Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 208 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatsblad 2018, 208 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2017, nr. 2129661;
Gelet op artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 november 2017, nummer W03.17.0314/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie en Veiligheid van 8 juni 2018, nummer 2274782;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt gewijzigd als volgt:
A
Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel qq door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
verlofuren die op grond van hoofdstuk V.A. worden toegekend.
B
Artikel 12, vijfde lid, komt te luiden:
5. Het in het vierde lid berekende product wordt verhoogd met 1%, onverminderd artikel 30e, vierde lid.
C
Artikel 13a, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
1. Tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet en onverminderd artikel 30e, vierde lid, wordt op aanvraag van de ambtenaar.
D
Artikel 18, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
1. In de aanhef wordt de zinsnede «De volgens artikel 17 vastgestelde aanspraak op vakantie wordt, afhankelijk van de leeftijd» vervangen door: «Onverminderd artikel 30e, vierde lid, wordt de volgens artikel 17 vastgestelde aanspraak op vakantie, afhankelijk van de leeftijd».
2. De tabel komt te luiden:
leeftijd |
verhoging |
---|---|
van 45 tot en met 49 jaar |
7,2 uren |
van 50 tot en met 54 jaar |
14,4 uren |
van 55 tot en met 59 jaar |
21,6 uren |
60 jaar en ouder |
28,8 uren |
E
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het tweede lid wordt «diensttijd» vervangen door: «betrekkingsomvang».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op vakantie als bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18 vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat jaar.
3. Het vijfde lid, onder a, wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel 1° komt te luiden:
1°. opname teveel gewerkte uren;.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
11°. opname van levensfase-uren;.
F
In artikel 26, tweede lid, wordt «salaris per uur» vervangen door: «salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot».
G
Na hoofdstuk V wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Bij ten minste een volledige betrekking of deelbetrekkingen met een gezamenlijke omvang van ten minste 36 uur per week heeft de ambtenaar aanspraak op 53,8 levensfase-uren per kalenderjaar.
2. Bij een deelbetrekking wordt de aanspraak op levensfase-uren van de ambtenaar vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.
3. Indien de betrekkingsomvang in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op levensfase-uren over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe betrekkingsomvang. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de betrekkingsomvang verworven aanspraak op levensfase-uren blijft ongewijzigd.
4. Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar wordt de aanspraak op levensfase-uren vastgesteld naar evenredigheid van de duur van het dienstverband in dat kalenderjaar.
5. Over kalendermaanden gedurende welke in het geheel geen dienst wordt verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, bestaat geen aanspraak op levensfase-uren. Over kalendermaanden gedurende welke gedeeltelijk dienst wordt verricht, bestaat slechts aanspraak op levensfase-uren naar evenredigheid van het aantal uren waarop feitelijk dienst wordt verricht.
6. Het vijfde lid is niet van toepassing indien:
a. geheel geen of gedeeltelijk dienst wordt verricht wegens:
1°. opname teveel gewerkte uren;
2°. verleende vakantie;
3°. niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte;
4°. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 6:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;
5°. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;
6°. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;
7°. verlof van korte duur verleend op basis van de artikelen 35, 36 of 37 of artikel 4:1, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;
8°. adoptieverlof als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg;
9°. minder werken als bedoeld in artikel 28b;
10°. opname van levensfase-uren;
b. het bevoegd gezag daartoe aanleiding aanwezig acht.
7. Artikel 20 is van overeenkomstige toepassing.
1. Levensfase-uren kunnen worden opgenomen in het kalenderjaar waarin de aanspraak hierop is ontstaan of in daaropvolgende kalenderjaren.
2. In afwijking van het eerste lid kan de aspirant geen levensfase-uren opnemen.
3. Het recht om levensfase-uren op te nemen verjaart niet.
1. Levensfase-uren kunnen uitsluitend worden opgenomen in de vorm van verlof.
2. Het bevoegd gezag stemt in met een verzoek tot opname van levensfase-uren, mits de ambtenaar het verzoek indient met inachtneming van een redelijke termijn voorafgaand aan het beoogde tijdstip van ingang van de opname en gewichtige redenen van dienstbelang zich niet tegen de opname verzetten.
3. Het verleende verlof kan worden ingetrokken, wanneer gewichtige redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten levensfase-uren.
4. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze hem vergoed.
5. In het kalenderjaar waarin de ambtenaar meer uren als bedoeld in artikel 28a, eerste lid, werkt, kunnen geen levensfase-uren worden opgenomen.
6. Bij opname van levensfase-uren voor een aaneengesloten periode direct voorafgaande aan een ontslag op grond van artikel 88d of 94, eerste lid, onderdeel h, worden de vakantie-uren en levensfase-uren die over die periode worden opgebouwd, alsmede overige, nog niet opgenomen vakantie-uren, direct voorafgaand aan die periode opgenomen.
7. Ziekte van de ambtenaar schort de opname van levensfase-uren op, tenzij het betreft ziekte in de periode, bedoeld in het zesde lid.
1. De totale aanspraak van de ambtenaar op levensfase-uren, vakantie-uren op grond van hoofdstuk IV en verlofuren op grond van artikel 12f van het Besluit bezoldiging politie mag, op 31 december van enig kalenderjaar, het maximum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel r, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964 niet te boven gaan.
2. Indien het maximum, bedoeld in het eerste lid, op 31 december van enig kalenderjaar wordt overschreden, vervalt per die datum, zonder financiële compensatie, het aantal levensfase-uren dat nodig is om op dat maximum te komen.
1. Bij ontslag, anders dan ontslag op grond van artikel 88d, eerste lid, of artikel 94, eerste lid, onderdeel e, f of h, wordt de helft van het aantal levensfase-uren, waarop de ambtenaar op de ontslagdatum aanspraak heeft, uitbetaald.
2. Bij ontslag op grond van artikel 88d, eerste lid, of artikel 94, eerste lid, onderdeel h, worden levensfase-uren, waarop de ambtenaar op de ontslagdatum aanspraak heeft, niet uitbetaald.
3. Bij ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f, dan wel overlijden van de ambtenaar worden de levensfase-uren, waarop hij op de ontslagdatum aanspraak heeft dan wel op de dag van overlijden aanspraak had, uitbetaald.
4. Voor ieder uit te betalen levensfase-uur wordt een vergoeding toegekend ter hoogte van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.
5. Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel levensfase-uren heeft opgenomen, is hij voor ieder teveel opgenomen uur een bedrag verschuldigd ter hoogte van het salaris per uur, dat hij direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.
