Beleidsregel van de Inspectie van het Onderwijs van 16 juli 2010, nr. H2938239, inzake het verlenen van ontheffingen WEC en Onderwijskundig besluit WEC

De Inspecteur Generaal,

Gelet op de artikelen 12, 17 en 39 van de Wet op de expertisecentra en artikel 8 Onderwijskundig besluit WEC;

1 Inleiding

De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft van de wetgever bevoegdheden gekregen om op verzoek van een bevoegd gezag bepaalde voorschriften Wet op de expertisecentra (hierna:van de WEC) en het Onderwijskundig besluit WEC te doen afstemmen op specifieke behoeften van leerlingen.

Waar in het onderstaande sprake is van school is daaronder tevens te verstaan een instelling als bedoeld in artikel 8, lid 1, tweede volzin, WEC.

Jaarlijks ontvangt de inspectie vele honderden instemmingsverzoeken, toestemmingsverzoeken of ontheffingsverzoeken voor afwijking van wet- en regelgeving. De behandeling van deze verzoeken brengt zowel voor de verzoekers als voor de inspectie een enorme, jaarlijks terugkerende administratieve belasting met zich mee. Al enige tijd bestaat de wens om deze behandeling, sneller, met zo weinig mogelijk administratieve rompslomp en minder foutgevoelig te laten verlopen. Deze beleidsregel voorziet in een meer efficiënte behandeling van de verzoeken.

In het toezicht gaat de Inspectie van het Onderwijs meer en meer uit van vertrouwen. De inspectie acht het in de meeste gevallen voldoende dat het bevoegd gezag in het bezit is van documenten en verklaringen waarmee kan worden aangetoond dat een ontheffing noodzakelijk is. Het insturen van alle informatie is daarmee niet altijd meer nodig. Alleen in bijzondere, in de beleidsregel aangegeven gevallen blijft een nadere motivering bij de aanvraag noodzakelijk.

Toepassingbereik van de beleidsregel

Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de inspectie, doorgaans naar aanleiding van een daartoe aan haar gericht verzoek van het bevoegd gezag van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, gebruik maakt van haar bevoegdheid:

  • in te stemmen met afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd (art. 11, lid 4, jo art. 12 WEC),

  • toe te staan dat een kind eerder wordt toegelaten dan de toegestane toelatingsleeftijd (art. 39, lid 1 en 2, WEC),

  • ontheffing te verlenen van het voorschrift dat leerlingen het voortgezet speciaal onderwijs moeten verlaten bij het bereiken van de leeftijd van 20 jaar (art 39, lid 3 en 4, WEC) en ontheffing te verlenen van het voorschrift dat de duur van stages in het (voortgezet) speciaal onderwijs ten hoogste twintig weken per schooljaar bedraagt, gedurende ten hoogste 3 schooljaren (art 8 Onderwijskundig besluit WEC)

De beleidsregel beschrijft de vaste gedragslijn voor het behandelen van deze verzoeken.

2 Algemene vereisten

De aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag van de betreffende school of instelling. Het bevoegd gezag kan een ander daartoe mandaat verlenen. Dit mandaat moet in het managementstatuut of in een ander mandaatbesluit zijn vastgelegd.

Looptijd beschikking en tijdig aanvragen

Elke verkregen beschikking loopt af aan het einde van het schooljaar waarvoor de beschikking is afgegeven. Dit is in de regel het schooljaar waarin de beschikking is afgegeven. In hoofdstuk 4 onder punt 3 (ontheffing 20-plussers) wordt hieraan een meer specifieke invulling gegeven.

Indien verlenging gewenst is dient het bevoegd gezag tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. Tijdig is: vóór het tijdstip waarop het bevoegd gezag wist of kon weten dat zonder in- of toestemming van de inspectie of zonder door de inspectie gegeven ontheffing niet of niet langer voldaan wordt aan de ter zake geldende voorschriften. In hoofdstuk 4 onder punt 1 (afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd) wordt hierop een uitzondering gemaakt.

