Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2019, 144 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2019, 144 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 februari 2019, nr. 2019-0000017601;
Gelet op artikel VII van de Verzamelwet Brexit;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 februari 2019, No. W12.19.0033/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 maart 2019, nr. 2019-0000033327,
Hebben goedgevonden en verstaan:
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 41b wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «op grond van een verdrag, de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie in afwijking van artikel 7b» wordt gelezen «op grond van artikel 7b, tweede lid,», voor «de opzegging of wijziging van dat verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van dat verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», voor «artikel 7b» wordt gelezen «artikel 7b, eerste lid,» en wordt voor «vanaf de buitenwerkingtreding van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk de beëindiging van de voorlopige toepassing of de beëindiging van de daarmee gelijk te stellen situatie» gelezen «vanaf de datum van terugtrekking».
B
Na artikel 41b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 7b, eerste lid, is na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie gedurende twee kalenderkwartalen na die terugtrekking niet van toepassing op de verzekerde ten behoeve van een kind dat in de periode van zes maanden na de datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk wordt geboren of komt te wonen, zolang het kind in het Verenigd Koninkrijk woont en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
2. Het eerste lid is mede van toepassing op de persoon die niet in Nederland verzekerd is maar recht zou hebben gehad indien Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) van toepassing zou zijn.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 68a wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen »de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie» en voor «in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Na artikel 68a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op de nabestaande in Nederland die op de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie recht heeft op een nabestaandenuitkering of een wezenuitkering of die dat recht krijgt binnen de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking en die in de periode van twaalf maanden na die datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk komt te wonen en op de nabestaande in het Verenigd Koninkrijk die binnen de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking recht krijgt op een nabestaanden- of een wezenuitkering, blijft hoofdstuk 3, afdeling I, paragraaf 9, buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op nabestaanden- of wezenuitkering.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 62a wordt, onder vernummering van het derde lid tot het vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat in die artikelleden voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie» en voor «in hetzelfde land of gebied als het land of gebied waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Na artikel 62a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De pensioengerechtigde wiens recht op ouderdomspensioen mede is gebaseerd op toepassing van bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) en als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie geheel of ten dele zou eindigen, behoudt dat recht alsof bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing is, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen.
1. Op de persoon die recht heeft of krijgt op een ouderdomspensioen, gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na de datum van die terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk woont of komt te wonen, blijven de artikelen 8a, eerste lid, en 9a, eerste lid, buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op toeslag of ouderdomspensioen.
2. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die in de periode, bedoeld in het eerste lid, recht heeft of krijgt op een ouderdomspensioen, gelijk aan het ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, behoudt dat recht, respectievelijk krijgt dat recht alsof bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) van toepassing is respectievelijk zou zijn, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen.
Na artikel 130ff worden aan hoofdstuk XB van de Werkloosheidswet twee artikelen toegevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 19, eerste lid, onderdeel e, blijft een recht op uitkering bij werkloosheid dat met toepassing van artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) is ontstaan voor de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, na die terugtrekking bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in het Verenigd Koninkrijk en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op uitkering bij werkloosheid.
Tijdvakken van verzekering opgebouwd in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven na de datum van terugtrekking bestaan en worden in aanmerking genomen voor de wekeneis, bedoeld in de artikelen 17 en 17a, en de arbeidsverledeneis, bedoeld in de artikelen 42 en 42a, onder de voorwaarde dat laatstelijk op grond van deze wet tijdvakken van verzekering zijn vervuld.
In artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg wordt «en 87c» vervangen door «87c en 87d».
De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 101g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «opzegging of beëindiging voorlopige toepassing verdragen» vervangen door «opzegging, beëindiging voorlopige toepassing verdragen of de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie».
2. Er wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», voor «in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Na artikel 101g wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
Op de persoon die recht heeft of krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na die datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk woont of komt te wonen, blijven de artikelen 7a, 19a en 21a buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
In de Wet inkomensvoorziening oudere werknemers worden na artikel 48d twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, blijft een recht op uitkering dat met toepassing van artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) is ontstaan voor de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, na die terugtrekking bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in het Verenigd Koninkrijk en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op uitkering.
Tijdvakken van verzekering opgebouwd in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie vanaf die datum bestaan en worden in aanmerking genomen voor de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, onder de voorwaarde dat laatstelijk op grond van deze wet tijdvakken van verzekering zijn vervuld.
In hoofdstuk 3, paragraaf 1, van de Wet kinderopvang wordt na artikel 3.2 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Ten aanzien van de ouder die aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6, tweede en derde lid, en wiens recht op die toeslag uitsluitend zou eindigen als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, wordt het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van artikel 1.6, tweede en derde lid, gedurende zes maanden vanaf de datum van terugtrekking als lidstaat aangemerkt, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk woont en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag.
2. Een voorziening voor kinderopvang of gastouderopvang in het Verenigd Koninkrijk die op grond van artikel 1.48, eerste of tweede lid, door inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang is gelijkgesteld met een geregistreerd kindercentrum of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang, en waarvan die gelijkstelling en inschrijving zou eindigen als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, blijft gelijkgesteld en ingeschreven in het register buitenlandse kinderopvang gedurende zes maanden vanaf de datum van terugtrekking.
De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 91i wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», voor «in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Het bij de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving ingevoegde artikel 91i wordt vernummerd tot artikel 91k.
C
Na artikel 91i wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op de persoon die recht heeft of krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na die datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk woont of komt te wonen, blijven de artikelen 20, 43b en 47a buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 133g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «opzegging of beëindiging voorlopige toepassing verdragen» vervangen door «opzegging, beëindiging voorlopige toepassing verdragen of de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
2. Er wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», voor «in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Na artikel 133g wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:
1. Op de persoon die recht heeft of krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie in het Verenigd Koninkrijk woont of komt te wonen, blijft artikel 43, onderdeel f, buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering.
2. Op de persoon die in aansluiting op het recht op ziekengeld of in aansluiting op de wachttijd, bedoeld in artikel 23, eerst recht krijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering na de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijft artikel 43, onderdeel f, buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering.
3. Tijdvakken van verzekering opgebouwd in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven na de datum van terugtrekking, vanaf die datum bestaan en worden in aanmerking genomen voor de referte-eis, bedoeld in artikel 58, en de duur, bedoeld in artikel 59, van een loongerelateerde WGA-uitkering.
De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 87c wordt, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid, een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, met dien verstande dat voor «de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie» wordt gelezen «de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie», voor «in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde» wordt gelezen «in het Verenigd Koninkrijk».
B
Na artikel 87c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Op de persoon die recht heeft of krijgt op ziekengeld in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na die datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk woont of komt te wonen, blijft artikel 19a buiten toepassing, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 27 maart 2019
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Uitgegeven de twaalfde april 2019
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (hierna: Verenigd Koninkrijk) overeenkomstig artikel 50, eerste en tweede lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Europese Unie terug te trekken.
Op grond van genoemd artikel 50, tweede lid, dient de Europese Unie in het licht van de richtsnoeren van de Europese Raad na onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk een akkoord te sluiten over de voorwaarden voor deze terugtrekking, waarbij rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van het Verenigd Koninkrijk met de Europese Unie. Op grond van artikel 50, derde lid, zullen het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na 29 maart 2017, tenzij de Europese Raad met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.
Dit betekent dat, tenzij in een geratificeerd terugtrekkingsakkoord een andere datum wordt vastgesteld of de Europese Raad, overeenkomstig artikel 50, derde lid, VEU, met instemming van het Verenigd Koninkrijk met eenparigheid van stemmen besluit dat de Verdragen vanaf een latere datum niet meer van toepassing zijn, alle primaire en secundaire wetgeving (dus alle verdragen en verordeningen) van de Unie vanaf 30 maart 2019, 00:00 (MET) niet meer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is en dat het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019, 00:00 een derde land wordt.
Doordat Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Pb EU 2004, L 166) en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Pb EU 2009, L 284) vanaf de datum van terugtrekking niet meer van toepassing zijn, heeft dit vanaf die datum gevolgen voor alle socialezekerheidsaanspraken die in de relatie met het Verenigd Koninkrijk met toepassing van deze verordeningen zijn opgebouwd of toegekend.
Uitkeringen die uitsluitend op basis van het nationale recht zijn ontstaan kunnen niet meer of niet meer volledig in het Verenigd Koninkrijk worden uitbetaald, vanwege de exportbeperking die in Nederland in de afzonderlijk sociale verzekeringswetten is vastgelegd en die nu nog door artikel 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt opgeheven.
Ook het bestaande bilaterale verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk kan op dit moment geen basis bieden voor opheffing van de exportbeperking1. De personele werkingssfeer van dit bilaterale verdrag strekt zich voor zover het gaat om het Verenigd Koninkrijk uit tot een beperkt aantal personen. Het gaat om personen op wie Verordening (EG) nr. 883/2004 niet van toepassing is en om personen die onderworpen zijn (geweest) aan de wetgeving van het Eiland Man en de Kanaaleilanden. Gelet hierop is het verdrag momenteel met name relevant voor inwoners van het Eiland Man en de Kanaaleilanden.
