TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding voor en doel van de subsidie
Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (SWOV) te kunnen
verstrekken voor het uitvoeren van bepaalde projecten en producten van de SWOV. De voorgaande Subsidieregeling SWOV 2006 is
per 1 januari 2010 vervallen.
De SWOV is een onafhankelijk nationaal wetenschappelijk instituut voor onderzoek naar verkeersveiligheid. De stichting verspreidt
tevens kennis ten behoeve van het verkeersveiligheidsbeleid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (het voormalige Verkeer
en Waterstaat) onderkent het belang en de functie van dit onderzoek en van deze kennisverspreiding en is bereid hiervoor opnieuw
subsidie beschikbaar te stellen, waarbij zij vermeld dat er voor de komende jaren duidelijk behoefte bestaat aan meer onderzoek
dat aansluit op het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en het tweejaarlijks Actieplan Verkeersveiligheid.
De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor
activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling.
Door het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode van vier jaar een nieuwe
regeling te maken ter continuering van de te subsidiëren activiteiten.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op
de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte
subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd.
2. Evaluatierapport en Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
In de nieuwe subsidieregeling is rekening gehouden met de uitkomsten van de evaluatie van de vorige regeling (rapport van
Price WaterHouse & Coopers van 29 december 2009, getiteld ‘De handschoen opgepakt’). De belangrijkste uitkomsten van het rapport
zijn dat onafhankelijk onderzoek van belang is voor het verkeersveiligheidsbeleid, de huidige governancestructuur van de SWOV
qua ontwerp goed is maar in de praktijk de nodige checks en balances mist, de subsidieregeling op cruciale punten ruimte laat
voor interpretatie, doorwerking en toepasbaarheid van de SWOV-onderzoeken beter kan, alsmede het ministerie beperkt zicht
heeft op besteding van de subsidie en beperkte sturingsmogelijkheden op de programmering van de SWOV. Een en ander heeft ertoe
geleid dat in de onderhavige subsidieregeling de sturing van Infrastructuur en Milieu op de inhoudelijke programmering wordt
vergroot door meer betrokkenheid bij de totstandkoming van het activiteitenplan. Tevens is de subsidieregeling op onderdelen
geconcretiseerd teneinde interpretatieverschillen te vermijden. Ook is voorzien in subsidiering van beantwoording van ad hoc
vragen waaraan vanuit de praktijk van het ministerie grote behoefte bestaat.
Voorts worden de, met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden, Aanwijzingen voor subsidieverstrekking geïmplementeerd.
Het doel van deze aanwijzingen is om de uitvoerings- en administratieve lasten van subsidies te reduceren. Het gaat om vereenvoudiging
van voorwaarden en procedures van de uitvoerings- en verantwoordingseisen. De onderhavige wijziging realiseert een vereenvoudiging
van onder meer de bepalingen met betrekking tot de bevoorschotting en voortgangsrapportages.
Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de vorengenoemde aanwijzingen
verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is op diverse onderdelen aanbevolen dat een registeraccountant de jaarstukken
controleert en daarbij een verklaring afgeeft volgens een controleprotocol. Arrangement 3 van aanwijzing 19 wordt, gelet op
de risico’s en de omvang van het subsidiebedrag, in de risico-analyse wenselijk geacht, reden waarom gekozen is voor een ander
systeem van kostentoerekening. Met dit systeem wordt de transparantie in de berekening van de subsidiabele kosten vergroot
en wordt beter aangesloten bij de administratieve werkwijze van de SWOV hetgeen de verantwoording van de kostenopbouw eenvoudiger
maakt. In paragraaf 5 wordt hier nader op ingegaan.
3. Europese aspecten
De subsidieregeling ten behoeve van de SWOV is getoetst aan de regels betreffende staatssteun, als bedoeld in artikel 107
Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Conclusie van deze toets is dat de SWOV kan worden aangemerkt als een
onderzoeksorganisatie als bedoeld in punt 2.2, onder d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek,
ontwikkeling en innovatie (PbEU 2006, nr. C323/1). Daarom is overheidsfinanciering van niet-economische activiteiten van de
SWOV in casu toegestaan. Evenwel dient op grond van punt 3.1.1. van de kaderregeling, teneinde kruissubsidiëring te vermijden,
een gescheiden administratie te worden gevoerd van economische activiteiten enerzijds en niet-economische activiteiten anderzijds.
