets voor biogas moet worden vermeld, gelijk is aan de hoeveelheid hernieuwbare energie van de betreffende hoeveelheid biogas verminderd met de hoeveelheid hernieuwbare energie van de eigenverplichting van het opt-in bedrijf. Voor 2011 is de doelstelling voor de verplichting hernieuwbare energie in 2011 is 4,25%. De overprestatie hernieuwbare energie, die met biotickets voor biogas wordt doorverkocht bedraagt dus: 100% – 4,25% = 95,75% van de totale energie-inhoud van het biogas. Voor dubbel tellend biogas is de overprestatie die met biotickets wordt doorverkocht 200% – 4,25% = 195,75%. Met biotickets voor biogas wordt wel de gehele prestatie ten behoeve van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging van de totale hoeveelheid biogas doorverkocht.

B. Bioticket voor elektriciteit

Geregistreerde 1 verklaart een hoeveelheid elektriciteit met de hieronder vermelde kenmerken ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt te hebben gebracht.

Ondergetekenden, geregistreerde 1 en geregistreerde 2 verklaren de betreffende hoeveelheid elektriciteit administratief te hebben verhandeld in de vorm van een bioticket als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Geregistreerde 2 heeft als koper van het bioticket het recht om de betreffende hoeveelheid elektriciteit in te zetten voor:

  • de verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de van het Besluit hernieuwbare energie vervoer,

  • de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Geregistreerde 1 heeft als verkoper van het bioticket niet langer het recht om de betreffende hoeveelheid elektriciteit in te zetten voor deze beide verplichtingen.

Kenmerken van de op de markt voor wegvoertuigen en mobiele machines gebrachte hoeveelheid elektriciteit:

  • 1. Totale hoeveelheid geleverde elektriciteit [kWh]:

  • 2. Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie, gemeten twee jaar voor het betreffende jaar, zoals dat gepubliceerd is op www.emissieautoriteit.nl.

  • 3. De hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen [kWh]:

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met het verschil van het onder (2) vermelde aandeel hernieuwbare elektriciteit en het verplichte percentage hernieuwbare energie.)

  • 4. Verrekeningsfactor voor de geleverde elektriciteit:

    • a. Indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van wegvoertuigen: 2,5

    • b. indien het betreft elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van mobiele machines: 1

  • 5. De energie-inhoud waarvoor de geleverde elektriciteit meetelt voor de verplichting hernieuwbare energie [TJ]:

    (De onder (3) vermelde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 6. De energiehoeveelheid meetellend voor de verplichting reductie van broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus [TJ].

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met 3,6 en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [TJ] en vermenigvuldigd met de onder (4) vermelde factor.)

  • 7. De broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van elektriciteit in [g CO2eq/kWh] zoals gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.

  • 8. Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de elektriciteit [ton CO2eq]

    (De onder (1) vermelde hoeveelheid elektriciteit vermenigvuldigd met de onder 7 vermelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus en gedeeld door 1.000.000 i.v.m. omrekening naar [ton].)

  • 9. Jaar dat de elektriciteit is geleverd:

Gegevens geregistreerde 1:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Gegevens geregistreerde 2:

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Ondertekening door geregistreerde 1:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Ondertekening door geregistreerde 2:

Datum:

Plaats:

Ondertekening.

Toelichting op model B. Bioticket voor elektriciteit

Voor aan wegvoertuigen en mobiele machines geleverde elektriciteit wordt met biotickets de overprestatie voor de verplichting hernieuwbare energie doorverkocht. Dit betekent dat de hoeveelheid energie meetellend voor de verplichting hernieuwbare energie, die op biotickets voor elektriciteit moet worden vermeld, gelijk is aan de hoeveelheid hernieuwbare energie van de betreffende hoeveelheid elektriciteit verminderd met de hoeveelheid hernieuwbare energie van de eigenverplichting van het opt-in bedrijf. Voor 2011 wordt deze berekening als volgt. Het gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen is een vaste waarde afhankelijk van het jaar, te weten 17,4 % voor 2011. De doelstelling voor de verplichting hernieuwbare energie in 2011 is 4,25%. De overprestatie hernieuwbare energie, die met biotickets wordt doorverkocht bedraagt dus: 17,4% – 4,25% = 13,15% van de totale energie-inhoud van de elektriciteit. Met biotickets voor elektriciteit wordt wel de gehele prestatie ten behoeve van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging van de totale hoeveelheid elektriciteit doorverkocht.

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling geeft verdere invulling aan de implementatie van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU L 140) (hierna: richtlijn 2009/28/EG). De regeling is gebaseerd op artikel 12.31 van de Wet milieubeheer, de artikelen 3, 4, 5 en 6 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer en artikel 2.9, vijfde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. In grote lijnen vervangt de regeling de Regeling administratie biobrandstoffen wegverkeer en de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, die beide zijn vervallen als gevolg van het intrekken van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 (zie artikel 11 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer). Daarnaast bevat de regeling bepalingen met betrekking tot de informatieoverdracht inzake de duurzaamheid van biobrandstoffen, het register, bedoeld in artikel 12.31 van de Wet milieubeheer en de openbare rapportage, bedoeld in artikel 12.33 van die wet.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu maakt jaarlijks, zoals door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangekondigd in de brief van 26 mei 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2009/10, 30 196, nr. 104), een deel van de gegevens uit het register op bedrijfsniveau openbaar, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

De nieuwe verplichting, zoals opgenomen in het Besluit hernieuwbare energie vervoer, is vergelijkbaar met de oude (op grond van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007) in Nederland geldende biobrandstoffenverplichting. In beide gevallen moet een minimum aandeel biobrandstoffen worden aangeleverd voor de naar de markt tot verbruik uitgeslagen benzine en diesel. Wel is er een aantal vernieuwingen doorgevoerd. Nieuw is dat het aandeel biobrandstoffen is vervangen door een aandeel hernieuwbare energie. Door deze aanpassing kan ook het voor vervoer toepassen van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen bijdragen aan het halen van betreffende doelstelling. Nieuw is ook dat, indien de verplichting wordt ingevuld door biobrandstoffen, die moeten voldoen aan duurzaamheidseisen. Tenslotte geldt de verplichting ook voor hoeveelheden biobrandstoffen die voor vervoer worden toegepast. Dit laatste betekent dat bij het uitslaan tot verbruik van hoeveelheden biobrandstof, daarvan een aandeel duurzaam moet zijn. Dat ‘uitslaan tot verbruik’ is een fiscale term die wordt gebruikt voor het punt waar er een verplichting tot accijnsbetaling is.

Het Besluit hernieuwbare energie vervoer en deze regeling zijn, zoals aangekondigd in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 november 2010 (Kamerstukken II 2010/11, 31 209, nr. 144) (hierna: brief 31 209, nr. 144), niet van toepassing op de zogeheten onbelaste rode gasolie. Onbelaste rode gasolie is de brandstof die aan de binnenvaart wordt geleverd. Deze brandstof wordt uitgezonderd om geen ongelijke concurrentieverhouding te creëren met de leveranciers van brandstoffen aan de binnenvaart in het buitenland, met name in België. Het Besluit hernieuwbare energie en deze regeling zijn wel van toepassing op belaste rode diesel voor vervoer.

