Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2011, 10191 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
De Nederlandsche Bank | Staatscourant 2011, 10191 | Overig |
In verband met de inwerkingtreding van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) per 1 oktober 2006, de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Pensioenwet (Pw), de gewijzigde Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb) per 1 januari 2007 en de Verordening inzake ratingbureaus (Verordening ratingbureaus) per 7 december 2009, hebben de Stichting Autoriteit Financiële Markten (hierna: de AFM) en De Nederlandsche Bank NV (hierna: DNB), gezamenlijk aan te duiden als de toezichthouders, afspraken gemaakt over samenwerking bij de uitvoering van deze wetten en de Verordening ratingbureaus.
Aan de AFM en DNB is op basis van de Wft, de Pw en de Wvb het gedrags- respectievelijk prudentieel en materieel (pensioenuitvoerders) toezicht op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders opgedragen. Tevens houdt de AFM op basis van de Wta toezicht op accountantsorganisaties en thans op basis van de Regeling aanwijzing bevoegde autoriteiten toezicht effectenverkeer op ratingbureaus. De AFM en DNB voeren deze wetten uit ieder met eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
Op het raakvlak van het aan hen opgedragen toezicht werken de AFM en DNB samen om overlap te voorkomen en om de efficiency en doelgerichtheid van de uitvoering van het aan hen opgedragen toezicht te bevorderen. Daarbij maken de toezichthouders waar mogelijk en zinvol gebruik van de bij hen beschikbare informatie en expertise en van de infrastructuur die hen ter beschikking staat bij het opvragen van gegevens van onder toezicht staande financiële ondernemingen, pensioenfondsen en accountantsorganisaties. Om dit te bereiken leggen de AFM en DNB hierover in dit convenant een aantal afspraken vast. Tevens spreken de AFM en DNB af dat zij beleid en regelgeving onderling zullen afstemmen.
1.1.1 Met inachtneming van de toepasselijke wettelijke geheimhoudingsbepalingen wisselen de toezichthouders gegevens en inlichtingen uit over en informeren elkaar over ontwikkelingen bij de onder toezicht staande instellingen, die voor de andere toezichthouder relevant zijn.
1.1.2 De toezichthouders faciliteren elkaars contacten met buitenlandse toezichthouders in het kader van informatie-uitwisseling.
1.1.3 Overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Wft, Pw en Wvb vragen de toezichthouders, voordat zij bij een financiële onderneming, een pensioenfonds of een ratingbureau gegevens opvragen over het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico´s en over de integriteit, eerst aan de andere toezichthouder of deze over de benodigde gegevens beschikt en deze kan verstrekken. Als laatstgenoemde toezichthouder over de gevraagde gegevens beschikt, verstrekt hij deze op zo kort mogelijke termijn aan de toezichthouder die daarnaar heeft gevraagd.
1.2.1 Overeenkomstig artikel 1:48 Wft vraagt de toezichthouder die beslist op een aanvraag voor een vergunning of een ontheffing inzake markttoegang en waarbij de aanvrager tevens moet voldoen aan wettelijke vereisten ten aanzien waarvan de andere toezichthouder beoordelingsbevoegd is, aan de andere toezichthouder advies over de vraag of al dan niet voldaan is aan die wettelijke vereisten.
1.2.2 Bij aanvragen voor registratie van een ratingbureau overeenkomstig artikel 14, eerste lid, van de Verordening ratingbureaus, informeert de AFM wanneer zij de beschikking heeft over de relevante informatie DNBzo spoedig mogelijk indien de aanvrager een erkenning heeft of voornemens is een erkenning aan te vragen als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI).
1.3.1 Indien een toezichthouder voornemens is een handhavingsmaatregel te treffen, als bedoeld in artikel 1:47 van de Wft, vraagt hij de zienswijze van de andere toezichthouder. Daarnaast stemmen de toezichthouders het treffen van overige handhavingsmaatregelen op grond van de Wft, voor zover deze betrekking hebben op financiële ondernemingen die onder zowel prudentieel als gedragstoezicht staan, alsmede van handhavingsmaatregelen op grond van de Pw en de Wvb onderling af, tenzij zulks evident onnodig is.
1.3.2 Indien de AFM over informatie beschikt ten aanzien van een voorgenomen (handhavings)maatregel in het kader van de Verordening ratingbureaus die betrekking heeft op een ratingbureau dat tevens erkenning heeft als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI), wordt DNB voor zover mogelijk vroegtijdig geïnformeerd.
1.4.1 De toezichthouders wisselen hun onderzoeksplanningen per kwartaal vooraf onderling uit. Eventuele wensen van de andere toezichthouder worden meegenomen in het onderzoek, tenzij gegronde redenen zich hiertegen verzetten.
1.4.2 Niet-geplande onderzoeken worden vooraf gemeld aan de andere toezichthouder.
1.4.3 Onverminderd het bepaalde onder 1.1 wisselen de toezichthouders onderzoeksrapportages onderling uit voor zover deze relevant zijn voor de andere toezichthouder.
1.5.1 Bij de uitvoering van de Pw en de Wvb neemt de toezichthouder het oordeel over de toezichtgegevens en inlichtingen, ten aanzien waarvan de andere toezichthouder primair beoordelingsbevoegd is, in beginsel rechtstreeks over van de andere toezichthouder, zodat geen interpretatieverschillen kunnen ontstaan.
1.5.2 Wanneer de toezichthouder moet oordelen over gegevens en inlichtingen ten aanzien waarvan de andere toezichthouder primair beoordelingsbevoegd is, schort de toezichthouder het geven van een oordeel op totdat de andere toezichthouder zijn oordeel heeft gegeven. De andere toezichthouder geeft dit oordeel op zo kort mogelijke termijn.
