Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, houdende verstrekking van subsidie aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (Subsidieregeling SWOV 2010)

23 november 2010

Nr. VenW/BSK/180215

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onder a, 3 en 4, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en 4:59, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepaling

In deze regeling wordt verstaan onder:

activiteitenplan:

activiteitenplan in de zin van artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;

forfaitaire uurtarieven:

kostendekkende tarieven per uur voor een boekjaar welke worden gehanteerd voor de uitvoering van subsidiabele projecten en producten, en die worden berekend op basis van gemiddelde salariskosten en een opslagpercentage voor de overheadkosten, waarbij wordt aangesloten bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2010, met dien verstande dat salarisschalen boven schaal 18 beschouwd worden als schaal 18;

kosten derden:

op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele projecten en producten worden gemaakt;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

project:

samenhangend geheel van activiteiten om aan een onderdeel van het activiteitenplan te voldoen;

product:

(deel)resultaat dat voortkomt uit een project;

SWOV:

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, gevestigd te Leidschendam;

wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doel van de subsidie

  • 1. De minister kan op aanvraag per boekjaar een subsidie verstrekken aan de SWOV voor het uitvoeren van projecten en producten op het gebied van verkeersveiligheid, gericht op:

    • a. wetenschappelijk onderzoek, met als doel uitbreiding van kennis ten behoeve van het verkeersveiligheidsbeleid, waarbij de verkeersveiligheid integraal wordt benaderd;

    • b. kennisverspreiding verkregen uit het wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de aanhef en onder a, en

    • c. beantwoording van incidentele vragen van het ministerie van Infrastructuur en Milieu op het gebied van verkeersveiligheid.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover voor een project of product als bedoeld in het eerste lid, reeds een subsidie is verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn verkregen.

Artikel 3 Toepassing wet

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing.

Artikel 4 Subsidieplafond en subsidiabele kosten

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt voor 2011 per boekjaar € 4.380.574,00 (prijspeil 2010).

  • 2. Voor de jaren na 2011 stelt de minister jaarlijks het subsidieplafond vast en doet hiervan mededeling in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het subsidieplafond wordt vastgesteld.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde bedrag en het krachtens het tweede lid vastgestelde bedrag is exclusief de compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling en voor de prijsontwikkeling, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 4. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen het totaal aantal uren dat daadwerkelijk aan de uitvoering van de subsidiabele projecten en producten is besteed onder toepassing van de door de minister goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de kosten derden.

Artikel 5 Concept van een activiteitenplan

  • 1. Uiterlijk op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zendt de SWOV ter bespreking met de minister een concept van het activiteitenplan als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a. Voor zover naar het oordeel van de minister nodig worden telkens uiterlijk op 16 juli en 1 september aangepaste concepten ter bespreking gezonden aan de minister waarin rekening is gehouden met de eerdere wensen van de minister. Van de besprekingen wordt telkenmale een verslag gemaakt door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.

  • 2. Het concept van een activiteitenplan gaat in elk geval vanaf 1 september vergezeld van:

    • a. een indicatie van het tijdstip waarop de SWOV gehouden is de projecten en de producten te hebben afgerond voor zover van toepassing;

    • b. een indicatie van het maximale beschikbare bedrag per programmaonderdeel, en

    • c. het geraamde aantal uren per project, het gemiddelde van de geraamde forfaitaire uurtarieven en de geraamde kosten derden per project.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden voor subsidies vanaf de boekjaren 2012 en volgende.

Artikel 6 Aanvraag tot subsidieverlening

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, met dien verstande dat dit voor 2011 8 november 2010 is.

  • 2. Onverminderd artikel 4:65 van de wet gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan, waarin in elk geval een uiteenzetting wordt gegeven van de projecten en producten ingedeeld per programmaonderdeel en waarbij de keuze van de projecten en producten is gebaseerd op het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en het daaruit voortvloeiende tweejaarlijkse Actieprogramma Verkeersveiligheid;

    • b. een opgave van het tijdstip waarop de projecten en de producten zijn afgerond voor zover van toepassing;

    • c. een begroting als bedoeld in artikel 4:63 van de wet, die tevens bevat de onderbouwing van het geraamde aantal uren per project, het gemiddelde van de de geraamde forfaitaire uurtarieven, alsmede de geraamde kosten derden per project;

    • d. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant ten aanzien van de berekening van de forfaitaire uurtarieven waarbij minimaal het volgende wordt aangegeven:

      • 1°. bij de berekening is de door de minister goedgekeurde begroting gehanteerd;

      • 2°. de berekening is gebaseerd op de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2010;

      • 3°. de berekeningssystematiek is jaarlijks toegepast gedurende de looptijd van deze regeling, en

      • 4°. de gehanteerde tarieven zijn gebaseerd op de salarisschalen zoals vastgelegd in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, en

    • e. de omvang van de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 15.