1. De artikelen 30 tot en met 30d zijn van toepassing op de ambtenaar die:
a. op of na 1 juli 2019 in dienst treedt;
b. op 30 juni 2019 in dienst is en:
1. op of na 1 juli 2018 in dienst is getreden;
2. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 jonger was dan 46 jaar; of
3. op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 46 jaar of ouder was, maar nog geen 55 jaar.
2. De artikelen 30 tot en met 30d zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 3, die in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt geen aanspraak te maken op levensfase-uren. De ambtenaar kan daarop niet terugkomen.
3. De artikelen 30 tot en met 30d zijn niet van toepassing op de ambtenaar die op 30 juni 2018 in dienst was en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder was en de ambtenaar op wie op 1 juli 2018 artikel 88a van toepassing was.
4. De artikelen 12, vijfde lid, 13a en 18 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 30.
1. De ambtenaar, bedoeld in artikel 30e, eerste lid, onderdeel b, ontvangt op 1 juli 2019 een beginaantal levensfase-uren, tenzij de ambtenaar gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 30e, tweede lid.
2. Het aantal, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend door middel van de volgende formule, met inachtneming van de daarbij vermelde begrenzingen en het derde en vierde lid:
{(A1 x 53,8) – (A1 x 14) – (A2 x 25,032) – (B1 x 7,2) – (B2 x 14,4)} x C/36, afgerond op 1 decimaal,
waarbij:
A1 = de op grond van het derde en vierde lid berekende diensttijd;
A2 = de diensttijd gelijk aan A1, tenzij deze meer bedraagt dan 25 jaar. In dat geval bedraagt A2: 25;
B1 = de diensttijd die het leeftijdscohort 45 tot en met 49 jaar omvat;
B2 = de diensttijd die het leeftijdscohort 50 tot en met 54 jaar omvat, waarbij voor zowel B1 als B2 de op grond van het derde en vierde lid berekende diensttijd wordt geacht direct voorafgaand aan 1 juli 2019 onafgebroken te zijn volbracht, en
C = de betrekkingsomvang in uren per week per 1 juli 2019, waarbij geldt dat C niet groter kan zijn dan 36.
3. De diensttijd wordt vastgesteld op basis van het aantal door de ambtenaar tot 1 juli 2019 al dan niet in een aaneengesloten periode in politiedienst doorgebrachte jaren, op een hele maand nauwkeurig berekend. Hierbij geldt dat ingeval de aanstelling in politiedienst is aangevangen na de eerste dag van een maand, het aantal in politiedienst doorgebrachte jaren wordt berekend met ingang van de eerste dag van de daaropvolgende maand.
4. Als diensttijd in politiedienst doorgebracht worden mede aangemerkt die jaren waarin de ambtenaar:
a. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee;
b. was aangesteld als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-ECD of de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst;
c. als algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar in dienst was van het Korps Spoorwegpolitie van de Nederlandse Spoorwegen voor zover het principeakkoord van 14 oktober 1999, gesloten tussen de vakorganisaties, FNV-bondgenoten, FSV, CNV-Bedrijvenbond, VHS en het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Spoorwegen, op de ambtenaar van toepassing was en deze een AFUP- garantieregeling toegekend heeft gekregen voor de jaren dat hij bij de spoorwegpolitie heeft gewerkt;
d. was aangesteld als onbezoldigd algemeen of bijzonder opsporingsambtenaar van het Korps Rijkspolitie, werkzaam voor een krachtens de Wet op de weerkorpsen toegestane particuliere beveiligingsorganisaties van de luchthaven Schiphol in de periode van 15 februari 1974 tot en met 31 december 1992;
e. was aangesteld als ambtenaar van politie in dienst bij de politie in Suriname tot en met 24 november 1975; of
f. anderszins een schriftelijk besluit kan overleggen waaruit volgt dat de tijd die deze ambtenaar in een bepaalde functie was aangesteld door het bevoegd gezag voor inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is aangemerkt als politiedienstjaar.
H
Artikel 100 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De artikelen 30 tot en met 30e zijn gedurende het eerste leerjaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet van toepassing op de aspirant, tenzij de aspirant voorafgaand aan dat leerjaar al aanspraak had op levensfase-uren.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «De artikelen 10, eerste lid, onderdeel d, 13, 15 tot en met 28» vervangen door: «De artikelen 10, eerste lid, onderdeel d, 13, 15 tot en met 28, 30 tot en met 30e».
Het Besluit bezoldiging politie wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 12b, derde lid, komt te luiden:
3. Geen recht op de toelage, bedoeld in het eerste lid, heeft de:
a. ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel rr, van het Besluit algemene rechtspositie politie;
b. ambtenaar op wie het artikel 88a van dat Besluit van toepassing is;
c. aspirant op wie het artikel 3, eerste lid, van dat Besluit van toepassing is.
B
Artikel 12c, zevende lid, komt te luiden:
7. Geen recht op de toelage, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft de ambtenaar:
a. die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel rr, van het Besluit algemene rechtspositie politie;
b. op wie het artikel 88a van dat Besluit van toepassing is.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
Wassenaar, 15 juni 2018
Willem-Alexander
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Uitgegeven de vijfde juli 2018
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Dit besluit strekt ertoe uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties in het Akkoord over de Arbeidsvoorwaarden Sector Politie 2015–2017, hoofdstuk IV, onder c, Verlofsparen, p. 17.
Daarin is, voor zover hier van belang, afgesproken over te gaan tot integrale herijking van het in het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2005–2007 geïntroduceerde VUT/prepensioen en levensloopstelsel (hierna: de VPL-regeling). In dat kader hebben de Partijen afgesproken om tot een individuele voorziening te komen, waarbij gedurende de actieve loopbaan een saldo wordt opgebouwd dat naar keuze van betrokkene kan worden aangewend en dat in uren wordt vormgegeven.
De per 1 januari 2005 van kracht geworden Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (hierna: Wet VPL) maakte het noodzakelijk de toen nog geldende Aanvullende Flexibele Uittredingsregeling Politie (Afup) per 1 januari 2006 te beëindigen. De Afup was een per 1 januari 2001 ingevoerde regeling die politieambtenaren met executieve status en administratief-technisch personeel met aangewezen functies, de mogelijkheid gaf om op 60-jarige leeftijd te stoppen met werken tegen ten minste 80 procent van aanvankelijk het eindloon, en per 1 januari 2005 van het middelloon.
