Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2009

25 augustus 2009

Het College voor zorgverzekeringen,

Gelet op artikel 18a tot en met 18f, en 34a van de Zorgverzekeringswet, alsmede artikel 6.5.1, 6.5.2 en 6.5.3 van de Regeling zorgverzekering;

Heeft in zijn vergadering van 25 augustus 2009 besloten:

Artikel 1 De melding van de zorgverzekering ter zake waarvan structureel wordt wanbetaald

  • 1. Voor de toepassing en uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c, 18d, 18e en 34a van de Zorgverzekeringswet maakt het college gebruik van de gegevens die de zorgverzekeraar verschaft op grond van de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet. De zorgverzekeraar verschaft gegevens bij de melding van de zorgverzekering, bedoeld in artikel 18c Zorgverzekeringswet, de melding van de datum bedoeld in artikel 18d, derde lid, Zorgverzekeringswet en de melding van de dag dat wederom bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, bedoeld in artikel 18d, vierde lid, Zorgverzekeringswet.

  • 2. Het college maakt, zonodig, nadere werkafspraken met de Stichting Sectoraal Aanspreekpunt Zorgverzekeringen (SA-Z) over de wijze en het tijdstip van aanlevering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en eventueel andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c tot en met 18f en 34a, van de Zorgverzekeringswet.

  • 3. De zorgverzekeraars leveren de gegevens aan overeenkomstig de werkafspraken, bedoeld in het tweede lid. Gegevens die niet overeenkomstig de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet of de nadere werkafspraken zijn aangeleverd neemt het college niet in behandeling.

  • 4. Het college neemt de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, Zorgverzekeringswet niet verder in behandeling indien:

    • a. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde, die op het moment van de melding, bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van 18 jaar en zes maanden nog niet heeft bereikt;

    • b. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde die op het moment van de melding bedoeld in het eerste lid, minder dan een half jaar bij de zorgverzekeraar die de melding doet verzekerd is geweest;

    • c. het door de zorgverzekeraar gebruikte burgerservicenummer of sociaal fiscaalnummer niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen;

    • d. de melding ziet op een zorgverzekering van een overleden verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde.

Artikel 2 Het (eerste) bericht van het CVZ aan de wanbetaler

  • 1. Na de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, Zorgverzekeringswet, bericht het college de verzekeringnemer zo spoedig mogelijk dat de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is. Het college deelt daarbij ten minste mee:

    • a. dat de bestuursrechtelijke premie tot nader bericht van het college per maand verschuldigd is;

    • b. wat de hoogte van de bestuursrechtelijke premie per maand is;

    • c. dat het college, indien mogelijk, de bestuursrechtelijke premie, op de inkomsten van de verzekeringnemer, bedoeld in artikel 18e, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet zal doen inhouden;

    • d. dat het college, indien inhouding op inkomsten als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder c niet of onvoldoende kan plaatsvinden, de bestuursrechtelijke premie of het restant, op andere wijze in rekening zal brengen;

    • e. dat het college, indien naast de verzekeringnemer sprake is melding van overige verzekerden, de bestuursrechtelijke premie voor deze verzekerden op andere wijze in rekening wordt gebracht dan als bedoeld in artikel 2, lid 1 onder c;

    • f. dat het niet mogelijk is bezwaar aan te tekenen tegen een besluit over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan.

  • 2. Het college laat de verzekeringnemer bij de mededeling, bedoeld in het eerste lid, weten dat, indien zijn inkomen voortvloeit uit één van de uitkeringen genoemd in artikel 6.5.1, eerste lidvan de Regeling zorgverzekering het college de inhoudingsplichtige opdracht geeft daarop 100% van de tot een maandbedrag herleide standaardpremie in te houden. Het college laat de verzekeringnemer daarbij tevens weten hoe hij de overige 30% van de bestuursrechtelijke premie kan voldoen.

  • 3. Als een verzekeringnemer naast zijn AOW-uitkering een aanvullend pensioen ontvangt dat toereikend is om 130% van de tot een maandbedrag herleide standaardpremie in te houden, deelt het college mee dat hij opdracht zal geven tot het inhouden van de bestuursrechtelijke premie op het aanvullend pensioen van de verzekerde.

  • 4. Het college kan besluiten de heffing en inning van de bestuursrechtelijke premie te wijzigen. Het college zal de verzekeringnemer daarover tijdig berichten.

Artikel 3 De Inhouding door de inhoudingsplichtige

  • 1. Als een verzekeringnemer meerdere bronnen van inkomen heeft, zal het college uitsluitend de inhoudingsplichtige van wie de verzekeringnemer het hoogste inkomen ontvangt opdracht geven tot inhouding, mits dat inkomen toereikend is voor het voldoen van de maandelijkse bestuursrechtelijke premie.

  • 2. Het college geeft de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk na de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, Zorgverzekeringswet, opdracht tot maandelijkse inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie ten laste van het inkomen van de verzekeringnemer. De inhoudingsplichtige draagt de maandelijkse inhouding binnen zes weken na de eerste dag van de maand waarop de bestuursrechtelijke premie betrekking heeft, af aan het college.

  • 3. Het college zal uitzendorganisaties en daarmee vergelijkbare organisaties slechts aanschrijven als inhoudingsplichtige voor zover het gaat om werknemers die in een dienstverband staan met die organisaties, waaruit zij een maandelijks inkomen betrekken.

  • 4. Het college zal geen opdracht tot inhouding geven op:

    • a. overlijdensuitkeringen;

    • b. de uitkering die het UWV krachtens de Ziektewet uitkeert, tenzij het om ziekengeld gaat dat in aansluiting op de WW-uitkering wordt uitgekeerd;

    • c. uitkeringen op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet.