3 Benodigde gegevens en bescheiden

Voor een beslissing op de aanvraag zijn in ieder geval de volgende gegevens nodig:

  • a. het BRIN-nummer van de school;

  • b. de naam en het adres van de school of vestiging die de leerling bezoekt;

  • c. de naam en de geboortedatum van de leerling;

  • d. een afschrift van een document waaruit blijkt dat de ouders instemmen met de aanvraag. In voorkomende gevallen betreft dit de instemming van de meerderjarige en handelingsbekwame leerling zelf. De school neemt dit document of een afschrift daarvan op in het leerlingendossier.

Daarnaast is hieronder aangegeven welke aanvullende gegevens voor de verschillende aanvragen moeten worden verstrekt.

De inspectie kan de aanvrager om nadere inlichtingen en gegevens verzoeken.

4

1: Criteria voor onderschrijding jaarlijks minimum urenaantal (art. 12 WEC)

Het onderwijs moet zodanig ingericht zijn dat de leerlingen een minimum aantal uren onderwijstijd ontvangen (artikel 11, lid 4, WEC, eerste twee volzinnen). Op verzoek van het bevoegd gezag kan de inspectie ermee instemmen dat van deze voorschriften wordt afgeweken (artikel 12 WEC). De inspectie past haar instemmingsbevoegdheid ter zake uitsluitend toe in situaties waarin een individuele leerling niet aan het geldende wettelijk minimum aantal uren onderwijs kan toekomen. De inspectie gebruikt de ontheffingsbevoegdheid niet ten behoeve van een hele groep leerlingen of om aan logistieke roosterproblemen van scholen tegemoet te komen.

Vier categorieën

In vier situaties kan het voorkomen dat een individuele leerling structureel niet volledig deelneemt aan het onderwijs van de groep waarin hij is geplaatst. Dat kan zijn:

  • a. vanwege noodzakelijke behandeling ter ondersteuning van het onderwijs,

  • b. vanwege noodzakelijke medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling of als gevolg van een ziekte die belet dat de leerling de volle schooltijd aanwezig blijft of blijft deelnemen aan het voor hem bestemde onderwijs,

  • c. vanwege noodzakelijke behandeling van een plaatsbekostigde leerling of

  • d. andere situatie dan onder a, b of c.

Voor de eerste categorie leerlingen (a), waarvoor een behandeling ter ondersteuning van het onderwijs noodzakelijk is, hoeft geen aanvraag te worden ingediend wanneer:

  • het bevoegd gezag in het handelingsplan opneemt dat de commissie voor de begeleiding samen met de behandelaars van de school de behandeling noodzakelijk acht en;

  • in de handelingsplanning is beschreven op welke wijze de behandeling ondersteunend is voor het onderwijs.

Een aanvraag is in deze gevallen niet nodig omdat deze behandeltijd hiermee is gekwalificeerd als onderwijstijd. Bijgevolg kan hierdoor geen onderschrijding van het wettelijke minimum aantal uren onderwijs ontstaan. De inspectie houdt toezicht door kennis te nemen van het handelingsplan bij het reguliere toezicht.

De tweede categorie leerlingen (b) betreft de leerlingen die tijdens schooltijd noodzakelijkerwijze een medisch of paramedisch geïndiceerde behandeling moeten ondergaan of een zodanige therapie moeten volgen en om die reden gedurende die tijd niet deelnemen aan de in beginsel wel voor die leerling bestemde onderwijsactiviteiten. Verder vallen onder deze categorie de leerlingen die als gevolg van een chronisch vermoeidheidssyndroom of een andere aandoening op medische grond niet in staat zijn de hele schooltijd op school aanwezig te zijn of aan de lessen deel te nemen. Voor deze categorie leerlingen behoeft evenmin een aanvraag te worden ingediend. De omstandigheid dat zij tijdens die (para)medische behandeling (tijdelijk) afwezig zijn of op medische grond niet aan de lessen kunnen deelnemen brengt met zich mee dat zij op grond van het bepaalde in artikel 11 onder d van de Leerplichtwet 1969 gedurende die tijd vrijgesteld zijn van de schoolbezoekplicht. Wel is het, gelet op het bepaalde in artikel 12 van de Leerplichtwet 1969, in al deze gevallen noodzakelijk dat hun tijdelijke afwezigheid of het tijdelijk niet deelnemen aan het aan het in beginsel wel voor de leerling bestemde onderwijs als ‘geoorloofd verzuim’ wordt aangetekend in de presenten/absentenadministratie (verzuimregistratie) van de school en dat in het leerlingendossier een bewijsstuk wordt opgenomen waaruit blijkt op welke grond en gedurende welke tijd de (tijdelijke) afwezigheid van de leerling of het niet deelnemen aan het onderwijs (para)medisch geïndiceerd is.

