Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 1997, 129 pagina 13 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatscourant 1997, 129 pagina 13 | Besluiten van algemene strekking |
«Wet wapens en munitie»
4 juli 1997
Nr. 639329/97/6
De Minister van Justitie,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, categorie I, onder 7° en categorie IV, onder 6°, 2, derde lid, 3a, derde lid, 4, 5, 7, eerste lid, onder a, 8, achtste en negende lid, 9, vijfde lid, 10, eerste en tweede lid, 14, vierde lid, 15, 22, tweede lid, 26, derde, vierde en zesde lid, 27 derde en vierde lid, 28a, tweede lid, 31, vijfde lid, 33, eerste en tweede lid, 38, eerste lid, 39, 40, 41, 42, eerste en tweede lid, 45, eerste lid, onder 2° en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de wet: de Wet wapens en munitie;
b. de Minister: de minister van Justitie;
c. de korpschef: de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993;
d. jachtakte: een jachtakte bedoeld in titel III van de Jachtwet, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven;
e. de bedrijfsruimte van de erkende: de ruimte waarin de erkende de handelingen, waarop zijn erkenning betrekking heeft, verricht of doet verrichten;
f. buitengewoon opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;
g. schietvereniging: de vereniging die blijkens de in een notariële akte opgenomen statuten tot doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen de schietsport te beoefenen.
2. Overige in deze regeling voorkomende begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wet.
2. Nadere omschrijving van wapens
1. In de wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. stiletto: een opvouwbaar mes waarvan het lemmet door een druk-, of vergelijkbaar ontgrendelingsmechanisme zijdelings scharnierend uit het heft wordt gebracht;
b. valmes: en mes waarvan het lemmet door een druk- of vergelijkbaar ontgrendelingsmechanisme, dan wel door een zwaaibeweging rechtstandig uit het heft wordt gebracht;
c. vlindermes: een mes waarvan het heft in de lengterichting in tweeën is gedeeld en waarvan het lemmet naar buiten wordt gebracht door elk van de delen van het heft in tegenovergestelde richting zijdelings open te vouwen;
d. vilmes: een niet-opvouwbaar mes waarvan het heft zeer kort is, haaks op het lemmet staat, en dat is bestemd om bij gebruik in de palm van de hand te worden gehouden, terwijl het lemmet tussen de vingers door naar buiten steekt;
e. ballistisch mes: een mes waarvan het lemmet, al dan niet tezamen met het heft, door middel van lucht-, gas- of veerdruk rechtstandig uit een geleidingscilinder wordt gedreven;
f. geluiddemper: een niet in het vuurwapen geïntegreerd, doorgaans aan de loopmond daarvan bevestigd voorwerp dat bestemd of geschikt is om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van het schot wordt gedempt;
g. ploertendoder: een verende of uitschuifbare staaf met een verzwaard uiteinde.
2. Geen wurgstokken in de zin van de wet en de daarop berustende bepalingen zijn voorwerpen die bestemd zijn voor de serieuze beoefening van vechtsporten in verenigingsverband en die gelet op hun constructie of het materiaal waaruit zij zijn vervaardigd niet bestemd zijn om ernstig letsel aan personen toe te brengen.
3. Aanwijzing voor bedreiging of afdreiging geschikte voorwerpen
Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen vermeld op lijst a of lijst b van de bij deze regeling behorende bijlage I, alsmede niet in die bijlage genoemde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm, afmetingen of kleur daarmee een sprekende gelijkenis vertonen;
b. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen;
c. lucht-, gas- en veerdrukwapens die zodanig zijn gewijzigd dat het dragen niet of minder zichtbaar is;
d. stiletto’s, valmessen en vlindermessen waarvan het heft van een stootplaat is voorzien.
4. Buitengewoon opsporingsambtenaren
1. Het bepaalde in artikel 22, eerste lid, 26 eerste lid en 27, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op buitengewoon opsporingsambtenaren, voorzover hen het voorschrift is gegeven om gedurende hun dienstuitoefening een wapen en munitie voorhanden te hebben.
2. Het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt verleend:
a. door de minister indien de opsporingsbevoegdheid in het gehele land wordt uitgeoefend;
b. in de overige gevallen: door de procureur-generaal in het ressort waar de opsporingsbevoegdheid wordt uitgeoefend.
3. Het eerste lid geldt uitsluitend gedurende de periode dat de buitengewoon opsporingsambtenaar beschikt over een titel van opsporingsbevoegdheid.
1. Een voorschrift, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt slechts gegeven indien en voorzolang de noodzaak tot bewapening aannemelijk is en de bekwaamheid van de buitengewoon opsporingsambtenaar in de omgang met het wapen en de munitie is aangetoond.
2. Aan een voorschrift kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden die betrekking hebben op de veiligheid, de bekwaamheid in de omgang met wapens en munitie, alsmede op de opslag en het vervoer daarvan.
3. Indien aan het voorschrift een beperking is verbonden, geldt de vrijstelling in artikel 4, eerste lid, slechts voorzover het voorschrift reikt.
1. Het voorschrift, bedoel in artikel 4, eerste lid, kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. een korte wapenstok, van een door de minister en de Minister van Binnenlandse Zaken goedgekeurd merk en type;
b. een half-automatisch pistool van het merk Walther, type P5, kaliber 9 P 19 millimeter;
c. munitie van het merk Dynamit Nobel A.G., type Action, model 3, kaliber 9 P 19 millimeter; of
d. andere wapens en munitie dan genoemd onder a tot en met c.
2. Een voorschrift dat betrekking heeft op de in het eerste lid, onder d, bedoelde wapens of munitie wordt door de procureur-generaal slechts verleend nadat daarvoor door de minister voorafgaande schriftelijke toestemming is verleend.
Van het verbod van artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan personen die werkzaam zijn bij het Gerechtelijk Laboratorium of de Divisie Logistiek van het Korps Landelijke Politiediensten, voorzover het doen binnenkomen of uitgaan, het vervoeren of het voorhanden hebben geschiedt uit hoofde van de dienstuitoefening.