De Afup is in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2005–2007 per 1 januari 2006 vervangen door een nieuwe vroegpensioenafspraak (de vorenbedoelde VPL-regeling). Met de VPL-regeling zijn werknemers in de sector Politie in staat gesteld toch nog eerder dan de AOW-gerechtigde leeftijd hun actieve loopbaan te beëindigen. De (fiscale) mogelijkheden die de Wet VPL bevat, zijn in dat kader optimaal benut. Door middel van een combinatie van (een versterkte opbouw van) pensioenaanspraken, een extra inkoop van pensioenaanspraken door de werkgever voor ambtenaren met zogenoemde Afup-garantiejaren én het sparen van levenslooptegoed is het voor ambtenaren met executieve status en voor administratief-technisch personeel met aangewezen functies (beide categorieën tot en met schaal 11) onder voorwaarden mogelijk om op 60-jarige leeftijd te stoppen met werken met een ambitieniveau van 76 procent van het middelloon en voor de overige politieambtenaren op 61 jaar met een ambitieniveau van 66,5 procent van het middelloon.
De VPL-regeling is formeel opgenomen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp), de Regeling levensloop politie en het ABP-pensioenreglement. In het Bbp is geregeld dat politieambtenaren diverse levenslooptoelagen ontvangen die gebruikt kunnen worden voor inleg in een levensloopregeling. Afhankelijk van de aanstelling van de ambtenaar, de functie en opgebouwde rechten in het verleden, betreft het een algemene levensloopbijdrage (ALB), een toelage bezwarende functie (TBF) en een inhaaltoelage bezwarende functie (iTBF).
Bij de totstandkoming van het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2015–2017 (hierna: Akkoord) waren de sociale partners van mening dat een integrale herijking van de in het arbeidsvoorwaardenakkoord 2005–2007 geïntroduceerde VPL-regeling gewenst is en dat gezamenlijk onderzocht moest worden of een nieuw stelsel daarvoor in de plaats kon treden en onder welke condities. Overwegingen daarvoor waren de volgende.
• Door de veranderde wetgeving op het gebied van de pensioenen (fiscaal, AOW) en de daarop gebaseerde wijzigingen in het ABP-pensioenreglement, het wettelijk beëindigen van de fiscale facilitering van levensloop per 2022 en gedaalde renteopbrengsten over levenslooptegoeden waren op dat moment de in 2006 geformuleerde ambitieniveaus niet meer te realiseren.
• Modernisering is nodig geacht omdat het denken over vervroegd uittreden is veranderd.
• Regelingen moesten aansluiten bij de behoefte van ambtenaren en werkgever om in diverse fases van de loopbaan verlof op te nemen.
• De lasten en baten van het bestaande stelsel [zoals leeftijdsdagen en de Regeling partieel uittreden (RPU)] waren niet op evenwichtige wijze over de werknemers verdeeld.
• De levensloopgelden werden in de meeste gevallen niet aangewend op de manier die oorspronkelijk was bedoeld, mede omdat deelname aan een levensloopvoorziening alleen op vrijwillige basis kon plaatsvinden.
• Onderkend werd dat ook in de sector Politie langer moest worden doorgewerkt, dat het van belang was dat de duurzame inzetbaarheid van het personeel tijdens de actieve loopbaan werd ondersteund en dat het bestaande stelsel onvoldoende mogelijkheden bood om te komen tot een individuele benadering van de duurzame inzetbaarheid van ambtenaren tijdens de loopbaan.
De sociale partners hebben in het Akkoord afgesproken dat in het onderzoek bij de uitwerking van het nieuwe stelsel uit moest worden gegaan van de volgende uitgangspunten dan wel voorwaarden:
• Budgetneutraliteit. Doelen en bronnen moeten met elkaar in overeenstemming zijn.
• Eenvoudig, communiceerbaar en uitvoerbaar. Het stelsel dient te leiden tot een realistische belasting van de uitvoeringsorganisatie en aan te sluiten bij het personeelsbeleid.
• Fiscaal zuiver.
Het gezamenlijk uitgevoerde onderzoek heeft tot de conclusie geleid dat de invoering van een nieuw stelsel ter vervanging van het VPL-stelsel op basis van de uitgangspunten en voorwaarden mogelijk is. Een proeve van een maatregel waarin het nieuwe stelsel van sparen van levensfase-uren, met de doelgroepen die daaronder komen te vallen, was uitgewerkt, is in het Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken (GOP) op 6 juli 2017 besproken en akkoord bevonden. Het akkoord omvatte nog niet de datum van invoering van het nieuwe stelsel. Met de sociale partners is op 5 april 2018 in het GOP overeengekomen dat het stelsel op 1 juli 2019 wordt ingevoerd, onder handhaving van de peildatum van 1 juli 2018 voor de gedefinieerde doelgroepen op wie het nieuwe stelsel van toepassing is. In de onderhavige maatregel is verder geregeld dat de VPL-regeling en in het verlengde hiervan de regeling partieel uittreden, de regeling met betrekking tot leeftijdsuren en de regeling met betrekking tot levenslooptoelagen, door het nieuwe stelsel worden vervangen. De tot de VPL-regeling behorende onderdelen inkoop van extra pensioenaanspraken (de zgn. InkoopMax) en iTBF zijn niet bij het nieuwe stelsel betrokken. Ambtenaren die voor de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel aanspraak op iTBF hadden, behouden deze toelage tot de leeftijd van 60 jaar (artikel 12d, zevende lid, Bbp). Dit geldt eveneens voor de aanspraak op de inkoop van extra pensioen, de zogenoemde Inkoop Max waarover overigens in het kader van het Akkoord een versnelde inkoop is overeengekomen waardoor voorwaardelijke pensioenaanspraken versneld onvoorwaardelijk worden. In het Akkoord is tot slot overeengekomen dat het PartnerPlusPensioenPolitie, onderdeel van een versterkte pensioenbouw, is beëindigd.
Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen aanpassingen van de regeling van de rechtspositie van binnen de politie organisatie werkzame functionarissen.
Met de politievakorganisaties is overeenstemming bereikt over dit besluit.
In overeenstemming met de sociale partners is besloten om ook de zittende ambtenaren zoveel mogelijk onder het nieuwe stelsel te brengen op basis van de volgende argumenten:
• Als alleen de vanaf datum inwerkingtreding van het stelsel in dienst tredende ambtenaren gebruik zouden maken van het nieuwe stelsel zouden er tot 2070 twee stelsels naast elkaar blijven bestaan. Dat is onwenselijk: na verloop van jaren is een dergelijke tweedeling aan ambtenaren niet meer uit te leggen. Het doet ook afbreuk aan het voorgestane duurzame inzetbaarheidsbeleid voor de ambtenaren.
• Twee verschillende stelsels zouden een meer individuele benadering en behandeling vergen van de ambtenaren en zouden een zware wissel trekken op de uitvoeringsorganisatie.
• Kennis van regelingen van zowel het oude stelsel als het nieuwe stelsel zou gedurende zeer lange tijd geborgd moeten worden in de organisatie.