Een Brexit zonder uittredingsakkoord heeft niet tot gevolg dat de personele werkingssfeer van het bilaterale verdrag, wegens het wegvallen van de toepassing van de coördinatieverordening, wordt uitgebreid tot alle burgers in het Verenigd Koninkrijk. Een verdrag is immers de wilsuiting van twee verdragspartijen en het bilateraal socialezekerheidsverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk is niet gesloten met het oog op een dergelijke uitgebreide groep van personen die onder de werkingssfeer valt.
Om aan te kunnen nemen dat deze nieuwe groep ook onder de personele werkingssfeer van het verdrag valt is derhalve overeenstemming nodig tussen de verdragsluitende partijen. Met het oog op het vermijden van verstoring van de lopende onderhandelingen over het uittredingsakkoord op EU-niveau is het echter in strijd met de gemeenschapstrouw om over de uitbreiding van de personele werkingssfeer van het bilaterale verdrag in contact te treden met het Verenigd Koninkrijk gedurende de periode dat er op EU-niveau onderhandelingen worden gevoerd die uitzicht bieden op een uittredingsakkoord.
Het voorgaande betekent dat het bilaterale verdrag op dit moment geen basis biedt voor de coördinatie van sociale zekerheid voor alle burgers in het Verenigd Koninkrijk. Dit betekent dat er voor de groep die nu nog onder de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 valt, geen grondslag meer bestaat voor onder meer de export van uitkeringen en de samentelling van verzekerde tijdvakken en arbeidsverleden. Dit maakt het onderhavige besluit noodzakelijk, mede als mogelijke overbrugging totdat een breed werkend bilateraal verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland van kracht wordt.
Om mogelijk onevenredig nadeel voor uitkeringsgerechtigden zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk te kunnen voorkomen is in de Verzamelwet Brexit2 een tijdelijke delegatiegrondslag opgenomen voor een noodprocedure.
Die noodprocedure houdt in dat in artikel VII van die wet een tijdelijke grondslag is gecreëerd die kan worden gebruikt om bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) op zeer korte termijn wijzigingen in de betreffende sociale zekerheidswetten door te voeren. Daarbij zijn er meerdere mogelijkheden. Zo kan worden bepaald dat het Verenigd Koninkrijk voor de toepassing van die wetten nog gedurende een daarbij aangegeven periode als EU-lidstaat wordt aangemerkt. Daarmee kan bijvoorbeeld worden geregeld dat het wettelijk regime na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk gedurende die overgangsperiode vooralsnog ongewijzigd blijft en dat de uittreding vooralsnog geen gevolgen heeft voor bestaande of nieuwe uitkeringsrechten. De tijdelijke grondslag kan ook worden gebruikt om in de sociale zekerheidswetten overgangsrecht op te nemen voor de situatie na de uittreding of, indien een overgangsperiode is vastgesteld, na afloop van die overgangsperiode. De grondslag kan niet alleen worden gebruikt indien het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Europese Unie zonder akkoord over de voorwaarden voor deze terugtrekking (no deal brexit) en er overgangsrecht met betrekking tot de uitkeringsrechten nodig is. Ook ingeval er wel een deal met het Verenigd Koninkrijk tot stand komt over het terugtrekkingsakkoord (maar niet over de toekomstige relatie), kan met een op deze delegatiegrondslag te baseren amvb het overgangsrecht worden geregeld conform de in het terugtrekkingsakkoord vastgelegde beginselen.
Gegeven het uitzonderlijke karakter van de tijdelijke delegatiegrondslag zullen de maatregelen die met gebruikmaking van de bedoelde bevoegdheid in dit besluit zijn opgenomen tot stand worden gebracht zo spoedig mogelijk na vaststelling van deze amvb alsnog in een voorstel van wet worden opgenomen en worden ingediend bij de Staten-Generaal. Het is dan vervolgens aan de Tweede en Eerste Kamer om te beoordelen of de in de amvb opgenomen wijzigingen in stand moeten blijven of dat die ongedaan moeten worden gemaakt. Gelijktijdig met dit besluit wordt dan ook een wetsvoorstel voorbereid om het besluit ter goedkeuring aan het parlement voor te leggen.
Zoals aangegeven biedt de in de Verzamelwet Brexit opgenomen tijdelijke delegatiegrondslag de mogelijkheid een bepaalde overgangsperiode vast te stellen waarin het bestaande in Europese verordeningen en nationale socialezekerheidswetgeving neergelegde regime met betrekking tot het recht op socialezekerheidsuitkeringen na de Brexit ongewijzigd blijft voortbestaan. Tevens biedt die delegatiegrondslag de mogelijkheid om voor de situatie na de Brexit of na afloop van de overgangsperiode overgangsrecht vast te stellen.
De regering kiest er voor alleen gebruik te maken van de tweede mogelijkheid. Er is niet gekozen voor gebruikmaking van de eerste mogelijkheid, omdat een voortzetting van het bestaande regime uitgaat van onderlinge samenwerking en coördinatie met het Verenigd Koninkrijk. Coördinatieregels kunnen maar zeer beperkt worden neergelegd in nationale wetgeving, omdat zij zien op een bilaterale of multilaterale situatie. Een goed voorbeeld hiervan zijn de aanwijsregels die bepalen welk nationaal socialezekerheidsstelsel van toepassing is op iemand in een grensoverschrijdende situatie (zie ook hieronder onder e). Dat betekent dat er ook nadelen zijn verbonden aan een unilaterale aanpak. Hierdoor ontstaat het risico dat mensen zowel in Nederland als het Verenigd Koninkrijk verzekerd en premieplichtig zijn of juist in geen van beiden. Dat risico is niet uit te sluiten door middel van unilateraal overgangsrecht. Daarnaast ontbreekt in een no-deal situatie een belangrijke voorwaarde voor het laten doorlopen van het bestaande export regime, namelijk de onderlinge administratieve samenwerking met het Verenigd Koninkrijk die onder meer van belang is in het kader van de onderlinge uitwisseling van informatie en onderzoeken in het kader van de handhaving.
In dit besluit wordt voorzien in overgangsrecht voor de sociale zekerheid voor de situatie waarin er tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie geen overeenstemming wordt bereikt over een terugtrekkingsakkoord of het terugtrekkingsakkoord niet tijdig dat wil zeggen niet voor de datum van terugtrekking door beide partijen wordt geratificeerd (het zogeheten «no deal»- of «cliff-edge»-scenario).
Artikel 48 VWEU bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad maatregelen vaststellen die op het gebied van de sociale zekerheid noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers met name door een stelsel in te voeren waardoor het mogelijk is voor al dan niet in loondienst werkzame migrerende werknemers en hun rechthebbenden te waarborgen:
a. dat, met het oog op het verkrijgen en het behoud van het recht op uitkeringen alsmede voor de berekening daarvan, al die tijdvakken worden bijeengeteld welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen,
b. dat de uitkeringen aan personen die op het grondgebied van de lidstaten verblijven, zullen worden uitbetaald.
Deze maatregelen zijn neergelegd in eerdergenoemde Verordening (EG) nr. 883/2004 en eerdergenoemde Verordening (EG) nr. 987/2009.
Een terugtrekking zonder akkoord van het Verenigd Koninkrijk uit de EU heeft tot gevolg dat beide verordeningen vanaf de datum van terugtrekking niet meer van toepassing zijn in de relatie met dat land. Omdat in geen van beide verordeningen overgangsrecht is opgenomen voor de situatie dat deze niet langer van toepassing zijn, heeft dit vanaf die datum in de relatie met het Verenigd Koninkrijk gevolgen voor de socialezekerheidsaanspraken die de Verordening toekent. Dit betekent dat op de datum van terugtrekking bepaalde lopende uitkeringen eindigen, vanwege de exportbeperking die in Nederland in de afzonderlijke sociale verzekeringswetten is vastgelegd en die nu nog door artikel 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004 wordt opgeheven. Ook kunnen er in de relatie met het Verenigd Koninkrijk geen nieuwe aanspraken op basis van deze verordening meer ontstaan.
De regering vindt het wenselijk om overgangsmaatregelen te treffen om te voorkomen dat uitkeringsgerechtigden onevenredig nadeel ondervinden van de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zonder zich op de nieuwe situatie te hebben kunnen voorbereiden. Dit nog los van de vraag of de rechter een abrupte beëindiging van het recht op uitkering al dan niet in strijd met de rechtszekerheid zal achten.
Bij de vormgeving van dit overgangsrecht sluit de regering aan bij het beleid dat geldt als een verdrag wordt opgezegd of de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd zoals dat is vastgelegd in de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie, Stb. 2014, 238 (Wet herziening exportbeperking kinderbijslag(WHEK)).