1.6.1 Op verzoek van de AFM vraagt DNB jaarlijks aan de onder haar toezicht staande financiële ondernemingen en pensioenfondsen gegevens te rapporteren op grond waarvan de AFM kan vaststellen of een financiële onderneming of pensioenfonds al dan niet is vrijgesteld van het bepaalde in afdeling 5.4.3 Wft.
1. 7.1 De afspraken in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing bij het optreden van een toezichthouder jegens een financiële onderneming die ten onrechte zonder vergunning of ontheffing actief is dan wel een pensioenfonds of ratingbureau dat zonder registratie actief is en waarbij op voorhand niet is uitgesloten dat er raakvlakken zijn met de verantwoordelijkheden van de andere toezichthouder.
1.8.1 De toezichthouders stemmen de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels ter uitvoering van de Wft, de Pw en de Wvb die betrekking hebben op het toezichtterrein van beide toezichthouders, zoveel mogelijk af.
1.9.1 De toezichthouders werken waar nodig en nuttig samen bij de afhandeling van vragen en klachten over uitvoering, beleid en regelgeving in verband met de uitvoering van de Wft, de Pw en de Wvb.
1.10.1 De toezichthouders maken verrekenafspraken over de dekking van kosten die ontstaan door werkzaamheden die zij (mede) voor elkaar verrichten in het kader van toezicht en het opleggen van heffingen ingevolge de Wft, Pw en Wvb.
1.10.2 De toezichthouders stellen elkaar over en weer alle benodigde gegevens ter beschikking voor de vaststelling van de heffingsplicht en de heffingsgrondslagen.Zij maken hierover nadere werkafspraken.
De toezichthouders bevorderen door middel van onderlinge coördinatie de naleving van de afspraken uit dit convenant.
2.2.1 De toezichthouders hebben minimaal vier maal per jaar op bestuurlijk niveau overleg over de in dit convenant geregelde samenwerking op het gebied van toezicht, regelgeving, beleid (inter)nationaal overleg en andere onderwerpen van gemeenschappelijk belang.
3.1.1 De toezichthouders bespreken jaarlijks of de in dit convenant neergelegde afspraken worden nageleefd.
3.1.2 Wanneer één van de toezichthouders vindt dat het convenant moet worden aangepast, zullen de toezichthouders over wijziging van dit convenant in overleg treden.
3.2.1 Dit convenant treedt in werking met ingang van 7 juni 2011. Indien de Staatscourant waarin dit convenant wordt geplaatst, verschijnt op of na 7 juni 2011, treedt dit convenant in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt het terug tot en met 7 juni 2011.
3.2.2 Dit convenant treedt in de plaats van het Convenant tussen de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) inzake samenwerking en coördinatie op het gebied van toezicht, regelgeving, beleid, (inter)nationaal overleg en andere taken met een gemeenschappelijk belang met betrekking tot de uitvoering van de Wta, Wft, Pw en Wvb van 2 juli 2007 (Staatscourant 10 juli 2007, 130, pag. 20).
Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Amsterdam op 31 mei 2011
Stichting Autoriteit Financiële Markten,
R. Gerritse.
R.H. Maatman.
De Nederlandsche Bank N.V.,
A.H.E.M. Wellink,
President.
Dit convenant regelt de afspraken tussen de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank NV (DNB) in het kader van het toezicht van de AFM en DNB op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders en het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties en ratingbureaus. De AFM en DNB maken deze afspraken binnen de wettelijke kaders van de Wet toezicht accountantsorganisaties2 (Wta), de Wet op het financieel toezicht3 (Wft), de Pensioenwet4 (Pw), de Wet verplichte beroepspensioenregeling5 (Wvb) en de Verordening ratingbureaus6.
De AFM is op basis van de Wta belast met het toezicht op accountantsorganisaties. Dit betreft onder meer het toezicht op de integriteit van accountantsorganisaties7.
De AFM is aangewezen als toezichthouder die belast is met het toezicht op ratingbureaus. Dit betreft onder meer het toezicht op de activiteiten van de ratingbureaus. Het toezicht ziet echter niet op de inhoud van de ratings en de methodologieën. Het dagelijkse toezicht op de ratingbureaus zal door de AFM voor een belangrijk deel worden uitgevoerd in samenwerking met collega-toezichthouders uit andere EU landen, in zogeheten Colleges van bevoegde autoriteiten (toezichtcollege). Informatie-uitwisseling met DNB is van belang voor zover de geregistreerde ratingbureaus ook een erkenning hebben als externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI). De AFM neemt niet aan elk toezichtcollege deel van ratingbureaus die van DNB een EKBI status hebben gekregen. In de gevallen dat de AFM niet in het toezichtcollege participeert, heeft zij slechts beperkt kennis van toezichtactiviteiten (waaronder eventuele toezichtmaatregelen) aangaande het betreffende ratingbureau. Informatie-uitwisseling zal daarom (hoofdzakelijk) plaats kunnen vinden indien de AFM deelneemt in een toezichtcollege. Door een wijziging van de Verordening ratingbureaus, zal de European Securities and Markets Authority (ESMA) vanaf 1 juli 2011 het toezicht op de ratingbureaus gaan uitoefenen. In de gewijzigde Verordening ratingbureaus is bepaald dat ESMA specifieke toezichttaken aan de nationale toezichthouders, zoals de AFM, kan delegeren. In dit verband zal informatie-uitwisseling met DNB ook dan relevant blijven.