• Het nieuwe stelsel biedt naar de overtuiging van de sociale partners ten opzichte van het oude stelsel verscheidene voordelen, waar zoveel mogelijk ambtenaren van moeten profiteren.
Dienovereenkomstig is het nieuwe stelsel, waarbij verschillende groepen worden onderscheiden, aldus vormgegeven:
• Het stelsel van levensfase-uren is van toepassing op ambtenaren die op of na de datum van invoering van het stelsel in dienst treden (1 juli 2019).
• Het stelsel is ook van toepassing op ambtenaren die per datum van invoering in dienst zijn en die:
a. op of na 1 juli 2018 in dienst zijn getreden; of
b. op 30 juni 2018 al in dienst waren en op 1 juli 2018 jonger waren dan 46 jaar.
• Ambtenaren die op 1 juli 2018 al in dienst waren en op dat moment 46 jaar tot en met 54 jaar oud waren, kunnen er – voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel – eenmalig voor kiezen dat de huidige regelingen op hen van toepassing blijven. In dat geval behouden zij aanspraak op leeftijdsverlof, ALB en TBF (tot de maximale periode waarover deze toelage kan worden genoten, is verstreken) en houden zij uitzicht op RPU. Verder blijft voor hen het 1 procent meer werken gelden.
• Voor ambtenaren die op 30 juni 2018 al in dienst waren en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder waren, blijven de huidige regelingen (leeftijdsverlof, ALB en TBF, uitzicht op RPU en 1 procent meer werken) van toepassing.
Het onderscheid in verschillende leeftijdscategorieën, dat bij zittende ambtenaren is gemaakt, heeft naast de hiervoor vermelde noodzaak tot beperking van de administratieve lasten te maken met het uitgangspunt van budgetneutraliteit. Dit kan slechts worden geborgd als sprake is van een concrete en vooraf gedefinieerde markering van enerzijds ambtenaren die uitzicht houden op RPU (en niet onder het nieuwe stelsel vallen) en anderzijds ambtenaren die geen uitzicht meer hebben op RPU en onder het nieuwe stelsel komen te vallen. In het aantal levensfase-uren dat jaarlijks wordt toegekend zijn namelijk uren opgenomen die voorheen bestemd waren voor RPU en leeftijdsverlof. De levensfase-uren zijn echter in tegenstelling tot RPU en leeftijdsdagen bestemd voor iedereen en worden verspreid over alle dienstjaren bij de politie, in plaats van pas vanaf 55 jaar, respectievelijk vanaf 45 jaar, opgebouwd.
De budgetneutraliteit zou onder druk komen te staan als het deel van de ambtenaren van 55 jaar en ouder dat al RPU geniet dit blijft genieten en het deel dat hiervan thans geen gebruik maakt, overstapt naar het stelsel voor levensfase-uren. Bij het vaststellen van het jaarlijks toe te kennen aantal levensfase-uren aan de ambtenaren jonger dan 55 jaar is rekening gehouden met het bedrag dat de werkgever op dit moment aan RPU betaalt. Als uit de groep van 55 jaar en ouder degenen die geen RPU genieten gaan deelnemen aan de regeling levensfase-uren, zou de aanspraak op 13,9 uur, die nu in het aantal van 53,8 levensfase-uren per jaar is opgenomen, lager worden. De beschikbare middelen moeten dan immers over een grotere groep ambtenaren worden omgeslagen.
De op 30 juni 2018 al in dienst zijnde ambtenaren die op 1 juli 2018 55 jaar of ouder waren blijven aanspraak houden op leeftijdsverlof en kunnen gebruik (blijven) maken van RPU om de werkbelasting te verminderen. Hiertoe is besloten met het oog op de duurzame inzetbaarheid van de oudere ambtenaren. Daarnaast is hiertoe besloten omdat het overstappen naar het stelsel van levensfase-uren door deze ambtenaren van 55 jaar en ouder niet aantrekkelijk is, aangezien in het kader van de berekening van het startbudget de genoten aanspraken dan hoger zouden worden dan de misgelopen aanspraken. Gezien de korte looptijd tot aan het pensioen is het voor deze groep daarnaast niet mogelijk om zodanig verlof te sparen dat het een redelijk alternatief is voor de huidige regelingen.
Er is niet voor gekozen iedere zittende ambtenaar die op het moment van invoering van het nieuwe stelsel jonger is dan 55 jaar onder het nieuwe stelsel te brengen. Ambtenaren die op het moment van invoering jonger zijn dan 46 jaar gaan verplicht over. Ambtenaren die op dat moment 46 jaar of ouder zijn, maar jonger dan 55 jaar krijgen de keuze om al dan niet in het nieuwe stelsel in te stromen. Met een termijn van maximaal negen jaar voor de leeftijd van 55 jaar waarop men eventueel gebruik zou kunnen maken van RPU en de geboden keuze wordt een redelijke overgangstermijn gehanteerd en worden betrokkenen voldoende tegemoet gekomen aan het uitzicht dat deze groep heeft op de RPU. De keuzemogelijkheid is vorm gegeven door middel van een zogeheten opt-out, dat wil zeggen dat het nieuwe stelsel op de ambtenaar van toepassing is, tenzij deze in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 bij het bevoegd gezag schriftelijk kenbaar heeft gemaakt geen aanspraak op levensfase-uren te wensen. Op deze gemaakte keuze kan niet worden teruggekomen.
In het nieuwe stelsel krijgt iedere ambtenaar die hieronder valt, ongeacht zijn functie, leeftijd of aantal dienstjaren, naast de reguliere verlofuren per jaar 53,8 levensfase-uren toegekend op basis van ten minste een volledige betrekkingsomvang (minimaal 36 uur per week). De levensfase-uren kunnen door de ambtenaar naar eigen keuze en inzicht worden ingezet als aanvulling op bestaande regelingen voor bijvoorbeeld ouderschapsverlof, extra zorgverlof en studieverlof of als tussentijdsverlof (sabbatical) of verlof voorafgaand aan pensionering.
Die laatste mogelijkheid betekent overigens niet dat het stelsel van levensfase-uren een vroegpensioenregeling is. Daarvoor is het nieuwe stelsel immers niet bedoeld en het heeft evenmin een zodanig effect. Ook fiscaal gezien is geen sprake van een regeling voor vroegpensioen of een daarmee vergelijkbare regeling.
Het nieuwe stelsel is daarom in overeenstemming met het overheidsbeleid inzake de recente verhogingen van de AOW-gerechtigde leeftijd voor alle werkenden. Ook voor de politieambtenaar gelden de reeds vastgelegde wettelijke verhogingen van de AOW-gerechtigde leeftijd en de nog komende verhogingen daarvan.