  • 5. Het college geeft de inhoudingsplichtige opdracht tot inhouding van 100% van de tot een maandbedrag herleide standaardpremie indien het inkomen van de verzekeringnemer voorvloeit uit een van de uitkeringen bedoeld in artikel 6.5.1, eerste lid, Regeling zorgverzekering.

  • 6. Indien de inhoudingsplichtige aan het college een verifieerbaar signaal geeft waaruit blijkt dat de verzekeringnemer geen inkomen meer van hem ontvangt, zal het college de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk meedelen dat hij de opdracht tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie intrekt. Het college zal gelijktijdig de verzekeringnemer over de intrekking informeren en daarbij meedelen op welke andere wijze de invordering van de bestuursrechtelijke premie wordt voortgezet.

  • 7. Indien de inhoudingsplichtige het salaris of de uitkering per week uitbetaalt geeft het college opdracht tot inhouding van 130% van de tot een maandbedrag herleide standaardpremie omgerekend naar een bedrag dat per week kan worden ingehouden. De berekening van de weekpremie geschiedt door de standaardpremie te vermenigvuldigen met 130% en te delen door 21,75. Het resultaat is een dagpremie die wordt vermenigvuldigd met 5. De uitkomst is het per week in te houden bedrag en wordt afgerond op hele centen naar beneden.

  • 8. Indien de inhoudingsplichtige het salaris of de uitkering per vier weken uitbetaalt geeft het college opdracht tot inhouding van 130% van de standaardpremie omgerekend naar een bedrag dat per vier weken kan worden ingehouden. De berekening van de vierwekelijkse premie geschiedt door de standaardpremie te vermenigvuldigen met 130% en te delen door 21,75. Het resultaat is de dagpremie en wordt vermenigvuldigd met 20. De uitkomst is het per vier weken in te houden bedrag en wordt afgerond op hele centen naar beneden.

Artikel 4 De Inschakeling van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bij incasso van de vordering op de wanbetaler

  • 1. Het college draagt de invordering van de bestuursrechtelijke premie op aan het CJIB:

    • a. indien duidelijk is dat het college geen opdracht zal geven tot inhouding aan een inhoudingsplichtige;

    • b. voor zover na toepassing van artikel 3 de bestuursrechtelijke premie niet of niet geheel is voldaan;

    • c. indien het bestuursrechtelijke premie betreft voor verzekerden, niet zijnde de verzekeringnemer.

  • 2. Na overdracht van de invordering, bedoeld in het eerste lid, doet het college maandelijks opgave aan het CJIB welk bedrag het CJIB moet invorderen. Het CJIB stuurt vervolgens een acceptgiro waarmee de verzekeringnemer, de bestuursrechtelijke premie kan voldoen.

  • 3. Bij uitblijven van betaling binnen 6 weken na verzending van de acceptgiro bedoeld in het tweede lid, stuurt het CJIB éénmalig een aanmaning tot betaling binnen twee weken na verzending van de aanmaning aan de verzekeringnemer. Daarbij zal het CJIB de verzekeringnemer namens het college aanzeggen dat het college de betaling, indien de betaling uitblijft, kan afdwingen door op kosten van de verzekeringnemer invorderingsmaatregelen uit te voeren.

  • 4. Indien na toepassing van het derde lid de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet heeft voldaan, gaat het college, via het CJIB, over tot invordering bij dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet zijn voldaan en op toekomstige vorderingen van verschuldigde bestuursrechtelijke maandpremies.

  • 5. Het CJIB vordert namens het college de kosten van het betekenen en ten uitvoerleggen van het dwangbevel die bij het college in rekening worden gebracht, alsmede de wettelijke rente, bij de verzekeringnemer in.

  • 6. Het CJIB kan het college adviseren de invordering te staken, omdat invordering gelet op de omstandigheden waarin de verzekeringnemer verkeert geen redelijk doel meer dient. Indien de invordering is gestaakt, zal het college een jaar daarna, het CJIB verzoeken de invordering opnieuw aan te vangen, tenzij de verzekeringnemer door de zorgverzekeraar is afgemeld bij het college.

Artikel 5 De Invordering van de bestuursrechtelijke premie via de inhoudingsplichtige

  • 1. Indien de inhoudingsplichtige niet binnen zes weken na verzending van de opdracht tot inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie aan die opdracht voldoet, stuurt het college hem een aanmaning tot betaling binnen twee weken na verzending van de aanmaning. Daarbij zegt het college aan dat hij bij uitblijven van betaling deze kan afdwingen door op kosten van de inhoudingsplichtige invorderingsmaatregelen uit te voeren dan wel te laten uitvoeren.

  • 2. Indien na de termijn van twee weken bedoeld in het eerste lid, geen afdracht heeft plaatsgevonden, zal het college tot invordering bij dwangbevel overgaan.

    Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet door de inhoudingsplichtige zijn voldaan.

Artikel 6 De eindafrekening voor de verzekeringnemer

  • 1. Het college stuurt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 18d, derde lid, Zorgverzekeringswet, de verzekeringnemer, een bericht dat deze de bestuursrechtelijke premie niet langer is verschuldigd. Hierbij vermeldt het college dat het niet mogelijk is tegen dit besluit bezwaar aan te tekenen.

  • 2. Het college stuurt de verzekeringnemer, zo spoedig mogelijk na het bericht, bedoeld in het eerste lid, een eindafrekening, die ten minste omvat:

    • a. het saldo van aan het college af te dragen bestuursrechtelijke premie en reeds ontvangen bestuursrechtelijke premie;

    • b. de mededeling van het college dat de verzekeringnemer het saldo, bedoeld onder a, aan het college dient te betalen dan wel van het college terugontvangt.