6. Erkenningen; leeftijd, zedelijk gedrag en vakbekwaamheid
1. De aanvrager of de beheerder, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet is niet jonger dat achttien jaar.
2. De aanvrager of de beheerder, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet mag niet met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst, dan wel met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking zijn gesteld.
3. De aanvrager, of de beheerder bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet mag niet binnen de laatste acht jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens overtreding van één of meer bepalingen gesteld bij of krachtens:
a. de Wet van 9 mei 1890 (Stb. 81), houdende verbodsbepalingen tegen het dragen van wapenen;
b. de Vuurwapenwet 1919;
c. de Wet tot wering van ongewenste handwapenen;
d. de Wet wapens en munitie;
e. de artikelen 92 tot en met 110, 115, 116, 121 tot en met 125, 131, 141, 181, 182, 191, 208, 209, 225, 226, 242, 246, 250ter, 282, 282a, 285, 287 tot en met 289, 300, tweede, derde en vierde lid, 301, tweede en derde lid, 302, 303, 310, 311, 312, 317, 322, 326, 328, 336, 341, 343 tot en met 345, 350, 359, 360, 367, 381, 385a, 385b, 416, 417, 417bis en 437 tot en met 437quater, van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen van Titel VII van het Tweede Boek, van het Wetboek van Strafrecht;
f. de artikelen 77, 78, 81, 82, 98, tot en met 100, 116, 117, 119, en 120 van het Wetboek van Militair Strafrecht;
g. de Opiumwet.
4. De aanvrager of de beheerder, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet mag niet binnen de laatste acht jaren in het buitenland bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens overtreding van één of meer aldaar geldende strafbepalingen, vergelijkbaar met de bepalingen genoemd in het vorige lid.
5. Op de termijnen genoemd in het derde en vierde lid zijn de bepalingen van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent het gedrag van overeenkomstige toepassing.
6. Vrijwillige betaling van een geldsom, als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, wordt voor de toepassing van het derde lid gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden uitspraak.
7. Van het bepaalde in het tweede tot en met vierde lid kan de korpschef op verzoek ontheffing verlenen indien de toepassing daarvan kennelijk onredelijk is.
1. De aanvrager of de beheerder, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, van de wet dient met gunstig gevolg een examen te hebben afgelegd waarvan de exameneisen en het examenreglement door de minister zijn goedgekeurd.
2. Goedkeuring als bedoeld in het eerste lid wordt in ieder geval verleend aan:
a. het Vakexamen voor de handel in wapens en munitie van de Leidsche Onderwijs Instellingen;
b. het Examen inzake vakbekwaamheid voor de detailhandel in vuurwapens en munitie van de Nederlandse Vereniging voor de Wapenhandel, voor zover dat examen voor 1 januari 1989 is afgelegd.
3. De minister kan, al dan niet tijdelijk, gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
Artikel 9, eerste lid, van deze regeling is niet van toepassing, indien de aangevraagde erkenning, bedoeld in artikel 10 van de wet, bedrijven betreft waarin:
a. geen andere onder de wet vallende voorwerpen dan noodsignaalmiddelen worden hersteld of verhandeld, hieronder mede verstaan het verhandelen van bijbehorende munitie;
b. uitsluitend wapens worden gegraveerd of geblauwd, dan wel aan een andere oppervlaktebehandeling worden onderworpen;
c. slechts lucht-, gas- of veerdrukwapens, uitsluitend bestemd en geschikt voor de paintballsport, worden verhandeld; of
d. uitsluitend munitie van categorie III wordt verhandeld, en die op 26 september 1996 in het bezit waren van een daartoe strekkende erkenning.
7. Erkenningen; beveiliging bedrijfsruimte
1. De bedrijfsruimte van de erkende:
a. is niet in gebruik als woonruimte;
b. is deugdelijk afsluitbaar en is voorzien van een alarminstallatie;
c. bevat een deugdelijk afsluitbare bergruimte; en
d. is niet toegankelijk voor publiek, tenzij daar tevens toezichthoudend personeel aanwezig is.
2. Het bepaalde in het eerste lid, onder a en b, is niet van toepassing op de bedrijfsruimte van de erkende, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b.
3. In de bedrijfsruimte van de erkende worden vuistvuurwapens niet uitgestald op een plaats die vanaf de openbare weg zichtbaar is.
4. Indien in de bedrijfsruimte van de erkende geen toezichthoudend personeel aanwezig is, worden vuistvuurwapens opgeslagen in de bergruimte, bedoeld in het eerste lid onder c.
5. Onverminderd het bepaalde in de voorgaande leden voldoet de bedrijfsruimte van de erkende die wapens van categorie II vervaardigt, transformeert, in de uitoefening van zijn bedrijf uitwisselt, verhuurt of anderszins ter beschikking stelt, herstelt of verhandelt, aan de veiligheidseisen die zijn gesteld in bijlage IV bij deze regeling.
1. De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder houdt een doorlopend register bij waarin alle door deze onder enige titel verkregen of overgedragen wapens en munitie, onderdelen en hulpstukken als bedoeld in artikel 3 van de wet daaronder mede begrepen, worden aangetekend, met uitzondering van patroonhouders en -magazijnen, lucht-, gas- en veerdrukwapens van categorie IV en van die wapens of munitie waarvoor ingevolge één van de artikelen 18, 19, 20, 21, en 22 een vrijstelling geldt.
2. Het in het eerste lid genoemde register bestaat uit de volgende afzonderlijke registraties:
a. een registratie betreffende het inkomen van voor de handel bestemde wapens;
b. een registratie betreffende het inkomen van voor de handel bestemde munitie;
c. een registratie betreffende het uitgaan van voor de handel bestemde wapens;
d. een registratie betreffende het uitgaan van voor de handel bestemde munitie;
e. een registratie betreffende in bewaring of ter reparatie gegeven wapens en munitie.