Tegen die achtergrond wordt met deze maatregel juist bevorderd dat de politieambtenaar zijn politiewerkzaamheden zo lang mogelijk kan blijven uitoefenen. Hiertoe, en met het oog op zijn duurzame inzetbaarheid, wordt de politieambtenaar in staat gesteld om naar eigen keuze en behoefte jaarlijks levensfase-uren op te nemen of die uren te sparen om in de loop van zijn politiecarrière op te nemen gedurende een of meer perioden van langere duur.
Uitgangspunt is dat een toegekend levensfase-uur bij opname altijd een uur verlof vertegenwoordigt, ook indien tussen toekenning en opname een lange periode zit. Een belangrijk kenmerk van de levensfase-uren is dat deze alleen kunnen worden opgenomen in de vorm van verlof; uitbetaling in geld van opgebouwde levensfase-uren gedurende de aanstelling is niet mogelijk.
Bij ontslag is in zijn algemeenheid het uitgangspunt dat de ambtenaar zoveel mogelijk levensfase-uren voorafgaand aan het ontslag opneemt. Bij ontslag krijgt de ambtenaar de helft van het dan resterende aantal levensfase-uren uitbetaald. Van deze regel wordt in de volgende gevallen afgeweken:
– ontslag wegens het gaan genieten van AOW of pensioen. In dat geval worden geen levensfase-uren uitbetaald; in de aanloop naar dat ontslag dienen al deze uren te zijn genoten;
– ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f, Barp (waardoor de arbeidsongeschikte ambtenaar door het ontslag niet in staat is de levensfase-uren op te nemen) of bij overlijden van de ambtenaar. In die gevallen vindt volledige uitbetaling van het bij ontslag resterende saldo aan levensfase-uren plaats.
Andere elementen van het nieuwe stelsel zijn:
• De ambtenaar bepaalt zelf wanneer en hoe hij – in overleg met het bevoegd gezag – de opgebouwde levensfase-uren besteedt. Een opname ineens gedurende een langere periode is mogelijk, maar ook een wekelijkse opname.
• De in een kalenderjaar niet opgenomen levensfase-uren kunnen in daaropvolgende kalenderjaren worden opgenomen. De geldigheidsduur van de levensfase-uren is onbeperkt. Echter, aangezien een ambtenaar op grond van de Wet op de Loonbelasting 1964 tot maximaal 50 keer de wekelijkse arbeidsduur aan verlofaanspraken onbelast mag sparen, is overeenkomstig de afspraken met de sociale partners besloten dat niet meer dan dit fiscale maximum kan worden gespaard. Dat brengt met zich dat ingeval van overschrijding van het maximum het meerdere aan verlofuren vervalt. De peildatum daarbij is 31 december van het betreffende kalenderjaar. De verlofaanspraken waarop het fiscaal maximum ziet, omvatten in dit verband niet alleen de gespaarde levensfase-uren, maar ook de vakantie-uren die op grond van de artikelen 14 en 17 van het Barp zijn toegekend en de verlofuren die sommige ambtenaren op grond van artikel 12f van het Bbp of op grond van andere regelingen (zoals die in sommige voormalige regiokorpsen golden) hebben gespaard.
Ambtenaren die onder het nieuwe stelsel vallen en die direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het stelsel in dienst van de politie zijn, ontvangen bij aanvang van het stelsel een beginsaldo aan levensfase-uren (een zogenoemd startbudget). Op de wijze waarop de omvang van dit startbudget is berekend en welke aannames daarbij zijn gedaan, wordt in het artikelsgewijze deel van deze toelichting ingegaan (artikel 30f).
Met de sociale partners is afgesproken het stelsel van levensfase-uren eens in de vijf jaar te evalueren. Tussentijdse evaluatie op verzoek van één van de sociale partners in het GOP is echter ook mogelijk indien wijzigingen in (andere) wet- en regelgeving of knelpunten in de uitvoering van het stelsel hiertoe aanleiding geven.
In de definitielijst is de omschrijving van het begrip levensfase-uren opgenomen. Door voor deze uren een eigen benaming te hanteren, worden zij duidelijker onderscheiden van de vakantie-uren, bedoeld in de artikelen 14 en 17 van het Hoofdstuk IV. Dit onderscheid is van belang, omdat levensfase-uren tijdens de loopbaan uitsluitend kunnen worden opgenomen in de vorm van verlof. Door het gebruik van de term «verlof» zou de indruk zou kunnen worden gewekt dat daarop de regels omtrent de opname van vakantieverlof van toepassing, overeenkomstige toepassing of mede van toepassing zouden kunnen zijn. Dat is niet de bedoeling. Op de opname van levensfase-uren – derhalve in de vorm van verlof – zijn de bepalingen van het thans ingevoegde hoofdstuk V.A. van toepassing (artikel I, onderdeel G).
Deze onderdelen houden verband met het artikel 30e, vierde lid, waarin is bepaald dat de artikelen 12, vijfde lid, 13a en 18 niet van toepassing zijn op de ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren als bedoeld in artikel 30. Ter verduidelijking dat het artikel 30e, vierde lid, prevaleert, is in de artikelen 12, vijfde lid, en 13a, eerste lid, bepaald dat deze gelden onverminderd artikel 30e, vierde lid. Door middel van het hierna nader toe te lichten onderdeel D is een daarmee overeenkomende aanpassing verricht in het artikel 18, eerste lid.
Deelname aan het in dit besluit neergelegde stelsel van levensfase-uren is verplicht voor degenen die op of na 1 juli 2018 in dienst treden of zijn getreden en voor degenen die op 1 juli 2018 reeds in dienst waren en jonger waren dan 46 jaar. In artikel 30e, vierde lid, is onder meer bepaald dat in dat geval artikel 18 niet meer op hen van toepassing is. Dit betekent dat ambtenaren die op dat moment 18, 19 of 20 jaar oud zijn, vanaf de invoeringsdatum van het stelsel van levensfase-uren geen aanspraak meer hebben op extra vakantie-uren in verband met de leeftijd, bedoeld in artikel 18. Omdat daarnaast vanaf de invoeringsdatum nieuw in dienst tredende ambtenaren direct onder de regeling levensfase-uren vallen, zijn er vanaf dat moment geen ambtenaren in de leeftijd van 18, 19 of 20 jaar meer, die onder het bereik van artikel 18 vallen. Deze leeftijdscategorieën zijn derhalve uit de tabel van dit artikel verwijderd.