Daarbij beseft de regering dat het hier om verschillende situaties gaat. Bij de opzegging van een verdrag of beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag gaat het om een actieve handeling van Nederland. Het niet langer van toepassing zijn van Verordening (EG) nr. 883/2004 is het gevolg van een door Nederland niet gewilde handeling van het Verenigd Koninkrijk waar Nederland geen invloed op heeft gehad. In beide gevallen eindigt het recht echter niet vanwege gewijzigde beleidsopvattingen over het recht op uitkering in relatie tot het verzekerde risico, maar door gewijzigde internationale betrekkingen. Ook omdat de gevolgen voor de betrokken uitkeringsgerechtigden niet verschillen, heeft de regering er voor gekozen om de uitgangspunten van de WHEK ook toe te passen ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk in het geval van een no deal scenario. Ten aanzien van de langlopende uitkeringen die beogen een inkomensvoorziening te treffen, voorzag het overgangsrecht in de WHEK in volledige eerbiedigende werking. Voor de verzekerde die recht had op kinderbijslag en kindgebonden budget werd een overgangstermijn van zes maanden in acht genomen.
Overigens is de regering van mening dat het – eenzijdige – besluit tot terugtrekking uit de EU aan het Verenigd Koninkrijk is toe te rekenen en niet aan de Nederlandse overheid, waardoor het niet mogelijk is tegenover Nederland een beroep te doen op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, dat ziet op bescherming van eigendom, om op te komen tegen de negatieve rechtsgevolgen van deze keuze. Dat betekent niet dat er geen verplichting is voor de Nederlandse overheid om te bezien of er mogelijkheden of gronden zijn om deze gevolgen te verzachten, maar deze verplichting is minder vergaand dan wanneer de te ontstane rechtsgevolgen zouden zijn toe te schrijven aan een besluit van Nederland zelf.
Voor de volledigheid zij nog verwezen naar Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (Pb EU 2010, L 344). Op grond van deze verordening vallen onderdanen van het Verenigd Koninkrijk ook na de datum van terugtrekking onder de personele werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 883/2004 zolang zij legaal op het grondgebied van een van de lidstaten van de EU verblijven en er sprake is (geweest) van een grensoverschrijdend element tussen minimaal twee lidstaten. Wanneer er enkel sprake is van een grensoverschrijdend element tussen het Verenigd Koninkrijk en één enkele lidstaat is niet aan dit laatste vereiste voldaan. Aangezien Verordening (EG) nr. 883/2004 alleen de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten van de EU, de EER-staten en Zwitserland regelt, kan ook Verordening (EU) nr. 1231/2010 geen basis vormen voor de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels van de resterende lidstaten en dat van het Verenigd Koninkrijk. Dit geldt zowel voor lopende uitkeringen, als voor nieuwe toekenningen.
Het overgangsrecht voorziet in een volledige eerbiedigende werking voor de export van langlopende uitkeringsrechten die voor de datum van terugtrekking zijn ontstaan. Het betreft de uitkeringen krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), Algemene nabestaandenwet (Anw), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), en de Algemene Ouderdomswet (AOW). Ook toegekende uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) worden geëerbiedigd.
Deze eerbiediging heeft niet alleen betrekking op de voortzetting van de uitbetaling van deze uitkeringen in het Verenigd Koninkrijk voor zover zij uitsluitend op basis van de nationale wetgeving zijn toegekend, maar deze eerbiediging geldt ook de voortzetting van deze rechten als deze zijn gebaseerd op Verordening (EG) nr. 883/2004. Intrekking en herziening van deze uitkeringen worden net als in de huidige situatie beoordeeld op grond van de Nederlandse wettelijke regelingen.
Voor de persoon die recht heeft op kinderbijslag, kindgebonden budget en/of kinderopvangtoeslag wordt eveneens analoog aan de WHEK een overgangstermijn van zes maanden in acht genomen alvorens deze rechten vervallen.
Ook voor de Werkloosheidswet (WW) en de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) acht de regering overgangsrecht wenselijk. De WHEK voorzag niet in overgangsrecht voor aanspraken op grond van deze wetten, omdat de bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid, anders dan Verordening (EG) nr. 883/2004, niet verplichten tot export van werkloosheidsuitkeringen.
Op grond van artikel 65, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 geldt als hoofdregel dat een persoon die volledig werkloos is geworden en in een andere lidstaat werkte dan zijn of haar woonland recht op uitkering heeft in het woonland. Deze zogenaamde woonlanduitkeringen die Nederland betaalt worden niet aangetast door de Brexit. Hiervoor is derhalve geen overgangsrecht nodig.
Een gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos geraakte persoon die in een andere lidstaat woonde dan het werkland heeft op grond van artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 883/2004 recht op uitkering in het werkland. Voor deze laatste persoon is overgangsrecht nodig. Op grond van artikel 19, eerste lid, onderdeel e, van de Werkloosheidswet mag de uitkering namelijk niet worden geëxporteerd.
De regering acht het niet noodzakelijk om overgangsrecht te treffen met betrekking tot de regels die het mogelijk maken om met behoud van een Nederlandse werkloosheidsuitkering gedurende 3 maanden werk te zoeken in het Verenigd Koninkrijk (artikel 64 van Verordening (EG) nr. 883/2004). In een no-deal brexit scenario is er geen vrij werknemersverkeer, waardoor de ratio achter deze vorm van export wegvalt. Dit betekent dat deze uitkeringen zullen worden beëindigd op het moment van de Brexit.
In de WAZO is het overgangsrecht in de ZW, respectievelijk de WAZ, voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie, van overeenkomstige toepassing verklaard op uitkeringen op grond van de WAZO aan werknemers en gelijkgestelden, respectievelijk aan zelfstandigen en beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst. Door deze van overeenkomstige toepassingverklaring werken wijzigingen in het overgangsrecht van de ZW en de WAZ vanzelf door in de WAZO. Het overgangsrecht in verband met een no-deal brexit in de ZW en WAZ is daarmee van overeenkomstige toepassing op uitkeringen op grond van de WAZO.
Het bovenstaande beschrijft het overgangsrecht dat wordt toegepast op uitkeringsrechten die zijn ontstaan vóór de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Omdat, zoals gezegd, Verordening (EG) nr. 883/2004 geen overgangsrecht kent, worden nieuwe aanvragen beoordeeld naar nationaal recht. Echter, een dergelijke abrupte overgang zou in sommige situaties onrecht doen aan de gerechtvaardigde verwachtingen van personen die voor de datum van terugtrekking gebruik hebben gemaakt van hun recht op het vrije verkeer. Ook zou strijd kunnen ontstaan met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name met zijn arresten van 12 oktober 1978 (Tayeb Belbouab/Bundesknapschaft, zaak 10/78, ECLI:EU:C:1978:181) en van 3 april 2008 (K.D. Chuck/Raad van Bestuur SVB, zaak C-331/06, CELEX 62006CA0331).
In het arrest Belbouab oordeelde het Hof dat eerbiediging van het beginsel der rechtszekerheid onder meer verlangt «dat elke feitelijke situatie behoudens uitdrukkelijke bepaling van het tegendeel als regel wordt beoordeeld volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen». Dit had tot gevolg dat een voormalige EU-onderdaan nog steeds een beroep kon doen op de samentelregel van de rechtsvoorganger van Verordening (EG) nr. 883/2004, wat betreft de verzekeringstijdvakken die hij als EU-onderdaan had opgebouwd. Bovendien volgt uit het arrest in de zaak Chuck dat personen die niet langer op het grondgebied van een van de lidstaten wonen niet als zodanig zijn uitgesloten van de toepassing van coördinatieprincipes van Verordening (EG) nr. 883/2004. Deze twee arresten, in onderlinge samenhang gelezen, zouden betekenen dat (VK-)burgers na de datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk nog steeds een – beperkt – beroep kunnen doen op enkele coördinatieprincipes van Verordening (EG) nr. 883/2004.
Gezien het bovenstaande wordt ook voor nieuwe aanvragen een – beperkt – overgangsrecht tot stand gebracht om discoördinatie te voorkomen van tot de datum van terugtrekking opgebouwde verzekeringstijdvakken:
Bij de beoordeling van de duur van het recht op een werkloosheidsuitkering of een WIA-uitkering in de situatie waarbij de werkloosheid of de arbeidsongeschiktheid is ingetreden na de uittreding van het Verenigd Koninkrijk, worden de tijdvakken van verzekering meegenomen die voor het uittreden in het Verenigd Koninkrijk zijn vervuld. In wezen wordt het samentelprincipe van artikel 6 (en artikel 61 voor de werkloosheidsuitkeringen) van Verordening (EG) nr. 883/2004 hierdoor gehandhaafd voor tijdvakken die zijn vervuld voor de datum van terugtrekking.