De AFM en DNB zijn op basis van de Wft, Pw en Wvb beiden belast met het toezicht op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders. Het aan de AFM opgedragen toezicht betreft het gedragstoezicht: het toezicht dat gericht is op ordelijke en transparante financiële marktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten (Wft) dan wel op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting door pensioenuitvoerders aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de zorgplicht bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid voor de individuele deelnemer of gewezen deelnemer, waarbij deze de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen (Pw en Wvb). Het aan DNB opgedragen toezicht betreft het prudentieel toezicht: het toezicht dat gericht is op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector (Wft) dan wel op de normen ten aanzien van de financiële soliditeit van pensioenfondsen en het bijdragen aan de financiële stabiliteit van de sector van pensioenfondsen (Pw en Wvb). In het kader van het toezicht op pensioenuitvoerders is DNB tevens belast met het materieel toezicht: het toezicht gericht op alle normen in Pw en de Wvb die geen onderdeel uitmaken van gedrags- of prudentieel toezicht. Het gaat hierbij onder meer om normen met betrekking tot de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst en normen met betrekking tot de relatie tussen de pensioenuitvoerder en de deelnemer (uitgezonderd de normen inzake de communicatie met de deelnemer die tot het terrein van het gedragstoezicht horen).
Ten slotte zijn de AFM en DNB beiden belast met het integriteitstoezicht op financiële ondernemingen en pensioenfondsen: het toezicht op de betrouwbaarheid van bestuurders van financiële ondernemingen en pensioenfondsen en op de normen inzake integere bedrijfsvoering. In beginsel is dit toezicht toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de markttoegang van financiële ondernemingen en of de toelating van pensioenfondsen. Bij het bepalen welke toezichthouder verantwoordelijk is voor de markttoegang van een financiële onderneming of de toelating van een pensioenfonds is bepalend welk type toezicht – prudentieel toezicht/materieel toezicht respectievelijk gedragstoezicht – dominant is voor de desbetreffende categorie financiële ondernemingen of pensioenfondsen. Aldus is de AFM verantwoordelijk voor de markttoegang van een beheerder, een beleggingsinstelling, een beleggingsonderneming, een bewaarder en een financiëledienstverlener. DNB is verantwoordelijk voor de markttoegang van een clearinginstelling, een kredietinstelling en een verzekeraar en voor de toelating van een pensioenfonds.
De door de wetgever aangebrachte afbakening van de verschillende vormen van toezicht en de toedeling daarvan aan de AFM en DNB, zoals hiervoor beschreven, is in beginsel zodanig dat deze vormen van toezicht elkaar onderling uitsluiten. Dit neemt niet weg dat het toezicht van de AFM en dat van DNB onderling raakvlakken hebben, met name omdat het object van toezicht hetzelfde is – de financiële onderneming of het pensioenfonds – of omdat de AFM maatregelen kan treffen jegens een financiële onderneming of pensioenfonds, waarbij DNB verantwoordelijk is voor de markttoegang van de desbetreffende financiële onderneming of de toelating van het pensioenfonds of vice versa8.
Eén belangrijk raakvlak van het toezicht van de AFM en DNB betreft de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen. Wat het toezicht op de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen betreft, is daarbij een onderscheid gemaakt tussen onderdelen/aspecten van de bedrijfsvoering die primair in verband kunnen worden gebracht met:
a. de naleving van prudentiële normen,
b. de naleving van gedragsnormen en
c. een aantal algemene aspecten van de bedrijfsvoering.
Voor een verdere beschrijving van deze onderdelen/aspecten van de bedrijfsvoering van financiële ondernemingen wordt verwezen naar de bijlage waarin een aantal relevante wettelijke bepalingen van de Wft is opgenomen.
Het toezicht op de onderdelen a. en b. is logischerwijze toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de naleving van de desbetreffende normen, i.c. respectievelijk DNB en de AFM. Het toezicht met betrekking tot de algemene aspecten van de bedrijfsvoering is toebedeeld aan de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de markttoegang van de desbetreffende financiële onderneming.
Het toezicht op de bedrijfsvoering van pensioenfondsen behoort uitsluitend tot de verantwoordelijkheid van DNB.
In het kader van de Wft is voor een aantal raakvlakken de samenwerking tussen de AFM en DNB wettelijk geregeld. Dit betreft de volgende onderwerpen:
De Wft voorziet er in dat DNB en de AFM samenwerken met het oog op het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels – opdat deze, voor zover zij betrekking hebben op onderwerpen die zowel tot het prudentieel als tot het gedragstoezicht behoren, zoveel mogelijk gelijkluidend zijn – met betrekking tot in elk geval:
a. het treffen van handhavingsmaatregelen,
b. de betrouwbaarheid van bestuurders,
c. de deskundigheid van bestuurders,
d. de beheerste en integere bedrijfsvoering.
De Wft schrijft voor dat een toezichthouder geen besluit neemt tot het treffen van een aantal met name genoemde maatregelen, waaronder de benoeming van een curator, de intrekking van een vergunning, het opleggen van een verbod en het geven van een aanwijzing tot heenzenden van een (mede)beleidsbepaler, dan nadat hij de andere toezichthouder een redelijke termijn heeft geboden om daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.
In het kader van de behandeling van een aanvraag van een financiële onderneming voor een vergunning of ontheffing inzake markttoegang vraagt de toezichthouder die verantwoordelijk is voor de beslissing op die aanvraag advies aan de andere toezichthouder over de vraag of al dan niet is voldaan aan de wettelijke eisen voor vergunning of ontheffing inzake markttoegang die gerelateerd zijn aan het toezicht dat aan die andere toezichthouder is opgedragen.
Indien een toezichthouder, die niet verantwoordelijk is voor de markttoegang van een financiële onderneming en het bepalen of de betrouwbaarheid van een (mede)beleidsbepaler van die onderneming buiten twijfel staat, van oordeel is dat de betrouwbaarheid van een (mede)beleidsbepaler van een dergelijke onderneming niet meer buiten twijfel staat, stelt hij de andere toezichthouder daarvan in kennis en doet een aanbeveling terzake van een te treffen maatregel.
Verder voorziet de Wft er in dat indien de ene toezichthouder bepaalde gegevens nodig heeft over de bedrijfsvoering op het gebied van het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico´s en de integriteit van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is verleend, de ene toezichthouder de desbetreffende gegevens in beginsel niet opvraagt bij de desbetreffende financiële onderneming dan nadat hij aan de andere toezichthouder heeft verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat die daaraan niet tegemoet kan komen.