Deelname aan het stelsel van levensfase-uren is op vrijwillige basis ook mogelijk voor degenen die op 1 juli 2018 al in dienst waren en op dat moment 46 jaar of ouder waren, doch jonger dan 55 jaar. Bij niet deelname aan de regeling levensfase-uren blijft de aanspraak op extra vakantie-uren gelden conform de in de tabel opgenomen leeftijdscategorieën.
Degenen die op 30 juni 2018 al in dienst waren en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder waren blijven verplicht achter in het oude stelsel. De aanspraken op extra vakantie-uren vanwege hun leeftijd blijven op hen van toepassing.
De wijzigingen in de tekst van artikel 19, tweede en derde lid, zijn van technische respectievelijk redactionele aard. Het woord «diensttijd» in het tweede lid had een andere betekenis dan in de artikelen 12, veertiende lid, 75, derde, vierde en vijfde lid, en 77, eerste lid, onder g. Daarin is, afgezien van het artikel 12, veertiende lid, met «diensttijd» telkens bedoeld de duur van het dienstverband. In het artikel 19, tweede lid, kan daarvan logischerwijs geen sprake zijn, want daar is, gelet op de samenhang met het derde lid, bedoeld de omvang van de dienstbetrekking (in aantal uren per week). Daarom is in het artikel 19, tweede lid, het woord «diensttijd» vervangen door «betrekkingsomvang», waarbij is aangeknoopt bij het artikel 1, eerste lid, onder j en k (volledige betrekking respectievelijk deelbetrekking). In het nu niet gewijzigde artikel 12, veertiende lid, is sprake van «diensttijden», waarmee wordt gedoeld op de arbeidstijden.
Tijdens de opname van levensfase-uren blijft de aanspraak op vakantie-uren bestaan. De toevoeging van onderdeel 11° ziet daarop.
Dit onderdeel strekt ertoe om het artikel 26, tweede lid, in overeenstemming te brengen met het nieuwe artikel 30d, vijfde lid, waarin terugbetaling is geregeld indien er teveel levensfase-uren zijn opgenomen.
Het hoofdstuk V.A. bevat de kernbepalingen van het stelsel van levensfase-uren.
Dit artikel kent dezelfde opzet en inhoud als het voor vakantie-uren bestaande artikel 19. Uitgangspunt is dat iedere ambtenaar met een betrekkingsomvang van 36 uur of meer (ten minste een volledige betrekking of enkele deelbetrekkingen met een gezamenlijke omvang van ten minste 36 uur per week) (in beginsel) aanspraak heeft op 53,8 levensfase-uren per kalenderjaar. Bij een deelbetrekking, bij wijziging van de betrekkingsomvang of bij beëindiging of aanvang van het dienstverband wordt deze aanspraak naar evenredigheid vastgesteld. Net als in artikel 19, vierde lid, is in dit artikel, in het vijfde lid, bepaald dat geen aanspraak bestaat op levensfase-uren wanneer in het geheel geen dienst wordt verricht en worden in het artikel 30, zesde lid, nagenoeg dezelfde uitzonderingen gegeven als in artikel 19, vijfde lid, waardoor, ondanks het feit dat geen dienst wordt verricht, wel aanspraak bestaat op levensfase-uren.
Levensfase-uren staan ter vrije beschikking van de ambtenaar en kunnen meteen worden opgenomen in het kalenderjaar waarop de aanspraak hierop is ontstaan of in de daaropvolgende kalenderjaren. Dat is geregeld in het eerste lid. In combinatie met het derde lid, waarin is bepaald dat het recht op opname van levensfase-uren (anders dan bij vakantie-uren het geval is) niet verjaart, schept dit artikel de mogelijkheid levensfase-uren te sparen om verlof van langere duur op te nemen, bijvoorbeeld voor een sabbatical of voor verlof voorafgaande aan pensionering.
In het tweede lid is bepaald dat aspiranten gedurende hun opleiding geen levensfase-uren kunnen opnemen. Deze beperking houdt verband met het onderwijsprogramma, met daarin door de Politieacademie ingeroosterde data voor vakanties, dat door de aspiranten gevolgd moet worden om binnen de gestelde periode de opleiding te kunnen voltooien. Het ter vrije beschikking stellen van levensfase-uren aan deze groep ambtenaren verstoort het onderwijsprogramma.
In het eerste lid is vastgelegd dat de levensfase-uren uitsluitend kunnen worden opgenomen in de vorm van verlof.
De levensfase-uren bieden de mogelijkheid voor een individuele benadering van de duurzame inzetbaarheid van ambtenaren tijdens de loopbaan. Duurzame inzetbaarheid is in het belang van zowel de ambtenaar als de werkgever. Om die reden is in het tweede lid opgenomen dat een verzoek van de ambtenaar om levensfase-uren op te nemen slechts om gewichtige redenen van dienstbelang kan worden afgewezen. Een dergelijke reden is bijvoorbeeld aanwezig als een gewenste opname van levensfase-uren de gang van zaken in de dienst zodanig zou verstoren dat het belang van de ambtenaar bij die opname daar niet tegen opweegt. De ambtenaar moet een verzoek om levensfase-uren op te nemen wel indienen met inachtneming van een redelijke termijn voorafgaand aan het gewenste tijdstip van aanvang van de opname. Over wat een redelijke termijn wordt geacht zullen door het bevoegd gezag beleidsregels worden vastgesteld.
Het verleende verlof kan slechts dan worden ingetrokken, wanneer gewichtige redenen van dienstbelang dat noodzakelijk maken. In dat geval komt een dag, waarop de ambtenaar dientengevolge slechts gedeeltelijk verlof heeft genoten, niet in aanmerking bij het berekenen van het aantal genoten levensfase-uren. Een en ander is geregeld in het derde lid, vergelijkbaar met het artikel 25, eerste lid.
In het vierde lid is daaraan volgend bepaald dat, indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, deze hem wordt vergoed, vergelijkbaar met het artikel 25, tweede lid. Ingeval van intrekking van het verlof voorafgaand aan pensionering wordt maatwerk geleverd.
Het omzetten van levensfase-uren in geld is niet mogelijk, behalve in de situaties opgenomen in artikel 30d. Om die reden is het vijfde lid opgenomen dat meer uren werken op grond van artikel 28a niet kan samengaan met opname van levensfase-uren. Voorts is in het gewijzigde artikel 3, derde lid, van de Regeling levensloop politie opgenomen dat levensfase-uren niet als tijdbron kunnen worden ingezet, waarmee is voorkomen dat levensfase-uren alsnog langs die weg zouden kunnen worden omgezet in geld.
In de artikelen 19 en 30 is bepaald dat over een periode waarin levensfase-uren zijn opgenomen aanspraak bestaat op vakantie-uren en levensfase-uren. In het artikel 30b, zesde lid, is tot uitdrukking gebracht dat, wanneer de levensfase-uren worden opgenomen direct voorafgaand aan pensionering, de aanspraken op vakantie-uren en levensfase-uren die in die periode nog ontstaan, direct voorafgaand aan die verlofperiode moeten worden opgenomen.