Artikel 7 Beschikking tot subsidieverlening

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. In de beschikking worden vermeld:

    • a. de te subsidiëren projecten en producten per programmaonderdeel;

    • b. het tijdstip waarop de SWOV gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond voor zover van toepassing;

    • c. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;

    • d. het aantal geraamde uren per project, de door de minister goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de geraamde kosten derden per project, en

    • e. de inhoud van het controleprotocol.

  • 3. Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Verkeer en Waterstaat, wordt in de beschikking tevens vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Verkeer en Waterstaat.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:

  • a. de aanvraag tot subsidieverlening niet in overeenstemming is met de wensen die de minister in de besprekingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft kenbaar gemaakt;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 6;

  • c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet, of

  • d. de omvang van de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 15, meer bedraagt dan 5% van het bedrag van de voorgaande subsidievaststelling, met dien verstande dat dit percentage voor het boekjaar 2011 9% bedraagt.

Artikel 9 Compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling en de prijsontwikkeling

  • 1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de minister ambtshalve het maximale subsidiebedrag, genoemd in artikel 4, eerste lid, verhogen met een bedrag dat ten hoogste bedraagt het bedrag dat wordt verkregen door:

    • a. het bedrag van de looncomponent in de subsidie te indexeren met het percentage voor de arbeidskostenontwikkeling, genoemd in de desbetreffende loonbijstellingsbrief van het Ministerie van Financiën met betrekking tot compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling van B3-instelllingen in de g&g-sector (code 905), en

    • b. het resterende bedrag van de subsidie te indexeren met het percentage voor de prijsontwikkeling van de materiele kosten in de desbetreffende prijsbijstelingsbrief van het Ministerie van Financiën met betrekking tot de materiele consumptieve overheidsuitgaven (code 3).

  • 2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, vermeldt tevens het bedrag van de looncomponent in de subsidie voor het volgende boekjaar. Voor het boekjaar 2011 bedraagt de looncomponent € 3.027.283, 00 en de prijscomponent € 1.353.291,00 (prijspeil 2010).

Artikel 10 Voorschotverlening

  • 1. De minister kan een beschikking tot bevoorschotting verlenen. Deze beschikking wordt ambtshalve gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd per kwartaal op basis van een bij de aanvraag tot subsidieverlening verstrekt overzicht van de liquiditeitsprognose waarin de liquiditeitsbehoefte per kalenderkwartaal wordt aangegeven.

  • 3. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald met dien verstande dat de voorschotverlening ten hoogste 95 procent van de verleende subsidie per boekjaar bedraagt.

  • 4. Het voorschot wordt ambtshalve verhoogd met een bedrag van ten hoogste 95% van de verhoging, bedoeld in artikel 9, eerste lid.

Artikel 11 Verplichtingen SWOV

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet gelden de volgende verplichtingen voor de SWOV:

    • a. het afronden van de uitvoering van projecten en producten waarvoor subsidie is verleend, voor het tijdstip dat daarvoor is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;

    • b. het onverwijld doen van een schriftelijke mededeling aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan, zoals financiering van projecten en producten vanuit andere bronnen;

    • c. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de gesubsidieerde projecten en producten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

    • d. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het verstrekken van desverlangd alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast,

    • e. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de SWOV bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project een toegevoegde waarde heeft geleverd aan de in artikel 2 omschreven doelen van deze regeling;

    • f. het aan een ieder ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten van een gesubsidieerd project of product onverwijld na afronding van het desbetreffende project of product tegen ten hoogste een vergoeding van de verschaffingkosten, met dien verstande dat de SWOV minimaal vijf werkdagen van tevoren de minister schriftelijk op de hoogte stelt van het onderzoeksresultaat;

    • g. het in andere gevallen dan onder f. bedoeld, de minister minimaal twee werkdagen van tevoren schriftelijk op de hoogte stellen in geval op initiatief van de SWOV op enigerlei wijze bekendheid wordt gegeven aan activiteiten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter;

    • h. het vormen van een egalisatiereserve, en

    • i. het in acht nemen van het controleprotocol.