Met het oog op de leesbaarheid en praktische bruikbaarheid van het convenant is een aantal van de hiervoor genoemde, wettelijk geregelde samenwerkingsbepalingen als een aparte afspraak opgenomen. Dit betreft met name afspraak 1.1.4 (Wft, artikelen 1:73 en 1:74), afspraak 1.2.1 (Wft, artikel 1:48), afspraak 1.3.1 (Wft, artikel 1:47) en afspraak 1.8.1 (Wft, artikel 1:46).
In het kader van de Pw en de Wvb is ten aanzien van de hiervoor onder 1.4 onder ii. en iv. genoemde onderwerpen geen regeling opgenomen omdat de daar bedoelde maatregelen uitsluitend zijn voorbehouden aan DNB. Ten aanzien van het onder iii. bedoelde onderwerp voorzien de Pw en de Wvb niet in een rol voor de AFM in het kader van de toelating van een pensioenfonds door DNB. Het onder v. bedoelde onderwerp heeft in de Pw en de Wvb een soortgelijke regeling als in de Wft (Pw artikel 168, eerste tot en met vierde lid, Wvb artikel 163, eerste tot en met vierde lid).
Specifiek voor de Pw en de Wvb voorziet het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling 9 (artikel 38) er in dat de AFM en DNB nadere afspraken maken over:
a. het uitwisselen van gegevens en inlichtingen,
b. het afstemmen van beleidsregels, met name over de inzet van handhavingsmaatregelen (vergelijk hiervoor onder 1.4 sub i),
c. de wijze en moment waarop informatie over de toepassing van een handhavingsinstrument wordt uitgewisseld,
d. het overnemen van elkaars oordeel.
Het onderhavige Convenant voorziet onder meer in de hiervoor bedoelde nadere afspraken.
Met het oog op de leesbaarheid en praktische bruikbaarheid van het convenant zijn de hiervoor genoemde, wettelijk geregelde samenwerkingsbepalingen als een aparte afspraak opgenomen. Dit betreft met name afspraak 1.1.4 (Pw, artikel 168, eerste tot en met vierde lid, Wvb, artikel 163, eerste tot en met vierde lid) en afspraak 1.8.1 (Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel 38).
Samenwerking tussen toezichthouders gaat in een groot aantal gevallen gepaard met het uitwisselen van vertrouwelijke informatie over de onder hun toezicht staande financiële ondernemingen of pensioenfondsen. De toezichtwetten, met uitzondering van de Wta, bevatten ten behoeve van de informatie-uitwisseling bepalingen die steeds vooraf worden gegaan door een geheimhoudingsbepaling (zie artikel 1:89 en 1:90 Wft en artikel 204 en 205 Pw)10.
Deze geheimhoudingsbepalingen gelden onverkort voor alle afspraken van het convenant waarmee informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders is gemoeid, ook waar niet een expliciete verwijzing naar de geheimhoudingsbepalingen is opgenomen. Bij informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders uit hoofde van de Verordening ratingbureaus geldt de geheimhoudingsbepaling uit artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht.
In het algemeen volgen de toezichthouders bij het naleven van de geheimhoudingsbepalingen de volgende procedures. In de eerste plaats bepalen de toezichthouders wat onder vertrouwelijke toezichtsinformatie wordt begrepen. In de tweede plaats wordt beoordeeld onder welke voorwaarden de vertrouwelijke toezichtinformatie met de andere toezichthouder en eventuele andere autoriteiten kan worden uitgewisseld. Daarbij geldt dat uitwisseling van vertrouwelijke informatie op grond van de geheimhoudingsbepalingen in het algemeen mogelijk is wanneer het doel van de verstrekking en het beoogde gebruik van de gegevens duidelijk is en past binnen het toezicht van de toezichthouder die de gegevens verstrekt. Bovendien moet verdere geheimhouding van de gegevens door de andere toezichthouder voldoende gewaarborgd zijn en moet ook worden afgesproken dat de gegevens niet voor een ander doel zullen worden gebruikt dan waarvoor ze zijn verstrekt.
Afgezien van de wettelijke samenwerkingsbepalingen is het beleid van de AFM en DNB gericht op het handhaven en bevorderen van de efficiency en doelgerichtheid van het toezicht. In dat verband willen de AFM en DNB waar mogelijk gebruik maken van elkaars expertise en van de bij hen beschikbare gegevens, inlichtingen en inzichten. Ook willen de AFM en DNB daartoe gebruik maken van de bij hen beschikbare infrastructuur voor het opvragen van gegevens die de andere toezichthouder nodig mocht hebben. In dit kader past ook dat de AFM en DNB beleid en regelgeving, nationaal en internationaal overleg waar zinvol onderling afstemmen.
De afspraken over informatie-uitwisseling houden in concreto in dat de toezichthouders elkaar gevraagd en ongevraagd de bij hen beschikbare informatie verstrekken over onder toezicht staande financiële ondernemingen, pensioenfondsen, accountantsorganisaties en ratingbureaus, voor zover dat nodig is voor de uitvoering van de toezichthoudende taak van de andere toezichthouder.
Met betrekking tot de Wta heeft de uitwisseling van informatie met name betrekking op het toetsen van beleidsbepalers voor accountantsorganisaties, financiële ondernemingen en pensioenfondsen. Verder houdt de AFM DNB op verzoek op de hoogte van informatie die nodig kan zijn voor de uitoefening van het bezwaarrecht door DNB, als bedoeld in artikel 1:78 Wft, artikel 174 Pw en artikel 169 Wvb, ten aanzien van accountants die voor financiële ondernemingen en pensioenfondsen accountantsverklaringen afleggen.