  • 3. Indien uit de eindafrekening blijkt dat er te veel bestuursrechtelijke premie is ingehouden betaalt het college het saldo binnen zes weken na vaststelling daarvan aan de verzekeringnemer uit.

  • 4. Indien het college het saldo, bedoeld in het derde lid, niet binnen zes weken aan de verzekeringnemer heeft uitbetaald vergoedt het college wettelijke rente vanaf het einde van de termijn van zes weken na afmelding tot aan de dag van uitbetaling van het saldo.

  • 5. In afwijking van het tweede lid schort het college de toezending van een eindafrekening op als de melding, bedoeld in het eerste lid, is gedaan in verband met het sluiten van een overeenkomst tot stabilisatie, bedoeld in artikel 18c, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 6. Het college maakt de opschorting, bedoeld in het vorige lid, ongedaan zodra de overeenkomst tot stabilisatie is beëindigd.

Artikel 7 De invordering restschuld bij de verzekeringnemer

  • 1. Indien het college vaststelt dat de verzekeringnemer het saldo van de eindafrekening aan het college moet terugbetalen zal het college tot invordering van het saldo overgaan, tenzij het college aanleiding heeft om af te zien van het invorderen van het saldo van de eindafrekening.

  • 2. Het college vordert bij de eindafrekening ten hoogste de standaardpremie in over de achterstallige maanden.

  • 3. Betaling van het saldo geschiedt binnen zes weken na vaststelling van de eindafrekening.

  • 4. Het college kan, in afwijking van het derde lid, een betaalvoorstel doen.

  • 5. Indien de verzekeringnemer niet betaalt binnen de termijn bedoeld in het derde lid, dan wel zich niet houdt aan het betaalvoorstel bedoeld in het vierde lid, kan het college, voor zover de inning niet reeds eerder is overgedragen, de invordering overdragen aan het CJIB.

  • 6. Het college zal de verzekeringnemer één keer aanmanen om binnen twee weken de betaling alsnog te doen, dan wel de termijnbetalingen alsnog te hervatten.

  • 7. Indien na toepassing van de vorige leden de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet alsnog heeft voldaan, gaat het college over tot invordering bij dwangbevel.

  • 8. Het college zal de kosten van invordering en beslaglegging in verband met de invordering van het saldo op de eindafrekening bij de verzekeringnemer in rekening brengen.

Artikel 8 Het afzien van invordering van de restschuld bij de verzekeringnemer

Het college vordert het saldo van de eindafrekening niet in als:

  • a. de verzekering is afgemeld door de zorgverzekeraar, omdat de verzekeringnemer deelneemt aan een schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 18d, derde lid, onder b, van de Zorgverzekeringswet of een schuldregeling tot stand is gekomen als bedoeld in artikel 18d, derde lid, onder c, van de Zorgverzekeringswet;

  • b. de verzekeringnemer is overleden; of

  • c. het saldo van de eindafrekening minder dan 50 euro bedraagt.

Artikel 9 De vaststelling van de restschuld bij de inhoudingsplichtige

  • 1. Het college stuurt gelijk met het bericht, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige een bericht dat deze niet langer de bestuursrechtelijke premie hoeft in te houden en af te dragen.

  • 2. Indien na de mededeling als bedoeld in het eerste lid, nog sprake is van een verschuldigde inhouding en afdracht, stuurt het college een bericht naar de inhoudingsplichtige, omvattende:

    • a. het saldo van aan het college af te dragen bestuursrechtelijke premie en reeds aan het college afgedragen bestuursrechtelijke premie;

    • b. de mededeling van het college dat de inhoudingsplichtige het saldo, bedoeld onder a, aan het college dient te;

    • c. de wijze van invordering van het saldo, bedoeld onder a.

Artikel 10 De invordering van de restschuld bij de inhoudingsplichtige

  • 1. Het college vordert een negatief saldo van de eindafrekening bedoeld in artikel 9, tweede lid, niet bij de verzekeringnemer in maar bij de inhoudingsplichtige.

  • 2. Indien het saldo van de eindafrekening positief is, stelt het college dit saldo aan de verzekeringnemer betaalbaar. Het derde tot en met het zesde lid van artikel 6 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien het college vaststelt dat de inhoudingsplichtige het saldo van de eindafrekening aan het college moet betalen zal het college tot invordering hiervan overgaan.

  • 4. Het college hanteert een betalingstermijn van zes weken na vaststelling van de eindafrekening.

  • 5. Het college kan, in afwijking van het derde lid, een betaalvoorstel doen.

  • 6. Indien de inhoudingsplichtige niet binnen de termijn bedoeld in het vierde lid het saldo heeft betaald, zal het college de invordering aan een derde overdragen.

  • 7. Alvorens de invordering over te dragen aan een derde zal het college de inhoudingsplichtige één keer aanmanen om binnen twee weken de betaling alsnog te doen, dan wel de termijnbetalingen alsnog te hervatten.

  • 8. Indien na toepassing van vorige leden de inhoudingsplichtige de bestuursrechtelijke premie niet alsnog heeft voldaan, gaat het college over tot invordering bij dwangbevel.

  • 9. Het college zal de kosten van invordering en beslaglegging in verband met de invordering van het saldo op de eindafrekening verhalen op de inhoudingsplichtige.

  • 10. Indien het saldo van de eindafrekening bedoeld in artikel 9, tweede lid, minder dan € 50 bedraagt zal het college niet tot invordering daarvan overgaan.