Het is niet zorgvuldig om gerechtigden met de gevolgen van een no deal brexit te overvallen. Omdat over een eventuele no deal brexit pas op het laatste moment duidelijkheid zal ontstaan, krijgen uitkeringsgerechtigden nog tot twaalf maanden na Brexit de tijd te besluiten of ze al of niet willen terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk met behoud van hun langlopende uitkeringsrechten. Om Nederlandse burgers die al in het Verenigd Koninkrijk verblijven niet in een nadeliger positie te brengen dan Britse burgers die besluiten om na een no deal brexit naar het Verenigd Koninkrijk te verhuizen, geldt deze regeling ook voor Nederlandse burgers en andere burgers met Nederlandse uitkeringsrechten in het Verenigd Koninkrijk.
De tijdelijke verlenging van het overgangsrecht geldt daarmee voor personen die in de periode van 12 maanden na de datum van de no deal brexit recht hebben of krijgen op een van de langlopende uitkeringsrechten en in deze periode in het Verenigd Koninkrijk wonen of verhuizen naar het Verenigd Koninkrijk. Export van deze uitkeringen naar het Verenigd Koninkrijk ten behoeve van deze personen blijft daardoor mogelijk. Deze tijdelijke verlenging geeft burgers de tijd om kennis te nemen van de veranderingen als gevolg van de Brexit, zich daarop voor te bereiden en beslissingen (zoals verhuizen naar het Verenigd Koninkrijk) te nemen. Bovendien geeft de tijdelijke verlenging Nederland de tijd om met het Verenigd Koninkrijk te onderhandelen over een mogelijke uitbreiding van het bilaterale sociale zekerheidsverdrag. Met de tijdelijke verlenging wordt ook voorkomen dat de uitvoering door SVB en UWV telkens moet worden aangepast.
Voor de gerechtigden die van de tijdelijke verlenging gebruik maken, worden de nationale wooneisen opgeheven. Voor de gezinsbijslagen geldt dat er gedurende een periode van zes maanden na de uitreding van het Verenigd Koninkrijk ook nog nieuwe rechten kunnen worden geëxporteerd tot uiterlijk twee kalenderkwartalen na die uittreding.
Een belangrijk onderdeel van Verordening (EG) nr. 883/2004 zijn de aanwijsregels. Deze bepalen welk nationaal socialezekerheidsstelsel van toepassing is op iemand in een grensoverschrijdende situatie. In dat stelsel is men verzekerd en moet men premies betalen. In een no-deal scenario vallen ook deze regels weg in de relatie met het Verenigd Koninkrijk. Voor situaties waarbij geen andere lidstaten van de EU betrokken zijn geldt dan dat voor de verzekeringsplicht enkel en alleen toepassing zal worden gegeven aan het nationale recht. Hierdoor neemt het risico toe dat mensen zowel in Nederland als het Verenigd Koninkrijk verzekerd zijn of juist in geen van beiden. Dit risico is niet uit te sluiten door middel van unilateraal overgangsrecht.
Bezien wordt, in afstemming met de Europese Commissie gezien de gevoeligheid van bilaterale contacten met het VK, wat de mogelijkheden zijn om met het VK te komen tot operationele afspraken om gevallen van dubbel of onverzekerd zijn te voorkomen.
Verordening (EG) nr. 883/2004 kent een speciale bescherming voor langlopende uitkeringen met een risicokarakter. Voor Nederland zijn dat de WIA en de Anw. Die bescherming houdt in dat iemand die niet verzekerd is voor het Nederlands recht, toch recht kan hebben op een uitkering door de verzekeringsfictie uit de Verordening. Het derde lid van artikel 51 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bevat die verzekeringsfictie. Dit lid bepaalt dat het recht op deze uitkeringen geopend kan worden als de arbeidsongeschikte of overledene op het moment van het intreden van het risico niet verzekerd was in Nederland, maar wel in een andere lidstaat, of als hij als gevolg van de verzekerde gebeurtenis daar een uitkering ontvangt. In dat geval krijgt de betrokkene een zogenaamde pro-rata uitkering uit Nederland. De Nederlandse uitkering wordt dan toegekend naar evenredigheid van de duur van de Nederlandse verzekeringstijdvakken ten opzichte van de totale duur van alle in EU-lidstaten opgebouwde tijdvakken van verzekering.
Het niet meer gelden van de Verordening in de relatie met het Verenigd Koninkrijk, heeft tot gevolg dat de verzekeringsfictie niet meer geldt voor personen met een Nederlands verzekeringsverleden die laatstelijk in het Verenigd Koninkrijk verzekerd zijn. Zo kunnen o.a. Nederlandse burgers die in het Verenigd Koninkrijk wonen na de datum van terugtrekking geen beroep meer doen op deze bepaling uit de Verordening als de verzekerde gebeurtenis intreedt na de dag van uittreding van het Verenigd Koninkrijk, ook niet op grond van het arrest Belbouab. Dit arrest bepaalt dat de feitelijke situatie beoordeeld moet worden volgens de op het desbetreffende tijdstip geldende bepalingen. Omdat de feitelijke situatie – het overlijden of het intreden van de arbeidsongeschiktheid – plaats vindt op het moment dat Verordening (EG) nr. 883/2004 niet meer van toepassing is, vallen betrokkenen dan uitsluitend onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk, welke wetgeving «flat-rate» uitkeringen kent bij arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het handhaven van dit coördinatiemechanisme zou ook niet wenselijk zijn, omdat de administratieve samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland vanaf de datum van uittreding ontbreekt, die voor de toekenning van pro rata-uitkeringen uit verschillende landen noodzakelijk is.
Zoals aangegeven leidt een no-deal Brexit ertoe dat uitkeringen – voor zover zij niet onder het overgangsrecht vallen – niet of in mindere mate in het Verenigd Koninkrijk uitbetaald kunnen worden. Op het moment dat er (alsnog) overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk bereikt wordt, kan de export van uitkeringen hervat of gecontinueerd worden (afhankelijk van de inhoud van het akkoord).
In 2017 werd voor ruim € 0,5 miljoen geëxporteerd aan gezinsbijslagen (AKW, WKB en kinderopvangtoeslag). De export van deze gezinsbijslagen stopt 6 maanden na een cliff edge Brexit.
De export van WW om werk te zoeken in het Verenigd Koninkrijk is beperkt tot 3 maanden. Er is geen overgangsrecht voor deze vorm van export van WW. Dit betekent dat de export van WW, momenteel circa € 0,2 miljoen, in de drie maanden na een no-deal Brexit terug zal lopen.
Voor AOW’ers wijzigt de situatie tot en met 12 maanden na de datum van terugtrekking niet (tijdelijke verlenging overgangsrecht). Ook 12 maanden na de datum van terugtrekking wijzigt de situatie voor paren in de AOW niet. Nieuw ingestroomde alleenstaande AOW’ers krijgen na 12 maanden na de datum van terugtrekking maximaal 50% (normbedrag voor gehuwden) in plaats van 70% (normbedrag voor alleenstaanden) van het referentieminimumloon, omdat de hogere alleenstaandennorm alleen wordt geëxporteerd naar landen binnen de EU en landen waarmee een sociaalzekerheidsverdrag is gesloten. Daarnaast wordt de inkomensondersteuning AOW (IOAOW) ook niet meer geëxporteerd voor nieuwe gevallen. Op dit moment bedraagt de totale export van AOW (incl. IOAOW) naar het Verenigd Koninkrijk circa € 35 miljoen oplopend naar circa € 45 miljoen structureel. In de structurele situatie zou de export circa € 10 miljoen lager liggen.
Voor alle andere uitkeringsregelingen geldt dat mensen die na 12 maanden na de datum van terugtrekking (tijdelijke verlenging overgangsrecht) in het Verenigd Koninkrijk wonen en zonder no-deal Brexit recht hadden gekregen op een uitkering, deze nu niet meer ontvangen; nieuwe instroom ontvangt dus geen uitkering meer. Dit leidt vanaf april 2020 tot een geleidelijk oplopende besparing op de export van deze uitkeringen. Zo bedraagt de export van IVA en WGA-uitkeringen momenteel circa € 2 miljoen op jaarbasis. Uitgaande van een gemiddelde resterende verblijfsduur van 10 jaar wordt de export voor een aanzienlijk deel (circa 50%) afgebouwd in een periode van 10 jaar. De export van ANW-uitkeringen die afgebouwd wordt is circa € 0,7 miljoen. Bij een gemiddelde resterende verblijfsduur van 8 jaar is de export na 8 jaar voor een aanzienlijk deel afgebouwd. De totale export van ZW, WAZO, Wajong en WAZ is circa € 0,4 miljoen per jaar. De impact van een no-deal Brexit op de uitkeringslasten van deze regelingen is dus zeer beperkt.
De uitvoeringskosten voor het UWV bedragen € 0,2 miljoen eenmalig. Dit betreft incidentele kosten voor het aanpassen van de interne instructies en externe communicatiekanalen. Er ontstaan geen extra structurele uitvoeringskosten. Het continueren van bestaande rechten en het vaststellen van nieuwe rechten in geval van een no-deal Brexit behoren namelijk tot de reguliere uitvoering van het UWV.