3. De in het tweede lid onder a genoemde registratie bevat kolomsgewijs en achtereenvolgens: het volgnummer, de datum van ontvangst, het aantal, een omschrijving van het wapen met vermelding van fabrikaat, type, kaliber en nummer, de naam en het adres van degene die heeft geleverd, alsmede de soort, het nummer en de afgevende instantie van het document waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die heeft geleverd.
4. De in het tweede lid onder b genoemde registratie bevat kolomsgewijs en achtereenvolgens: het volgnummer, de datum van ontvangst, de hoeveelheid, een omschrijving van de munitie met vermelding van fabrikaat, type en kaliber, de naam en het adres van degene die heeft geleverd, alsmede de soort, het nummer en de afgevende instantie van het document waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die heeft geleverd.
5. De in het tweede lid onder c genoemde registratie bevat kolomsgewijs en achtereenvolgens: het volgnummer, een verwijzing naar het volgnummer waaronder het wapen in de in het tweede lid onder a bedoelde registratie staat vermeld, de datum van overdracht, het aantal, een omschrijving van het wapen met vermelding van fabrikaat, type, kaliber en nummer, de naam en het adres van degene aan wie het wapen wordt overgedragen, de soort, het nummer en de afgevende instantie van het document waaruit de bevoegdheid blijkt van degene aan wie het wapen wordt overgedragen, alsmede, in gevallen waarin een verlof tot verkrijging vereist is, het nummer van dit verlof en de instantie die het heeft afgegeven.
6. De in het tweede lid onder d genoemde registratie bevat kolomsgewijs en achtereenvolgens: het volgnummer, de hoeveelheid, een omschrijving van de munitie met vermelding van fabrikaat, type en kaliber, de naam en het adres van degene aan wie de munitie wordt overgedragen, alsmede de soort, het nummer en de afgevende instantie van het document waaruit de bevoegdheid blijkt van degene aan wie wordt overgedragen.
7. De in het tweede lid onder e genoemde registratie bevat kolomsgewijs en achtereenvolgens: het volgnummer, de datum van ontvangst, het aantal, een omschrijving van het wapen met vermelding van fabrikaat, type, kaliber en nummer, een omschrijving van de munitie met vermelding van fabrikaat, type en kaliber, de naam en het adres van degene die in bewaring of in reparatie heeft gegeven, de soort, het nummer en de afgevende instantie van het document waaruit de bevoegdheid blijkt van degene die in bewaring of in reparatie heeft gegeven, gegevens betreffende de doorgifte van het wapen aan degene die het wapen in reparatie of bewaring heeft gegeven.
8. De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder verstrekt voor de zevende dag van elke kalendermaand aan de korpschef een door hem per bladzijde ondertekende en gedateerde kopie dan wel, voorzover het een geautomatiseerd te verwerken registratie betreft, een uitdraai van het gedeelte van elk van de in het tweede lid onder a t/m d genoemde registraties, dat betrekking heeft op de voorgaande kalendermaand, onder gelijktijdige afgifte van de door hem in die periode ingenomen verloven tot verkrijging. Op verzoek van de korpschef overlegt hij tevens maandelijks een kopie dan wel, voorzover het een geautomatiseerd te verwerken registratie betreft, een uitdraai van het desbetreffende gedeelte van de in het tweede lid onder e genoemde registratie.
9. De erkenninghouder of de in het bewijs van erkenning genoemde beheerder die handelt in lucht-, gas-, of veerdrukwapens van categorie IV, patroonhouders of -magazijnen bedoeld in artikel 18, onder g, van deze regeling, stroomstootwapens bedoeld in artikel 21, van deze regeling, of in noodsignaalmiddelen en bijbehorende munitie bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid, van deze regeling houdt ten aanzien van de verkoop van die lucht-, gas-, of veerdrukwapens, stroomstootwapens of noodsignaalmiddelen een register waarin kolomsgewijs en achtereenvolgens wordt aangetekend: de datum van overdracht, het aantal, het fabrikaat en type van de overgedragen voorwerpen, de naam en het adres van degene aan wie wordt overgedragen, alsmede het soort en nummer van diens legitimatiebewijs. De in dit register opgenomen gegevens blijven tenminste gedurende vijf jaren bewaard.
Bij verkrijging van wapens van categorie III van personen die een verlof tot het voorhanden hebben als bedoeld in artikel 28 van de wet bezitten, dan wel op grond van artikel 26, tweede lid, van de wet voor de jacht bestemde wapens voorhanden mogen hebben, verstrekt de erkende, dan wel de beheerder, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet, een ontvangstbewijs overeenkomstig het in bijlage 3 bij deze wet opgenomen model.
9. Vrijstelling van de erkenningsplicht
Van het verbod in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het vervaardigen, transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens van categorie IV onder 1°, 2°, 3° en 5°.
1. Van het verbod in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het in de uitoefening van een bedrijf ter beschikking stellen van lucht-, gas- en veerdrukwapens van categorie IV, onder 4°, aan bezoekers van erkende kermissen.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt slechts voor:
a. kermisexploitanten die tijdens de erkende kermis een toegestane attractie exploiteren;
b. gedurende de openingstijden van die kermis; en
c. op het terrein van de kermis in de onmiddellijke nabijheid van de attractie.
1. Van het verbod in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het ter beschikking stellen van lucht-, gas- en veerdrukwapens van categorie IV, onder 4°, aan bezoekers van braderieën, rommelmarkten, jaarmarkten, fancy-fairs en soortgelijke evenementen.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt slechts:
a. voor personen die voorafgaande schriftelijke toestemming van de korpschef hebben om de attractie te exploiteren, welke toestemming wordt onthouden of ingetrokken indien geen redelijke maatregelen ter voorkoming van letsel en schade zijn getroffen, dan wel indien misbruik is te vrezen,
b. gedurende de openingstijden van het in het eerste lid bedoelde evenement,
c. op het terrein van het evenement in de onmiddellijke nabijheid van de attractie.