Deze tweede groep leerlingen kan deels samenvallen met de navolgende derde categorie.

De derde categorie leerlingen (c) is de groep 'plaatsbekostigde' leerlingen: leerlingen die een residentiële instelling bezoeken waarmee de school een samenwerkingsovereenkomst (ex. artikel 71c WEC) heeft gesloten.

Voor zolang een leerling uit deze categorie afwezig is, of niet aan het reguliere onderwijs van zijn groep deelneemt om een andere reden dan een onderwijsondersteunende behandeling of om (para)medische redenen (zie hierboven onder a en b), is artikel 12 WEC aan de orde als door diens afwezigheid voor die leerling het wettelijk voorgeschreven minimum aantal uren onderwijs niet wordt gehaald. De inspectie geeft in deze gevallen bij plaatsbekostigde leerlingen zonder voorafgaande aanvraag instemming met onderschrijding van het wettelijk minimum aantal uren onderwijs, indien:

  • de school in het bezit is van een verklaring van de verantwoordelijke behandelaar van de therapieverzorgende residentiële instelling waaruit blijkt dat de gevraagde beperking van het aantal uren onderwijs in het belang van de ontwikkeling van de leerling noodzakelijk is en

  • indien uit die verklaring blijkt om hoeveel uren behandeling onder schooltijd het gaat en op welke tijdstippen deze plaatsvindt.

Deze verklaring dient in het dossier van de leerling te zijn opgenomen.

De inspectie houdt toezicht door kennis te nemen van de leerlingendossiers.

Voor alle andere leerlingen voor wie geldt dat zij niet volledig aan het onderwijs deelnemen (categorie d) is het indienen van een aanvraag noodzakelijk. De inspectie zal met inachtneming van het onderstaande met afwijking van het wettelijke minimum aantal uren instemmen:

  • indien de noodzaak daartoe in voldoende mate blijkt uit een onderzoek van de commissie voor de begeleiding en

  • indien uit de handelingsplanning voor de betrokken leerling in voldoende mate blijkt dat het deeltijd onderwijs ten behoeve van deze leerling in overeenstemming is met diens ontwikkelingsperspectief.

De inspectie zal bij de beoordeling of aan deze criteria is voldaan rekening houden met specifieke omstandigheden van de leerling en de kenmerken van de school.

In dit geval dient het bevoegd gezag het handelingsplan met de aanvraag mee te zenden.

Uit het verzoek moet in ieder geval duidelijk blijken:

  • waarom de commissie voor de begeleiding afwijking van het aantal uren onderwijstijd noodzakelijk acht,

  • om hoeveel uren onderwijstijd – over het gehele schooljaar – het gaat en

  • voor welke periode het verzoek wordt gedaan.

Indien sprake is van een tijdelijke onderschrijding van het aantal geplande onderwijsuren moet uit het handelingsplan tevens blijken dat er sprake is van een gepland perspectief naar het volledige aantal wettelijke uren onderwijs of van een gepland perspectief naar volledige uitgroei. Indien niet sprake is van een perspectief op volledige onderwijsdeelname, dan moet uit het handelingsplan tevens blijken waarom dit perspectief voor deze leerling ontbreekt en wat de school heeft gedaan om de tijd die de leerling niet in het onderwijs doorbrengt desondanks maximaal te benutten voor het bereiken van de onderwijsdoelen. Bovendien verwacht de inspectie bij deeltijdonderwijsverzoeken ten minste een evaluatie van eventueel al eerder toegestane periode van deeltijdonderwijs.