De incidentele uitvoeringskosten voor de SVB zijn € 1,2 miljoen en de structurele kosten bedragen € 0,2 miljoen. Deze kosten worden gemaakt voor de herziening/intrekken van rechten. Daarnaast zullen kosten worden gemaakt bijvoorbeeld het inrichten van een tijdelijke helpdesk en voor benodigde systeemaanpassingen.
Het besluit voorziet in een volledig eerbiedigende werking voor langlopende uitkeringen die zijn of worden toegekend als het verzekerde risico is ingetreden. In beginsel impliceert dit dat langlopende uitkeringen ongewijzigd blijven doorlopen. Betrokkenen zullen daarover door UWV en SVB geïnformeerd worden. De inlichtingenplicht blijft voor deze groep ongewijzigd. Voor nieuwe gevallen zullen na verloop van de overgangstermijn van een jaar geen rechten meer ontstaan.
Voor mensen in het Verenigd Koninkrijk die recht hebben op kinderbijslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag vanuit Nederland, wordt een overgangstermijn van zes maanden in acht genomen. Na het verstrijken van deze overgangstermijn vervallen deze rechten. In verband met het niet kunnen benaderen van het zusterorgaan in het Verenigd Koninkrijk over het recht en de hoogte van kinderbijslag in het Verenigd Koninkrijk, zal een correcte vaststelling van het AKW-recht niet met zekerheid kunnen plaatsvinden. De SVB zal conform de werkwijze met derdelanden, de benodigde gegevens alsnog bij de klant opvragen. Dit kan leiden tot een beperkte toename van regeldruk gedurende deze overgangstermijn van zes maanden. Daarna is sprake van een afname van regeldruk omdat zowel oude als nieuwe gevallen in het Verenigd Koninkrijk geen recht meer kunnen doen gelden op kinderbijslag, kindgebonden budget of kinderopvangtoeslag vanuit Nederland.
Concluderend kan gesteld worden dat het besluit tijdelijk leidt tot een beperkte toename van de regeldruk voor burgers en vervolgens tot een afname.
Het besluit is voorgelegd voor een uitvoeringstoets aan het UWV en de SVB en aan de Adviescommissie Toetsing Regeldruk.
De SVB houdt het conceptbesluit in grote lijnen voor uitvoerbaar als het overgangsrecht voorziet in het behoud van lopende AOW en Anw uitkeringen en het doorlopen van rechten van de AKW voor twee kwartalen. Uitkeringsrechten verkregen onder de verordening (bijvoorbeeld huwelijkse tijdvakken en overgangsvoordelen voor de AOW), zullen vervallen zonder nadere regels. De intrekking van de AKW rechten voor in het Verenigd Koninkrijk wonende kinderen dient plaats te vinden na twee kwartalen, gerekend vanaf 1 april. Er dient ook zo spoedig mogelijk duidelijkheid te zijn over scenario met betrekking tot het overgangsrecht en doorlopen of verlies van rechten. De SVB gaf tenslotte aan dat het invoeren van een nationaal besluit om de nationale rechten op uitkeringen ingevolge de AKW, Anw en AOW vast te stellen, niet uitsluit dat door de hoogste Nederlandse rechter aan het huidige bilaterale verdrag met het Verenigd Koninkrijk een brede werking wordt toegekend. Naar aanleiding van het advies van de SVB is het besluit aangepast op het punt van de huwelijkse tijdvakken, overgangsvoordelen voor de AOW en het arrest Slanina.
Het UWV gaf aan dat het conceptbesluit uitvoerbaar is op de voorwaarde dat een aantal vragen, met betrekking tot de IOW (Wet inkomensvoorziening oudere werklozen), de tijdelijke verlenging van het overgangsrecht, het overgangsrecht WW, de tijdvakken van verzekering vervuld in het Verenigd Koninkrijk, de betaling van de uitkeringen en het bruto-netto traject, de vrijwillige verzekering UWV, de handhaving en de klant- en kenniscommunicatie zijn beantwoord. Het conceptbesluit en de toelichting zijn op deze onderwerpen aangepast en verduidelijkt naar aanleiding van opmerkingen in de toets van UWV over de IOW, de tijdelijke verlenging van het overgangsrecht (pardonregeling) en het overgangsrecht WW.
Het conceptbesluit is ook door de Belastingdienst bezien op uitvoeringsgevolgen. Daarbij is geconcludeerd dat het ontwerpbesluit de uitvoeringspraktijk van de loonbelasting niet raakt en voor wat betreft de toeslagen uitvoerbaar is. Met betrekking tot de premieheffing volksverzekeringen en werknemersverzekeringen is geconcludeerd dat het bestaande bilaterale sociale zekerheidsverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk geen brede werking heeft en dat de belastingdienst de uitvoeringspraktijk rondom premieheffing op deze gewijzigde situatie aanpast. De uitvoeringspraktijk wordt onder meer geraakt door wijziging van de verzekeringsplicht van betrokken werknemers en door de noodzakelijke herziening van verdragsverklaringen.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk heeft naar het ontwerpbesluit gekeken en dit ambtelijk afgedaan omdat geconcludeerd werd dat er geen gevolgen zijn voor de regeldruk.
De Europese Commissie is kort ingegaan op sociale zekerheid bij een no deal Brexit in haar Mededeling van 19 december 2018 (COM (2018) 890). Beide Kamers hebben over deze mededeling een BNC-fiche ontvangen. In deze Mededeling roept de Commissie de lidstaten op om alle mogelijke stappen te nemen om bescherming te verzekeren van de sociale zekerheidsrechten die door burgers zijn verkregen die van hun recht op vrij verkeer gebruik hebben gemaakt voorafgaand aan de datum van terugtrekking. Tevens heeft de Commissie op vertrouwelijke basis een meer gedetailleerde nota met de lidstaten gedeeld over de wenselijke opstelling van lidstaten met betrekking tot sociale zekerheid bij een no deal. Het onderhavige Ontwerpbesluit is in lijn met de Mededeling en de visie van de Europese Commissie, zoals verwoord in de genoemde meer gedetailleerde nota.
Met deze wijziging wordt in artikel 41b van de Algemene Kinderbijslagwet een nieuw derde lid ingevoegd waarmee het eerste en tweede lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
In artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet is bepaald dat de verzekerde geen recht op kinderbijslag heeft ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Dat is echter niet van toepassing indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal woont in een land waarin ten behoeve van hem op grond van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) recht op kinderbijslag bestaat (artikel 7b, tweede lid). De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat het recht op kinderbijslag voor kinderen in het Verenigd Koninkrijk vervalt.
In artikel 41b is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat artikle 7b gedurende de eerste twee kalenderkwartalen vanaf de buitenwerkingtreding van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk de beëindiging van de voorlopige toepassing of de beëindiging van de daarmee gelijk te stellen situatie buiten toepassing blijft, zolang het kind op de eerste dag van de bedoelde kalenderkwartalen woont in hetzelfde land als waar hij op de eerste dag van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal woonde en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden met kinderen die in het Verenigd Koninkrijk wonen na de terugtrekking nog gedurende twee kalenderkwartalen recht houden op kinderbijslag, zolang die kinderen in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
Met dit onderdeel wordt na artikel 41b een nieuw artikel 41c ingevoegd. Artikel 41c, eerste lid, bevat een regeling voor verzekerden ten behoeve van kinderen die in de periode van zes maanden na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk verhuizen of kinderen die in de periode van zes maanden na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk in het Verenigd Koninkrijk worden geboren. Met de term verzekerden wordt aangesloten bij artikel 6, eerste lid, AOW. Verzekerd is degene die in Nederland woont of in Nederland aan de loonbelasting is onderworpen. Geregeld wordt dat de eis van in Nederland wonen ten aanzien van die kinderen gedurende twee kalenderkwartalen na die terugtrekking niet van toepassing is.
Dit betekent dat voor een kind waarvoor in Nederland recht op kinderbijslag bestaat en dat na de terugtrekking naar het Verenigd Koninkrijk verhuist nog gedurende twee kalenderkwartalen vanaf de datum van terugtrekking recht op kinderbijslag blijft bestaan. Het zelfde geldt voor een kind dat na de terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk wordt geboren.
In artikel 41c, tweede lid, is een regeling getroffen voor niet verzekerde gezinsleden van een persoon die in Nederland verzekerd is. Ingevolge Verordening (EG) nr. 883/2004 en daarop gebaseerde jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, met name het arrest Slanina (arrest van 26 november 2009, zaak C-363/08, Slanina, ECLI:EU:C:2009:732), kunnen niet verzekerde gezinsleden van een persoon die in Nederland verzekerd is, onder omstandigheden zelfstandig recht op gezinsuitkeringen doen gelden ook als zij zelf niet verzekerd zijn in Nederland. Met het tweede lid wordt geregeld dat ook deze personen recht krijgen op gezinsuitkeringen voor kinderen die in de zes maanden na de datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk worden geboren of daar komen te wonen.