Artikel 11 Werkafspraken

Het college maakt zonodig met het Centraal Justitieel Incassobureau, Vektis, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en zorgverzekeraars werkafspraken ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c tot en met 18f en 34a, van de Zorgverzekeringswet, en het bepaalde in de artikelen 3, 5, 9 en 10 van deze beleidsregels. Zo nodig kan daarbij van het bepaalde in deze beleidsregels worden afgeweken.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregel inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2009.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 september 2009.

Deze beleidsregels worden met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Voorzitter Raad van Bestuur,

P.C. Hermans.

TOELICHTING

Algemeen

Met de invoering van de wijziging van de Zorgverzekeringswet, zoals vastgesteld bij de wet houdende maatregelen om ook wanbetalers voor hun zorgverzekering te laten betalen (TK, vergaderjaar 2008–2009, 31736), verder te noemen de ‘Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering’, heeft het College voor zorgverzekeringen (CVZ) er een nieuwe uitvoeringstaak bij gekregen. Kort gezegd komt het er op neer dat zorgverzekeraars op grond van artikel 18c van de Zorgverzekeringswet de verzekeringnemer die een premieschuld ter hoogte van zes maanden of meer heeft moet melden bij het CVZ. Vanaf dat moment vervalt de premieplicht aan de zorgverzekeraar. In plaats daarvan heft het CVZ bestuursrechtelijke premie. Het CVZ is verantwoordelijk voor de invordering van deze premie bij de verzekeringnemer. De bij de zorgverzekeraar opgebouwde schuld, die is opgebouwd tot de melding bij het CVZ, blijft de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Melding bij het CVZ betekent dus uitdrukkelijk niet dat het CVZ de schuld van de verzekeringnemer bij de zorgverzekeraar overneemt. De wetgever heeft het CVZ een aantal specifieke invorderingsinstrumenten gegeven.

Het belangrijkste instrument dat het CVZ krijgt is de mogelijkheid om direct op het inkomen van de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie te laten inhouden. Het CVZ zal de werkgever, uitkeringsinstantie of het pensioenfonds van de verzekeringnemer benaderen met het verzoek om tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie over te gaan. Het gaat niet om een vrijblijvend verzoek. De werkgever, uitkeringsinstantie of het pensioenfonds is verplicht om aan het verzoek te voldoen. Indien zij niet aan het verzoek voldoen worden zij zelf, in plaats van de verzekeringnemer jegens het CVZ verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke premie.

Naast het instrument van broninhouding op het inkomen, kan het CVZ ook de zorgtoeslag van de verzekeringnemer naar zich laten overmaken. Van dit instrument zal het CVZ in ieder geval in 2009 nog geen gebruik maken. Dit heeft zijn oorzaak in het feit dat het technisch bij de Belastingdienst nog niet mogelijk is om de zorgtoeslag naar het CVZ om te leiden (vergelijk ook de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 5 november 2008, kenmerk DGB/2008/5881 U aan de Tweede Kamer). Het CVZ zal de uitvoering van de ‘wanbetalersregeling’ en zijn beleidsregels aanpassen zodra de Belastingdienst de zorgtoeslag naar hem kan omleiden.

De wetgever heeft het CVZ de mogelijkheid gegeven om de invordering van de bestuursrechtelijke premie direct bij de verzekeringnemer te laten plaatsvinden. Het CVZ zal dat doen als de verzekeringnemer geen bron heeft waarop inhouding kan plaatsvinden. Het kan ook voorkomen dat de bron onvoldoende toereikend is om de bestuursrechtelijke premie op in te laten houden. Zo zal het CVZ bij de rechtstreekse invordering rekening moeten houden met de beslagvrije voet. Het kan ook zijn dat de uitkeringsinstantie inhoudingen op de uitkering pleegt die moeten voorgaan op de broninhouding in verband met de bestuursrechtelijke premie.

In die gevallen waar geen broninhouding mogelijk is, zal het CVZ de uitvoering van de invordering van de bestuursrechtelijke premie direct aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) overdragen.

Het CVZ heeft daarbij de mogelijkheid om bij dwangbevel tot invordering over te gaan. Dit middel is uiteraard een ultimum remedium. Het CVZ kan daarmee zonder tussenkomst van de rechter uitvoering geven aan de vaststelling dat een verzekeringnemer een bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, als blijkt dat hij die bestuursrechtelijke premie niet heeft voldaan.

Een deel van de wanbetalers heeft een uitkering. In die gevallen is de inhoudingsplichtige een uitkeringsinstantie. Voor de uitvoering bij zowel het CVZ als de uitkeringsinstantie is het efficiënt én effectief om voor de opdrachten tot starten en stoppen van de broninhouding, alsmede over het resultaat van de inning zelf specifieke werkafspraken te maken. Het CVZ zal daarbij tot geautomatiseerde informatie-uitwisseling met de uitkeringsinstanties overgaan. De SVB en het UWV zijn de ketenpartners in dit veld. Het streven is om met een samenwerkingsverband van de vier grote gemeenten, eveneens tot dergelijke ketensamenwerking te komen.

Met individuele werkgevers of groepen van werkgevers zijn dergelijke afspraken minder goed te maken. Dit wordt vooral veroorzaakt door de diversiteit van systemen die bij hen in gebruik zijn.