NB.

Tijdig ingediend

Een aanvraag voor afwijking van het verplichte minimum aantal uren onderwijstijd is nog tijdig gedaan indien het mogelijk is om na afwijzing ervan nog aan het vereiste minimum aantal uren te voldoen. Dat betekent dat de aanvraag niet altijd ontijdig gedaan hoeft te zijn indien de school voor de leerling al minder uren onderwijs verzorgt.

Formatiesurplus

Omdat leerlingen die na een begunstigende beschikking deeltijdonderwijs volgen volledig worden meegeteld, ontstaat een formatiesurplus. Indien dit surplus enige omvang (1 x groepsgrootte) bereikt zal de inspectie zich door het bevoegd gezag laten informeren over de inzet hiervan.

2: Afwijking toelatingsleeftijd

De leeftijd waarop een kind mag worden toegelaten tot het speciaal onderwijs (SO) is voor dove kinderen en slechthorende kinderen 3 jaar en voor andere kinderen 4 jaar (artikel 39 lid 1 WEC). Onverminderd artikel 40, derde lid, kan de inspectie in het belang van het kind toestaan dat een kind eerder wordt toegelaten tot een school (artikel 39 lid 2 WEC). De inspectie heeft hierbij een gebonden bevoegdheid en is zeer terughoudend met het verlenen van deze toestemming.

Toestemming wordt niet verleend indien:

  • sprake is van toelating op een eerder tijdstip dan 26 weken voorafgaand aan de wettelijke toelatingsleeftijd, of

  • niet aannemelijk is gemaakt dat eerdere toelating noodzakelijk is in het belang van de ontwikkeling van het desbetreffende kind, of

  • uit een plan van aanpak niet blijkt welke benadering de school kiest bij het onderwijs aan de leerling.

Indien het bevoegd gezag zijn aanvraag onderbouwt met verklaringen van deskundigen, dienen die verklaringen bij het verzoek te zijn gevoegd. De inspectie betrekt bij zijn afweging de bijzondere omstandigheden.

3: Ontheffing 20-plussers

De leeftijd waarop een leerling het VSO moet verlaten is 20 jaar (artikel 39, lid 3, WEC). Een leerling moet dus uiterlijk op de dag voorafgaande aan zijn 20ste verjaardag worden uitgeschreven.

Onverminderd artikel 40, derde en achtste lid, kan de inspectie van dit voorschrift ontheffing verlenen (artikel 39, lid 4, WEC). Het betreft hier een gebonden bevoegdheid. Dat houdt in dat de inspectie slechts in de bij wet voorgeschreven gevallen een ontheffing kan verlenen.

Ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • sprake is van voortgezet verblijf op de school en

  • voortgezet verblijf op de school gedurende dat schooljaar

    • a) noodzakelijk is voor het behalen van een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkend diploma of certificaat, dan wel voor het behalen van een diploma of certificaat ten aanzien waarvan men in redelijkheid mag verwachten dat alleen na het behalen daarvan de leerling op de arbeidsmarkt zal kunnen worden geplaatst, of

    • b) noodzakelijk is ter voltooiing van een op verhoging van zijn arbeidsgeschiktheid gerichte behandeling.

Van voortgezet verblijf is alleen dan sprake als de leerling zonder tussentijdse uitschrijving gevolgd door herinschrijving op de school ingeschreven is blijven staan. Indien in het geval van een niet van de wil van de leerling afhankelijke verhuizing naar een andere regio juist in het jaar waarin deze 20 wordt, een leerling uit de oude school wordt uitgeschreven en zonder onderbreking weer wordt ingeschreven op de nieuwe school, gaat de inspectie ervan uit dat van voorgezet verblijf sprake is.

De inspectie heeft in elk geval niet de bevoegdheid ontheffing te verlenen indien de leerling 20 jaar of ouder is en niet staat ingeschreven op de school die de aanvraag indient of uitsluitend met het oog op langere deelname aan het vso recent op de school werd ingeschreven. In die situaties is immers niet sprake van ‘voortgezet verblijf’.