Afspraak 1.1.3 betreft een één-op-één vertaling van de wettelijk geregelde informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders met betrekking tot gegevens en inlichtingen inzake de beheerste en integere bedrijfsvoering (Wft, artikelen 1:73 en 1:74; Pw, artikel 168, eerste tot en met vierde lid; Wvb, artikel 163, eerste tot en met vierde lid) (zie ook paragraaf 1.4 van deze toelichting).
Naast de hiervoor bedoelde, wettelijk geregelde informatie-uitwisseling verplichten de Pw en de Wvb specifiek tot afspraken over informatie-uitwisseling tussen de toezichthouders waar de Wft dat niet doet. Daartoe wordt verwezen naar artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de uitwisseling van gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 205 Pw en artikel 199 Wvb. De hier bedoelde afspraken zijn begrepen onder afspraak 1.1.1 van het Convenant.
De toezichthouders inventariseren bij wie welke informatie standaard beschikbaar is, zodat de pensioenfondsen niet worden belast met een dubbele uitvraag van gegevens. Bij de inventarisatie kan ook worden vastgesteld hoe inlichtingen die niet in de standaard uitvraag voorkomen alsnog beschikbaar komen.
Specifiek voor de uitvoering van de Pw en de Wvb houdt deze informatie-uitwisseling bijvoorbeeld in dat de AFM kan beschikken over de door DNB bijgehouden stamkaart van pensioenfondsen, waarin kerngegevens van pensioenfondsen op basis van pensioenfondsstukken (statuten en reglementen), jaar- en kwartaalrapportages worden bijgehouden.
Met betrekking tot de Verordening ratingbureaus heeft de informatie-uitwisseling voornamelijk betrekking op registratieaanvragen en het treffen van toezichtmaatregelen in de zin van artikel 20, 24 en 25 van de Verordening ratingbureaus (bijvoorbeeld intrekken registratie; tijdelijk verbieden afgeven ratings; opschorten gebruik afgeven ratings) ten aanzien van externe kredietbeoordelingsinstelling (EKBI). Bij voorgenomen handhavingsmaatregelen, in het kader van de Verordening ratingbureaus waarover de AFM beslist, die gevolgen kunnen hebben voor het gebruik voor toezichtdoeleinden van ratings die zijn afgegeven door EKBI’s, wordt uitdrukkelijk rekening gehouden met de belangen die daarbij spelen.
De afspraak 1.2.1 betreft een één-op-één vertaling van artikel 1:48 Wft. In dat artikel is expliciet geregeld in welke gevallen en met betrekking tot welke onderdelen van een aanvraag de toezichthouder de andere toezichthouder om advies vraagt.
De afspraak 1.2.2. betreft de aanvragen voor registratie van een ratingbureau op grond van artikel 14, eerste lid, van de Verordening ratingbureaus. De AFM informeert DNB voor zover mogelijk over de aanvraag tot registratie indien de aanvrager een erkenning heeft of voornemens is een erkenning aan te vragen als EKBI bij DNB.
Onder handhavingsmaatregelen in het kader van de Wft worden in de eerste plaats verstaan de handhavingsmaatregelen als bedoeld in artikel 1:47 van die wet. Dit betreft het benoemen van een curator, de intrekking van een vergunning, het verbieden van bepaalde activiteiten, het geven van een aanwijzing tot het heenzenden van een (dagelijks) beleidsbepaler, het aanvragen van het faillissement van een financiële onderneming of van de noodregeling. Bij het voornemen tot het treffen van één van de hiervoor genoemde maatregelen zijn de toezichthouders wettelijk verplicht elkaars zienswijze te vragen overeenkomstig de in artikel 1:47 van de Wft geregelde procedure.
Daarnaast vindt op basis van dit convenant vrijwillig afstemming plaats over de overige handhavingsmaatregelen op grond van de Wft, voor zover deze betrekking hebben op financiële ondernemingen die onder zowel prudentieel als gedragstoezicht staan (zo staan bijvoorbeeld zelfstandige adviseurs en bemiddelaars ingevolge de Wft uitsluitend onder gedragstoezicht van de AFM, zodat afstemming met DNB als mede-toezichthouder op dezelfde financiële ondernemingen niet aan de orde is). Dit betreft het geven van een aanwijzing (met uitzondering van een aanwijzing in de zin van artikel 1:75 Wft gericht op het heenzenden van een (mede)beleidsbepaler, omdat die reeds kwalificeert als een handhavingsmaatregel waarop de hiervoor genoemde, wettelijke zienswijzeprocedure van toepassing is), het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom, de publicatie van een dergelijke maatregel daaronder begrepen, of een openbare waarschuwing. Deze vrijwillige afstemming heeft een andere status en zwaarte dan de wettelijke zienswijzeprocedure en is in beginsel ´vormvrij´, met dien verstande dat de reactie van de ene toezichthouder op een door de andere toezichthouder voorgenomen handhavingsmaatregel wel steeds schriftelijk wordt gegeven. In spoedeisende gevallen is een mondelinge reactie voldoende en wordt de reactie van de andere toezichthouder later op schrift gesteld.
Met betrekking tot de Pw en de Wvb zal in het bijzonder afstemming plaatsvinden over de handhaving van bepalingen, waarvan de AFM en DNB hebben vastgesteld dat het door één van de toezichthouders nemen van een handhavingsmaatregel bij niet naleving van één van deze bepalingen effect kan hebben op de realisatie van het toezichtdoel van de andere toezichthouder.
De afspraak 1.3.1 voorziet daarmee in de uitvoering van artikel 38, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de wijze en het moment waarop informatie over de toepassing van een handhavingsinstrument wordt uitgewisseld.