Met het zevende lid is aangesloten bij artikel 13, derde lid, van de Regeling levensloop politie. Aangezien bij de ingang van het levensfase-urenverlof voorafgaand aan pensionering de ontslagdatum al bekend is, heeft opschorten van de opname van levensfase-uren als gevolg van ziekte geen zin, gelet op artikel 30d, tweede lid, waarin is opgenomen dat bij pensionering geen recht bestaat op uitbetaling van niet genoten levensfase-uren. Die uren dienen immers direct voorafgaand aan de pensionering opgenomen te zijn. Is er sprake van ziekte in de aanloop naar de opname van of tijdens de opname van levensfase-uren, anders dan direct voorafgaand aan pensionering, dan wordt de opname van deze uren opgeschort. Na herstelmelding wordt in overleg met de betrokken ambtenaar alsnog de opname gestart of voortgezet.
Artikel 30a biedt de mogelijkheid levensfase-uren te sparen. Het belastingvrij sparen van verlofaanspraken, waartoe levensfase-uren ook behoren, is echter door de Wet op de loonbelasting 1964 fiscaal begrensd. Verlofaanspraken in het algemeen behoren namelijk tot het fiscale loonbegrip en zijn derhalve voorwerp van loonheffing. Voor verlofaanspraken geldt evenwel de omkeerregeling die inhoudt dat deze verlofaanspraken zijn vrijgesteld van loonheffing en dat de heffing pas plaatsvindt op het moment waarop het verlof wordt genoten. Deze vrijstelling is begrensd tot het totaal van 50 weken maal de arbeidsduur per week. Indien deze grens per 31 december van een kalenderjaar wordt overschreden dan worden verlofaanspraken die deze grens te boven gaan meteen in de loonheffing betrokken die moet worden ingehouden op het loon van de ambtenaar. Het gevolg daarvan is dat de werkgever twee administraties zou moeten voeren waarin onbelaste en belaste verlofaanspraken zouden moeten worden bijgehouden, wat zou leiden tot een administratieve lastenverzwaring. Dit is onwenselijk en daarom is besloten dat toevoeging van levensfase-uren aan nog niet opgenomen levensfase-uren én vakantie-uren mogelijk is tot maximaal 50 weken maal de actuele arbeidsduur. Dit is neergelegd in het eerste lid van artikel 30c. Er is daarbij bewust voor gekozen om een koppeling te maken met de actuele arbeidsduur zodat in situaties van vermindering van de betrekkingsomvang het fiscaal maximum moet worden herrekend. Bij een aanvraag tot vermindering van de betrekkingsomvang wordt het totaal van de gespaarde levensfase-uren en vakantie-uren getoetst aan het herrekende fiscaal maximum. Bij voorziene overschrijding van het fiscaal maximum op de peildatum van 31 december, zal de ambtenaar door de werkgever worden verzocht diens wens tot vermindering van de betrekkingsomvang pas te formaliseren nadat, door het aanspreken van diens levensfase-urensaldo, het aantal levensfase-uren en vakantie-uren tezamen het maximum van 50 weken dat behoort bij de gewenste betrekkingsomvang niet meer overschrijdt. Aldus kan hiermee worden voorkomen dat een situatie ontstaat waarop het tweede lid ziet, namelijk dat op 31 december van het kalenderjaar overschrijding van het fiscaal maximum plaatsvindt met als gevolg dat de levensfase-uren boven dit maximum zonder financiële compensatie vervallen. Ingeval van vermindering van de betrekkingsomvang voorafgaand aan pensionering wordt maatwerk geleverd.
Uitgangspunt van het nieuwe stelsel is dat levensfase-uren alleen te gebruiken zijn voor het opnemen van verlof. Uitbetaling in geld van gespaarde levensfase-uren gedurende de aanstelling is niet mogelijk. In dit artikel worden hierop evenwel de volgende uitzonderingen gemaakt:
• bij ontslag wordt de helft van het bij ontslag resterend aantal levensfase-uren uitbetaald, tenzij het een ontslag betreft wegens het gaan genieten van pensioen of AOW, of een ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f;
• bij ontslag wegens het gaan genieten van pensioen of AOW (ontslag op grond van artikel 88d, of artikel 94, eerste lid, onderdeel h) worden geen levensfase-uren uitbetaald. De ambtenaar zal die uren voorafgaand aan het ontslag moeten opnemen;
• bij ontslag op grond van arbeidsongeschiktheid of het vanuit ziekte verrichten van passende arbeid bij een andere werkgever (artikel 94, eerste lid, onderdeel e of f), wordt het bij het ontslag resterende aantal levensfase-uren volledig uitbetaald. Uitbetaling is evenwel niet mogelijk in de situatie dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar wordt herplaatst voor minder uren dan waarvoor hij oorspronkelijk was aangesteld en wordt ontslagen voor het aantal uren dat hij niet meer tot werken in staat is. Deze ambtenaar blijft immers in dienst en is daardoor in staat levensfase-uren op te nemen. In het enkele geval dat daardoor het fiscaal maximum van 50 weken wordt overschreden, zal worden voorzien in een praktische oplossing.
• bij overlijden van de ambtenaar wordt het op het moment van overlijden resterend aantal levensfase-uren volledig uitbetaald.
Uitbetaling vindt plaats tegen het een dag voor het moment van ontslag of overlijden van de ambtenaar voor hem geldende salaris per uur.
In het eerste en het tweede lid is, conform de afspraak die de sociale partners daarover hebben gemaakt, bepaald op wie wel en op wie niet vanaf de invoeringsdatum het stelsel van levensfase-uren van toepassing is. De volgende groepen politieambtenaren worden onderscheiden:
1. ambtenaren die op of na 1 juli 2019 in dienst treden (eerste lid, onder a);
2. ambtenaren die op 30 juni 2019 in dienst zijn (eerste lid, onder b, aanhef) en:
a. op of na 1 juli 2018 in dienst zijn getreden (eerste lid, onder b, sub 1);
b. op 30 juni 2018 in dienst waren en op 1 juli 2018 jonger waren dan 46 jaar (eerste lid, onder b, sub 2); of
c. ambtenaren die op 30 juni 2018 in dienst waren en op 1 juli 2018 46 jaar waren maar nog geen 55 jaar oud waren (eerste lid, onder b, sub 3), krijgen eenmalig de mogelijkheid te kiezen voor het stelsel van levensfase-uren of voor het huidige stelsel, dat wil zeggen dat zij naast het behoud van de levenslooptoelagen ALB en TBF, uitzicht houden op RPU en toekenning van leeftijdsverlof en tevens de 1 procent meer werken, voor hen van toepassing blijft (tweede lid);
3. ambtenaren die op 30 juni 2018 al in dienst waren en op 1 juli 2018 55 jaar of ouder waren en de ambtenaren op wie artikel 88a van toepassing was: op hen blijven de huidige regelingen van toepassing (derde lid).