Te verwachten is dat bij inwerkingtreding van de wijziging van de Zorgverzekeringswet de zorgverzekeraars niet alle op dat moment bekende wanbetalers in één keer bij het CVZ zullen aanmelden. De zorgverzekeraars dienen immers een zorgvuldige voorprocedure te volgen en hebben een beperkte uitvoeringscapaciteit. Ook het CVZ streeft een zorgvuldige invoering na en heeft een ingeschatte verwerkingscapaciteit voor ca. 25.000 aanmeldingen per maand. Het CVZ zal de bestuursrechtelijke premie nooit met terugwerkende kracht innen als de melding van de zorgverzekeraar ziet op een datum in het verleden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onder ‘structurele wanbetaler’ wordt in het hiernavolgende verstaan: een verzekeringnemer die ter zake van een door hem gesloten zorgverzekering een premieachterstand van zes of meer maandpremies heeft laten ontstaan. Een verzekeringnemer kan op zo’n verzekering zichzelf verzekerd hebben en / of een ander. Om die reden wordt in de beleidsregels de formulering die de Zorgverzekeringswet ook gebruikt toegepast: een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde. Echter daar waar het de inning van en berichtgeving over de bestuursrechtelijke premie betreft richt het CVZ zich alleen op de verzekeringnemer.

Om de melding van een wanbetaler door een zorgverzekeraar aan het CVZ te kunnen verwerken heeft het CVZ persoonsgegevens nodig. De wet verplicht het CVZ om met de zorgverzekeraars op basis van het burgerservicenummer te communiceren. Daarnaast heeft het CVZ NAW-gegevens nodig. Daarmee kan het CVZ de wanbetaler aanschrijven. Het CVZ kan deze gegevens uit de GBA betrekken, maar zal deze gegevens ook bij de zorgverzekeraars opvragen. Tegelijk met het vaststellen van deze beleidsregels zal het CVZ ook de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet wijzigen. De zorgverzekeraars zijn op basis van die regeling verplicht om de daar genoemde gegevens aan het CVZ te leveren op de in die regeling beschreven wijze. De gegevens waar het CVZ in die regeling om zal vragen zijn met name de NAW-gegevens, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de ingangsdatum van de verzekering van de verzekerde, alsmede de datum waarop de premieschuld van zesmaandpremies, bedoeld in artikel 18c, eerste lid Zorgverzekeringswet is bereikt.

Het CVZ toetst marginaal of de melding door de zorgverzekeraar correct is. Het CVZ doet dat door de leeftijd van de gemelde verzekeringnemer te controleren. Is de verzekerde jonger dan 18 jaar en zes maanden, dan kan er bij zijn verzekering per definitie geen sprake zijn van structurele wanbetaling. Een in de toekomstliggende ingangsdatum van structurele wanbetaling is evenmin mogelijk. Als de verzekerde minder dan een half jaar verzekerd is bij de meldende zorgverzekeraar is er ook geen sprake van een wanbetaler die bij het CVZ gemeld kan worden.

Bij constatering van dubbele verzekering ontvangt de tweede meldende zorgverzekeraar bericht dat de betrokkene reeds is aangemeld. Het is aan de beide zorgverzekeraars om de melding van de wanbetaler bij het CVZ te heroverwegen. Aan de zorgverzekeraars wordt in overweging gegeven om de verzekeringnemer te adviseren één van de twee verzekeringen op te zeggen.

Ten slotte heeft het CVZ de gegevens van de zorgverzekeraar ook nodig voor de uitvoering van artikel 34a van de Zorgverzekeringswet. Daarin is geregeld dat het CVZ de zorgverzekeraars compenseert voor het feit dat zij de gemelde verzekeringnemers en hun eventuele verzekerden in de verzekering houden. Voor deze compensatie stelt het CVZ separate beleidsregels vast.

Het CVZ en de zorgverzekeraars zullen voor informatie-uitwisseling in verband met de melding (en afmelding) van de wanbetalers gebruik maken van SA-Z. Daarbij wordt gebruik gemaakt van reeds bestaande infrastructurele voorzieningen en uitwisselingstandaarden.Dat laat onverlet dat de zorgverzekeraar zelf verantwoordelijk blijft voor de kwaliteit (van de aanlevering) van de gegevens die het CVZ nodig heeft om de melding van de wanbetaler te verwerken. Als het CVZ onvolledige of onjuiste gegevens ontvangt zal het CVZ de melding retourneren. Het is daarmee duidelijk dat van de zorgverzekeraars verwacht mag worden zorgvuldig met de melding (en afmelding) van de wanbetalers om te gaan. Immers zodra het CVZ de melding heeft ontvangen zijn daar grote consequenties voor de betrokken verzekeringnemer aan verbonden. Het CVZ moet op de gegevens van de zorgverzekeraar afgaan en daarmee is de verzekeringnemer die als wanbetaler wordt gemeld dus ook afhankelijk van de kwaliteit van de melding door de zorgverzekeraar. Het is om die reden dat het CVZ artikel 92 van de Zorgverzekeringswet mede ten grondslag legt aan deze regeling. Zorgverzekeraars zijn verplicht zich te houden aan de afspraken over gegevensaanlevering. De NZa zal door het CVZ van informatie over de kwaliteit en tijdigheid van de door zorgverzekeraars aangeleverde gegevens kunnen worden voorzien.

In de Memorie van Toelichting op artikel 18d, eerste lid, van de wet staat dat het CVZ voorziet in een marginale toets alvorens de melding van de wanbetaler in behandeling te nemen. Het CVZ heeft in het vierde lid van artikel 1 van deze beleidsregels weergegeven wat die marginale toets inhoudt. De beschreven situaties, zijn situaties die op grond van de wet niet mogen voorkomen bij melding en die voor het CVZ ook als zodanig eenvoudig controleerbaar zijn, als de zorgverzekeraar zich houdt aan de eisen die het CVZ aan hem stelt bij de gegevensaanlevering voor de melding.