Met betrekking tot (voorgenomen) (handhavings)maatregelen in het kader van de artikelen 20, 24 of 25 van de Verordening ratingbureaus, zal de AFM waar mogelijk vroegtijdig, DNB informeren (zie toelichting 1.2). Het geregistreerde ratingbureau dient tevens een erkenning te hebben als EKBI. Bij de totstandkoming van het besluit worden de gevolgen hiervan op het gebruik door onder toezichtstaande ondernemingen van door een EKBI afgegeven ratings nadrukkelijk meegewogen indien de AFM dit besluit neemt. Dit laatste geldt niet voor de gevallen indien het ratingbureau verzoekt tot intrekking van de registratie.
De uitwisseling van onderzoeksplanningen is er primair op gericht om de kans op overlap in onderzoeken en daarmee onnodige belasting van financiële ondernemingen die in een onderzoek worden betrokken te minimaliseren. Waar nodig en mogelijk zullen de financiële ondernemingen hierover worden geïnformeerd.
De afspraken houden tevens in dat de toezichthouders de onderzoekrapportages uitwisselen voor zover deze voor de andere toezichthouder relevante informatie bevatten. Daarbij is wel van belang dat steeds wordt nagegaan of uitwisseling volgens de geheimhoudingsbepalingen mogelijk is. Verder is het belangrijk dat bij het verstrekken van een rapportage aan de andere toezichthouder volkomen duidelijk is dat het gehele proces van hoor- en wederhoor tussen de financiële onderneming en de toezichthouder met betrekking tot het betreffende onderzoek is afgerond. Bij gezamenlijke onderzoeken wordt wanneer dat mogelijk en nuttig is, een gezamenlijk onderzoeksverslag opgesteld.
Met deze afspraak wordt uitvoering gegeven aan artikel 38, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende het overnemen van elkaars oordeel.
Bij de uitvoering van het toezicht op basis van de Pw en de Wvb heeft iedere toezichthouder een eigen takenpakket en werkterrein waarbinnen een eigen oordeel wordt geveld over de vraag of de onder toezicht staande pensioenuitvoerders aan de wettelijke eisen voldoen.
Wanneer de AFM voor een oordeel over de naleving van de Pw en de Wvb gegevens of documenten nodig heeft waarover DNB een oordeel uit hoofde van prudentieel of materieel toezicht moet vormen, neemt de AFM dat oordeel van DNB rechtstreeks over. Wanneer DNB voor een oordeel over de naleving van de Pw en de Wvb een waardering over de communicatie van de pensioenuitvoerder of anderszins een oordeel uit hoofde van het gedragstoezicht nodig heeft, neemt DNB het oordeel van AFM daarover rechtstreeks over.
Welke gegevens nodig zijn om te bepalen of een financiële onderneming of pensioenfonds al dan niet is vrijgesteld van het bepaalde in afdeling 5.4.3 van de Wft, bepalen AFM en DNB in onderling overleg. DNB leidt de opgevraagde en verkregen gegevens door naar de AFM. De AFM oordeelt als verantwoordelijk toezichthouder over de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de (verkrijging van de) gegevens.
In het kader van de Wft betreft het hier zowel de afstemming van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels als bedoeld in artikel 1:46 van de Wft, als de afstemming van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels met betrekking tot andere onderwerpen voor zover die voor zowel het gedragstoezicht als het prudentieel toezicht van belang zijn.
In het kader van de Pw en de Wvb betreft dit de uitvoering van artikel 38, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, betreffende de afstemming van beleidsregels, met name over de inzet van handhavingsinstrumenten. . De inzet van de handhavingsmaatregelen kan op basis van deze beleidsregel op elkaar worden afgestemd. Verder regelt deze afspraak hoe, wanneer en van welke maatregelen zij elkaar op de hoogte stellen. Dit zal overigens niet in alle gevallen nodig zijn. De ruime formulering geeft ruimte voor invulling in de praktijk.
Verder wordt verwezen naar de paragrafen 1.4 en 1.5 van deze toelichting bij het Convenant.
Om de coördinatie van de uitvoering van het convenant te bevorderen kunnen de toezichthouders coördinatoren voor de verschillende aandachtsgebieden van het convenant aanwijzen.
In het kader van het periodieke bestuurlijke overleg over de uitvoering van het convenant kunnen ook relevante ontwikkelingen binnen de financiële markten, de zienswijzen van de toezichthouders hierop en de wijze waarop zij naar aanleiding hiervan al dan niet zullen handelen, aan de orde komen.
1. Een clearinginstelling, kredietinstelling of verzekeraar met zetel in Nederland richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van haar onderscheidenlijk zijn bedrijf waarborgt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b. integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1°. belangenverstrengeling;
2°. het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers, die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3°. relaties met cliënten die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4°. andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad;
c. de soliditeit van de financiële onderneming, waaronder wordt verstaan:
1°. het beheersen van financiële risico’s;
2°. het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van de financiële onderneming kunnen aantasten;
3°. het zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen; en
4°. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
3. Onverminderd artikel 4:14 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op beheerders van een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt, beleggingsinstellingen met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbieden, beleggingsondernemingen met zetel in Nederland die beleggingsdiensten verlenen in Nederland en bewaarders die zijn verbonden aan een beleggingsinstelling met zetel in Nederland die rechten van deelneming in Nederland aanbiedt.
4. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1. Een beheerder, beleggingsinstelling, beleggingsonderneming of bewaarder richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn onderscheidenlijk haar bedrijf waarborgt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
b. integriteit, waaronder wordt verstaan het tegengaan van:
1°. belangenverstrengeling;
2°. het begaan van strafbare feiten of andere wetsovertredingen door de financiële onderneming of haar werknemers die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden;
3°. relaties met cliënten of deelnemers die het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten kunnen schaden; en
4°. andere handelingen door de financiële onderneming of haar werknemers die op een dusdanige wijze ingaan tegen hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, dat hierdoor het vertrouwen in de financiële onderneming of in de financiële markten ernstig kan worden geschaad; en
c. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten en deelnemers, waaronder wordt verstaan:
1°. het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of deelnemers;
2°. het waarborgen van de vastlegging van de relatie met de cliënten of deelnemers;
3°. het waarborgen van de zorgvuldige behandeling van cliënten of deelnemers;
4°. het tegengaan van belangenconflicten tussen de financiële onderneming en cliënten of deelnemers en tussen de cliënten of deelnemers onderling;
5°. het waarborgen van de rechten van cliënten of deelnemers; en
6°. andere bij algemene maatregel van bestuur te bepalen onderwerpen.