Indien de inspecteur na ontvangst van het verzoek het nodig acht, kan hij een rapport opvragen van de aan de school verbonden commissie voor de begeleiding – of in het geval van een cluster 1 instelling de commissie van onderzoek. De commissie kan de betrokken leerling hiertoe aan een onderzoek onderwerpen.

Indien de inspectie de ontheffing verleent, zal dit ten hoogste gelden tot het einde van het lopende schooljaar.

In het eerste geval (a) toont de school bij de aanvraag aan dat het succesvol afronden van de opleiding leidt tot een door de minister erkend diploma of startkwalificatie. De inspectie willigt het verzoek in wanneer blijkt dat aan deze voorwaarde is voldaan.

In het geval van gevraagd voortgezet verblijf in verband met verhoging van de arbeidsgeschiktheid (b) voegt de school bij de aanvraag

  • een motivering: wat zijn de redenen om de behandeling op de school voort te zetten, afgezet tegen alternatieve mogelijkheden die een leerling kan hebben?

  • en een toelichting op de aard van behandeling. De toelichting bevat tenminste de naam en functie van de behandelaar, doelstelling van de behandeling, een inhoudelijke beschrijving van het programma en de tijdinvestering.

De sociale werkvoorziening behoort niet tot 'de arbeidsmarkt'. De inspectie verleent daarom noch in het geval van voortgezet verblijf in verband met een te behalen diploma noch in het geval van verhoging van de arbeidsgeschiktheid een ontheffing indien het gaat om de voorbereiding op een plaatsing van de leerling in de sociale werkvoorziening.

Looptijd beschikking

Elke op grond van artikel 39, lid 4, WEC verleende ontheffing geldt voor ten hoogste één jaar. In de regel is die periode korter namelijk tot het einde van het schooljaar waarin de leerling 20 jaar is geworden. In sommige gevallen kan dit ertoe leiden dat de gegeven ontheffing haar betekenis verliest. Dat doet zich met name voor als na het tijdstip waarop de leerling 20 jaar is geworden in datzelfde schooljaar geen examens meer worden afgenomen ter verkrijging waarvan de ontheffing wordt verleend. Dat kan zich bij het verlenen van ontheffing in verband met verhoging van de arbeidsgeschiktheid eveneens voordoen als er na het tijdstip waarop de leerling 20 jaar is geworden in dat zelfde schooljaar geen of vrijwel geen onderwijs meer wordt gegeven. In verband hiermee hanteert de inspectie bij het verlenen van ontheffing als vaste regel dat, indien het verlenen van ontheffing aan de orde is, de ontheffing wordt verleent tot het einde van het schooljaar waarin de leerling 20 jaar wordt indien die leerling jarig is in de maanden augustus tot en met december en januari tot en met maart. De ontheffing wordt verleend tot het einde van het schooljaar volgend op dat waarin de leerling 20 jaar wordt indien de leerling jarig is in de maanden april tot en met juli.

Een verleende ontheffing in verband met een te behalen diploma loopt dus niet automatisch door totdat de betrokken leerling dat examen heeft behaald. Als bij het verstrijken van de geldigheidsduur van een ontheffing in verband met een te behalen diploma de leerling dat diploma nog niet heeft behaald en de school desondanks nog langer verblijft op de school wenselijk acht, gezien de kans op het alsnog behalen van dat diploma, dan moet opnieuw ontheffing voor een opvolgende periode worden gevraagd. In dat geval dient in het bijzonder te worden beargumenteerd waarom de school van mening is dat de leerling een gerede kans heeft het diploma of de startkwalificatie bij het eerstvolgende examen alsnog te halen.

Ontheffing verleend in verband met verhoging van de arbeidsgeschiktheid is altijd eenmalig. Verlenging zal niet worden toegestaan.

4: Ontheffing maximale duur en omvang stage

Het onderwijs kan voor leerlingen een stage omvatten (artikel 17, lid 1, WEC). De duur van de stage bedraagt ten hoogste 20 weken per schooljaar, gedurende ten hoogste 3 schooljaren (artikel 8 lid 1 van het Onderwijskundig besluit WEC).