Van het verbod in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het vervaardigen en transformeren van munitie, voor zover het gaat om herladen:
a. voor eigen gebruik
1°. door personen die houder zijn van een jachtakte; of
2°. door personen die houder zijn van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, voor zover het betreft munitie die kan worden afgeschoten door middel van een vuurwapen, tot het voorhanden hebben waarvan die personen gerechtigd zijn;
b. zonder winstoogmerk door een lid van een schietvereniging ten behoeve van andere leden van die vereniging, voor zover:
1°. dit lid daartoe door het bestuur van de vereniging schriftelijk is aangewezen, terwijl van die aanwijzing door het bestuur schriftelijk kennis is gegeven aan de korpschef binnen wiens regio het vervaardigen of transformeren plaatsvindt; en
2°. dit lid geen andere munitie vervaardigt of transformeert dan die, welke kan worden afgeschoten door middel van een vuurwapen, tot het voorhanden hebben waarvan hij is gerechtigd, behoudens de gevallen waarin door de korpschef voor dit doeleinde op verzoek van het bestuur van de vereniging een afzonderlijk verlof tot het voorhanden hebben van munitie aan het lid is verleend.
10. Vrijstelling voor vuurwapens en munitie
Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van deze regeling wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en overdragen van:
a. vuurwapens die voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt op de wijze, beschreven in bijlage II bij deze regeling;
b. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers, pistolen en combinatiewapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1945 en die ontworpen zijn om te worden geladen:
1°. door de loopmond, voorzover het revolvers betreft de voorzijde van de cilinder daaronder mede begrepen, met losse kogels en los buskruit; of
2°. met eenheidspatronen, met uitzondering van die welke tot ontbranding worden gebracht door middel van een centraalvuursysteem of door middel van een randvuursysteem en die van het kaliber .22 zijn;
c. vuurwapens in de vorm van geweren, hetzij enkelschots, hetzij meerschots, die:
1°. vóór 1 januari 1870 zijn vervaardigd of getransformeerd, en die
2°. zijn ingericht voor het verschieten van eenheidspatronen waarvan de voortdrijvende lading bestaat uit zwart buskruit;
d. kennelijk gebruikte lege patroon- en granaathulzen bestemd voor dan wel deel uitmakend van een verzameling;
e. munitie en onderdelen van munitie van categorie II, uitsluitend voor de houders van een verlof tot het voorhanden hebben van munitie van categorie III en vermeld op dit verlof, voorzover de munitie of onderdelen van munitie passen binnen de op dit verlof omschreven specialisatie en voorzover munitie met een kaliber boven de 12.7 mm (.50) niet voorzien is van brisante ladingen en munitie met een kaliber boven de 19 mm bovendien geen voortdrijvende ladingen bevat;
f. voorlaadkanonnen, gegoten vóór 1 januari 1870 en voorzien van een zundgat voor lontontsteking.
g. patroonmagazijnen en patroonhouders voorzover het personen betreft die bevoegd zijn de wapens of de munitie waarvoor deze voorwerpen bestemd zijn voorhanden te hebben.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, het verbod van artikel 22, eerste lid, en het verbod van artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor bij schiethamers behorende munitie.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor de munitie die behoort bij schiethamers waarvoor een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (Stb. 1952, 104) is afgegeven.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, artikel 22, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren en voorhanden hebben van munitie, bestemd voor wapens die het karakter dragen van oudheden of replica’s daarvan, voorzover deze munitie bestaat uit ronde loden kogels.
2. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, artikel 22, eerste lid, en artikel 26, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan houders van een jachtakte voor het doen binnenkomen en uitgaan, voorhanden hebben en vervoeren van metallisch lood bevattende hagelpatronen buiten het veld zoals bedoeld in artikel 1 van de Jachtwet.
11. Vrijstelling voor stroomstootwapens en noodsignaalmiddelen
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, artikel 22, eerste lid, artikel 26, eerste lid en artikel 27 eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van voorwerpen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, aan personen die zich bezighouden met de beroepsmatige uitoefening van de veehouderij, het transport van vee, of de medische behandeling daarvan.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt voorzover het dragen betreft uitsluitend op het moment dat de in het eerste lid genoemde activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid en 27, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en dragen van noodsignaalmiddelen en de daarbij behorende lichtsignaal- of rooksignaalpatronen door personen van 18 jaar of ouder.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien:
1°. de noodsignaalmiddelen
a°. van een kleiner kaliber zijn dan kaliber 12 (18,2 mm);
b. uitsluitend geschikt zijn voor het verschieten van noodsignaalmunitie;
c. zijn vervaardigd van kunststof of lichtmetaal;
d. niet de vorm hebben van een geweer, pistool of revolver;
e. door middel van gravering zijn voorzien van de postcode en het huisnummer van de eigenaar; en
2°. de in het eerste lid genoemde handelingen in directe relatie staan tot het vergroten van de veiligheid aan boord van een vaartuig.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan in het buitenland wonende personen van 18 jaar en ouder die met hun vaartuig een vaste ligplaats in Nederland hebben, voor het doen binnenkomen of uitgaan van andere noodsignaalmiddelen dan bedoeld in het eerste lid.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor personen die de meegevoerde noodsignaalmiddelen in Nederland krachtens een verlof voorhanden mogen hebben.
Van het verbod in artikel 22, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het vervoeren van andere noodsignaalmiddelen dan bedoeld in artikel 22, tweede lid, aan de door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren van de Vaarwegmarkeringsdienst van het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Van het verbod in artikel 26, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het voorhanden hebben van andere noodsignaalmiddelen dan bedoeld in artikel 22, tweede lid, aan zeeverkeersambtenaren van het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, in de daartoe door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen zeeverkeersposten.
12. Vrijstelling voor wapens van categorie IV
1. Van het verbod in artikel 26, vijfde lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het voorhanden hebben van degens, lucht-, gas-, en veerdrukwapens van categorie IV, alsmede van kruisbogen, aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, voor de beoefening van sporten in verenigingsverband.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor personen die door middel van een bewijs van lidmaatschap kunnen aantonen lid te zijn van een vereniging waarbinnen de sportbeoefening met behulp van een of meer van de in het eerste lid bedoelde voorwerpen plaatsvindt.