3. Onverminderd de artikelen 3:17 en 3:27 is het tweede lid, aanhef en onderdeel c, van overeenkomstige toepassing op clearinginstellingen met zetel in Nederland en bijkantoren van clearinginstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
4. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1. Een financiëledienstverlener die niet het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefent, richt de bedrijfsvoering zodanig in dat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid. Deze regels hebben betrekking op:
a. integriteit, waaronder wordt verstaan:
1°. het tegengaan van het begaan van strafbare feiten en andere wetsovertredingen door de financiëledienstverlener of zijn werknemers die het vertrouwen in de financiëledienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden; en
2°. het nemen van maatregelen met betrekking tot andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen onderwerpen die tot de integere uitoefening van het bedrijf van een financiëledienstverlener worden gerekend; en
b. ordelijke en transparante financiëlemarktprocessen, zuivere verhoudingen tussen marktpartijen en zorgvuldige behandeling van cliënten en consumenten, waaronder wordt verstaan:
1°. het waarborgen van de informatieverstrekking aan cliënten of consumenten; en
2°. het waarborgen van de zorgvuldige behandeling van cliënten of consumenten.
3. Het ingevolge het tweede lid, aanhef en onderdeel b, bepaalde is van overeenkomstige toepassing op financiëledienstverleners die het bedrijf van financiële instelling, kredietinstelling of verzekeraar uitoefenen.
4. De Autoriteit Financiële Markten kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing verlenen van het op grond van het tweede lid bepaalde, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die dit artikel beoogt te bereiken anderszins worden bereikt.
1. De toezichthouder neemt geen besluit tot het treffen van een in het tweede lid genoemde maatregel dan nadat hij aan de andere toezichthouder een redelijke termijn heeft geboden om daarover zijn zienswijze naar voren te brengen.
2. De maatregelen zijn:
a. de benoeming van een curator op grond van artikel 1:76;
b. de intrekking van een vergunning op grond van artikel 1:104, aanhef en onderdeel b, c, d, e, f of j;
c. het opleggen van het verbod, bedoeld in artikel 1:58, 1:59, tweede lid, 1:67, eerste lid of 4:4; en
d. de aanwijzing op grond van artikel 1:75, strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt of mede bepaalt of strekkende tot het doen heenzenden van een persoon die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een financiële onderneming.
3. De zienswijze wordt schriftelijk naar voren gebracht, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondeling naar voren gebrachte zienswijze, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk wordt bevestigd. Indien de toezichthouder een besluit als bedoeld in het eerste lid neemt dat afwijkt van de door de andere toezichthouder naar voren gebrachte zienswijze, wordt zulks met de redenen voor de afwijking in de motivering van het besluit vermeld. De zienswijze of de schriftelijke bevestiging van een mondeling gegeven zienswijze vormt een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van een toezichtmaatregel.
4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het aanvragen van het faillissement op grond van artikel 212k of artikel 213b van de Faillissementswet en het aanvragen van de noodregeling op grond van afdeling 3.5.5.
1. Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een in artikel 2:13, 2:22, 2:32, 2:33, 2:42, 2:43, 3:33 of 3:110, vierde of vijfde lid, bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.
2. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de behandeling van een in artikel 2:67, 2:68 of 2:99 bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Nederlandsche Bank.
3. De toezichthouder wiens advies als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gevraagd, brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.
4. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 2:122, 2:127 of 2:130 of in het kader van een melding van een wijziging als bedoeld in artikel 4:26, eerste of tweede lid, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager onderscheidenlijk de betrokken financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank brengt het advies schriftelijk uit binnen drie weken na het verzoek.
5. Indien de toezichthouder die het advies heeft gevraagd overweegt af te wijken van het advies stelt hij de toezichthouder die het advies heeft gegeven in de gelegenheid om het advies mondeling toe te lichten.
6. Het advies, bedoeld in het eerste, tweede lid of vierde lid, maakt deel uit van het besluit ten aanzien van de vergunning of instemming.
1. Indien een toezichthouder constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt of mede bepaalt van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is verleend of die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een zodanige onderneming, niet of niet langer buiten twijfel staat, stelt hij de andere toezichthouder daarvan in kennis en doet hij daarbij een aanbeveling voor een te treffen maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
2. Indien een toezichthouder constateert dat een persoon die het dagelijks beleid bepaalt van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is verleend, niet of niet langer over de ingevolge deze wet vereiste deskundigheid beschikt, stelt hij de andere toezichthouder daarvan in kennis en doet hij daarbij een aanbeveling voor een te treffen maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
3. De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondelinge kennisgeving en aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
4. De andere toezichthouder bericht de toezichthouder die de kennisgeving en de aanbeveling heeft gedaan binnen een redelijke termijn gemotiveerd of hij naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
5. Indien de andere toezichthouder naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 treft, is artikel 1:47 niet van toepassing.
6. Indien op basis van de kennisgeving wordt overgegaan tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 vormen de kennisgeving en de aanbeveling een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van de toezichtmaatregel.