Voor de groep van ambtenaren, genoemd onder 2, sub c, is in dit artikel ook vastgelegd dat de periode waarin de eenmalige keuze moet worden gemaakt, drie maanden bedraagt: van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Hoofdregel daarbij is dat het stelsel van levensfase-uren op de ambtenaar van toepassing is, tenzij hij in die periode aan de werkgever schriftelijk kenbaar heeft gemaakt dat op hem de bestaande regelingen van toepassing moeten blijven (tweede lid). De daaraan volgende periode van drie maanden (1 april 2019 tot en met 30 juni 2019) is voor de werkgever nodig om op een adequate en verantwoorde wijze de gemaakte keuzes in de administratieve systemen te kunnen vastleggen.
In het vierde lid is bepaald dat op degenen die onder de regeling levensfase-uren politie vallen, de regeling over 1 procent meer werken en de RPU niet van toepassing zijn en dat de desbetreffende ambtenaar geen aanspraak heeft op leeftijdsverlof. Complementair daaraan is in de artikelen 12, vijfde lid, 13a, eerste lid, en 18, eerste lid (onderdelen B, C en D, eerste lid) door middel van het ingevoegde «onverminderd» bepaald dat deze moeten wijken voor artikel 30e, vierde lid, met andere woorden: artikel 30e, vierde lid, heeft voorrang op de artikelen 12, vijfde lid, 13a en 18.
Dit artikel bevat de regels voor de berekening van het beginsaldo levensfase-uren – het zogenoemde startbudget dat per 1 juli 2019 wordt toegekend aan ambtenaren die onder het nieuwe stelsel komen te vallen. De berekening van het startbudget vindt plaats aan de hand van de in het tweede tot en met vierde lid opgenomen regels, uitgewerkt in de daarbij behorende rekenformule, met inachtneming van de daarbij weergegeven begrenzingen.
In de in het tweede lid opgenomen formule komt tot uiting dat de voor de ambtenaar berekende diensttijd (die op grond van het derde lid niet aaneengesloten hoeft te zijn) eerst wordt vermenigvuldigd met 53,8. Hierop worden de fictief gedurende de gehele diensttijd genoten ALB (14 uur per jaar) en TBF in mindering gebracht. Voor iedere ambtenaar wordt bij de berekening van het startbudget aangenomen dat hij deze toelagen gedurende de gehele diensttijd tot 1 juli 2019 heeft genoten. Voor TBF wordt maximaal 25 jaar en 25,032 uur per dienstjaar afgetrokken. Bij de vaststelling van dit aantal uren is gerekend met een loopbaan bij de politie van 42 jaar gedeeld door het maximum van 25 jaar dat TBF wordt toegekend. Het quotiënt hiervan is vervolgens vermenigvuldigd met 14,9 uur: het aantal uren dat jaarlijks voor TBF wordt toegekend. In formulevorm is dit 42/25 x 14,9 = 25,032. Verder vindt, voor zover van toepassing, aftrek plaats van 7,2 respectievelijk 14,4 leeftijdsuren uitgaande van de uren die horen bij een volledige betrekking. Uiteindelijk wordt de uitkomst van de berekening vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit de feitelijke betrekkingsomvang in uren per week van de ambtenaar per 1 juli 2019 (maar niet meer dan 36 uren per week) en waarvan de noemer het aantal uren van een volledige betrekkingsomvang bedraagt: 36 per week.
Hoewel op grond van het derde lid de diensttijd die bij de politie is doorgebracht onderbroken kan zijn, wordt voor de te berekenen aftrek van leeftijdsuren ervan uit gegaan dat die diensttijd direct voorafgaand aan 1 juli 2019 onafgebroken is volbracht. Vervolgens wordt bekeken in hoeverre de diensttijd (al dan niet fictief) het leeftijdscohort 45 tot en met 49 en 50 tot en met 54 jaar omvat. Als voorbeeld, een ambtenaar van 48 jaar oud met een op grond van het derde lid berekende diensttijd van 20 jaar. Nu de diensttijd wordt geacht direct voorafgaand aan 1 juli 2019 onafgebroken te zijn volbracht, omvat die in dit voorbeeld, in het leeftijdscohort 45 tot en met 49 jaar, de jaren 45 tot en met 47 jaar volledig en het laatste jaar voor zes maanden.
In het vierde lid is aangegeven welke jaren anders dan in politiedienst doorgebracht mede in aanmerking komen voor de vaststelling van de diensttijd. Deze bepaling is ontleend aan artikel 8a van de Regeling landelijk sociaal statuut politie van 21 april 2011, nr. DGV/DPV/P&M 2011-2000113644.
Op grond van de VPL-regeling uit het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2005 – 2007 hebben eerstejaarsaspiranten geen recht op TBF (zie art. 12c, eerste lid, onder a Bbp, in combinatie met art. 3, eerste lid, Barp). In artikel 100 is in het nieuwe tweede lid overeenkomstig de VPL-regeling geregeld dat aspiranten geen aanspraak op levensfase-uren hebben, zolang artikel 3, eerste lid, Barp op hen van toepassing is. Een uitzondering geldt voor aspiranten die al bij de politie in dienst zijn, voordat zij aspirant worden. Dit zijn administratief-technische ambtenaren die zijn toegelaten tot een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
In het vierde lid (voorheen derde lid) is geregeld dat vakantiewerkers geen aanspraak op levensfase-uren hebben.
Artikel 12b, derde lid is aangepast, omdat ambtenaren die aanspraak hebben op levensfase-uren geen recht op ALB hebben. Aangezien de eerstejaars aspirant geen recht op levensfase-uren heeft, is deze eveneens opgenomen om te voorkomen dat aanspraak op ALB bestaat. Verder is artikel 88 Barp uit de tekst geschrapt, nu dit artikel per 1 februari 2016 is vervallen.
Door de aanpassing van artikel 12c, zevende lid, heeft de ambtenaar die aanspraak heeft op levensfase-uren geen recht op TBF. De eerstejaars aspirant is op grond van het eerste lid, onder a, al uitgesloten van het recht op TBF. Ook hier is van de gelegenheid gebruik gemaakt om artikel 88 Barp uit de tekst te schrappen.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2018-208.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.