2. Duurzaamheidseisen biobrandstoffen

De duurzaamheidseisen waaraan biobrandstoffen moeten voldoen, hebben vooral betrekking op de teelt van gewassen die de grondstof vormen voor de biobrandstoffen. De teelt van die gewassen vindt lang niet altijd plaats in Nederland of Europa. Ook voor deze biobrandstoffen moet de duurzaamheidsinformatie voorhanden zijn, willen deze, bij het op de Nederlandse markt brengen, mogen meetellen voor het halen van de verplichting. De informatie komt niet op ad-hoc basis tot stand, maar wordt in zogenoemde systemen op geordende wijze aan de biobrandstoffen toegevoegd. Systemen (in deze regeling aangeduid als: duurzaamheidssystemen), zoals certificeringssystemen, vormen bij uitstek de mogelijkheid om deze informatie op gestandaardiseerde wijze te vast te leggen en door een onafhankelijke verificateur, op basis van een zogeheten auditnorm, te laten toetsen. Biobrandstoffen die in Nederland aankomen en die uiteindelijke bestemd zijn voor de Nederlandse markt moeten voorzien zijn van duurzaamheidsinformatie, die eerder in de keten van teelt tot productie verkregen is. Dit geldt ook voor biobrandstoffen die al vóór 2011 op de markt zijn gebracht en die door middel van de zogenoemde Carry-over mee worden geteld voor de verplichting van 2011. Daarbij moet voldaan worden aan de eisen inzake de massabalans en moet een auditnorm voorhanden zijn. Een volledig duurzaamheidssysteem bevat al deze elementen.

3. Biobrandstoffenbalans

In het verleden werd een uitsluitend op kwantiteiten betrekking hebbende biobrandstofbalans gevraagd van bedrijven (houders van een accijnsgoederenplaats) die biobrandstoffen op de markt brengen. Op grond van deze regeling geldt een verplichting voor al diegenen (houders van een accijnsgoederenplaats, geregistreerde geadresseerden of degenen die benzine, diesel of biobrandstoffen invoeren onder betaling van accijns) die in Nederland biobrandstoffen produceren, bewerken of opslaan om periodiek een biobrandstoffenbalans in te leveren bij de Nederlandse emissieautoriteit (hierna: de NEa). Degenen die voor het eerst de biobrandstoffen in Nederland ontvangen moeten daaraan de duurzaamheidsinformatie hechten en doorgeven aan volgende schakels in de keten. De overheid houdt zicht op de logistiek van de soorten biobrandstoffen doordat bedrijven verplicht worden elk halfjaar een biobrandstoffenbalans te overleggen. De halfjaarbenadering wordt noodzakelijk geacht, omdat daarmee het risico wordt weggenomen dat bedrijven zich pas na afloop van 2011 gaan realiseren op welke wijze zij met de duurzaamheidsinformatie van de biobrandstoffen moeten omgaan.

Bij de duurzaamheidsinformatie wordt teruggevallen op de eerder genoemde ‘duurzaamheidssystemen’. Expliciet moeten de bedrijven daarnaast nog vermelden welke reductie aan broeikasgassen in de keten van productie tot gebruik wordt bereikt, wat de GN-code van de gebruikte grondstof van de biobrandstoffen (het gewas of aanduiding van het soort residu) is en wat het land van herkomst is. Deze informatie vormt de basis voor de rapportage door de NEa op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer. Uit het gebruikte systeem is af te leiden welke duurzaamheidsaspecten aan de orde zijn. Dit moet in ieder geval betreffen de zogeheten verplichte elementen uit richtlijn 2009/28/EG, zijnde: een minimum broeikasgasreductie in de keten, bescherming van hoog biodiverse gebieden, bescherming van land met een hoge koolstofvoorraad op of in de bodem en bescherming van veengebieden.

Voor de broeikasgasemissiereductie kan in veel gevallen gebruik worden gemaakt van ‘default waarden’ uit richtlijn 2009/28/EG, opgenomen in de bijlagen V.A of V.B bij die richtlijn. Dat kan echter niet altijd, volgens artikel 19, eerste en tweede lid van richtlijn 2009/28/EG. Indien werkelijke waarden worden berekend of indien combinaties worden gemaakt van werkelijke waarden en gedesaggregeerde standaardwaarden uit de bijlagen V.D en V.E bij richtlijn 2009/28/EG dient de methodologie van bijlage V.C. van die richtlijn te worden gevolgd. Daarnaast wordt aanbevolen de omrekenfactoren (‘standard values’) te gebruiken waar de Europese Commissie vanaf haar webpagina over duurzaamheidscriteria naar verwijst, tenzij aangetoond kan worden dat een andere omrekenfactor specifiek van toepassing is. De genoemde webpagina is te vinden via http://ec.europa.eu/energy/renewables/biofuels/sustainability_criteria_en.htm.

De biobrandstoffenbalansen bestaan uit een Excel-model dat ter beschikking wordt gesteld aan bedrijven en dat zij moeten invullen om hun informatie over te dragen aan de overheid. In het model worden gekochte en verkochte hoeveelheden biobrandstof opgenomen. Ook moet in het model de voorraad biobrandstoffen worden aangegeven. Door de halfjaarlijks ingeleverde Excel-modellen van de betrokken bedrijven met elkaar te vergelijken kan controle uitgeoefend worden op de aan- en verkoop van de biobrandstoffen binnen Nederland. De aankoop van één bedrijf zal immers zijn oorsprong moeten vinden in de verkoop van een ander bedrijf. Op deze wijze kunnen niet zo maar fictieve hoeveelheden biobrandstoffen door een bedrijf opgevoerd worden.

Als een bedrijf voor het eerst zijn plicht tot het inleveren van een biobrandstoffenbalans vervult, is daarmee tegelijkertijd een ‘rekening’ geopend als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

4. Duurzaamheidssystemen

Zoals aangegeven wordt de duurzaamheid in (certificerings)systemen (de zogenoemde duurzaamheidssystemen) geborgd. In brief 31 209, nr. 144 is aangegeven dat begin 2011 in de Europese Unie nog nauwelijks geaccepteerde duurzaamheidssystemen beschikbaar zijn en dat daarom het jaar 2011 wordt gezien als een jaar waarin bedrijven worden begeleid naar een situatie waarin de volledig werkende duurzaamheidssystemen beschikbaar zijn. Desalniettemin moeten duurzaamheidssystemen worden ‘geaccepteerd’ willen de daaronder aanleverde biobrandstoffen als duurzaam kunnen worden aangemerkt.

Deze acceptatie gebeurt aan de hand van een toetsingsprotocol. Daarbij geldt, zoals opgenomen in de hiervoor genoemde brief de volgende lijn: duurzaamheidssystemen die bij de Europese Commissie zijn aangemeld voor Europese acceptatie worden zonder meer tijdelijk, voor het jaar 2011, geaccepteerd. De achtergrond daarbij is dat wordt verwacht dat die duurzaamheidssystemen, hetzij na aanpassingen op basis van op- of aanmerkingen door de Europese Commissie, hetzij dat zij direct aan de Europese eisen voldoen, op basis van richtlijn 2009/28/EG in heel Europa verplicht geaccepteerd moeten worden na acceptatie door de Europese Commissie. Van deze benadering gaat een stimulans uit naar het op Europees niveau laten beoordelen van een duurzaamheidssysteem, hetgeen een Europese harmonisatie op dit punt ten goede komt.

Duurzaamheidssystemen die in andere lidstaten zijn geaccepteerd, zullen via een quick scan worden beoordeeld. Daarbij wordt er van uitgegaan dat andere lidstaten deze duurzaamheidssystemen al beoordeeld hebben, maar dat nader bezien wordt welke aspecten de beoordeling betreft. Ook hier geldt een tijdelijke acceptatie voor het jaar 2011.