Verder zij opgemerkt dat uit artikel 18c van de Zorgverzekeringswet reeds voortvloeit dat een zorgverzekeraar de melding niet met terugwerkende kracht kan doen. De zorgverzekeraar zal in het algemeen de melding doen op het moment dat de premievervaldag van de laatste termijn voor het ontstaan van de zesmaandschuld is verstreken. Als de melding veel later plaatsvindt zal de zorgverzekeraar zijn recht op compensatie over het verleden verliezen. Dit is alleen anders als de zorgverzekeraar later meldt, omdat de verzekeringnemer de verzekerde de zesmaandschuld betwist.

Artikel 2

Het CVZ zal de verzekeringnemer die bij hem is gemeld direct informeren over de consequenties daarvan. Op grond van artikel III van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering wordt de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd. Uit die wijziging volgt dat het niet mogelijk is bezwaar en beroep aan te tekenen tegen een besluit van het CVZ over de verschuldigdheid van bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan. Het CVZ zendt na de melding door de zorgverzekeraar een besluit naar de wanbetaler. Tegen dit besluit kan dan slechts bezwaar worden aangetekend voor zover het besluit ziet op de mededeling dat het CVZ de bijdrage middels broninhouding op de betrokkene zal verhalen of een andere manier van innen zal toepassen. Tegen de vaststelling dat iemand wanbetaler is staat bij het CVZ geen rechtsgang open. Tegen de wijze waarop het CVZ de bestuursrechtelijke premie invordert wel. Het is de voor de verzekeringnemer overigens wel mogelijk een geschil bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de burgerlijke rechter aanhangig te maken tegen het feit dat zijn zorgverzekeraar hem als wanbetaler aanmerkt in verband met de bij die zorgverzekeraar openstaande schuld. Het CVZ verwijst hier naar de toelichting op de ‘Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering’ die hier uitgebreid op ingaat.

Het CVZ zal nadat de wanbetaler is gemeld direct onderzoeken of het innen van de bestuursrechtelijke premie middels broninhouding een mogelijkheid is. In de meeste gevallen zal het CVZ dat op eenvoudige wijze kunnen doen door uitwisseling van gegevens met de polisadministratie van het UWV. Als het CVZ onvoldoende informatie heeft om een broninhouder te verzoeken tot inhouding over te gaan, dan zal het CVZ de bestuursrechtelijke premie op een andere wijze van de wanbetaler vorderen. Het streven is om de wanbetaler zo veel mogelijk met één beschikking te informeren. Het is echter niet altijd mogelijk om alle benodigde informatie tijdig beschikbaar te hebben, zodat het CVZ het besluit over de wijze van invorderen van de bestuursrechtelijke premie ook separaat kan afgeven. Overigens kunnen zich situaties voordoen waarbij de wanbetaler bijvoorbeeld van werkgever wisselt. In die gevallen zal het CVZ de wanbetaler zo spoedig mogelijk informeren dat de broninhouding op de nieuwe inkomensbron van de wanbetaler zal plaatsvinden.

Artikel 3

Om de uitvoering niet te gecompliceerd te maken zal het CVZ broninhouding alleen bij de hoogste inkomensbron uitvoeren. In de praktijk zal de opdracht tot broninhouding alleen plaatsvinden als die bron voldoende toereikend is om de gehele bestuursrechtelijke premie te voldoen. Indien de bron ontoereikend is, is het uit oogpunt van efficiency en het beperkt houden van de administratieve lastendruk op het bedrijfsleven aangewezen om geen broninhouding toe te passen. Het CVZ zal in dergelijke gevallen de bestuursrechtelijke premie innen door middel van acceptgiro’s. Het bepaalde in artikel 4 van deze regeling is dan van toepassing.

Niet alleen de wanbetaler zelf ontvangt van het CVZ een besluit over het feit dat het CVZ de bestuursrechtelijke premie middels broninhouding zal invorderen. Ook de werkgever of uitkeringsinstantie die de bestuursrechtelijke premie aan het Zorgverzekeringsfonds moet overmaken ontvangt daarover van het CVZ een besluit. Salarissen worden in zijn algemeenheid maandelijks betaald, de bestuursrechtelijke premie is eveneens per maand verschuldigd. Op deze manier kunnen werkgevers op zo eenvoudig mogelijke wijze in hun salarissystemen de afdracht van de bestuursrechtelijke premie verwerken. Het CVZ sluit in zijn beleidsregels aan op de bepalingen van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is opgenomen dat de afdracht binnen zes weken moet plaatsvinden. Werkgevers of uitkeringsinstanties die geen maandelijkse uitbetaalfrequentie hebben, worden tegelijk met het besluit van informatie voorzien hoe dan te handelen.

Om praktische redenen zal het CVZ uitzendorganisaties en andere organisaties die werknemers in uitzendverband salaris betalen voor die werknemers niet aanschrijven als inhoudingsplichtige. De dienstverbanden zijn te kort en de inkomsten te onregelmatig om op een efficiënte manier broninhouding toe te passen. In deze gevallen zal het CVZ artikel 4 van de beleidsregels toepassen. Voor werknemers die een dienstverband hebben met deze organisaties dat niet op uitzendbasis is (zoals medewerkers die als vaste medewerker voor de uitzendorganisatie zelf werken) zal het CVZ de uitzendorganisatie als werkgever uiteraard wel aanschrijven.

Het CVZ geeft de broninhouder (inhoudingsplichtige) een beschikking met de opdracht het inhouden van bestuursrechtelijke premie stop te zetten als de broninhouder het CVZ verifieerbaar over het einde van het dienstverband informeert. De betrokken verzekeringnemer zal hierover eveneens een bericht van het CVZ ontvangen. Als het CVZ tijdig informatie over een nieuw dienstverband ontvangt zal het CVZ de nieuwe werkgever berichten over de broninhouding. Het CVZ is daarbij afhankelijk van de polisadministratie van het UWV. De verwerkingssnelheid van gewijzigde dienstverbanden in die polisadministratie kan er toe leiden dat de broninhouding tijdelijk niet kan plaatsvinden. In die gevallen zal het CVZ artikel 4 van deze beleidsregels toepassen.