Artikel 11, tweede lid, onder a, voorziet hierin.
4. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan
De minister voert jaarlijks in elk geval uiterlijk 1 juni overleg met de SWOV over het concept van een activiteitenplan. Zonodig
vindt opnieuw overleg plaats met de minister over een aangepast concept. Beoogd wordt dat de SWOV op deze wijze ten aanzien
van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden met de wensen van de minister als belangrijkste
subsidiegever. En voorts dat al in een vroegtijdig stadium getoetst kan worden of het beoogde activiteitenplan in voldoende
mate rekening houdt met het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008-2020 en het daaruit voortvloeiende tweejaarlijkse Actieprogramma
Verkeersveiligheid. Dit consultatieproces is erop gericht de minister meer sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen
van het ministerie ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening
aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie snel kan worden verleend, ruimschoots binnen de termijn van dertien
weken.
In de praktijk zal het concept van een activiteitenplan een groeidocument zijn waarbij maximaal kan worden aangesloten op
de praktijk van de SWOV. Deze komt erop neer dat in het concept op 1 juni minimaal de hoofdlijnen worden geschetst waarbij
per programmaonderdeel titel, doel en aard van elk project worden aangegeven, op 16 juli per programmaonderdeel een summiere
beschrijving en indicatie van omvang en opleverdatum van elk project worden aangegeven, en op 1 september een volledig concept.
5. Kostentoerekeningsysteem
Om een betere transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke kosten, wordt in deze subsidieperiode
gewerkt met kostendekkende forfaitaire uurtarieven per project op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven
2010. Dit uurtarief omvat een salariscomponent en een overheadcomponent. De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten,
automatiseringskosten en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten,
opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte kosten betreffen zowel de indirecte kosten
van de personen die uitvoering geven aan de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten
van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten van de wel betrokkenen,
zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven. Het forfaitair
uurtarief is er één van (aanwijzing 19). De keuze voor dit instrument is ingegeven om een zo laag mogelijke administratieve
lastendruk op de SWOV te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van de forfaitaire uurtarieven is aangesloten
bij de praktijk van de SWOV. Bij de SWOV wordt gewerkt met vijf uurtarieven voor alle activiteiten. Deze tarieven zijn gebaseerd
op gemiddelde salariskosten met een opslagpercentage voor de overhead. De vijf door de SWOV te hanteren uurtarieven kunnen
per boekjaar verschillen en behoeven de goedkeuring van het ministerie.
Eventuele salarissen die boven schaal 18 van de Handleiding liggen worden voor de berekening van de forfaitaire uurtarieven
op schaal 18 gesteld ter vermijding van financiering van bovenmatige inkomens met gemeenschapsgeld.
Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een
deel van de subsidiabele projecten en producten alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde
goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling van artikel 1
geduid als kosten derden – zijn subsidiabel.
6. Tijdstippen van het subsidieproces
Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke tijdstippen gesteld waaraan de SWOV
en de minister zijn gebonden. Het betreft per boekjaar voor:
• Concept van een activiteitenplan (SWOV): 1 juni, en zonodig ook 16 juli en 1 september;
• Aanvraag tot subsidieverlening SWOV): 1 oktober (voor 2011: 8 november);
• Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na 1 oktober;
• Aanvraag tot subsidievaststelling (SWOV): 1 mei;
• Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na ontvangst van de aanvraag.
Ten aanzien van de subsidieverstrekking voor 2011 zal een apart regime gelden gezien de datum van inwerkingtreding.
7. Administratieve lasten
De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van vorige subsidieregelingen. De aanpassing aan de nieuwe Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking en aan de aanbevelingen van het evaluatierapport leveren op bepaalde onderdelen meer en op andere
onderdelen minder administratieve lasten op zoals ook in paragraaf 2 van deze toelichting geschetst. De totale administratieve
lasten komen op circa € 117.821,– per jaar. Dit is 2,9% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2011–2014. De regeling
is ter toetsing voorgelegd aan het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het college heeft besloten de subsidieregeling
niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2
De SWOV kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen bij de minister op basis waarvan,
na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project en product van SWOV komt op grond
van dit artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein van verkeersveiligheid
en die gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, kennisverspreiding en beantwoording van ad hoc vragen. Het Strategisch
Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 vormt voor het wetenschappelijk onderzoek de basis. De kennisverspreiding is gebaseerd op
kennis verworven uit door de SWOV verricht wetenschappelijk onderzoek; dit kan ook gaan om SWOV-onderzoeken uit voorgaande
subsidieperiodes.
Het derde lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de in de aanvraag genoemde projecten en producten reeds
door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel
achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk
mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen,
maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten
van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering. Hetzelfde geldt voor activiteiten waarvoor andere ongemarkeerde
inkomsten (zogeheten inkomsten zonder tegenprestatie) worden ontvangen.
Artikel 4
Voor de boekjaren na 2011 stelt de minister voor elk jaar het subsidieplafond vast en publiceert dat in de Staatscourant uiterlijk
op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het plafond wordt vastgesteld. Dit is het bedrag dat maximaal
wordt verstrekt. Gelet op het nieuwe regeerakkoord bestaat het voornemen het subsidieplafond voor deze jaren neerwaarts bij
te stellen. Voor het boekjaar 2011 is het bedrag in het eerste lid van artikel 4 vermeld.
Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).
Artikel 6
De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend door de SWOV bij de minister, geadresseerd SSO-F&I
Servicedesk, Plesmanweg B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Artikel 6 bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd
alsmede de inhoud ervan. Aangezien de aanvraag voor 2011 in overleg met het ministerie is voorbereid waarbij reeds volgens
de inhoudelijke verplichtingen van dit artikel is gewerkt, is een aparte overgangsbepaling voor dat jaar niet nodig. Alleen
de datum van indiening van de aanvraag is voor 2011 op 1 november 2010 gesteld.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies
voor dezelfde projecten en producten.
Het bij de aanvraag te overleggen activiteitenplan dient primair gebaseerd te zijn op het Strategisch Plan Verkeersveiligheid
2008–2020 en het daaruit voortvloeiende tweejaarlijkse Actieprogramma Verkeersveiligheid. Daaraan verwante, doorlopende activiteiten
als het planbureau en het onderzoek dat anticipeert op toekomstig beleid na 2020, zullen ook in het activiteitenplan kunnen
worden opgenomen.
Het activiteitenplan is het geheel van alle werkzaamheden van de SWOV waar subsidie voor verstrekt wordt, programmaonderdelen
zijn declusters uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020. De projecten zijn de onderdelen die uitgevoerd worden
binnen een programmaonderdeel en de producten zijn de resultaten die voorkomen uit de projecten.
Artikel 7
In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt
zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk
aan de projecten is besteed, vermenigvuldigd met de betreffende, goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de werkelijke
kosten derden. Aangesloten wordt bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2010. Het aldus verkregen bedrag
kan evenwel niet hoger zijn dan het subsidieplafond. De subsidieverstrekking wordt verrekend met de voorschotten. Indien het
uiteindelijk berekende subsidiebedrag lager is dan het bedrag van het subsidieplafond, wordt tevens rekening gehouden met
de maximaal toegestane egalisatiereserve. Ingevolge artikel 4:72 van de Awb wordt het verschil tussen de vastgestelde subsidie
en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de
egalisatiereserve gebracht.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop de SWOV de projecten en producten moet hebben afgerond.
Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit als zodanig worden aangegeven.
Het derde lid van artikel 7 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen als bedoeld in artikel 4:34
van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken
of ten nadele van de SWOV verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel
Verkeer en Waterstaat) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling
van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het aannemen van
de begrotingswet worden gedaan.
Artikel 8
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag
te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel
dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Zo kan de subsidieverlening worden geweigerd
indien de SWOV de verplichtingen uit de Awb maar ook op grond van de onderhavige regeling niet nakomt.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 8 van de onderhavige regeling een aantal aanvullende gronden opgenomen
om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden
toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking
tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger
toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor
een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25, tweede lid). Indien
de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel
van de aanvraag (met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister.
Artikel 9
In de subsidierelatie met de SWOV wordt het wenselijk geacht eventuele loon- en prijscompensaties te laten doorwerken in de
hoogte van het maximale subsidiebedrag, voor zover daarvoor van Rijkswege voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Dit
artikel geeft de mogelijkheid daartoe. Het betreft hier een ambthalve beschikking ten voordele van de SWOV. De mogelijkheid
van bezwaar en beroep staat open.
Het tweede lid regelt dat bij de toekenning van de compensatie tevens wordt vastgesteld welk bedrag voor de looncomponent
zal worden gebruikt in het volgende jaar.
Artikel 10
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van
het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog
percentage doch wenselijk omdat de SWOV voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister en zonder dit
bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken.
De SWOV heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit te geven
per kalenderkwartaal.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. De SWOV
is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Infrastructuur
en Milieu kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsregime en de hoogte
van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd
met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de SWOV.
Artikel 11
Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor de SWOV. De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht
is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen
(bij langer lopende subsidies) en omdat de bevoorschottingssystematiek is vereenvoudigd (artikel 10). De in onderdeel e opgenomen
evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen
bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van SWOV bij de totstandkoming van het evaluatieverslag
is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal nadrukkelijk
aandacht worden besteed aan eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb (artikel 4:24) dient
het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd.
Met het oog op het verspreiden van de kennis ter verbetering van het verkeersveiligheidsbeleid wordt de kennis verkregen uit
onderzoeksresultaten tegen ten hoogste vergoeding van de verschaffingkosten beschikbaar gesteld aan een ieder. Dit kan bijvoorbeeld
geschieden via internet, op aanvraag, het SWOV-tijdschrift en verspreiding van rapporten en degelijke. Ook dit onderwerp zal
in het activiteitenplan haar beslag krijgen. Het ministerie wordt minimaal vijf werkdagen van tevoren schriftelijk geïnformeerd
over de resultaten van de nieuwe onderzoeksrapporten. In andere gevallen van bekendmaking van activiteiten en standpunten
van de SWOV – bijvoorbeeld via persberichten en brieven aan de Staten-Generaal – bedraagt deze termijn minimaal twee dagen
zij het dat deze plicht alleen geldt bij activiteiten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig
karakter. Een en ander is niet bedoeld als controle maar ter voorbereiding van het departement op eventuele vragen vanuit
de media of politici. De behoefte hieraan is gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren. Het eerste lid, onderdelen
f. en g. voorzien hierin.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het tweede lid, onderdeel a,
de bepaling opgenomen dat de SWOV zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door Infrastructuur en
Milieu gesubsidieerde projecten en producten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de SWOV. Deze bepaling
houdt tevens verband met de eerdergenoemde Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (paragraaf 3
van de toelichting).
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69
van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling
van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze
administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
Artikel 12
Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan de SWOV is het van belang dat wijzigingen in
de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan van de stichting de instemming van de minister hebben. Dit artikel voorziet hierin.
Artikel 13
Ter afronding van het subsidieproces dient de SWOV een aanvraag in tot subsidievaststelling. De SWOV dient deze aanvraag in
bij de minister, geadresseerd aan SSO-F&I servicedesk, Plesmanweg, kamer B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Het tweede
lid noemt de bescheiden die worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb).
Onderdeel d. van het derde lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk
dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de SWOV zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het
kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel d. gebruik gemaakt. Daarbij gaat
het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit onderhavige subsidieregeling.
Artikel 14
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste
lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter
op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb.
Artikel 16
Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11
tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen
te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De
SWOV dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat
aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak
nodig is (artikel 5:13 van de Awb).
Artikel 17
De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur vanwege de wenselijkheid in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling
rekening te kunnen houden met de resultaten van de evaluatie.
Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2014, maar blijft
in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2013
is verleend voor 2014, blijven vallen onder de onderhavige regeling.
Om ervoor te zorgen dat de subsidieaanvraag voor 2011 tijdig in behandeling kan worden genomen en de beschikkingen tot subsidieverlening
en bevoorschotting nog in 2010 kunnen worden gegeven, is het noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten. De publicatiedatum
van deze regeling zal namelijk vlak na 1 november zijn. Een volgend verandermoment (1 april met publicatie uiterlijk 1 februari)
zou ertoe leiden dat de SWOV in grote financiële problemen komt omdat het ministerie van Infrastructuur en Milieu de belangrijkste
subsidiegever is. Zonder tijdige bevoorschotting komt de SWOV in ernstige liquiditeitsproblemen.
De terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 houdt verband met de wenselijkheid dat de onderhavige subsidieregeling naadloos
aansluit op de regelingen in voorgaande periodes. Er is immers sprake van opvolgende subsidies.
De
Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.