Duurzaamheidssystemen die uitsluitend in Nederland worden gepresenteerd zullen, willen zij worden geaccepteerd, een volledige toetsing op de relevante aspecten van de richtlijn 2009/28/EG moeten doorlopen. Daarbij is een acceptatie tot maximaal vijf jaar mogelijk. Het toetsingsprotocol wordt gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.

Aan bedrijven wordt gevraagd met welke geaccepteerde duurzaamheidssystemen zij bezig zijn om de duurzaamheid van de betreffende biobrandstoffen te borgen. Dat is niet vrijblijvend; per 1 juli 2011 wordt aan de bedrijven gevraagd om vanaf die datum opgevoerde biobrandstoffen te voorzien van een verklaring van een verificateur die de claim van de bedrijven met betrekking tot de door hen gebruikte duurzaamheidssystemen ondersteunt. De biobrandstoffen waarvoor geaccepteerde duurzaamheidssystemen worden gebruikt, worden gezien als duurzaam en kunnen aldus dienen ter invulling van verplichtingen inzake het op de markt brengen van een aandeel hernieuwbare energie in het vervoer. De verificateur moet zijn geautoriseerd voor het werkgebied waar zijn verklaring betrekking op heeft. Dat kan via een Raad voor Accreditatie of een daartoe bevoegde buitenlandse autoriteit binnen de EU of doordat hij voldoet aan de daarop betrekking hebben onderdelen uit een geaccepteerd duurzaamheidssysteem.

Omdat geaccepteerde duurzaamheidssystemen niet altijd het volledige duurzaamheidsspectrum behoeven te beslaan, kan het voorkomen dat meer dan een duurzaamheidssysteem nodig is om alle elementen af te dekken. Zo kan het zijn dat een duurzaamheidssysteem slechts de broeikasgasbalans in de keten borgt en kan een ander duurzaamheidssysteem de teelt van een grondstof borgen. In dit voorbeeld zijn beide elementen nodig om het volledige duurzaamheidsspectrum af te dekken. Daarnaast moet de massabalans worden gerespecteerd en moet een auditnorm voorhanden zijn.

Zoals eerder aangegeven is de informatie over de gehanteerde duurzaamheidssystemen onderdeel van de biobrandstoffenbalans. Waar veelal pure biobrandstoffen in het stelsel van biobrandstofbalansen worden opgevoerd moet duidelijk gemaakt worden met welk duurzaamheidssysteem gewerkt wordt. Uitsluitend duurzaamheidssystemen die zijn geaccepteerd worden toegelaten.

5. Dubbeltelling

De biobrandstoffenbalans bevat ook informatie over de zogenoemde dubbeltellende biobrandstoffen. De procedure om zeker te stellen dat het inderdaad gaat om dubbel tellend materiaal is vergelijkbaar met de procedure die al ruim een jaar gold (op grond van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen) voor biobrandstoffen die gemaakt zijn uit afval, residuen of ligno-cellulose. De zogeheten verificatieverklaring die in het kader van de dubbeltelling wordt verlangd, wordt alleen gevraagd bij de eerste inboeking van de betreffende biobrandstoffen op de biobrandstoffenbalans. Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin de al ingeboekte biobrandstof wordt omgevormd tot een andere biobrandstof (zoals het produceren van ETBE uit ethanol of van MTBE uit methanol), in dat geval moet ook over die additionele productiestap een verificatieverklaring worden gemaakt. De voorheen geldende Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen is opgegaan in deze regeling. Het verificatieprotocol dubbeltelling beter biobrandstoffen wordt gepubliceerd via www.emissieautoriteit.nl.

6. Duurzaamheidsverklaringen

Er wordt niet alleen informatie via de biobrandstoffenbalansen overgedragen. Waar de biobrandstoffenbalansen dienen om informatie over te dragen naar de overheid, dienen de zogeheten duurzaamheidsverklaringen ertoe om bedrijven onderling informatie te laten uitwisselen en nadere controle door de overheid mogelijk te maken. In feite gaat het bij de duurzaamheidsverklaringen om een document waarin een aantal cruciale kenmerken van de biobrandstoffen opgenomen is. Dit betreft, naast de hoeveelheid, de aard, herkomst, gehanteerd geaccepteerd duurzaamheidssysteem en de broeikasgasprestatie van de betreffende partij biobrandstof. Door middel van dit document kan bij een eventueel onderzoek door de NEa worden nagegaan waar de verantwoordelijkheid ligt, indien de NEa stuit op onderlinge afwijkingen in de betreffende biobrandstoffenbalansen. De duurzaamheidsverklaringen zijn vereist bij overdracht van fysieke hoeveelheden biobrandstoffen vanaf het punt dat die brandstoffen voor het eerst in Nederland worden ingeslagen. Om de massabalans met betrekking tot de duurzaamheidskermerken van biobrandstoffen sluitend te maken is ook een duurzaamheidsverklaring vereist indien op de biobrandstoffenbalans ingeboekte biobrandstoffen naar het buitenland worden overgebracht. Dit betekent dat degene die exporteert in voorkomende gevallen op zijn beurt de betreffende gegevens van een van zijn leveranciers moet krijgen. Hierbij is ook de massabalans per registratieplichtige van toepassing.

7. Biotickets

Op grond van het Besluit hernieuwbare energie vervoer geldt voor een ieder die ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines benzine, diesel of biobrandstoffen tot verbruik naar de Nederlandse markt uitslaat de verplichting om daarvan een aandeel als hernieuwbare energie op de markt te brengen. Het is efficiënt als iemand die dit op goedkope wijze weet te realiseren, een extra prestatie kan overdragen aan een ander. In de markt vindt deze overdracht van prestaties via contracten plaats, de zogenoemde biotickets.

Deze regeling bevat een model voor een dergelijk contract. Vanwege mogelijke bedrijfsvertrouwelijkheid van de gegevens wordt op het bioticket alleen informatie gevraagd die direct nodig is voor het voldoen aan de verplichtingen in het kader van richtlijn 2009/28/EG, respectievelijk richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG L 350) (hierna: richtlijn 98/70/EG). Ook worden enkele gegevens verlangd die nodig zijn om na te kunnen gaan of het bioticket kan worden ingezet voor de diesel-, respectievelijk de benzineverplichting of beide. Waar de duurzaamheidsverklaring, zoals aangegeven, is gekoppeld aan fysieke hoeveelheden biobrandstof, geldt die koppeling voor de biotickets niet. Daarbij gaat het immers over een wederzijdse uitwisseling van prestaties. Een ‘fysieke’ prestatie van de één komt zo via een contract ten goede aan een ander die dat kan gebruiken ter invulling van zijn verplichting tot levering van een hoeveelheid hernieuwbare energie ten behoeve van vervoer. Omdat bij biotickets ‘fysiek’ en ‘administratief’ ontkoppeld zijn wordt ook wel over administratieve handel gesproken.

De administratieve handel wordt toegestaan vanaf het punt van ‘op de markt brengen’ van de biobrandstoffen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen lage blends en hoge blends.

Lage blends zijn mengsels van fossiele brandstoffen en biobrandstoffen die nog voldoen aan de benzine-, onderscheidenlijk dieselspecificaties. Als indicatie: voor benzine gaat het om op volumebasis maximaal 10% ethanol en voor diesel om op volume basis maximaal 7% biodiesel (in geval van veresterde plantaardige olie (FAME)). Ook voor andere biocomponenten dan bijvoorbeeld ethanol kunnen maximale gehaltes gelden.