Artikel 4

Het CVZ zal de invordering van de bestuursrechtelijke premie die na toepassing van artikel 3 niet middels broninhouding kan plaatsvinden overdragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB heeft de capaciteit en deskundigheid om op eenvoudige wijze de incasso ter hand te nemen. Incasso zal in eerste instantie middels maandelijkse acceptgiro’s plaatsvinden. Indien op deze acceptgiro’s geen betaling aan het CVZ volgt zal het CJIB na zes weken een éénmalig aanmaning aan de betrokken verzekeringnemer sturen.

De vordering van het CVZ kan snel oplopen indien betaling van de bestuursrechtelijke premie door de verzekeringnemer uitblijft. Het CVZ zal daarom al na het uitblijven van de eerste betaling overgaan tot een dwangbevelprocedure. De Zorgverzekeringswet geeft het CVZ de mogelijkheid om bij beslaglegging ook voor toekomstige te vervallen premies beslag te laten leggen. Het CVZ zal van die mogelijkheid gebruik maken als het dwangbevel wordt uitgevaardigd. Het CJIB zal de werkzaamheden namens het CVZ laten uitvoeren door deurwaarders die door het CJIB zijn gecontracteerd. De standaard normen en eisen die het CJIB aan deurwaarders voor alle CJIB werkzaamheden stelt, zijn hier ook van toepassing. Het CVZ zal de kosten van de deurwaarder dan eveneens op de verzekeringnemer laten verhalen. De kosten van het CJIB, waaronder de kosten van de aanmaning, zijn niet voor rekening van de verzekeringnemer. Pas bij overdracht naar de deurwaarder worden er kosten gemaakt die voor rekening van de wanbetaler zijn.

Het kan zijn dat na onderzoek door het CJIB en een eerste dwangbevel blijkt dat de bestuursrechtelijke premie op geen enkele manier op de betrokken verzekeringnemer valt te verhalen. Het is dan niet zinvol om het CJIB door te laten gaan met het inzetten van zware incassomiddelen. Omdat de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie wel blijft doorlopen zullen nog wel acceptgiro’s aan de betrokken verzekeringnemer worden verzonden. Na een jaar wordt opnieuw onderzocht of het mogelijk is bestuursrechtelijke premie bij de betrokkene in te vorderen.

Artikel 5

De inhoudingsplichtige die geen gevolg geeft aan de opdracht tot broninhouding, wordt zelf verantwoordelijk voor de achterstallige bestuursrechtelijke premie. Het CVZ zal de niet ingehouden bijdragen direct op de inhoudingsplichtige verhalen. Bij de invordering en aanmaning van de inhoudingsplichtige zal het CVZ in beginsel van andere incasso-instanties gebruikmaken. Het is de inhoudingsplichtige op grond van artikel 18d, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet niet toegestaan deze bestuursrechtelijke premie achteraf nog op de verzekeringnemer te verhalen.

Artikel 6

Het CVZ zal de verzekeringnemer middels een besluit informeren dat hij niet langer een bestuursrechtelijke premie aan het CVZ verschuldigd is. Het is op grond van artikel III van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering niet mogelijk hiertegen bezwaar aan te tekenen.

Als de verzekeringnemer is afgemeld zal het CVZ de balans opmaken van (nog niet) voldane bestuursrechtelijke premie. Voor zover die premie niet middels broninhouding zou worden ingehouden is de verzekeringnemer hiervoor verantwoordelijk. Indien uit de eindafrekening van het CVZ blijkt dat er nog een bedrag open staat zal het CVZ dit bedrag in beginsel bij de verzekeringnemer invorderen. Blijkt dat er te veel door de verzekeringnemer is afgedragen dan zal het CVZ in die situatie, onder vergoeding van de wettelijke rente, tot terugbetaling van het teveel betaalde overgaan. Tegen de eindafrekening van het CVZ en de wijze waarop het CVZ een eventueel saldo invordert is het wel mogelijk bezwaar aan te tekenen.

Indien de verzekeringnemer door de zorgverzekeraar is afgemeld, omdat de verzekeringnemer een stabilisatieovereenkomst heeft gesloten, schort het CVZ de afgifte van een eindafrekening op tot dat de stabilisatieovereenkomst is beëindigd. Indien de stabilisatieovereenkomst uitmondt in een regeling tot aflossing van de schulden van de verzekeringnemer, kan het CVZ dat feit betrekken bij de eindafrekening. Immers in dat geval boekt het CVZ de restschuld af (vergelijk artikel 8 van deze beleidsregels). Als de stabilisatieovereenkomst eindigt zonder dat een schuldregeling tot stand is gekomen, zal de zorgverzekeraar de verzekeringnemer, met een grote mate van waarschijnlijkheid, opnieuw bij het CVZ aanmelden. Het is vanuit administratief oogpunt dan gewenst dat het CVZ de bestuursrechtelijke premie op dezelfde voet zal kunnen innen. De restschuld die tot dan toe door de verzekeringnemer is opgebouwd blijft dan staan.

Artikel 7

Voor de invordering van het eindsaldo na afmelding heeft de wetgever het CVZ wel de mogelijkheid van het toepassen van een dwangbevel gegeven maar verder geen bijzondere invorderingsinstrumenten. Het CVZ zal het eindsaldo van de eindafrekening dus niet via broninhouding of zorgtoeslag invorderen. Het CVZ zal, alvorens tot invordering over te gaan, het eindsaldo van de afrekening zodanig aanpassen dat de resterende schuld nog maximaal de standaardpremie is vermenigvuldigd met het aantal openstaande maanden dat de bestuursrechtelijke premie niet is voldaan. Het CVZ acht dit redelijk. De bestuursrechtelijke premie bedraagt 130% van de standaardpremie. De hoogte van de bestuursrechtelijke premie vormt een prikkel om de maandelijkse betaling van nominale premie aan de zorgverzekeraar te voldoen. De hoogte van de bestuursrechtelijke premie dient geen doel meer als de verzekeringnemer aan zijn betalingsverplichtingen jegens de zorgverzekeraar heeft voldaan. In situaties dat een verzekeringnemer weer met een schone lei bij zijn zorgverzekeraar kan beginnen, kan het verminderen van de nog openstaande schuld bij het CVZ hem daarbij helpen. Daarom verlaagt het CVZ het saldo van de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie met 30%. Verder is in artikel 8 van deze regeling bepaald in welke situaties het CVZ volledig af zal zien van invordering van de restschuld bij het CVZ.

Artikel 8

Het CVZ boekt het saldo van de eindafrekening dat minder bedraagt dan € 50 af. Het CVZ zal in die gevallen niet tot invordering overgaan, omdat de kosten daarvan niet opwegen tegen de baten.

Het CVZ zal niet tot invordering van het saldo van de eindafrekening overgaan als de wanbetaler als gevolg van het treffen van een schuldsaneringsregeling is afgemeld. In dat geval kan het alsnog invorderen van de eindafrekening namelijk op gespannen voet komen te staan met het voldoen aan de eisen van de schuldsaneringsregeling. Het is dan van groter belang dat de verzekeringnemer zijn nominaal verschuldigde zorgverzekeringspremie blijft voldoen aan de zorgverzekeraar en niet opnieuw in het regiem van de bestuursrechtelijke premies terecht komt.

Als een verzekeringnemer is overleden en hij om die reden bij het CVZ wordt afgemeld zal het CVZ een eventueel openstaand saldo op de eindafrekening niet op zijn erven verhalen.

Artikel 9

Als er sprake is van een inhoudingsplichtige dan zal het CVZ deze een eindafrekening sturen als de verzekeringnemer wordt afgemeld. Als blijkt dat de inhoudingsplichtige niet alle in te houden bedragen aan het CVZ heeft overgemaakt zal er een eindsaldo op de eindafrekening verschijnen waarvoor de inhoudingsplichtige verantwoordelijk blijft richting het CVZ. Het CVZ zal in zo’n geval niet tot invordering op de verzekeringnemer kunnen overgaan, maar zal de inhoudingsplichtige aanspreken op het niet nakomen van zijn verplichtingen tot inhouding. De inhoudingsplichtige had de bestuursrechtelijke premie op het inkomen van de verzekeringnemer kunnen inhouden.

Slechts wanneer de vordering minder dan 50 euro bedraagt zal het CVZ het eindsaldo op de eindafrekening afboeken (vergelijk artikel 10).

Artikel 10

Artikel 10 regelt de wijze waarop het CVZ het saldo op de eindafrekening voor de inhoudingsplichtige bepaalt.

Het CVZ maakt met de uitkeringsinstanties UWV en de SVB afspraken over de wijze waarop bronheffing voor alle partijen zo efficiënt mogelijk kan worden uitgevoerd. De omvang van het aantal wanbetalers dat een uitkering van deze instanties ontvangt, is zodanig dat een gestructureerde samenwerking en afspraken noodzakelijk zijn.

Het CVZ legt de afspraken met het UWV en de SVB in een convenant vast.

Het is onmogelijk om met alle (potentiële) broninhouders in Nederland afspraken over de broninhouding te maken. De omvang van het aantal wanbetalers per individuele inhoudingsplichtige, dat via die inhoudingsplichtige een inkomen betrekt is daarvoor te gering. De afspraken met UWV en SVB zullen voornamelijk zien op een geautomatiseerde wijze van bronheffing. De aanpak en eindafrekening bij het UWV en de SVB is om die reden anders dan bij de overige inhoudingsplichtigen. Zie hierover ook artikel 11.

Artikel 11

De werkafspraken met de in dit artikel genoemde instanties hebben vooral betrekking op de wijze waarop gegevensuitwisseling langs geautomatiseerde weg plaatsvindt en de vastlegging daarvan in een convenant of Service Level Agreement (SLA). Ook biedt een dergelijk convenant of SLA waarborgen dat werking van de systemen, inrichting van de processen en procedures zodanig zijn dat uitvoering van de afgesproken werkzaamheden kwalitatief onbetwist is, alsmede volledig en tijdig plaatsvindt.

Het CVZ streeft er naar om met uitkeringsorganisaties in het publieke domein te komen tot geautomatiseerde gegevensverwerking. Het gaat daarbij om de opdrachten tot bronheffing die het CVZ geeft en de afdrachten van de bestuursrechtelijke premies aan het CVZ, voor zover het wanbetalers betreft die een uitkering ontvangen. De reden hiervoor is dat bij een relatief klein aantal uitkeringsinstanties veel wanbetalers een inkomen genieten. Voor zowel het CVZ als de uitkeringsinstantie is dan langs geautomatiseerde weg een effectieve en efficiënte uitvoering te realiseren. Anders is het voor wanbetalers die werkzaam zijn bij de uitkeringsinstantie zelf. Voor hen behandelt het CVZ de betreffende instantie als elke andere werkgever die een opdracht tot broninhouding krijgt.

De Voorzitter Raad van Bestuur,

P.C. Hermans.

Naar boven