Opgemerkt wordt dat het Verenigd Koninkrijk met de terugtrekking een derde land wordt. Dit heeft tot gevolg dat artikel 12, tweede lid, van de AKW van toepassing wordt. In dat artikel is bepaald dat het basiskinderbijslagbedrag en het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, AKW voor een kind in een derde land, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage is van het basiskinderbijslagbedrag en het bedoelde extra bedrag. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100. In de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 zijn voor alle derde landen woonlandfactoren (percentages) vastgesteld. Voor het Verenigd Koninkrijk zal dan ook een woonlandfactor moeten worden vastgesteld. Zolang geen woonlandfactor is vastgesteld geldt een woonlandfactor gelijk aan 100. Op basis van de thans beschikbare gegevens zou naar verwachting de woonlandfactor voor het Verenigd Koninkrijk met ingang van 2020 uitkomen op 100%.
Voor de vaststelling van de hoogte van de Nederlandse gezinsbijslagen is tevens van belang in hoeverre voor het betreffende kind ook Britse gezinsbijslagen ontvangen worden. Omdat er in een no deal situatie geen afspraken zijn met het Verenigd Koninkrijk over onderlinge gegevensuitwisseling, zal de Sociale verzekeringsbank voor in het Verenigd Koninkrijk wonende gerechtigden het laatst vastgestelde bedrag aan Nederlandse kinderbijslag ongewijzigd laten doorlopen in de twee resterende kwartalen (mits aan de overige voorwaarden voor kinderbijslag is voldaan). Voor de in Nederland wonende gerechtigden zal de SVB de laatste bekende vaststelling van rechten als uitgangspunt nemen totdat er gewijzigde bedragen bekend zijn.
Met deze wijziging wordt in artikel 68a van de Algemene nabestaandenwet een nieuw tweede lid ingevoegd waarmee het eerste lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
In de Algemene nabestaandenwet is geregeld dat voor de nabestaande die op de dag van het overlijden van de verzekerde niet in Nederland woont geen recht op nabestaandenuitkering ontstaat. Geregeld is ook dat voor het kind dat op de dag van het overlijden van de verzekerde niet in Nederland woont geen recht ontstaat op wezenuitkering (artikel 32a, eerste lid). In afwijking daarvan ontstaat wel recht op nabestaandenuitkering respectievelijk wezenuitkering indien de nabestaande respectievelijk het kind op de dag van het overlijden van de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op nabestaandenuitkering onderscheidenlijk wezenuitkering kan bestaan.
In artikel 68a is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat het recht op nabestaandenuitkering respectievelijk wezenuitkering als gevolg van de opzegging van het verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing of daarmee gelijk te stellen situatie, niet wordt beëindigd, maar blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op nabestaandenuitkering dan wel wezenuitkering.
Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden na de terugtrekking recht houden op nabestaandenuitkering respectievelijk wezenuitkering, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op nabestaanden-, respectievelijk wezenuitkering.
Met dit onderdeel wordt na artikel 68 een nieuw artikel 69 ingevoegd. Dit artikel bevat een regeling voor nabestaanden in Nederland die op of na datum van uittreding recht hebben of krijgen op een nabestaanden- of wezenuitkering en die in de periode van twaalf maanden na de uittreding naar het Verenigd Koninkrijk verhuizen. De regeling voorziet er in dat zij hun recht op uitkering behouden. Het zelfde is geregeld voor nabestaanden in het Verenigd Koninkrijk die binnen de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking recht krijgen op een nabestaanden- of een wezenuitkering.
Opgemerkt wordt dat het Verenigd Koninkrijk met de terugtrekking een derde land wordt. Dit heeft tot gevolg dat de artikelen 17, derde lid, 18, vierde lid, 29, derde lid, 29a, zesde lid, en 67, negende lid, van de Anw van toepassing worden. In die artikelen is bepaald dat de nabestaanden- of wezenuitkering voor een nabestaande die in een derde land woont, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van de Nederlandse nabestaanden- respectievelijk wezenuitkering bedraagt. Dat percentage dient zo te worden bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de nabestaande woonachtig is en dat van Nederland en bedraagt maximaal 100. In de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 zijn voor alle derde landen woonlandfactoren (percentages) vastgesteld. Voor het Verenigd Koninkrijk zal dan ook een woonlandfactor moeten worden vastgesteld. Zolang geen woonlandfactor is vastgesteld geldt een woonlandfactor gelijk aan 100. Op basis van de thans beschikbare gegevens zal naar verwachting de woonlandfactor voor het Verenigd Koninkrijk met ingang van 2020 uitkomen op 100%.
Met deze wijziging wordt in artikel 62 van de Algemene Ouderdomswet een bepaling ingevoegd waarmee het eerste en tweede lid van dat artikel van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
In de Algemene Ouderdomswet is geregeld dat de pensioengerechtigde die niet in Nederland woont geen recht op partnertoeslag heeft3, alleen recht heeft op het ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde (50% van het minimumloon) en geen recht heeft op de inkomensondersteuning in aanvulling op het ouderdomspensioen (artikelen 8a, 9a en 33a AOW). In afwijking daarvan bestaat wel recht op partnertoeslag, ouderdomspensioen voor ongehuwden (70% van het minimumloon) en inkomensondersteuning indien de pensioengerechtigde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op partnertoeslag, ouderdomspensioen of inkomensondersteuning kan bestaan.
In artikel 62a is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat in die situatie de pensioengerechtigde recht blijft houden op partnertoeslag, ongehuwdenouderdomspensioen en inkomensondersteuning zolang hij blijft wonen in hetzelfde land of gebied als het land of gebied waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen of inkomensondersteuning.
Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, blijven pensioengerechtigden in het Verenigd Koninkrijk na die terugtrekking recht houden op partnertoeslag, ongehuwdenouderdomspensioen en inkomensondersteuning zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de voorwaarden voor het recht op toeslag, ouderdomspensioen of inkomensondersteuning.
Met dit onderdeel worden in de Algemene Ouderdomswet twee nieuwe artikelen (62b en 63) ingevoegd.
In bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004, bevat een aantal overgangsvoordelen, bestaande uit het niet toepassen van de korting, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid van de AOW op bepaalde kalenderjaren en de mogelijkheid van vrijwillige verzekering voor echtgenoten van verplicht verzekerde personen. Voor het honoreren van deze tijdvakken wordt als voorwaarde gesteld dat de belanghebbende in een lidstaat woont. Zonder overgangsregeling zullen deze tijdvakken voor betrokkenen vervallen met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. In verband daarmee is in het nieuwe artikel 62b geregeld dat de pensioengerechtigde wiens recht op ouderdomspensioen mede is gebaseerd op toepassing van bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004, en als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie geheel of ten dele zou eindigen, dat recht behoudt alsof bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing is, zolang hij in het Verenigd Koninkrijk blijft wonen en blijft voldoen aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen.
Het nieuwe artikel 63 bevat overgangsrecht voor personen die recht hebben of krijgen op een ouderdomspensioen, gelijk aan het bruto-ouderdomspensioen voor de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in de periode van twaalf maanden na de datum van die terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk wonen of komen te wonen. Het overgangsrecht houdt in dat de eis van wonen in Nederland buiten toepassing blijft en dat deze personen recht houden op ouderdomspensioen zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen. In het tweede lid is in aansluiting op artikel 62b geregeld dat personen waarop dit overgangsrecht van toepassing is hun recht op ouderdomspensioen behouden dan wel krijgen alsof bijlage XI, Nederland, 2 Toepassing van de Algemene Ouderdomswet (AOW), van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU 2004, L 166) van toepassing is dan wel zou zijn.
Met dit artikel worden in hoofdstuk XB, Overgangsbepalingen, van de WW twee nieuwe overgangsbepalingen – de artikelen 130gg en 130hh – toegevoegd in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel e, WW is bepaald dat de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie geen recht heeft op een werkloosheidsuitkering. In afwijking daarvan kan voor een werknemer die in het Verenigd Koninkrijk woont op grond van artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 een recht op werkloosheidsuitkering ontstaan alsof hij in Nederland woont. De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat het recht op werkloosheidsuitkering voor werknemers in het Verenigd Koninkrijk vervalt. Voor die situatie is in het nieuwe artikel 130gg een overgangsbepaling opgenomen. Die overgangsbepaling regelt dat een recht op werkloosheidsuitkering dat met toepassing van het genoemde artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 is ontstaan voor de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, na die terugtrekking blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in het Verenigd Koninkrijk en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op uitkering bij werkloosheid.
In artikel 61 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zijn ten aanzien van werkloosheidsuitkeringen specifieke regels opgenomen met betrekking tot de samentelling van tijdvakken. Kortweg komt dit er op neer dat het bevoegde orgaan in Nederland rekening moet houden met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken overeenkomstig de Nederlandse wetgeving zijn vervuld. Overigens geldt dit overeenkomstig artikel 61, derde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004, alleen indien betrokkene laatstelijk tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van wonen in Nederland heeft vervuld. De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat de op die verordening gebaseerde verplichting om tijdvakken samen te tellen vervalt. In verband daarmee is in het nieuwe artikel 130hh een overgangsbepaling opgenomen. Deze houdt in dat in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking opgebouwde verzekeringstijdvakken na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven bestaan en in aanmerking moeten worden genomen voor de wekeneis, bedoeld in de artikelen 17 en 17a, en de arbeidsverledeneis, bedoeld in de artikelen 42 en 42a, onder de voorwaarde dat laatstelijk op grond van deze wet tijdvakken van verzekering zijn vervuld.