Aan lage blends die niet naar het buitenland gaan, kan de blendende oliemaatschappij na het blenden de bestemming geven dat ze ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt worden gebracht. In dat geval kan de oliemaatschappij de betreffende biobrandstoffen inzetten om aan de eigen verplichting te voldoen of die oliemaatschappij kan de betreffende biobrandstoffen administratief verhandelen in de vorm van biotickets. Indien lage blends, die de bestemming hebben gekregen dat ze op de Nederlandse markt worden gebracht, naar een andere oliemaatschappij worden overgebracht, gaat deze levering niet vergezeld van een duurzaamheidsverklaring. De ontvangende oliemaatschappij kan de betreffende biobrandstoffen dan ook niet inboeken op zijn biobrandstoffenbalans. Bovenstaande aanpak wordt toegepast omdat de dynamiek van de brandstofhandel na blenden tot lage blends zodanig groot is dat het een enorme administratieve last zou betekenen als hier de eis gesteld zou worden dat de fysieke werkelijkheid gevolgd wordt. Verder speelt een rol dat ook de wijze waarop voor de accijns met brandstoffenstromen wordt omgegaan, veelal niet aansluit bij de fysieke werkelijkheid.

Als hoge blend worden hier bedoeld de brandstofmengsels die zodanig hoge gehaltes aan biocomponenten bevatten dat zij op grond van Europese regelgeving niet meer als benzine of diesel aangeduid mogen worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor pure biobrandstoffen. Ten behoeve van de biobrandstoffenbalans moeten hoge blends tot het punt ‘uitslag tot verbruik’ fysiek worden gevolgd. Administratieve handel is bij hoge blends mogelijk vanaf het punt ‘uitslag tot verbruik’.

8. Opt-in

Artikel 6 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer bepaalt dat degenen die in het kader van bedrijf of beroep biogas dan wel elektriciteit leveren ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines, vrijwillig kunnen meedoen in het systeem via een zogeheten opt-in regeling. Levering van elektriciteit aan railvoertuigen wordt hierin niet betrokken, omdat railvoertuigen buiten de definitie van mobiele machine vallen. Als de eigenaren van het laadpunt de levering van elektriciteit ten behoeve van vervoer kunnen aantonen, kunnen zij het aandeel geleverde hernieuwbare energie, zien als invulling van hun verplichting of ze kunnen het administratief verhandelen in de vorm van biotickets.

Opt-in bedrijven kunnen biogas natuurlijk direct aan wegvoertuigen en mobiele machines leveren. Voor biogas geldt echter ook dat in het Nederlandse aardgasnet gevoed groen gas gebruikt kan worden om aardgas dat uit het net aan het vervoer wordt geleverd op administratieve wijze te vergroenen. Door middel van de verklaring voor levering via het Nederlandse aardgasnet van biogas aan wegvoertuigen of mobiele machines moet worden afgesproken of degenen die direct aardgas aan het vervoer levert, ofwel de pomphouder, of degene die groen gas in het aardgasnet voedt, het recht heeft om de biotickets te verkopen. Degene die dit recht heeft is het opt-in bedrijf en moet de biobrandstoffenbalans bij de NEa indienen. Indien men gebruik maakt van de opt-in voor biogas gelden – evenals bij de levering van elektriciteit aan vervoer – zowel rechten als plichten. De plicht wordt gebaseerd op de hoeveelheid (administratief) geleverd biogas of groengas. Daarvan moet men in 2011 4,25% gebruiken om aan de eigen verplichting te voldoen. De overige 95,75% mag, mits duurzaam, gebruikt worden om als bioticket te worden verhandeld. In het geval van dubbel tellend biogas is dit 195,75%.

Voor de levering van brandstoffen aan de binnenvaart geldt vooralsnog geen verplichting in het kader van deze regeling. Indien er evenwel biogas wordt geleverd aan de binnenvaart, kan de betreffende leverancier wel deelnemen in het systeem via de zogeheten opt-in. Dit geldt eveneens voor levering van biogas aan het railvervoer.

9. Overdracht in voorgaand jaar geleverde biobrandstoffen

In 2011 mogen overprestaties uit 2010 gebruikt worden. In feite betreft dit het over de jaargrens tillen van overprestaties in een kalenderjaar, ten behoeve van gebruik in een volgend kalenderjaar. Deze overdracht van in een voorgaand jaar geleverde biobrandstoffen wordt ook wel de Carry-over genoemd. Hierbij geldt dat duurzaamheidseisen van 2011 van toepassing zijn.

Deze aanpak is weergegeven in brief 31 209, nr.144. In die brief is opgenomen dat voor fysieke en administratieve handel biobrandstoffen zullen moeten voldoen aan de duurzaamheidseisen die gelden in het jaar waarin zij worden ingezet. In voorkomende gevallen zal dit kunnen betekenen dat degene die biotickets uit 2010 wil inzetten voor zijn jaarverplichting moet achterhalen welk geaccepteerd duurzaamheidssysteem er is gebruikt voor biobrandstoffen waaruit die tickets zijn voortgekomen. Alleen op die wijze kan worden onderbouwd dat met de biotickets uit 2010 aan de voor 2011 geldende duurzaamheidseisen voldaan wordt.

Er geldt ook een kwantitatieve beperking, namelijk dat in 2011 voor maximaal 25% aan de verplichting voor diesel en voor maximaal 25% aan de verplichting voor benzine mag worden voldaan met in 2010 op de markt gebrachte biobrandstoffen, c.q. gecreëerde biotickets. Het maximum van 25% wordt bijvoorbeeld ook in het Verenigd Koninkrijk gehanteerd. Een en ander betekent dat in 2011 op de biotickets ook het jaar vermeld moet worden, waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht. Voor de Carry-over van 2011 naar 2012 geldt een vergelijkbare aanpak.

Vanaf de jaarovergang van 2012 naar 2013 heeft de kwantitatieve beperking van de Carry-over niet langer betrekking op het percentage van de verplichting dat ingevuld mag worden met in het voorgaande jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen, maar op de hoeveelheid op de markt gebrachte biobrandstoffen die naar het volgend jaar mag worden overgeboekt.

Daarmee moet begin 2013 duidelijk zijn welke biotickets kunnen worden ingevoerd in het vanaf 2013 van toepassing zijnde geautomatiseerde register.

10. Openbaarheid ingediende gegevens

Op grond van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel d, van de Wet milieubeheer rapporteert de NEa aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu over de duurzaamheidsaspecten van in Nederland te gebruiken biobrandstoffen en elektriciteit ten behoeve van vervoer. In de toelichting bij de nota van wijziging, waarbij de bewuste wijziging van artikel 2.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer is toegevoegd, blijkt dat het hier gaat om de rapportage op grond van artikel 22 van richtlijn 2009/28/EG.

Op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer maakt de NEa bepaalde gegevens openbaar (zie ook artikel 21 van deze regeling).

De gegevens die op grond van deze regeling door de geregistreerden zijn ingediend bij de NEa dienen als basis voor die rapportage en dat overzicht. De rapportage en het overzicht bevatten geaggregeerde gegevens en zijn niet zonder meer terug te voeren op de individuele geregistreerden.

11. Administratieve lasten

De administratieve lasten die voortvloeien uit het bepaalde in deze regeling zijn meegenomen in de berekening van de administratieve lasten die voortvloeien uit het Besluit hernieuwbare energie vervoer. Kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de nota van toelichting bij dat besluit.

12. Handhaving

De handhaving van de regelgeving met betrekking tot biobrandstoffen is in artikel 18.2f, tweede lid, van de Wet milieubeheer opgedragen aan de NEa. Op grond van artikel 18.6b van de Wet milieubeheer kan de NEa een last onder dwangsom opleggen indien een geregistreerde niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling. Op grond van artikel 18.16s van de Wet milieubeheer kan de NEa voorts in geval van overtreding een bestuurlijke boete opleggen. Tenslotte kan de NEa de jaarverplichting voor een geregistreerde verhogen met de hoeveelheid biobrandstoffen die in het voorafgaande kalenderjaar te weinig op de Nederlandse markt is gebracht.