1. De personen, bedoeld in artikel 1:72, eerste lid, beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Voorzover de door de Autoriteit Financiële Markten op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a of b, maken deze personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
3. Voorzover de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig hebben over aspecten van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b, maken de door de Nederlandsche Bank op grond van artikel 1:72 aangewezen personen geen gebruik van hun bevoegdheden op grond van de artikelen 5:15, 5:16 of 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4. Van het tweede en derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van het bij of krachtens deze wet gestelde en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1. De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels van een ieder inlichtingen vorderen.
2. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Voorzover de Autoriteit Financiële Markten voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Nederlandsche Bank een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:17, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de Autoriteit Financiële Markten geen inlichtingen, dan nadat de Nederlandsche Bank is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Nederlandsche Bank niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4. Voorzover de Nederlandsche Bank voor het uitoefenen van het prudentieel toezicht ten aanzien van financiële ondernemingen waaraan de Autoriteit Financiële Markten een vergunning heeft verleend, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 4:14, tweede lid, onderdeel a of b,vordert de Nederlandsche Bank geen inlichtingen, dan nadat de Autoriteit Financiële Markten is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de Autoriteit Financiële Markten niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
5. Van het derde en vierde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1. De toezichthouders werken samen met het oog op de vaststelling van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels opdat deze, voorzover zij betrekking hebben op onderwerpen die zowel tot het prudentieel toezicht als tot het gedragstoezicht behoren, zoveel mogelijk gelijkluidend zijn.
2. Tot de in het eerste lid bedoelde onderwerpen worden in elk geval gerekend:
a. het gebruik van de bevoegdheden, genoemd in afdeling 1.4.2;
b. de betrouwbaarheid, bedoeld in de artikelen 3:9 en 4:10;
c. de deskundigheid, bedoeld in de artikelen 3:8 en 4:9;
d. de beheerste en integere bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3:17, tweede lid, onderdelen a en b, en 4:14, tweede lid, onderdelen a en b; en
e. bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen andere onderwerpen.
(Pw, artikel 168, derde en vierde lid)
1. De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van pensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 143, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4. Van het derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(Wvb, artikel 163, derde en vierde lid)
1. De toezichthouder kan ten behoeve van het toezicht op de naleving van deze wet van een ieder inlichtingen vorderen.
2. De artikelen 5:13 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Voorzover de toezichthouder voor het uitoefenen van het gedragstoezicht ten aanzien van beroepspensioenfondsen waaraan de andere toezichthouder een vergunning heeft verleend of welke in het register is opgenomen, gegevens nodig heeft over aspecten van de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 138, tweede lid, onderdeel a en b, vordert de eerstgenoemde toezichthouder geen inlichtingen, dan nadat de andere toezichthouder is verzocht deze gegevens te verstrekken en is gebleken dat de andere toezichthouder niet aan dit verzoek tegemoet kan komen.
4. Van het derde lid kan, na overleg met de andere toezichthouder, worden afgeweken indien sprake is van een redelijk vermoeden van een overtreding van de regels bij of krachtens deze wet gesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(Pw, artikel 151, zevende lid, onderdelen a en b)
7. Bij algemene maatregel van bestuur:
a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;
b. worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken;
(Wvb, artikel 146, zevende lid, onderdelen a en b)
7. Bij algemene maatregel van bestuur:
a. worden regels gesteld omtrent de toedeling van de taken en bevoegdheden met betrekking tot het prudentieel toezicht, het gedragstoezicht en het materieel toezicht van deze wet aan de toezichthouders;
b. worden regels gesteld over de wijze waarop de toezichthouders samenwerken;
1. De Stichting Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank maken afspraken over:
a. de uitwisseling van gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 205 van de Pensioenwet en artikel 199 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. de afstemming van beleidsregels, met name over de inzet van handhavinginstrumenten;
c. de wijze waarop en het moment wanneer informatie over de toepassing van een handhavinginstrument wordt uitgewisseld;
d. het overnemen van elkaars oordeel.
2. De afspraken, bedoeld in het eerste lid, worden schriftelijk vastgelegd en zijn openbaar. De afspraken worden ter kennisneming gezonden aan Onze Minister.
In deze algemene toelichting wordt een uiteenzetting gegeven over de samenwerking tussen de AFM en DNB bij het toezicht op financiële ondernemingen en pensioenuitvoerders. In de bijlage bij deze toelichting is een aantal relevante bepalingen uit de Wft, de Pw en de Wvb opgenomen.
Wet van 19 januari 2006, houdende het toezicht op accountantsorganisaties (Wet toezicht accountantsorganisaties (Stb. 2006, 70).
Wet van 28 september 2006, houdende regels met betrekking tot de financiële markten en het toezicht daarop (Wet op het financieel toezicht) (Stb. 2006, 475).
Wet van 7 december 2006, houdende regels betreffende pensioenen (Pensioenwet) (Stb. 2006, 705).
Beschikking van de Minister van Justitie van 18 december 2006, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals deze luidt met ingang van 1 januari 2007 (Stb. 2006, 708).
Besluit van 18 december 2006, houdende vaststelling van regels ter uitwerking van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling) (Stb. 2006, 709).
De Wta bevat geen regeling ten aanzien van de geheimhouding. Dat betekent dat de algemene geheimhoudingsbepaling uit de Awb van toepassing is. Daarin is een geheimhoudingsbepaling opgenomen met in essentie dezelfde strekking als in de financiële toezichtwetten. Een bepaling voor uitwisseling ontbreekt, maar de geheimhoudingsbepaling stelt dat de vertrouwelijke informatie alleen mag worden gebruikt voor het doel waarvoor deze is verstrekt. Samenwerking in het kader van de uitoefening van de toezichttaak kan daaronder worden begrepen. Bij uitwisseling op grond van de Wta wordt dezelfde zorgvuldigheid in acht genomen als bij uitwisseling van gegevens op grond van de andere toezichtwetten. De voorwaarden voor uitwisseling zijn derhalve hetzelfde als in artikel 1:90 Wft en 205 Pw.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-10191.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.