De inspectie kan op verzoek van het bevoegd gezag ontheffing verlenen van deze maximale duur en omvang van de stage (artikel 8, lid 2, Onderwijskundig besluit WEC). Ook dit is een gebonden bevoegdheid. Ontheffing kan alleen worden verleend ten behoeve van het voorzien in of het voltooien van een stage.

De inspectie zal de ontheffing slechts bij hoge uitzondering verlenen. De inspectie beoordeelt in alle gevallen de aanvraag inhoudelijk en betrekt daarbij de omstandigheden van het geval, waarbij tevens de aard van de werkzaamheden in relatie tot de mogelijkheden van de leerling worden afgewogen.

Wanneer het een aanvraag betreft voor de overschrijding van het maximum aantal weken per schooljaar wijst de inspectie het verzoek af indien de onderwijscomponent per week minder dan 40% van een normale schoolweek bedraagt.

De inspecteur kan bij de inwilliging aanvullende voorschriften geven. Als algemeen voorschrift geldt in ieder geval dat een verleende ontheffing nimmer zo mag worden uitgelegd dat de inspectie zou hebben toegestaan dat een leerling die nog geen 14 jaar is stage zou mogen lopen. Op grond artikel 3:2, lid 1 en 2, van de Arbeidstijdenwet geldt voor kinderen jonger dan 14 jaar een absoluut verbod op het verrichten van stage. Het doen van een aanvraag bij de inspectie voor afwijking van de voorschriften inzake stage mag er niet toe leiden dat dit verbod op kinderarbeid wordt omzeild.

Een gemotiveerd verzoek tot het verlenen van deze ontheffing dient vergezeld te gaan van:

  • een exemplaar van de (voorgenomen) stageovereenkomst (artikel 9 Onderwijskundig besluit WEC),

  • een beschrijving van de aard van de werkzaamheden,

  • de beoogde vrijstellingsomvang per schooljaar,

  • een overzicht van het aantal al gebruikte stageweken voor elk van de schooljaren waarin de leerling voorafgaande aan het verzoek al stage liep.

Indien de motivering (gedeeltelijk) is gebaseerd op verklaringen van derden, dienen deze verklaringen als bijlage bij het verzoek te worden meegezonden.

5 Toezicht

Het toezicht op de naleving van de in deze beleidsregel genoemde bepalingen van de WEC en het Onderwijskundig besluit WEC loopt langs twee lijnen: het reguliere schoolbezoek en een jaarlijkse onderzoek gebaseerd op een geselecteerde groep scholen die aanvragen hebben gedaan. Dit laatste om te voorkomen dat het toezicht zich vooral op de risicoscholen richt.

Tijdens een schoolbezoek kan de inspecteur inzage vragen van de dossiers van de leerlingen voor wie deze beleidsregel is toegepast. Bij de voorbereiding van het onderzoek ontvangt de inspecteur een overzicht van de leerlingen die dit betreft. Indien bij controle blijkt dat de verklaringen van het bevoegd gezag onjuist of verhullend zijn legt de inspecteur dit vast in een rapport van bevindingen en volgt de normale handhavingsprocedure, die kan leiden tot een bekostigingssanctie.

De inspectie zal daarnaast bijzondere aandacht besteden aan de kwaliteit van de begeleiding van de leerling op de school (leerlingvolgsysteem, handelingsplan, overleg met de ouders) en de eventuele relatie met de behandelaar of de instelling waarin de leerling verblijft gedurende de uren dat hij niet het onderwijs op de school volgt (organisatorische en inhoudelijke afspraken tussen school en behandelaar/instelling, toegesneden op de desbetreffende leerling).

6 Adressering verzoek

Het bevoegd gezag dient de aanvraag en eventuele bescheiden toe te sturen aan:

Inspectie van het Onderwijs

Sector EC – ontheffingsverzoeken

Postbus 2730

3500 GS Utrecht

7 Slot

Deze beleidsregel zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

De Inspectie van het Onderwijs,

namens deze:

de inspecteur-generaal van het onderwijs,

A. Roeters.

Naar boven