Artikelsgewijs

Artikel 1

biobrandstoffenbalans

De biobrandstoffenbalans wordt op grond van artikel 5 elektronisch beschikbaar gesteld. Het betreffende formulier model Hernieuwbare energie vervoer 2011 is te downloaden via www.emissieautoriteit.nl. De biobrandstoffenbalans bestaat uit een zogenoemd spreadsheet met bijbehorende toelichting en handleiding. Dat spreadsheet moet worden ingevuld en aan de NEa worden gestuurd (artikel 4). Er komen vier versies van het model Hernieuwbare energie vervoer 2011 beschikbaar:

  • een uitgebreide versie die bestemd is voor registratieplichtigen die fysiek pure biobrandstoffen blenden in benzine en/of diesel,

  • een meer beperkte versie voor registratieplichtigen die (incidenteel) geblende biobrandstoffen van andere registratieplichtigen inslaan,

  • een verder beperkte versie voor registratieplichtigen die aan de verplichting voldoen door biotickets te kopen.

  • een versie voor geregistreerden die biogas en/of elektriciteit aan wegvoertuigen en mobiele machines leveren en op basis hiervan biotickets verkopen.

duurzaamheidssysteem

Voor specifieke onderdelen van de biobrandstofketen zijn systemen in ontwikkeling die relevant zijn voor de toetsing van de duurzaamheid. Daarbij kan het gaan om de teelt van de grondstoffen zoals suikerriet (Better Sugarcane Initiative), palmolie (Roundtable sustainable palmoil), maar ook meer generieke systemen als de Nederlandse Technische Afspraak (NTA 8080/8081) en het Duitse ISCC (Internantional Sustainability and Carbon Certification) of REDcert, Roundtable on Sustainable Biofuels (RSB). Daarnaast bestaan er generieke inspectienormen (ISO-normen). Indien deze systemen door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu worden geaccepteerd hangt het van het werkveld af of bedrijven kunnen volstaan met één systeem of dat zij meer systemen nodig hebben om de duurzaamheid, inclusief het hanteren van de zogeheten massabalans, zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid van richtlijn 2009/28/EG, aan te tonen.

minister

De verantwoordelijkheid voor de milieuportefeuille berust bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De in deze regeling aan de Minister van Infrastructuur en Milieu toebedeelde taken en bevoegdheden zullen worden uitgeoefend door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

rekening

Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer zijn registratieplichtigen verplicht een rekening te openen waarop zij voor de Nederlandse markt bestemde biobrandstoffen inboeken.

Op grond van artikel 6, eerste lid, kunnen de leveranciers van biogas en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen een rekening openen, de zogenoemde opt-in.

Artikel 2

De geregistreerde die biobrandstoffen in zijn biobrandstoffenbalans vermeldt, waarvoor geen energie-inhoud is vastgelegd, dient daarvan de energie-inhoud aan te tonen. Hij kan dat doen door zich te baseren op de in de wetenschappelijke literatuur vermelde energie-inhoud. Indien in die literatuur geen energie-inhoud is vermeld, dient hij die energie-inhoud te laten vaststellen door een laboratorium dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd. Daarmee wordt aangesloten bij een heldere internationale standaard voor degenen die de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van een biobrandstof mogen bepalen. Zulks om tot een eenduidige bepaling van de betreffende waarde te komen.

Artikel 3

Bij de bepaling van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de totale geleverde elektriciteit laat richtlijn 2009/28/EG de keuze aan de Europese lidstaten tussen het gemiddelde op het nationale net en het gemiddelde op het Europese net en dat gemeten twee jaar voor het jaar waarop de verplichtingen van toepassing zijn. In deze regeling is voor het Europese gemiddelde gekozen. De reden daarvoor is dat het Europese gemiddelde een groter aandeel is dan het Nederlands gemiddelde. Dit betekent een grotere overprestatie (in 2011 ten opzichte van de 4,25%) die verkocht kan worden als bioticket en derhalve een grotere stimulans voor elektrisch rijden. Omdat voor 2009 nog geen officiële Eurostat gegevens bekend zijn, wordt het getal gebaseerd op interpolatie van gegevens uit voorgaande jaren. Gegeven het aandeel in 2006 (15,1%), 2007 (15,8%) en 2008 (16,6%)1 is 17,4 % voor 2009 een redelijke aanname. Dit getal wordt voor 2011 gehanteerd. De overprestatie ten opzichte van de verplichting van 4,25% kan als bioticket verhandeld worden. Het aandeel Europese gemiddelde dat voor de jaren na 2011 gaat gelden, zal worden gepubliceerd op www.emissieautoriteit.nl.

Artikel 4

De biobrandstoffenbalans is de rapportage van de geregistreerden over in Nederland tot verbruik in wegvoertuigen en mobiele machines uitgeslagen benzine, diesel en vloeibare biobrandstoffen, en de ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines geleverde biogas en elektriciteit.

De rapportage moet per halfjaar worden opgesteld en binnen twee maanden na afloop van dat halfjaar worden ingediend bij de NEa. De biobrandstoffenbalans over het eerste halfjaar van 2011 moet voor 1 september 2011 bij de NEa zijn ingediend. In de biobrandstoffenbalans over het eerste halfjaar van 2011 worden alleen de gegevens over dat eerste halfjaar opgenomen. In de biobrandstoffenbalans over het tweede halfjaar 2011 worden de gegevens van het eerste halfjaar opgeteld bij die van het tweede halfjaar. Dat heeft tot gevolg dat de biobrandstoffenbalans over het tweede halfjaar tevens de biobrandstoffenbalans over het kalenderjaar is.

Van de geregistreerde die geïmporteerde of in Nederland geproduceerde biobrandstoffen bij benzine of diesel blendt, wordt de meest uitgebreide informatie gevraagd ten aanzien van de aangekochte biobrandstoffen, de biobrandstoffen die op voorraad zijn en de biobrandstoffen die zijn verkocht. Bij deze meer uitgebreide informatie gaat het om een beperkt aantal (10 tot 15) grotere bedrijven. Om een goede vergelijking te kunnen maken met de gegevens die in het kader van de accijnsopgave door bedrijven worden gehanteerd is omrekening noodzakelijk van liters naar energie-inhoud. De accijnsgegevens worden namelijk per type brandstof gevraagd op basis van volume (liters bij 15 graden celsius), terwijl de jaarverplichting op energiebasis gerekend wordt (TJ). De biobrandstoffenbalans voorziet in deze omrekening. Dit brengt met zich dat in de biobrandstofbalans afzonderlijk de soorten biobrandstof opgegeven moeten worden (ethanol, ETBE, biomethanol, bioMTBE, FAME, HVO etc.). Ook worden de gegevens gevraagd die in verband met de toetsing van de duurzaamheid van belang zijn. Daarbij gaat het om het duurzaamheidssysteem dat wordt gehanteerd, zoals NTA, RSPO of BSI. Van belang is dat deze systemen zijn geaccepteerd, zoals aangegeven in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting. In verband met de eisen die richtlijn 98/70/EG stelt, wordt bovendien gevraagd naar de gebruikte grondstof (veelal het gebruikte gewas) voor de biobrandstoffen en het land van herkomst. Ook worden gegevens gevraagd om controle te kunnen uitoefenen ten aanzien van de daadwerkelijke levering van de biobrandstoffen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de naam van het schip.

