Regeling van de Minister van Financiën tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met een aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende het aanbieden van beleggingsobjecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

26 oktober 2011

Nr. FM/2011/9853 M

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 2:59, eerste lid, en 2:74, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht;

Besluit:

ARTIKEL I

De regeling van de Minister van Financiën van 27 juni 2011 tot wijziging van Vrijstellingsregeling Wft in verband met aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende beleggingsobjecten en rechten van deelneming in de Wet op het financieel toezicht (Stcrt. 2011, 11755) wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

In de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 4°, en 4, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Vrijstellingsregeling Wft wordt ‘€ 50 000’ telkens vervangen door: € 100 000.

ARTIKEL III

  • 1. Een aanbieder die na 31 december 2011 overeenkomsten inzake beleggingsobjecten beheert of uitvoert is vrijgesteld van artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht, voor zover deze beleggingsobjecten voor 1 januari 2012 werden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000.

  • 2. Het eerste lid is slechts van toepassing:

    • a. indien de aanbieder uiterlijk op 31 januari 2012 een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht aanvraagt; en

    • b. tot de datum van de dag waarop de Autoriteit Financiële Markten een besluit heeft genomen op deze vergunningaanvraag.

  • 3. Van artikel 2:65, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht is vrijgesteld een aanbieder die na 31 december 2011 rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aanbiedt, voor zover voor 1 januari 2012:

    • a. deelnemingsrechten in deze beleggingsinstelling konden worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000 per deelnemer; of

    • b. deelnemingsrechten in deze beleggingsinstelling een nominale waarde per recht hadden van ten minste € 50 000 en minder dan € 100 000.

  • 4. Het derde lid is slechts van toepassing:

    • a. indien de beheerder van de beleggingsinstelling waarin deelnemingsrechten worden aangeboden uiterlijk op 31 januari 2012 een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht aanvraagt; en

    • b. tot de datum van de dag waarop de Autoriteit Financiële Markten een besluit heeft genomen op deze vergunningaanvraag.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel II, dat op 1 januari 2012 in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.

TOELICHTING

De artikelen I en II herstellen een omissie in de regeling van 27 juni 2011 tot wijziging van Vrijstellingsregeling Wft in verband met aanpassing van de vrijstellingsbepalingen betreffende beleggingsobjecten en rechten van deelneming in de Wet op het financieel toezicht (Stcrt. 2011, 11755). De beoogde datum van inwerkingtreding van laatstgenoemde regeling is 1 januari 2012.

Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 4°, van de Vrijstellingsregeling Wft (Vr Wft) geldt thans voor aanbieders van beleggingsobjecten een vrijstelling van het verbod om zonder vergunning beleggingsobjecten aan te bieden, indien de beleggingsobjecten worden aangeboden voor een nominaal bedrag per beleggingsobject van ten minste € 50 000. Artikel 2, tweede lid, van de Vr Wft verbindt daaraan de voorwaarde dat de aanbieder een vrijstellingsvermelding doet.

Deze vrijstelling wordt per 1 januari 2012 `overgeheveld´naar artikel 2:59, eerste lid, van de Wft1 en de vrijstellingsgrens wordt verhoogd van € 50 000 naar € 100 000. Door artikel I, onderdeel A, derde lid, van de regeling van 27 juni 2011 worden de aanbieders niet meer in de VR Wft genoemd. Het ongewenste gevolg van deze wijzigingen is, dat – per 1 januari 2012 – noch op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) noch op grond van de Vr Wft voor deze aanbieders de verplichting geldt om een vrijstellingsvermelding te doen. Een vergelijkbare situatie doet zich voor met betrekking tot de vrijstelling voor aanbieders van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen, die ingevolge artikel 2:74, eerste lid, van de Wft en artikel 4, eerste lid, van de Vr Wft kan worden toegepast.

De hiervoor geschetste omissie kan worden hersteld door de regeling van 27 juni 2011 in te trekken. Artikel I strekt daartoe. Het gevolg hiervan is dat een aanbieder die beleggingsobjecten of deelnemingsrechten boven de € 100 000 aanbiedt alleen wordt vrijgesteld indien deze een vrijstellingsvermelding doet (tenzij de aanbieding uitsluitend aan gekwalificeerde beleggers wordt gedaan). Deze aanbieders blijven dus in de VR Wft opgenomen.

Met het enkele intrekken van de regeling van 27 juni 2011 is de door de wetgever voorgestane verhoging van het grensbedrag waarboven de aanbieding wordt vrijgesteld nog niet doorgevoerd. Artikel II verhoogt daarom de in de artikelen 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 4°, en 4, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Vr Wft vermelde grensbedragen tot € 100 000. Hiermee wordt de hoogte van die grensbedragen in overeenstemming gebracht met die van de per 1 januari 2012 in de artikelen 2:59, eerste lid, en 2:74, eerste lid, van de Wft vermelde grensbedragen.

In verband met de verhoging per 1 januari 2012 van de vrijstellingsgrens is een overgangsregime wenselijk gebleken, dit wordt geregeld in artikel III. Het gaat daarbij niet om aanbieders die na die datum beleggingsobjecten aanbieden, maar om de al bestaande aanbieders van beleggingsobjecten met een nominaal bedrag vanaf € 50 000 en minder dan € 100 000. Deze dienen per 1 januari 2012 een vergunning te bezitten terwijl zij voorheen waren vrijgesteld. Ditzelfde speelt bij aanbieders van deelnemingsrechten tussen de € 50 000 en € 100 000.

In deze overgangsregeling worden deze aanbieders vrijgesteld van de vergunningplicht zolang de AFM de vergunningsaanvraag in behandeling heeft, mits ze deze aanvraag voor 1 februari 2012 doen. De aanbieder van beleggingsobjecten kan daarmee de overeenkomsten inzake een beleggingsobject dat voor 1 januari 2012 is aangeboden blijven uitvoeren en beheren in afwachting van de uitkomst van de vergunningaanvraag. Ook de aanbieder van deelnemingsrechten tussen de € 50 000 en € 100 000 in een beleggingsinstelling kan deze tijdelijk zonder vergunning blijven aanbieden.

De aanbieders die op grond van de regeling tijdelijk zonder vergunning opereren staan vanaf 1 januari 2011 uiteraard wel onder gedragstoezicht op grond van artikel 4:1 van de Wft. Bij een afgewezen vergunningaanvraag zou de AFM een afwikkeltermijn kunnen stellen.

Op grond van artikel IV treedt artikel II op 1 januari 2012 in werking, omdat pas vanaf die datum de wettelijke verhoging van de vrijstellingsgrens in werking treedt. De overige artikelen treden eerder in werking mede gelet op het feit dat de in te trekken regeling al 1 januari 2012 van kracht wordt.

De Minister van Financiën,

J.C. de Jager.


X Noot
1

Stb. 2011, 248 in samenhang met de inwerkingtredingsbesluiten gepubliceerd in Stb. 2011, 306 en Stb. 2011, 356

Naar boven