3. Voorzover het lucht-, gas- of veerdrukwapens betreft geldt, in afwijking van het tweede lid, de vrijstelling in het eerste slechts voor:
a. personen die door middel van een bewijs van lidmaatschap kunnen aantonen ten minste drie maanden lid te zijn van een schietvereniging, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van deze regeling;
b. lucht-, gas- en veerdrukwapens die zijn toegelaten in het Schiet- en wedstrijdreglement van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie.
1. Van het verbod van artikel 31, vierde lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het overdragen aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt van degens, lucht-,
gas-, en veerdrukwapens van categorie IV, en van kruisbogen, een en ander met het oog op in verenigingsverband beoefende sporten.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt voorzover het lucht-, gas-, of veerdrukwapens betreft uitsluitend indien:
a. de persoon aan wie de in het eerste lid bedoelde voorwerpen worden overgedragen een verklaring, die niet ouder is dan veertien dagen, van het bestuur van de vereniging overlegt, waaruit blijkt dat hij tenminste 3 maanden lid is van een schietvereniging, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, van deze regeling;
b. het betreft lucht-, gas- en veerdrukwapens die zijn toegelaten in het Schiet- en wedstrijdreglement van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie; en
c. de onder a bedoelde verklaring door degene die het wapen overdraagt in ontvangst wordt genomen, welke verklaring, nadat de datum van overdracht daarop door hem is aangetekend, tenminste vijf jaar na de overdracht van het wapen wordt bewaard.
3. Buiten het geval bedoeld in het tweede lid geldt de vrijstelling in het eerste lid slechts indien:
a. de persoon aan wie de in het eerste lid bedoelde voorwerpen worden overdragen een verklaring, die niet ouder is dan veertien dagen, van het bestuur van de vereniging overlegt waaruit blijkt dat:
1°. die vereniging de serieuze sportbeoefening met een of meer van het over te dragen voorwerp tot doel heeft; en
2°. de in het eerste lid bedoelde persoon lid is van die vereniging; en
b. de onder a bedoelde verklaring door degene die het wapen overdraagt in ontvangst wordt genomen, welke verklaring, nadat de datum van overdracht daarop door hem is aangetekend, tenminste vijf jaar na de overdracht van het wapen wordt bewaard.
1. Van het verbod in artikel 27, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het dragen van degens, lucht-, gas-, en veerdrukwapens van categorie IV, alsmede van kruisbogen op voor het publiek toegankelijke plaatsen, met uitzondering van de openbare weg.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt uitsluitend:
a. voor personen die bevoegd zijn de wapens voorhanden te hebben;
b. voor de beoefening van sporten in verenigingsverband ten behoeve waarvan voorafgaande schriftelijke toestemming door de korpschef is verleend, welke toestemming wordt onthouden of ingetrokken indien geen redelijke maatregelen ter voorkoming van letsel en schade zijn getroffen, dan wel indien misbruik is te vrezen;
c. gedurende de tijden waarop het sportevenement plaatsvindt;
d. op het terrein van het evenement in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de sport daadwerkelijk wordt beoefend.
Van het verbod van artikel 27, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend voor het dragen van lucht-, gas- en veerdrukwapens van categorie IV aan personen aan wie deze overeenkomstig artikel 15 of artikel 16 van deze regeling ter beschikking worden gesteld. Artikel 15, tweede lid, onder b en c, en artikel 16, tweede lid, onder b en c, van deze regeling zijn van overeenkomstige toepassing.
13. Vrijstelling voor ceremoniële wapens, optochten en studentenweerbaarheidsverenigingen
1. Van het verbod van artikel 27, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het dragen van een wapen van categorie IV, aan personen ten aanzien van wie het wapen deel uitmaakt van hun officiële ceremonieel tenue.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt uitsluitend op de tijdstippen dat de ambtskleding of het officiële ceremonieel tenue daadwerkelijk wordt gedragen.
1. Van het verbod van artikel 27, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het in een optocht meevoeren van wapens van categorie III of IV.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien:
a. de wapens worden meegevoerd door personen die op grond van de wet bevoegd zijn die wapens voorhanden te hebben, en
b. de burgemeester in de gemeente waar de optocht wordt gehouden schriftelijk heeft verklaard tegen het meevoeren van de in de verklaring omschreven wapens geen bedenkingen te hebben.
1. Van het verbod van artikel 27, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan door de Minister van Defensie erkende studentenweerbaarheidsverenigingen voor het dragen van wapens van categorie III, welke door de krijgsmacht ter beschikking zijn gesteld en van wapens van categorie IV, onder 2°.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien:
a. in uniform gekleed en in onderling verband wordt opgetreden tot het verrichten van eerbetoon, het deelnemen aan een optocht of een afstandsmars dan wel het oefenen voor een van deze gelegenheden;
b. voorzover vuurwapens worden gedragen, de vereniging op grond van een verlof bevoegd is die vuurwapens voorhanden te hebben; en
c. de Minister van Defensie voor het dragen van de ter beschikking gestelde wapens tijdens het onder a bedoelde optreden toestemming heeft verleend, en de burgemeester in de gemeente waar wordt opgetreden daartegen geen bedenkingen heeft.