  • 2. Tevens draagt de SWOV er zorg voor dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde projecten en producten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds, en

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder e.

Artikel 12 Toestemming minister

  • 1. De SWOV behoeft toestemming van de minister voor:

    • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het wijzigen van de statuten;

    • c. het ontbinden van de rechtspersoon, of

    • d. het voor haarzelf doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surséance van betaling.

  • 2. Aan de toestemming kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden.

Artikel 13 Aanvraag tot subsidievaststelling

  • 1. De SWOV dient de aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk op 1 mei van het jaar volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag als bedoeld in artikel 4:80 van de wet, waarin tevens de stand van de projecten en producten inzichtelijk wordt gemaakt;

    • b. een financieel verslag als bedoeld in artikel 4:76 van de wet, dat tevens inzichtelijk maakt het gerealiseerde aantal uren per project, de bijbehorende bedragen onder toepassing van de betreffende, goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de kosten derden per project;

    • c. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, en

    • d. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de wet.

Artikel 14 Beschikking tot subsidievaststelling

  • 1. De minister neemt de beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De minister is bevoegd tot ambthalve vaststelling van de subsidie indien de SWOV niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 15 Egalisatiereserve

De omvang van de egalisatiereserve aan het einde van het laatste boekjaar wordt bestemd ten gunste van de egalisatiereserve ingeval van een opvolgende subsidieregeling dan wel ten gunste van het ministerie van Infrastructuur en Milieu ingeval van beëindiging van de subsidie. De SWOV draagt in het laatste geval zorg voor terugstorting van het bedrag aan het ministerie van Infrastructuur en Milieu binnen een door de minister te stellen termijn.

Artikel 16 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de accountantsdienst van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en, zonodig, andere bij besluit van de minister aangewezen personen.

Artikel 17 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2011 en werkt terug tot en met 1 januari 2010.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling SWOV 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

1. Aanleiding voor en doel van de subsidie

Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (SWOV) te kunnen verstrekken voor het uitvoeren van bepaalde projecten en producten van de SWOV. De voorgaande Subsidieregeling SWOV 2006 is per 1 januari 2010 vervallen.

De SWOV is een onafhankelijk nationaal wetenschappelijk instituut voor onderzoek naar verkeersveiligheid. De stichting verspreidt tevens kennis ten behoeve van het verkeersveiligheidsbeleid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu (het voormalige Verkeer en Waterstaat) onderkent het belang en de functie van dit onderzoek en van deze kennisverspreiding en is bereid hiervoor opnieuw subsidie beschikbaar te stellen, waarbij zij vermeld dat er voor de komende jaren duidelijk behoefte bestaat aan meer onderzoek dat aansluit op het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en het tweejaarlijks Actieplan Verkeersveiligheid.

De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling. Door het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode van vier jaar een nieuwe regeling te maken ter continuering van de te subsidiëren activiteiten.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd.

2. Evaluatierapport en Aanwijzingen voor subsidieverstrekking

In de nieuwe subsidieregeling is rekening gehouden met de uitkomsten van de evaluatie van de vorige regeling (rapport van Price WaterHouse & Coopers van 29 december 2009, getiteld ‘De handschoen opgepakt’). De belangrijkste uitkomsten van het rapport zijn dat onafhankelijk onderzoek van belang is voor het verkeersveiligheidsbeleid, de huidige governancestructuur van de SWOV qua ontwerp goed is maar in de praktijk de nodige checks en balances mist, de subsidieregeling op cruciale punten ruimte laat voor interpretatie, doorwerking en toepasbaarheid van de SWOV-onderzoeken beter kan, alsmede het ministerie beperkt zicht heeft op besteding van de subsidie en beperkte sturingsmogelijkheden op de programmering van de SWOV. Een en ander heeft ertoe geleid dat in de onderhavige subsidieregeling de sturing van Infrastructuur en Milieu op de inhoudelijke programmering wordt vergroot door meer betrokkenheid bij de totstandkoming van het activiteitenplan. Tevens is de subsidieregeling op onderdelen geconcretiseerd teneinde interpretatieverschillen te vermijden. Ook is voorzien in subsidiering van beantwoording van ad hoc vragen waaraan vanuit de praktijk van het ministerie grote behoefte bestaat.