Het merendeel van de betrokken bedrijven zal aan zijn verplichting voldoen door de inkoop van de zogeheten biotickets. De biobrandstoffenbalans die voor deze bedrijven beschikbaar wordt gesteld is eenvoudiger van opzet. In hoofdzaak gaat het daarbij om gegevens met betrekking tot de energie-inhoud die samenhangt met de door een ander op de markt gebrachte biobrandstoffen. De op het bioticket vermelde soort biobrandstof bepaalt of het bioticket kan worden ingezet voor de verplichting voor benzine, voor diesel of voor beide. Dit laatste kan het geval zijn als de biotickets zijn voortgekomen uit de levering van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen of biogas.

Artikel 5

eerste lid

Zoals al in de toelichting bij artikel 1 is opgemerkt, bestaat de biobrandstoffenbalans uit een spreadsheet. Het indienen van de biobrandstoffenbalans kan uitsluitend gebeuren door het insturen van het ingevulde spreadsheet. Andere vormen van indiening worden derhalve niet geaccepteerd.

Het in te vullen spreadsheet wordt door NEa ter beschikking gesteld via www.emissieautoriteit.nl.

tweede lid

In het model voor de biobrandstoffenbalans worden de gegevens opgenomen van biobrandstoffen die ten behoeve van wegvoertuigen en mobiele machines op de Nederlandse markt zijn gebracht. Het meest uitgebreide model van de biobrandstoffenbalans bevat gegevens met betrekking tot:

  • a. de fysieke begin- en eindvoorraad biobrandstoffen;

  • b. eerste inslag of productie van biobrandstoffen in Nederland;

  • c. vervolginslag van biobrandstoffen in Nederland;

  • d. uitslag van biobrandstoffen naar een andere geregistreerde in Nederland;

  • e. uitslag van biobrandstoffen naar het buitenland;

  • f. de administratieve begin- en eindvoorraad, en

  • g. de aankoop en verkoop van biotickets.

derde lid

De voorgeschreven wijze van vermelden van de hoeveelheid vloeibare biobrandstoffen komt overeen met de in de accijnswetgeving voorgeschreven methode.

De hoeveelheid biogas wordt op de biobrandstoffenbalans vermeld in kilogram.

De hoeveelheid elektriciteit wordt bijgehouden in kWh.

Artikel 6

Van bedrijven die biogas of elektriciteit hebben geleverd ten behoeve van wegvoertuigen of mobiele machines wordt een verklaring gevraagd. Een model voor deze verklaringen, voor respectievelijk biogas of elektriciteit is opgenomen in bijlage I. De verklaringen hebben tot doel helderheid te geven over de hoeveelheid energie die in de vorm van biogas of elektriciteit is geleverd aan de vervoerssector. Deze helderheid is nodig omdat bij biogas en elektriciteit niet kan worden teruggevallen op de administratie die bedrijven moeten bijhouden voor de accijns. Biogas en elektriciteit zijn namelijk geen accijnsproducten.

Artikel 7

eerste lid

Met deze bepaling is geregeld dat de administratieve werkelijkheid en de fysieke werkelijkheid met elkaar in overeenstemming zijn als biobrandstoffen naar het buitenland worden gebracht.

tweede en derde lid

In het tweede lid is geregeld dat een geregistreerde aan biobrandstoffen die zijn bijgemengd in benzine of diesel de bestemming Nederlandse markt kan geven.

Het derde lid bepaalt dat de betreffende hoeveelheden op de brandstofbalans opgenomen worden. In de praktijk betekent dit dat biotickets gegenereerd kunnen worden.

Artikel 8

eerste lid

Biobrandstoffen die meetellen voor de jaarverplichting moeten voldoen aan de eis van artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer. Ten behoeve van de controle op de naleving van die eis en ten behoeve van de verhandelbaarheid van biobrandstoffen tussen geregistreerden wordt de geregistreerde die een hoeveelheid biobrandstoffen produceert of de eerste keer inslaat, verplicht om een aantal kenmerken van die hoeveelheid vast te stellen en vast te leggen.

tweede lid

De geregistreerde moet op verzoek van de NEa de onderliggende gegevens kunnen tonen.

Artikel 9

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd hoe in 2011 wordt omgegaan met de verplichting voor geregistreerden om een door de Staatssecretaris of door de Europese Commissie geaccepteerd duurzaamheidssysteem te hanteren.

Omdat er in 2011 nog weinig of geen door de Europese Commissie geaccepteerde duurzaamheidssystemen zijn, worden naast het hanteren van een door de Europese Commissie geaccepteerd duurzaamheidssysteem drie mogelijkheden geboden om aan deze verplichting te voldoen.

Duurzaamheidssystemen hebben niet altijd betrekking op de gehele keten, van teelt van de biomassa tot aan uitslag naar de markt van de biobrandstof. Bovendien hebben duurzaamheidssystemen vaak betrekking op één soort biobrandstof (bijvoorbeeld biodiesel op basis van koolzaad).

Dit artikel vereist daarom dat de geregistreerde een duurzaamheidssysteem hanteert dat is goedgekeurd voor zijn werkveld. Dat wil zeggen: goedgekeurd voor het soort biobrandstof dat de geregistreerde verhandelt. Indien de geregistreerde meerdere soorten biobrandstof verhandelt of een door hem gehanteerd systeem slechts onderdelen van de vereiste duurzaamheidsaspecten afdekt, kan dat betekenen dat hij meerdere duurzaamheidssystemen moet hanteren.

Artikel 10

eerste lid

Het Nederlandse toetsingsprotocol is te vinden op www.emissieautoriteit.nl.

In het Nederlandse toetsingsprotocol is tevens beschreven onder welke voorwaarden duurzaamheidssystemen die door buitenlandse autoriteiten zijn geaccepteerd, worden geaccepteerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.

In de acceptatie wordt een termijn gesteld, die niet langer is dan vijf jaar. Dit maximum komt overeen met de termijn die de Europese Commissie, op grond van artikel 18, zesde lid, van richtlijn 2009/28/EG mag hanteren.

In het toetsingsprotocol is vastgelegd dat duurzaamheidssystemen die zijn aangemeld bij de Europese Commissie voor het jaar 2011 worden geaccepteerd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu.Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, wordt verwacht dat die systemen, hetzij na aanpassingen op basis van op- of aanmerkingen door de Europese Commissie, hetzij omdat deze direct aan de Europese eisen voldoen, door de Europese Commissie zullen worden geaccepteerd. Op basis van richtlijn 2009/28/EG moeten door de Europese Commissie geaccepteerde duurzaamheidssystemen door de lidstaten worden geaccepteerd. Van deze benadering gaat een stimulans uit naar het op Europees laten beoordelen van systeem, hetgeen een Europese harmonisatie op dit punt ten goede komt.

tweede lid

De acceptatie van een duurzaamheidssysteem heeft slechts betrekking op het werkveld daarvan. Een duurzaamheidssysteem kan bijvoorbeeld slechts betrekking hebben op biodiesel uit koolzaad en is daarom niet geaccepteerd voor biogas. Ook kan het duurzaamheidssysteem slechts betrekking hebben op de berekening van de broeikasgasemissie of op de teelt van de biomassa.

Artikel 11

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd dat begin 2011 nog nauwelijks geaccepteerde duurzaamheidssystemen beschikbaar zullen zijn (zie ook paragraaf 4 van deze toelichting). Daarom hoeft de geregistreerde pas vanaf 1 juli 2011 een verklaring van een verificateur over te leggen dat het door hem gehanteerde duurzaamheidssysteem is geaccepteerd.

Artikel 12

Hierbij gaat het erom dat de kennis en kunde van de betrokken verificateur, c.q. de betrokken verificatie-instelling, is getoetst. Voor duurzaamheidssystemen kan dat een Raad voor Accreditatie zijn. Deze Raad toetst in dergelijke gevallen of de verificatie-instelling voldoende geëquipeerd is om de norm te kunnen toetsen die in een bepaald duurzaamheidssysteem is opgenomen. Het is evenwel niet altijd een Raad voor Accreditatie die een dergelijke activiteit uitvoert. In Duitsland bijvoorbeeld kan het betrokken agentschap dat is belast met de uitvoering van de biobrandstoffenregelgeving, verificateurs accepteren. Daarbij vindt toetsing plaats. Het is in dergelijke gevallen niet noodzakelijk dat de Nederlandse overheid nogmaals een toetsing uitvoert. In deze toelichting is al aangegeven dat duurzaamheidssystemen nog niet volgroeid zijn. Accreditatie c.q. acceptatie van de verificatie-instellingen, is dan ook veelal nog niet afgerond. Om stagnatie te voorkomen in de uitvoering van deze regeling, wordt daarom ook toegestaan dat bedrijven aantoonbaar onderweg zijn tot accreditatie of acceptatie.

Artikel 13

Artikel 18, vierde lid, van richtlijn 2009/28/EG bepaalt dat de Europese Commissie overeenkomsten kan sluiten met derde landen over duurzaamheidseisen voor uit die landen afkomstige briobrandstoffen. De Europese Commissie kan besluiten dat een dergelijke overeenkomst aantoont dat de uit die derde landen afkomstige biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van richtlijn 2009/28/EG. De Europese Commissie kan daarnaast besluiten dat nationale of internationale systemen waarbij normen worden bepaald voor de productie van biomassaproducten aantonen dat leveringen van biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van richtlijn 2009/28/EG.

Op grond van artikel 18, zevende lid, van richtlijn 2009/28/EG mogen lidstaten geen nadere eisen stellen met betrekking tot het voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17 van richtlijn 2009/28/EG indien de geregistreerde gegevens indient die zijn verkregen overeenkomstig een hiervoor bedoelde overeenkomst of systeem. Dit artikel voorziet daarin.

Artikel 14

eerste lid

Op grond van dit artikel moet bij een fysiek transport, bijvoorbeeld per schip, van een hoeveelheid biobrandstoffen duurzaamheidsinformatie worden meegeleverd in de vorm van een duurzaamheidsverklaring. Dit geldt niet indien aan biobrandstoffen in lage blends op grond van artikel 7, tweede lid, de bestemming Nederlandse markt is gegeven.

In bijlage III is een model voor de duurzaamheidsverklaring opgenomen. Uit het model blijkt dat het gaat om algemene kenmerken zoals aard en herkomst van de biorbandstoffen, maar ook om meer specifieke duurzaamheidskenmerken, zoals het gebruikte borgingssysteem. Door deze ondertekende informatie mee te zenden met de biobrandstoffen toont de verkoper aan dat het om duurzame biobrandstoffen gaat. Dit is van belang als de koper de biobrandstoffen wil inboeken in zijn biobrandstoffenbalans om vervolgens te gebruiken ter invulling van zijn jaarverplichting.

Deze informatie is voorts van belang voor de publieke rapportage op grond van artikel 12.33 van de Wet milieubeheer.

In het Besluit hernieuwbare energie vervoer is bepaald dat op de biobrandstoffenbalans biobrandstoffen worden ingeboekt die bestemd zijn voor uitslag tot verbruik in Nederland. Indien echter op de balans ingeboekte biobrandstoffen toch naar het buitenland worden overgebracht, moeten ook deze voorzien zijn van een duurzaamheidsverklaring. Dit geldt ook als het om biobrandstoffen gaat die in benzine of diesel zijn bijgemengd. Dit laatste betekent dat in de biobrandstoffenbalans opgenomen biobrandstoffen uitsluitend naar het buitenland overgebracht kunnen worden indien daar een duurzaamheidsverklaring bij geleverd wordt. Biobrandstoffen in lage blends waaraan de bestemming Nederlandse markt is gegeven kunnen dus niet zonder meer naar het buitenland worden geëxporteerd.

Als een registratieplichtige een lage blend met biobrandstoffen waaraan de bestemming Nederlandse markt is gegeven, toch naar het buitenland wil overbrengen, dan moet deze registratieplichtige hieraan op basis van zijn eigen massabalans weer ‘biobrandstoffen koppelen’. Als de registratieplichtige zelf blendt, dan moet hij de hoeveelheid biobrandstoffen waaraan na het blenden de bestemming Nederlandse markt is gegeven, weer terugbrengen. Als de geregistreerde de betreffende biobrandstoffen in een lage blend van een andere geregistreerde aangeleverd heeft gekregen, dan moet voor de betreffende biobrandstoffen alsnog een duurzaamheidsverklaring worden gevraagd bij de geregistreerde die de blend heeft geleverd.

tweede lid

Biobrandstoffen die zijn bijgemengd en de bestemming Nederlandse markt hebben gekregen kunnen niet alsnog apart als duurzame biobrandstoffen fysiek worden doorgeleverd aan andere geregistreerden met een duurzaamheidsverklaring. Dit voorkomt dat de betreffende biobrandstoffen twee keer een rol spelen in de biobrandstoffenbalansen.

Artikel 15

Zoals in brief 31 209, nr. 144 is aangegeven zal in 2011 en 2012 het register nog niet de vorm van een volledig geautomatiseerd systeem hebben.

Het openen en hebben van een rekening wordt daarom in 2011 gekoppeld aan het voor de eerste keer indienen van een biobrandstoffenbalans.

Zolang het register niet in de vorm van een geautomatiseerd systeem functioneert, geldt dat rekeningen voor de duur van een jaar worden geopend.

Voor de geregistreerden die niet registratieplichtig zijn, geldt dat zij hun rekening opheffen door in een kalenderjaar niet binnen twee maanden na afloop van het eerste halfjaar een biobrandstoffenbalans in te dienen. Een registratieplichtige die niet tijdig een biobrandstoffenbalans indient, is in overtreding.

Indien een rekening wordt opgeheven, vervallen de resterende hoeveelheden biobrandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, voor zover deze niet nodig zijn voor het invullen van de jaarverplichting van de betreffende geregistreerde.

De door de geregistreerden geopende rekeningen vormen op grond van artikel 12.31, tweede lid, van de Wet milieubeheer het register.

Artikel 16

eerste lid

Artikel 21, tweede lid, van richtlijn 2009/28/EG bepaalt dat de hier genoemde biobrandstoffen dubbel tellen voor de jaarverplichting. Uiteraard moeten die biobrandstoffen voldoen aan de duurzaamheidseisen van artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van die richtlijn. Wanneer biobrandstoffen geproduceerd zijn uit afval en andere grondstoffen tellen die biobrandstoffen voor het gedeelte dat geproduceerd is uit afval dubbel, het andere deel telt enkel.

Om te bepalen of er sprake is van afval of een residu geldt de aanvullende eis dat er voor die grondstoffen geen alternatieve toepassingsmogelijkheden zijn. Deze eis komt overeen met het voorheen in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen bepaalde.

tweede lid

De definities van alternatieve toepassing en afval zijn overgenomen van artikel 1 van de voorheen geldende Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen.

De definitie van residuen is afgeleid van richtlijn 2009/28/EG waar deze aangeeft dat ondubbelzinnig sprake is van afval c.q. residuen.