14. Vrijstelling voor schepen en luchtvaartuigen
Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor het aan boord van een Nederlands schip of luchtvaartuig doen uitgaan en binnenkomen van wapens van categorie III en de bijbehorende munitie die behoren tot de uitrusting van dat schip of luchtvaartuig en die krachtens een verlof aan boord voorhanden gehouden mogen worden.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van wapens en munitie die behoren tot de uitrusting van een buitenlands schip dan wel tot de persoonlijke bezittingen van de gezagvoerder of de andere bemanningsleden.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor:
a. wapens en munitie die aan boord van het schip blijven en die onder douaneverzegeling worden gehouden; en
b. wapens van categorie III en de bijbehorende munitie die aan boord van het schip blijven en die buiten douaneverzegeling worden gelaten, voor zover zulks noodzakelijk is voor de beveiliging van het schip, de opvarenden of de lading, dan wel voor de handhaving van de orde aan boord van het schip.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van wapens en munitie die als vrachtgoederen aan boord van een zeeschip worden aangevoerd en die zonder lossing of overlading, binnen veertien dagen na de aankomst van het schip in de haven van bestemming weer over zee worden weggevoerd.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien:
a. de gezagvoerder onmiddellijk na de aankomst van het schip in elke Nederlandse haven, waar ligplaats gekozen wordt, van de aanwezigheid aan boord van de wapens en munitie schriftelijk kennis geeft aan de korpschef; en
b. de wapens en munitie onder douaneverzegeling worden gehouden.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van wapens en munitie die behoren tot de uitrusting van een buitenlands burgerlijk lijn- of chartervliegtuig of tot de uitrusting dan wel persoonlijke bezittingen van de gezagvoerder of de andere bemanningsleden.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts in geval van een landing op de luchthaven Schiphol, Rotterdam, Eelde of Maastricht en indien de gezagvoerder de wapens en munitie:
a. bij een oponthoud van drie dagen of korter, in een afgesloten bergplaats aan boord van het vliegtuig houdt, of
b. bij een oponthoud langer dan drie dagen, in bewaring geeft aan de Commandant van de op de luchthaven gestationeerde afdeling of onderafdeling van het District Koninklijke marechaussee Luchtvaart.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van wapens en munitie die als vrachtgoederen aan boord van een burgerlijk lijn- of chartervliegtuig uit het buitenland worden aangevoerd op een internationale luchthaven en vandaar binnen zeven dagen na de landing per vliegtuig naar het buitenland worden weggevoerd.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien:
a. de gezagvoerder onmiddellijk na de landing van het vliegtuig van de aanwezigheid aan boord van de wapens en munitie schriftelijk kennis geeft aan de Commandant van de op de luchthaven gestationeerde afdeling of onderafdeling van het District Koninklijke marechaussee Luchtvaart, indien aanwezig, of anders aan de korpschef, zo nodig door tussenkomst van de douane; en
b. de wapens of munitie, in het geval dat die tijdens het oponthoud worden gelost of overgeladen en niet onmiddellijk naar het buitenland worden weggevoerd, op de luchthaven in een inrichting voor douaneopslag worden opgeslagen.
3. In het geval dat de wapens of munitie na de landing van het vliegtuig worden gelost of overgeladen, geldt de vrijstelling ingevolge het eerste lid bovendien slechts indien ten genoegen van degene aan wie ingevolge het tweede lid, onder a, schriftelijk kennis is gegeven, is aangetoond dat de overheid van het land van bestemming geen bedenkingen heeft tegen de invoer van die wapens en munitie.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend voor de doorvoer van vuurwapens van categorie III, die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend, alsmede voor doorvoer van de daarbij behorende munitie door passagiers van burgerlijke lijn- of chartervliegtuigen, die voor een kort oponthoud landen op een Nederlandse internationale luchthaven.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts indien
a. de gezagvoerder onmiddellijk na de landing van het vliegtuig van de aanwezigheid aan boord van de wapens en munitie schriftelijk kennis geeft aan de Commandant van de op de luchthaven gestationeerde afdeling of onderafdeling van het District Koninklijke Marechaussee Luchtvaart, indien aanwezig, of anders aan de korpschef, zo nodig door tussenkomst van de douane; en
b. de wapens en munitie tijdens het oponthoud op de luchthaven in een afgesloten en voor de passagiers niet toegankelijke bergplaats aan boord van het vliegtuig worden gehouden, tenzij zij moeten worden overgebracht naar een ander vliegtuig, waarmee de luchtreis wordt voortgezet.
15. Vrijstellingen sportschutters en jagers voor buitenlandse activiteiten
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid en 22, eerste lid van de wet, wordt vrijstelling verleend aan de houder van een geldige jachtakte, voor zover het betreft het ter beoefening door hem van de jacht doen uitgaan of binnenkomen, alsmede vervoeren, van de in die jachtakte omschreven jachtgeweren, die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend, alsmede voor ten hoogste 1000 patronen voor die geweren tezamen.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt voor de houder van een jachtakte als bedoeld in artikel 16a van de Jachtwet vanaf de zevende dag vóór tot en met de zevende dag ná het tijdvak waarvoor die jachtakte geldig is.
3. Voor ingezetenen van één van de bij de Europese Unie aangesloten lidstaten geldt de vrijstelling slechts indien zij beschikken over een door de autoriteiten in die lidstaat afgegeven Europese vuurwapenpas waarop de wapens zijn vermeld.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid en artikel 22, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend ten behoeve van doorvoer, anders dan per vliegtuig, van jachtgeweren en daarbij behorende munitie, die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend.
2. Voor ingezetenen van één van de bij de Europese Unie aangesloten lidstaten geldt de vrijstelling ingevolge het eerste en tweede lid slechts indien zij beschikken over een door de autoriteiten in die lidstaat afgegeven Europese vuurwapenpas waarop de wapens zijn vermeld.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan in het buitenland wonende sportschutters, voor het doen binnenkomen of uitgaan van vuurwapens van categorie III, die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend, alsmede van ten hoogste 1000 patronen voor die vuurwapens tezamen.
2. Van het verbod van artikel 22, eerste lid en artikel 26 eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan in het buitenland wonende sportschutters voor het vervoer en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie van categorie III.
3. De vrijstelling ingevolge het eerste en tweede lid geldt slechts
a. voor sportschutters die blijkens een schriftelijke uitnodiging of verklaring van een Nederlandse schietvereniging gedurende een daarin vermeld tijdvak in Nederland de schietsport gaan beoefenen of hebben beoefend en die in het land van herkomst bevoegd zijn de meegebrachte vuurwapens of munitie voorhanden te hebben;
b. vanaf de tweede dag voor tot en met de tweede dag na de in het tweede lid bedoelde uitnodiging of verklaring vermelde tijdvak.