Voorts worden de, met ingang van 1 januari 2010 in werking getreden, Aanwijzingen voor subsidieverstrekking geïmplementeerd. Het doel van deze aanwijzingen is om de uitvoerings- en administratieve lasten van subsidies te reduceren. Het gaat om vereenvoudiging van voorwaarden en procedures van de uitvoerings- en verantwoordingseisen. De onderhavige wijziging realiseert een vereenvoudiging van onder meer de bepalingen met betrekking tot de bevoorschotting en voortgangsrapportages.

Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de vorengenoemde aanwijzingen verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is op diverse onderdelen aanbevolen dat een registeraccountant de jaarstukken controleert en daarbij een verklaring afgeeft volgens een controleprotocol. Arrangement 3 van aanwijzing 19 wordt, gelet op de risico’s en de omvang van het subsidiebedrag, in de risico-analyse wenselijk geacht, reden waarom gekozen is voor een ander systeem van kostentoerekening. Met dit systeem wordt de transparantie in de berekening van de subsidiabele kosten vergroot en wordt beter aangesloten bij de administratieve werkwijze van de SWOV hetgeen de verantwoording van de kostenopbouw eenvoudiger maakt. In paragraaf 5 wordt hier nader op ingegaan.

3. Europese aspecten

De subsidieregeling ten behoeve van de SWOV is getoetst aan de regels betreffende staatssteun, als bedoeld in artikel 107 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Conclusie van deze toets is dat de SWOV kan worden aangemerkt als een onderzoeksorganisatie als bedoeld in punt 2.2, onder d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2006, nr. C323/1). Daarom is overheidsfinanciering van niet-economische activiteiten van de SWOV in casu toegestaan. Evenwel dient op grond van punt 3.1.1. van de kaderregeling, teneinde kruissubsidiëring te vermijden, een gescheiden administratie te worden gevoerd van economische activiteiten enerzijds en niet-economische activiteiten anderzijds. Artikel 11, tweede lid, onder a, voorziet hierin.

4. Tussentijds overleg over het concept van een activiteitenplan

De minister voert jaarlijks in elk geval uiterlijk 1 juni overleg met de SWOV over het concept van een activiteitenplan. Zonodig vindt opnieuw overleg plaats met de minister over een aangepast concept. Beoogd wordt dat de SWOV op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden met de wensen van de minister als belangrijkste subsidiegever. En voorts dat al in een vroegtijdig stadium getoetst kan worden of het beoogde activiteitenplan in voldoende mate rekening houdt met het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008-2020 en het daaruit voortvloeiende tweejaarlijkse Actieprogramma Verkeersveiligheid. Dit consultatieproces is erop gericht de minister meer sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen van het ministerie ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie snel kan worden verleend, ruimschoots binnen de termijn van dertien weken.

In de praktijk zal het concept van een activiteitenplan een groeidocument zijn waarbij maximaal kan worden aangesloten op de praktijk van de SWOV. Deze komt erop neer dat in het concept op 1 juni minimaal de hoofdlijnen worden geschetst waarbij per programmaonderdeel titel, doel en aard van elk project worden aangegeven, op 16 juli per programmaonderdeel een summiere beschrijving en indicatie van omvang en opleverdatum van elk project worden aangegeven, en op 1 september een volledig concept.

5. Kostentoerekeningsysteem

Om een betere transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke kosten, wordt in deze subsidieperiode gewerkt met kostendekkende forfaitaire uurtarieven per project op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2010. Dit uurtarief omvat een salariscomponent en een overheadcomponent. De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.

De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing 19). De keuze voor dit instrument is ingegeven om een zo laag mogelijke administratieve lastendruk op de SWOV te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van de forfaitaire uurtarieven is aangesloten bij de praktijk van de SWOV. Bij de SWOV wordt gewerkt met vijf uurtarieven voor alle activiteiten. Deze tarieven zijn gebaseerd op gemiddelde salariskosten met een opslagpercentage voor de overhead. De vijf door de SWOV te hanteren uurtarieven kunnen per boekjaar verschillen en behoeven de goedkeuring van het ministerie.

Eventuele salarissen die boven schaal 18 van de Handleiding liggen worden voor de berekening van de forfaitaire uurtarieven op schaal 18 gesteld ter vermijding van financiering van bovenmatige inkomens met gemeenschapsgeld.

Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten en producten alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden – zijn subsidiabel.