Met dit artikel wordt het nieuwe artikel 87d van de Ziektewet toegevoegd aan de opsomming van artikelen in artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, van de WAZO, die met betrekking tot uitkeringen voor werknemers of gelijkgestelden op grond van de WAZO van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
In het genoemde artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, wordt met betrekking tot uitkeringen in verband met zwangerschapsverlof, bevallingsverlof, adoptie of de opname van een pleegkind op grond van die wet voor de werknemer of de vrouwelijke gelijkgestelde, artikel 19a ZW van overeenkomstige toepassing verklaard. In genoemd artikel 19a, eerste en tweede lid, is geregeld dat de verzekerde geen recht op ziekengeld heeft gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont en dat dit niet van toepassing is indien de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan. Door deze van overeenkomstige toepassingverklaring bestaat er geen recht op de genoemde uitkeringen op grond van de WAZO als de verzekerde niet in Nederland woont, behalve als de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering op grond van de WAZO kan bestaan. In het genoemde artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, wordt met betrekking tot genoemde uitkeringen op grond van de WAZO ook artikel 87c ZW van overeenkomstige toepassing verklaard. In dat artikel 87c is bepaald dat artikel 19a niet van toepassing is op de persoon op wie dat artikel als gevolg van de opzegging van een verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie van toepassing zou worden, zolang deze persoon blijft wonen in hetzelfde land als waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld. Door deze van overeenkomstige toepassingverklaring geldt het overgangsrecht bij opzegging van verdragen ook ten aanzien van de genoemde uitkeringen op grond van de WAZO.
Via de vanovereenkomstige toepassingverklaring wordt de in artikel XI, onderdeel A, opgenomen wijziging van artikel 87c ook van overeenkomstige toepassing op de genoemde uitkeringen op grond van de WAZO.
In artikel XI, onderdeel B, wordt in de ZW een nieuw artikel 87d ingevoegd met overgangsrecht voor de periode van twaalf maanden na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Met deze wijziging van artikel 3:16, eerste lid, onderdeel a, wordt het nieuwe overgangsrecht in artikel 87d van overeenkomstige toepassing verklaard op de genoemde uitkeringen op grond van de WAZO.
Met dit artikel wordt in artikel 101g van de WAZ een nieuw tweede lid ingevoegd, wordt tevens in verband daarmee het opschrift aangepast en wordt een nieuw artikel 101h ingevoegd.
In artikel 7a, eerste en tweede lid, van de WAZ4 is geregeld dat er geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat, indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat de verzekerde niet in Nederland woont en dat dit niet van toepassing is indien de verzekerde op die dag woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan.
In artikel 101g is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de opzegging van het verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing of daarmee gelijk te stellen situatie, niet wordt beëindigd, maar blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering. Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden na de terugtrekking recht houden op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op die uitkering.
Met dit onderdeel wordt in de WAZ een nieuw artikel 101h ingevoegd. Dit artikel bevat overgangsrecht voor personen die recht hebben of krijgen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in die periode van twaalf maanden in het Verenigd Koninkrijk wonen of komen te wonen. Voor die personen worden de artikelen 7a, 19a en 21a, waarin de eis van wonen in Nederland is opgenomen, buiten toepassing verklaart, zodat zij recht houden op arbeidsongeschiktheidsuitkering zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat, hoewel er met de Wet einde toegang verzekering WAZ al sinds 1 januari 2004 geen nieuwe rechten op een WAZ-uitkering kunnen ontstaan (artikel 3, eerste lid, WAZ), er wel op grond van artikel 21 WAZ aanspraak kan bestaan op heropening van een geëindigde WAZ-uitkering
Met dit artikel worden in de IOW twee nieuwe artikelen – de artikelen 48e en 48f – ingevoegd in verband met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie.
In artikel 6, eerste lid, onder a, van de IOW is bepaald dat de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie geen recht heeft op een uitkering. In afwijking daarvan kan voor een werknemer die in het Verenigd Koninkrijk woont op grond van artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 een recht op uitkering ontstaan alsof hij in Nederland woont. De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat het recht op uitkering voor werknemers in het Verenigd Koninkrijk vervalt. Voor die situatie is in het nieuwe artikel 48e een overgangsbepaling opgenomen. Die overgangsbepaling regelt dat een recht op uitkering dat met toepassing van het genoemde artikel 65, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004 is ontstaan voor de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie, na die terugtrekking blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in het Verenigd Koninkrijk en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op uitkering bij werkloosheid.
In artikel 61 van Verordening (EG) nr. 883/2004 zijn ten aanzien van werkloosheidsuitkeringen specifieke regels opgenomen met betrekking tot de samentelling van tijdvakken. Kortweg komt dit erop neer dat het bevoegde orgaan in Nederland rekening moet houden met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken overeenkomstig de Nederlandse wetgeving zijn vervuld. Overigens geldt dit overeenkomstig artikel 61, derde lid, van Verordening (EG) nr. 883/2004, alleen indien betrokkene laatstelijk tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van wonen in Nederland heeft vervuld. De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat de op die verordening gebaseerde verplichting om tijdvakken samen te tellen vervalt. In verband daarmee is in het nieuwe artikel 48f een overgangsbepaling opgenomen. Deze houdt in dat in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking opgebouwde verzekeringstijdvakken na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven bestaan en in aanmerking moeten worden genomen voor de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder a en b, onder de voorwaarde dat laatstelijk op grond van deze wet tijdvakken van verzekering zijn vervuld.
In artikel 1.6, tweede lid, van de Wet kinderopvang is bepaald dat een ouder die niet in Nederland woont, slechts aanspraak heeft op een kinderopvangtoeslag indien hij in een andere lidstaat, of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland woont en, daartoe gerechtigd, in Nederland of op het continentaal plat arbeid verricht of een uitkering ontvangt als bedoeld in het eerste lid, onder c, e, h of i, en gebruik maakt van een in één van die onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Dit betekent dat een ouder die in het Verenigd Koninkrijk woont, aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als hij in Nederland of op het continentaal plat werkt of een uitkering ontvangt als bedoeld in de genoemde onderdelen en gebruik maakt van een in die onderdelen genoemde voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Met de uittreding uit de Europese Unie wordt het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van terugtrekking een derde land en is het niet langer lidstaat van de Europese Unie. Dit heeft als gevolg dat ouders die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6, tweede lid, met ingang van de datum van terugtrekking niet meer in een lidstaat wonen en dus niet meer voldoen aan de in dat artikellid gestelde voorwaarde van wonen in een lidstaat. Gevolg daarvan is dat hun aanspraak op kinderopvangtoeslag met ingang van genoemde datum vervalt.
In artikel 1.6, derde lid, van de Wet kinderopvang is bepaald dat een ouder met een partner slechts aanspraak op een kinderopvangtoeslag heeft, indien de partner in Nederland, een andere lidstaat of Zwitserland woont, en onder meer in Nederland of op het continentaal plat, in een andere lidstaat, of een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland arbeid verricht. Dit betekent dat een ouder met een partner recht op kinderopvangtoeslag heeft als die partner in het Verenigd Koninkrijk woont en daar werkt. Met de uittreding uit de Europese Unie wordt het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van terugtrekking een derde land en is het niet langer lidstaat van de Europese Unie. Dit heeft als gevolg dat ouders met een partner die woont en werkt in het Verenigd Koninkrijk en die aanspraak maken op kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6, derde lid, met ingang van de datum van terugtrekking niet meer voldoen aan de in dat artikellid gestelde voorwaarde van wonen en werken in een lidstaat. Gevolg daarvan is dat hun aanspraak op kinderopvangtoeslag met ingang van genoemde datum vervalt
In artikel 3.2a, eerste lid, wordt voorzien in overgangsrecht voor artikel 1.6, tweede en derde lid. Analoog aan het overgangsrecht voor gezinstoelagen5 wordt een overgangstermijn van zes maanden in acht genomen alvorens de aanspraak op kinderopvangtoeslag vervalt.
In artikel 1.48, eerste lid, van de Wet kinderopvang is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, kan gelijkstellen met een geregistreerd kindercentrum of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. In artikel 1.48, tweede lid, van de Wet kinderopvang is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt door een in Nederland gevestigde gastouder die gastouderopvang biedt op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouderopvang wordt geboden, waarbij dat woonadres zich in een andere lidstaat dan Nederland, in een andere Staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland bevindt, gelijkstellen met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. Met de uittreding uit de Europese Unie wordt het Verenigd Koninkrijk vanaf de datum van terugtrekking een derde land en is het niet langer lidstaat van de Europese Unie. Dit heeft als gevolg dat de bevoegdheid om een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kinderopvangvoorziening of voorziening voor gastouderopvang gelijk te stellen met een geregistreerd kindercentrum of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang met ingang van de datum van terugtrekking niet meer bestaat en dat de gelijkstelling en inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang van rechtwege vervalt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde kinderopvangvoorzieningen en voorzieningen voor gastouderopvang uit het register buitenlandse kinderopvang verwijderen op grond van zijn bevoegdheid in artikel 1.48a, tweede lid, van de Wet kinderopvang. Op grond van artikel 10d, tweede en derde lid, van het Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang dient de verwijdering onverwijld plaats te vinden en onverwijld te worden bekendgemaakt op een website van de rijksoverheid. Met het vervallen van de gelijkstellling en inschrijving vervalt voor ouders die hun kind(eren) hebben ondergebracht in een kinderopvangvoorziening of voorziening voor gastouderopvang in het Verenigd Koninkrijk ook de aanspraak op kinderopvangtoeslag. Een ouder heeft immers alleen aanspraak op kinderopvangtoeslag als het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang (artikel 1.5 van de Wet kinderopvang).
In artikel 3.2a, tweede lid, wordt voorzien in overgangsrecht voor die situatie. Analoog aan het overgangsrecht voor gezinstoelagen wordt een overgangstermijn van zes maanden in acht genomen alvorens de gelijkstelling/inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en daarmee de aanspraak op kinderopvangtoeslag vervalt.
Met dit artikel wordt in artikel 91i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering een nieuw tweede lid ingevoegd.
In artikel 20, eerste en tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering6 is geregeld dat er geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering bestaat, indien de dag waarop het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering zou ingaan, is gelegen in een periode dat de verzekerde niet in Nederland woont en dat dit niet van toepassing is indien de verzekerde op die dag woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering kan bestaan.
In artikel 91i is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van de opzegging van het verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing of daarmee gelijk te stellen situatie, niet wordt beëindigd, maar blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering. Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden na de terugtrekking recht houden op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op die uitkering.
In de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zijn abusievelijk twee artikelen 91i opgenomen. Het in de wet eerstgenoemde artikel 91i is met ingang van 1 januari 2015 terugwerkend tot en met 1 januari 2012 opgenomen met de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Stb. 2014, 238). Het in de wet als tweede genoemde artikel 91i is met ingang van 1 januari 2011 opgenomen met de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving.
Nu er een nieuw artikel wordt ingevoegd, wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de dubbele nummering te corrigeren.
Met dit onderdeel wordt in de WAO een nieuw artikel 87d ingevoegd. Dit artikel bevat overgangsrecht voor personen die recht hebben of krijgen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in die periode van twaalf maanden in het Verenigd Koninkrijk wonen of komen te wonen. Voor die personen worden de artikelen 20, 43b en 47a, waarin de eis van wonen in Nederland is opgenomen, buiten toepassing verklaart, zodat zij recht houden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Hierbij wordt opgemerkt dat er weliswaar vanaf 1 januari 2004 op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef, van de WAO geen nieuwe rechten op een arbeidsongeschiktheidsuitkering meer kunnen ontstaan, maar dat op grond van artikel 47 WAO wel aanspraak kan bestaan op heropening van een ingetrokken arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Met dit onderdeel wordt in artikel 133g van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een nieuw tweede lid ingevoegd en wordt tevens in verband daarmee het opschrift aangepast.
In artikel 43, aanhef en onderdeel f, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is het niet in Nederland wonen opgenomen als uitsluitingsgrond voor het recht op uitkering. In artikel 45 is bepaald dat artikel 43, aanhef en onderdeel f, niet van toepassing is op de verzekerde die woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering op grond van deze wet kan bestaan. In artikel 133g is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering als gevolg van de opzegging van het verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing of daarmee gelijk te stellen situatie, niet wordt beëindigd, maar blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering. Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden na de terugtrekking recht houden op een arbeidsongeschiktheidsuitkering of een WGA-uitkering, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op die uitkeringen.
Met dit onderdeel wordt in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen een nieuw artikel 133h met opschrift ingevoegd.
In artikel 133h, eerste lid, is een overgangsbepaling opgenomen voor personen die in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking in het Verenigd Koninkrijk wonen of gaan wonen en eerst in die periode recht hebben of krijgen op een arbeidsongeschiktheids- of WGA-uitkering. De overgangsbepaling voorziet er in dat de eis van wonen in Nederland (artikel 43, aanhef en onderdeel f) voor die personen buiten toepassing blijft, zodat zij recht kunnen houden op een arbeidsongeschiktheids- of WGA-uitkering.
In artikel 133h, tweede lid, is een overgangsbepaling opgenomen voor personen in het Verenigd Koninkrijk die op grond van het nieuwe artikel 87d ZW in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie recht op ziekengeld hebben gekregen. Met deze bepaling wordt geregeld dat als voor hen de wachttijd van 104 weken, bedoeld in artikel 23 WIA, afloopt na de periode van twaalf maanden er toch recht op een arbeidsongeschiktheids- of WGA-uitkering kan ontstaan, omdat de eis van wonen in Nederland (artikel 43, aanhef en onderdeel f) ook voor die personen buiten toepassing blijft.
In artikel 6 van Verordening (EG) nr. 883/2004 is de samentelling van tijdvakken geregeld. Kortweg komt dit er op neer dat het bevoegde orgaan in Nederland rekening moet houden met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken overeenkomstig de Nederlandse wetgeving zijn vervuld. De terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie heeft als gevolg dat de genoemde Europese verordening niet meer van toepassing is en dat de op die verordening gebaseerde verplichting om tijdvakken samen te tellen vervalt. In verband daarmee is in het nieuwe artikel 133h, derde lid, een overgangsbepaling opgenomen. Deze houdt in dat in het Verenigd Koninkrijk tot de datum van terugtrekking opgebouwde verzekeringstijdvakken na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven bestaan en voor de referte-eis, bedoeld in artikel 58, en de duur, bedoeld in artikel 59, van een loongerelateerde WGA-uitkering in aanmerking moeten worden genomen.
Opgemerkt wordt dat het Verenigd Koninkrijk met de terugtrekking een derde land wordt. Dit heeft tot gevolg dat artikel 62, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van toepassing wordt. In dat artikel is bepaald dat de vervolguitkering van de WGA-uitkering voor een verzekerde die woont in een derde land, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage is van de Nederlandse vervolguitkering van de WGA-uitkering. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar de verzekerde woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100. In de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 zijn voor alle derde landen woonlandfactoren (percentages) vastgesteld. Voor het Verenigd Koninkrijk zal dan ook een woonlandfactor moeten worden vastgesteld. Zolang geen woonlandfactor is vastgesteld geldt een woonlandfactor gelijk aan 100. Op basis van de thans beschikbare gegevens zou naar verwachting de woonlandfactor voor het Verenigd Koninkrijk met ingang van 2020 uitkomen op 100%.
Met dit onderdeel wordt in artikel 87c van de Ziektewet een nieuw tweede lid ingevoegd.
In artikel 19a, eerste en tweede lid, van de Ziektewet is bepaald dat de verzekerde geen recht op ziekengeld heeft gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont, maar dat dit niet van toepassing is indien de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan. In artikel 87c is overgangsrecht opgenomen voor de situatie dat een verdrag wordt opgezegd, de voorlopige toepassing van een verdrag wordt beëindigd dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie wordt beëindigd. Het overgangsrecht houdt in dat het recht op ziekengeld als gevolg van de opzegging van het verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing of daarmee gelijk te stellen situatie, niet wordt beëindigd, maar blijft bestaan zolang de rechthebbende blijft wonen in hetzelfde land als het land waar hij op de dag voor buitenwerkingtreding als gevolg van die opzegging respectievelijk op de dag voor de beëindiging woonde en blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld. Door dit overgangsrecht van overeenkomstige toepassing te verklaren op de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie blijven verzekerden na de terugtrekking recht houden op ziekengeld zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld.
Met dit onderdeel wordt in de Ziektewet een nieuw artikel 87d ingevoegd. Dit artikel bevat overgangsrecht voor personen die recht hebben of krijgen op ziekengeld in de periode van twaalf maanden na de datum van terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en die in die periode van twaalf maanden in het Verenigd Koninkrijk wonen of komen te wonen. Voor die personen wordt artikel 19a, waarin de eis van wonen in Nederland is opgenomen, buiten toepassing verklaart, zodat zij recht houden op ziekengeld, zolang zij in het Verenigd Koninkrijk blijven wonen en blijven voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op ziekengeld.
Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit is aansluiting gezocht bij de inwerkingtreding van artikel VII van de Verzamelwet Brexit dat de tijdelijke delegatiegrondslag voor dit besluit bevat. Dit besluit zal inwerkingtreden op het tijdstip waarop artikel VII van de Verzamelwet Brexit in werking treedt.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van 21 december 2005 (Trb. 2007, 68).
Zie paragraaf 3, onder b, Gezinstoelagen, van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbij behorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-144.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.