Artikel 17

eerste lid

Het bepaalde in dit artikel komt overeen met het voorheen hieromtrent bepaalde in de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, zij het dat thans is geregeld dat degene die dubbeltellende biobrandstoffen produceert of voor de eerste keer in Nederland inslaat de informatie, bedoeld in bijlage IV en de verificatieverklaring voor dubbeltelling van de betreffende hoeveelheid biobrandstoffen bij eerste inboeking met de biobrandstoffenbalans aan de NEa over moet leggen. Beide documenten behoeven bij verdere verkoop van de betreffende biobrandstoffen, fysiek of in de vorm van biotickets, niet langer te worden meegeleverd aan de koper.

tweede lid

Omdat het vooronderzoek voor de accreditatie van aanvullende werkzaamheden langer vergt dan voorzien, is, in afwijking van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, opgenomen dat bedrijven ook kunnen volstaan met het aantonen dat zij het proces tot accreditatie in gang gezet hebben.

Artikel 18

Artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat biobrandstoffen die in het voorafgaande kalenderjaar zijn geleverd mee kunnen tellen voor de jaarverplichting. In dit artikel zijn hierover regels gesteld.

eerste lid

In dit lid wordt voor 2011 en 2012 vastgesteld dat maximaal 25 procent van de verplichting van 2011 respectievelijk 2012 kan worden ingevuld met in het voorafgaande jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen. Biobrandstoffen voor benzine en biobrandstoffen voor diesel worden hierbij apart behandeld. De grens van 25 procent sluit aan bij hetgeen in het Verenigd Koninkrijk wordt gehanteerd en is na overleg met het betrokken bedrijfsleven tot stand gekomen. Bij de bepaling van het percentage heeft een rol gespeeld dat onbeperkte carry-over het risico met zich brengt dat in 2011 de vraag naar energie uit hernieuwbare bronnen zou stilvallen. Dat zou de continuïteit van de productie kunnen onderbreken. Om die reden is toch een zekere grens gesteld.

tweede lid

Voor de overgang van 2012 naar 2013 geldt dat ten hoogste 25 procent van de in 2012 ter invulling van de jaarverplichting opgevoerde hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen mee mag worden genomen naar 2013. Biobrandstoffen voor benzine en biobrandstoffen voor diesel worden hierbij weer apart behandeld. Het mag bovendien alleen gaan om een overprestatie in 2012, dus een hoeveelheid in 2012 geleverde energie uit hernieuwbare bronnen die uitstijgt boven de jaarverplichting voor 2012.

De reden om het regiem voor de Carry-over van 2012 naar 2013 aan te passen, is dat vanaf begin 2013 het nieuwe geautomatiseerde systeem van toepassing is. Begin 2013 moet in dit geautomatiseerde systeem een aantal gegevens ingevoerd worden, die vanuit 2012 resteren in het systeem van biobrandstoffenbalansen. In dat licht bezien heeft het een voordeel als volstrekt helder is welke gegevens uit 2012 ook in 2013 een rol spelen. Door de limiet van 25 procent te koppelen aan de hoeveelheid ter invulling van de jaarverplichting van 2012 is dit helder. Het alternatief, namelijk dat alle niet gebruikte hoeveelheden naar 2013 meegenomen zouden mogen worden en dat na afloop van 2013 bezien zou worden welk deel hiervan nog bruikbaar is, zou tot onnodige extra invoer van gegevens leiden.

derde lid

Hoeveelheden energie uit hernieuwbare bronnen moeten in het kalenderjaar dat ze meegeteld worden voor de jaarverplichting voldoen aan de duurzaamheidseisen, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer. In 2011 meegetelde energie uit hernieuwbare bronnen die is geleverd in 2010 moet dus voldoen aan de duurzaamheidseisen die gelden in 2011.

Artikel 19

Dit artikel regelt, via een verwijzing naar bijlage V, welke informatie opgenomen moet worden op het bioticket. Het bioticket is aan te merken als een onderling contract tussen twee bedrijven waarmee de levering van een administratieve hoeveelheid hernieuwbare energie wordt bezegeld. Omdat bedrijven, deels, biotickets gebruiken om aan te tonen dat zij aan hun jaarverplichting voldoen wordt op het ticket de informatie opgenomen die daarvoor relevant is. Er zijn twee modellen opgenomen: een bioticket voor biobrandstoffen en een bioticket voor elektriciteit. De reden is dat er onderling licht afwijkende regels bestaan. Zo geldt er voor biobrandstoffen in sommige gevallen een dubbeltelling en voor elektriciteit veelal een factor 2,5. Ingeval de biobrandstoffenbalansen van de twee betrokken geregistreerden onderling afwijken, kunnen de wederzijds ondertekende biotickets uitsluitsel geven.

Artikel 20

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in brief 31 209, nr. 144 aangekondigd dat onbelaste zogenoemde rode diesel voor de binnenvaart in 2011 niet onder de reikwijdte van het Besluit hernieuwbare energie vervoer zal vallen (zie ook paragraaf 1 van deze toelichting). Rode diesel voor de binnenvaart telt zowel niet mee voor de noemer van de verplichting als voor de teller. Dat rode diesel voor de binnenvaart niet meetelt voor de noemer betekent dat voor rode diesel voor de binnenvaart niet het verplichte aandeel hernieuwbare energie behoeft te worden aangeleverd. Dat rode diesel voor de binnenvaart niet meetelt voor de teller betekent dat biodiesel in rode diesel voor de binnenvaart niet door middel van biotickets kan worden ingezet om aan de verplichting voor wegvoertuigen en mobiele machines te voldoen.

In de nota van toelichting bij artikel 10 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer is reeds aangekondigd dat puur plantaardige olie (PPO) niet onder de reikwijdte van dat besluit zou vallen, voor zover deze puur plantaardige olie onder accijnsvrijstelling valt of gaat vallen.

Artikel 21

De NEa maakt jaarlijks, op grond van artikel 12.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer, een deel van de gegevens uit het register op bedrijfsniveau openbaar langs elektronische weg, dat wil zeggen door publicatie op www.emissieautoriteit.nl. Dit met inachtneming van de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie.

Daarbij worden per bedrijf afzonderlijke overzichten gemaakt van de biobrandstoffen. De drie overzichten geven aan wat de aard is van gebruikte grondstoffen, wat het land van herkomst is en welk geaccepteerd duurzaamheidssysteem is toegepast. De overzichten worden gemaakt overeenkomstig het model dat in het Verenigd Koninkrijk is toegepast en dat wordt gepubliceerd in de periodieke rapportages van de Renewable Fuels Agency2. Doordat afzonderlijke overzichten gemaakt worden, wordt niet per bedrijf en per brandstof aangegeven wat de herkomst is en welk duurzaamheidssysteem wordt gehanteerd.

Artikel 22

De termijn van vijf jaar is ontleend aan paragraaf 2.2.1 van de mededeling van de Europese Commissie over vrijwillige regelingen en standaardwaarden in de EU-regeling betreffende de duurzaamheid van biobrandstoffen en vloeibare biomassa (Pb EU C 160).

Artikel 23

Omdat de jaarverplichting voor geheel 2011 geldt, moet dat ook gelden voor de rapportageverplichtingen. Om die reden werkt deze regeling terug tot 1 januari 2011.

De vaste verandermomenten zijn in dit geval niet toegepast omdat de implementatieverplichting van richtlijn 2009/28/EG daar onvoldoende ruimte voor laat.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.


X Noot
1

Eurostat Data in focus 30/2010.

X Noot
2

Year two of the RTFO. Renewable Fuels Agency report on the Renewable Transport Fuel Obligation 2009/10, figuren 2.7a en 2.7b.

Naar boven