4. Voor ingezetenen van één van de bij de Europese Unie aangesloten lidstaten geldt de vrijstelling ingevolge het eerste en tweede lid slechts indien zij beschikken over een door de autoriteiten in die lidstaat afgegeven Europese vuurwapenpas waarop de wapens zijn vermeld.
1. Van het verbod van artikel 14, eerste lid, van de wet, wordt vrijstelling verleend aan in Nederland wonende sportschutters voor het doen binnenkomen of uitgaan van vuurwapens van categorie III die zodanig zijn verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend, alsmede van ten hoogste 1000 patronen voor die vuurwapens tezamen.
2. De vrijstelling ingevolge het eerste lid geldt slechts voor de sportschutters die:
a. blijkens een schriftelijke uitnodiging of verklaring van een schietvereniging in het buitenland de schietsport gaan beoefenen dan wel hebben beoefend, en
b. de meegevoerde vuurwapens en munitie in Nederland krachtens een verlof voorhanden mogen hebben.
16. Maximum aantal wapens op verlof of jachtakte
1. Houders van een verlof tot het voorhanden hebben, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, mogen ten hoogste vijf wapens voorhanden hebben.
2. Houders van een jachtakte, mogen ten hoogste zes wapens voorhanden hebben.
3. Het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op houders van een verlof tot het voorhanden hebben, onderscheidenlijk een jachtakte die aantonen dat zes, respectievelijk zeven, of meer wapens voor hen onontbeerlijk zijn voor de beoefening van de schietsport, onderscheidenlijk de jacht.
17. Vrijstellingen voor vervoer
1. Van het verbod van artikel 22, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend aan sportschutters en jagers voor het vervoeren van wapens en munitie die zij gerechtigd zijn voorhanden te hebben.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt uitsluitend:
a. voor het vervoeren tussen de woning en de schietbaan, de erkende wapenhandelaar en, na daaraan voorafgaande toestemming van de politie, het bureau van politie, alsmede, voorzover het jagers betreft, het jachtveld; en
b. langs de weg en binnen het tijdsbestek welke redelijkerwijs voor het vervoer geboden zijn.
1. Van het verbod van artikel 22, eerste lid van de wet wordt voor het vervoeren van wapens en munitie vrijstelling verleend aan personen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf zaken vervoeren.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt slechts:
a. indien en voorzover het vervoer plaats vindt in opdracht van degene die bevoegd is de wapens en de munitie voorhanden te hebben en te vervoeren;
b. indien de ontvanger bevoegd is de wapens en de munitie voorhanden te hebben; en
c. voorzover uit tijdens het vervoer aanwezige documenten blijkt dat aan de in het eerste lid, alsmede aan de in dit lid onder a en b genoemde voorwaarden is voldaan.
1. Van het verbod van artikel 22, eerste lid van de wet wordt voor het vervoeren van wapens en munitie vrijstelling verleend aan personen in dienst van houders van een erkenning, zoals bedoeld in artikel 9 van de wet.
2. De vrijstelling in het eerste lid geldt slechts indien:
a. het wapens of munitie betreft waarop de erkenning betrekking heeft;
b. het vervoer plaatsvindt in opdracht van de erkenninghouder, dan wel de beheerder in het bedrijf waaraan de erkenning is verleend;
c. het vervoer noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de handelingen waarop de erkenning betrekking heeft;
d. de erkenninghouder, onderscheidenlijk de beheerder bevoegd is de wapens en de munitie te vervoeren; en
e. uit tijdens het vervoer aanwezige documenten blijkt dat aan de in het eerste lid, alsmede aan de in dit lid onder a tot en met d genoemde voorwaarden is voldaan.
18. Administratie door de korpschef
1. De korpschef bewaart in afzonderlijke door hem te voeren administraties kopieën van:
a. de door hem uitgereikte verloven tot het voorhanden hebben van wapens en munitie van categorie III, jachtakten, erkenningen en consenten; en
b. alle documenten betreffende de door andere autoriteiten verleende bevoegdheid tot het voorhanden hebben van wapens of munitie aan in zijn ambtsgebied wonende personen.
2. De korpschef registreert de naam, het adres en de woonplaats van de in zijn ambtsgebied wonende personen die bevoegd zijn een vuurwapen voorhanden te hebben in een bestand.
3. De korpschef zendt, in geval van verhuizing binnen Nederland van in zijn ambtsgebied wonende personen die bevoegd zijn wapens of munitie voorhanden te hebben, de op hen betrekking hebbende kopieën, bedoeld in het eerste lid, onverwijld aan de korpschef in de politieregio waarbinnen de nieuwe woonplaats is gelegen.
4. De korpschef zendt van iedere erkenning die hij verleent, verlengt, wijzigt of intrekt gelijktijdig een kopie naar de minister.
5. Van de wapens of de munitie die overeenkomstig artikel 8 van de wet in bewaring worden gegeven houdt de korpschef een register bij, waarin wordt vermeld:
a. de naam en het adres van degene die de voorwerpen in bewaring geeft;
b. de datum van bewaargeving;
c. een omschrijving van de in bewaring gegeven voorwerpen, waarbij zoveel mogelijk wordt aangegeven het aantal, de soort, het merk, het type, het kaliber, het nummer, de toebehoren, alsmede andere bijzonderheden, daaronder mede verstaan beschadigingen;
d. het nummer van het eventueel afgegeven document waaruit blijkt dat de voorwerpen bevoegd voorhanden werden gehouden;
e. de plaats waar de voorwerpen worden opgeborgen;
f. de datum waarop de bewaring is geëindigd;
g. de naam en het adres van degene aan wie na afloop van de bewaring de voorwerpen ter hand zijn gesteld.
6. De bewaargever is de korpschef bewaarloon verschuldigd van f 5,- per wapen per kalendermaand, daaronder begrepen een gedeelte van de kalendermaand, te rekenen vanaf de eerste dag van de derde kalendermaand nadat het wapen in bewaring is gegeven.