6. Tijdstippen van het subsidieproces

Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke tijdstippen gesteld waaraan de SWOV en de minister zijn gebonden. Het betreft per boekjaar voor:

  • Concept van een activiteitenplan (SWOV): 1 juni, en zonodig ook 16 juli en 1 september;

  • Aanvraag tot subsidieverlening SWOV): 1 oktober (voor 2011: 8 november);

  • Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na 1 oktober;

  • Aanvraag tot subsidievaststelling (SWOV): 1 mei;

  • Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na ontvangst van de aanvraag.

Ten aanzien van de subsidieverstrekking voor 2011 zal een apart regime gelden gezien de datum van inwerkingtreding.

7. Administratieve lasten

De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van vorige subsidieregelingen. De aanpassing aan de nieuwe Aanwijzingen voor subsidieverstrekking en aan de aanbevelingen van het evaluatierapport leveren op bepaalde onderdelen meer en op andere onderdelen minder administratieve lasten op zoals ook in paragraaf 2 van deze toelichting geschetst. De totale administratieve lasten komen op circa € 117.821,– per jaar. Dit is 2,9% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2011–2014. De regeling is ter toetsing voorgelegd aan het adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het college heeft besloten de subsidieregeling niet te selecteren voor een toets op de gevolgen voor de administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

De SWOV kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen bij de minister op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project en product van SWOV komt op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein van verkeersveiligheid en die gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, kennisverspreiding en beantwoording van ad hoc vragen. Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 vormt voor het wetenschappelijk onderzoek de basis. De kennisverspreiding is gebaseerd op kennis verworven uit door de SWOV verricht wetenschappelijk onderzoek; dit kan ook gaan om SWOV-onderzoeken uit voorgaande subsidieperiodes.

Het derde lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Mocht blijken dat de in de aanvraag genoemde projecten en producten reeds door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door het ministerie voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering. Hetzelfde geldt voor activiteiten waarvoor andere ongemarkeerde inkomsten (zogeheten inkomsten zonder tegenprestatie) worden ontvangen.

Artikel 4

Voor de boekjaren na 2011 stelt de minister voor elk jaar het subsidieplafond vast en publiceert dat in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het plafond wordt vastgesteld. Dit is het bedrag dat maximaal wordt verstrekt. Gelet op het nieuwe regeerakkoord bestaat het voornemen het subsidieplafond voor deze jaren neerwaarts bij te stellen. Voor het boekjaar 2011 is het bedrag in het eerste lid van artikel 4 vermeld.

Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb).

Artikel 6

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend door de SWOV bij de minister, geadresseerd SSO-F&I Servicedesk, Plesmanweg B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Artikel 6 bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan. Aangezien de aanvraag voor 2011 in overleg met het ministerie is voorbereid waarbij reeds volgens de inhoudelijke verplichtingen van dit artikel is gewerkt, is een aparte overgangsbepaling voor dat jaar niet nodig. Alleen de datum van indiening van de aanvraag is voor 2011 op 1 november 2010 gesteld.

Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten.

Het bij de aanvraag te overleggen activiteitenplan dient primair gebaseerd te zijn op het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en het daaruit voortvloeiende tweejaarlijkse Actieprogramma Verkeersveiligheid. Daaraan verwante, doorlopende activiteiten als het planbureau en het onderzoek dat anticipeert op toekomstig beleid na 2020, zullen ook in het activiteitenplan kunnen worden opgenomen.

Het activiteitenplan is het geheel van alle werkzaamheden van de SWOV waar subsidie voor verstrekt wordt, programmaonderdelen zijn declusters uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020. De projecten zijn de onderdelen die uitgevoerd worden binnen een programmaonderdeel en de producten zijn de resultaten die voorkomen uit de projecten.

Artikel 7

In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan de projecten is besteed, vermenigvuldigd met de betreffende, goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de werkelijke kosten derden. Aangesloten wordt bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2010. Het aldus verkregen bedrag kan evenwel niet hoger zijn dan het subsidieplafond. De subsidieverstrekking wordt verrekend met de voorschotten. Indien het uiteindelijk berekende subsidiebedrag lager is dan het bedrag van het subsidieplafond, wordt tevens rekening gehouden met de maximaal toegestane egalisatiereserve. Ingevolge artikel 4:72 van de Awb wordt het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve gebracht.

De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop de SWOV de projecten en producten moet hebben afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit als zodanig worden aangegeven.

Het derde lid van artikel 7 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan de minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de SWOV verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Verkeer en Waterstaat) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.