7. Aan de bewaargever wordt door de korpschef een ontvangstbewijs verstrekt waarop de gegevens, genoemd in het vijfde lid, onder a tot en met d, worden vermeld. Op het ontvangstbewijs wordt tevens vermeld hetgeen in het zesde lid, alsmede hetgeen in artikel 8, zesde en zevende lid, van de wet is bepaald.
19. Aanvraag- en bevoegdheidsdocumenten
Voor het indienen van een verzoek om een erkenning, een consent, een vergunning of een verlof wordt gebruik gemaakt van een formulier overeenkomstig het daarvoor in bijlage III bij deze beschikking vastgestelde model.
1. Bij inwilliging van een verzoek om een erkenning, een consent, een vergunning, een Europese vuurwapenpas of een verlof wordt aan de verzoeker een document uitgereikt overeenkomstig het daarvoor in bijlage III bij deze regeling vastgestelde model.
2. Bij inwilliging van een verzoek om verlenging van de geldigheidsduur van een erkenning wordt daarvan aantekening gemaakt in het aan de verzoeker overeenkomstig het eerste lid uitgereikte document of wordt hem tegen afgifte van het oude document een nieuw document uitgereikt.
1. De onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 41 van de wet, bedraagt voor:
a. een ontheffing of de wijziging of verlenging daarvan: f 100,-
b. een erkenning of verlenging daarvan:
1°. indien het betreft erkenningen, bedoeld in artikel 10 van deze regeling, dan wel erkenningen waarop artikel 52, eerste lid, van deze regeling van toepassing is: f 100,- voor ieder jaar waarvoor de erkenning geldt;
2°. indien het overige erkenning betreft: f 1000,- voor ieder jaar waarvoor de erkenning geldt;
c. een consent:
1°. voor erkenninghouders f 50,-;
2°. voor particulieren f 35,-;
d. een vergunning tot vervoer f 5,-;
e. een verlof tot vervoer f 2,50;
f. een verlof tot het voorhanden hebben of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan
1°. van vuurwapens f 15,- vermeerderd met f 5,- per vuurwapen waarvoor het verlof geldt, met een maximum van f 50,- totaal;
2°. van overige wapens of van uitsluitend munitie f 15,-;
g. een verlof tot dragen f 20,-;
h. een verlof tot verkrijging f 5,-;
i. een Europese vuurwapenpas:
1°. voor de afgifte daarvan, daarbij inbegrepen de aantekening van ten hoogste drie vuurwapens, f 60,- vermeerderd met f 5,- per volgend vuurwapen dat op de pas wordt aangetekend, met een maximum van f 95,- totaal;
2°. voor de verlenging van de geldigheidsduur daarvan ongeacht het aantal daarop aangetekende vuurwapens f 10,-.
j. het afgeven van een nieuw document, met uitzondering van een document, bedoeld in het eerste lid, onder a, uitsluitend ten gevolge van een redactionele wijziging daarin: f 5,-.
2. Voorzover ter uitvoering van artikel 40 van de wet regels zijn gegeven over combinatie van de daarin genoemde bescheiden bedraagt de onkostenvergoeding voor een dergelijke combinatie niet meer dan het bedrag dat verschuldigd zou zijn voor dat deel van de combinatie waarvoor de hoogste vergoeding geldt.
Ingevolge artikel 45, eerste lid, onder 2°, van de wet worden als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van het bij en krachtens de wet bepaalde, aangewezen de ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie.
22. Overgangs- en slotbepalingen
1. Artikel 9, eerste lid, van deze regeling is niet van toepassing indien het betreft erkenningen die betrekking hebben op lucht-, gas- of veerdrukwapens met een kinetische mondingsenergie van ten hoogste 7,5 joule en die zijn verleend vóór 26 september 1996.
2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2002.
1. Artikel 11, vijfde lid, van deze regeling is niet van toepassing indien de erkenning voor wapens van categorie II vóór 1 januari 1994 is verleend.
2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2000.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, onder c, sub 1°, wordt in die bepaling in plaats van “voor 1 januari 1870” gelezen: voor omstreeks 1888.
2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2000.
Artikel 20, tweede lid, alsmede de aanduiding 1. voor het eerste lid, vervalt op 1 januari 1998.
1. Artikel 43, eerste lid, van deze regeling is niet van toepassing op personen die op 31 december 1996 in het bezit waren van een jachtakte waarop zeven of meer wapens waren vermeld.
2. Dit artikel vervalt op 1 januari 2000.
Artikel 47, vierde lid, van deze regeling vervalt op 1 januari 1999.
Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten krachtens de Regeling wapens en munitie (Stcrt. 1996, 245) vastgestelde besluiten op deze regeling.
De Regeling wapens en munitie (Stcrt. 1996, 245) wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling wapens en munitie.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie, Schedeldoekshaven 100, Den Haag.
De onderhavige regeling vervangt de Regeling wapens en munitie van 6 december 1996 (Stcrt. 245). Het ontwerp van laatstgenoemde regeling werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te kunnen voldoen, is de onderhavige regeling als ontwerp aan de Commissie genotificeerd. Daarbij is gebruik gemaakt van artikel 9, zevende lid, van de richtlijn, hetgeen betekent dat na notificatie geen zgn. stand-stillperiode in acht behoeft te worden genomen.
Voor een toelichting op de achtergronden van deze regeling zij verwezen naar de toelichting bij de oorspronkelijke Regeling wapens en munitie (Stcrt. 1996, 245).
De tekst van de onderhavige regeling is geheel identiek aan de tekst van de oorspronkelijke Regeling wapens en munitie. Ook de artikelnummering is intact gelaten. Nieuw zijn uiteraard alleen de - wetstechnische - artikelen 58 t/m 61.
Het ontwerp van deze regeling is op 17 juni 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de bovenvermelde richtlijn (kennisgeving 97/0321/NL). Het ontwerp is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager.
1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-1997-129-p13-SC9883.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.