Artikel 8

In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder b, van dat artikel is van belang: er is gegronde twijfel dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Zo kan de subsidieverlening worden geweigerd indien de SWOV de verplichtingen uit de Awb maar ook op grond van de onderhavige regeling niet nakomt.

Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 8 van de onderhavige regeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.

Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25, tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag (met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister.

Artikel 9

In de subsidierelatie met de SWOV wordt het wenselijk geacht eventuele loon- en prijscompensaties te laten doorwerken in de hoogte van het maximale subsidiebedrag, voor zover daarvoor van Rijkswege voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Dit artikel geeft de mogelijkheid daartoe. Het betreft hier een ambthalve beschikking ten voordele van de SWOV. De mogelijkheid van bezwaar en beroep staat open.

Het tweede lid regelt dat bij de toekenning van de compensatie tevens wordt vastgesteld welk bedrag voor de looncomponent zal worden gebruikt in het volgende jaar.

Artikel 10

In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage doch wenselijk omdat de SWOV voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken.

De SWOV heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit te geven per kalenderkwartaal.

Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. De SWOV is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. Infrastructuur en Milieu kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsregime en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de SWOV.

Artikel 11

Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor de SWOV. De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen (bij langer lopende subsidies) en omdat de bevoorschottingssystematiek is vereenvoudigd (artikel 10). De in onderdeel e opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van SWOV bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb (artikel 4:24) dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd.

Met het oog op het verspreiden van de kennis ter verbetering van het verkeersveiligheidsbeleid wordt de kennis verkregen uit onderzoeksresultaten tegen ten hoogste vergoeding van de verschaffingkosten beschikbaar gesteld aan een ieder. Dit kan bijvoorbeeld geschieden via internet, op aanvraag, het SWOV-tijdschrift en verspreiding van rapporten en degelijke. Ook dit onderwerp zal in het activiteitenplan haar beslag krijgen. Het ministerie wordt minimaal vijf werkdagen van tevoren schriftelijk geïnformeerd over de resultaten van de nieuwe onderzoeksrapporten. In andere gevallen van bekendmaking van activiteiten en standpunten van de SWOV – bijvoorbeeld via persberichten en brieven aan de Staten-Generaal – bedraagt deze termijn minimaal twee dagen zij het dat deze plicht alleen geldt bij activiteiten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter. Een en ander is niet bedoeld als controle maar ter voorbereiding van het departement op eventuele vragen vanuit de media of politici. De behoefte hieraan is gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren. Het eerste lid, onderdelen f. en g. voorzien hierin.

Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het tweede lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de SWOV zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door Infrastructuur en Milieu gesubsidieerde projecten en producten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de SWOV. Deze bepaling houdt tevens verband met de eerdergenoemde Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (paragraaf 3 van de toelichting).

Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.

Artikel 12

Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan de SWOV is het van belang dat wijzigingen in de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan van de stichting de instemming van de minister hebben. Dit artikel voorziet hierin.

Artikel 13

Ter afronding van het subsidieproces dient de SWOV een aanvraag in tot subsidievaststelling. De SWOV dient deze aanvraag in bij de minister, geadresseerd aan SSO-F&I servicedesk, Plesmanweg, kamer B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Het tweede lid noemt de bescheiden die worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag en het financieel verslag.

Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb).

Onderdeel d. van het derde lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de SWOV zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel d. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit onderhavige subsidieregeling.

Artikel 14

In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede lid, van de Awb.

Artikel 16

Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De SWOV dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).

Artikel 17

De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur vanwege de wenselijkheid in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling rekening te kunnen houden met de resultaten van de evaluatie.

Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2014, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2013 is verleend voor 2014, blijven vallen onder de onderhavige regeling.

Om ervoor te zorgen dat de subsidieaanvraag voor 2011 tijdig in behandeling kan worden genomen en de beschikkingen tot subsidieverlening en bevoorschotting nog in 2010 kunnen worden gegeven, is het noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten. De publicatiedatum van deze regeling zal namelijk vlak na 1 november zijn. Een volgend verandermoment (1 april met publicatie uiterlijk 1 februari) zou ertoe leiden dat de SWOV in grote financiële problemen komt omdat het ministerie van Infrastructuur en Milieu de belangrijkste subsidiegever is. Zonder tijdige bevoorschotting komt de SWOV in ernstige liquiditeitsproblemen.

De terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2010 houdt verband met de wenselijkheid dat de onderhavige subsidieregeling naadloos aansluit op de regelingen in voorgaande periodes. Er is immers sprake van opvolgende subsidies.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven