Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 500 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 500 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Advocatenwet, de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt te wijzigen in verband met het doorberekenen van de kosten van toezicht en tuchtrechtspraak aan de beroepsgroepen:
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:
0A
Aan artikel 28, tweede lid, wordt onder vervanging van «; en» aan het slot van onderdeel d door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door «; en» een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. de doorberekening van de kosten die de Nederlandse orde van advocaten maakt in verband met de uitoefening van tuchtrechtspraak aan haar leden.
A
Onder vernummering van artikel 46a tot artikel 46aa wordt een artikel ingevoegd luidende:
1. De kosten die samenhangen met de uitoefening van tuchtrechtspraak en ingevolge de bepalingen bij of krachtens deze wet ten laste komen van de staat worden door de Nederlandse orde van advocaten vergoed aan de staat. Bij verordening kunnen regels worden gesteld over de doorberekening van de kosten die de Nederlandse orde van advocaten maakt in verband met de uitoefening van tuchtrechtspraak aan haar leden.
2. De raden van discipline en het hof van discipline stellen jaarlijks een jaarverslag op alsmede een begroting van de in het daaropvolgende jaar te verwachten inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden op het terrein van de tuchtrechtspraak. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.
3. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar waarmee Onze Minister van Veiligheid en Justitie heeft ingestemd.
4. De raden van discipline en het hof van discipline zenden de begroting voor een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen tijdstip voorafgaande aan het begrotingsjaar ter instemming aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
5. Onze Minister van Veiligheid en Justitie stemt niet in met de begroting dan nadat de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten is gehoord. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat de raden van discipline en het hof van discipline in de gelegenheid zijn gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te stellen redelijke termijn.
6. Wanneer Onze Minister van Veiligheid en Justitie niet met de begroting heeft ingestemd vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft, kunnen de raden van discipline en het hof van discipline, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste drie twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.
7. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doen de raden van discipline en het hof van discipline daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie onder vermelding van de oorzaak en de verwachte omvang van de verschillen.
8. De raden van discipline en het hof van discipline zenden het jaarverslag voor een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te bepalen tijdstip aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
9. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de inrichting van de begroting en de inhoud van het jaarverslag.
B
Na artikel 46b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C
Artikel 46e wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde tot en met zesde lid wordt genummerd vierde tot en met zevende lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer, brengt de deken de klacht niet ter kennis van de raad van discipline.
D
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde lid vervalt.
2. Het zevende tot en met tiende lid wordt genummerd zesde tot en met negende lid.
E
Artikel 48aa wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bedrag van de opgelegde geldboete wordt in mindering gebracht op de in artikel 87 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
2. In het vierde lid wordt «boete» vervangen door: «geldboete» en wordt «een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, d of e, op te leggen» vervangen door: een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 48, tweede lid, op te leggen.
F
Na artikel 48ab wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 48, tweede lid, kan de uitspraak tevens inhouden een veroordeling van de advocaat in:
a. de kosten die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken;
b. de kosten die de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de klacht heeft moeten maken; en
c. de overige kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing voor zover de klacht door de deken is ingediend.
3. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten behoeve van de klager een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van die kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de klager zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door beklaagde. In geval ten behoeve van de klager geen toevoeging is verleend, worden de kosten betaald aan de klager.
4. Op een veroordeling in de kosten bedoeld in het eerste lid, onder a en b, is het bepaalde bij en krachtens artikel 48aa, tweede en vierde lid, en artikel 48ab, van overeenkomstige toepassing. Op een veroordeling in de kosten bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, en artikel 48ab van overeenkomstige toepassing.
G
In de artikelen 50, eerste lid, onderdeel f, en 58, onderdeel f, wordt «als bedoeld in het derde lid van artikel 46a» telkens vervangen door: als bedoeld in het derde lid van artikel 46aa.
H
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «bedoeld in artikel 48, tiende lid,» vervangen door: bedoeld in artikel 48, negende lid.
2. De twee laatste volzinnen van het derde lid vervallen.
I
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «de artikelen 47a, 48 en 49» vervangen door: de artikelen 46ba, 46e, 47a, 48 tot en met 48f en 49.
2. De aanduiding «4.» van het lid volgend na het tweede lid wordt vervangen door: «3.»
J
In artikel 58, onderdeel g, wordt de punt aan het slot van de zin vervangen door een puntkomma.
K
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «Nederlandse orde» telkens vervangen door: Nederlandse orde van advocaten.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De overige kosten van het hof van discipline komen ten laste van de Nederlandse orde van advocaten.
L
In artikel 60aa, eerste lid, wordt «De artikelen 46 tot en met 46d, 46g tot en met 48 en 48b tot en met 60» vervangen door: De artikelen 46 tot en met 46f, 46fb tot en met 60.
M
In artikel 60b, vijfde lid, wordt «Het negende lid van artikel 48» vervangen door: Het achtste lid van artikel 48.
De Gerechtsdeurwaarderswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kamer voor gerechtsdeurwaarders stelt jaarlijks een jaarverslag op alsmede een begroting van de in het daaropvolgende jaar te verwachten inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden op het terrein van de tuchtrechtspraak. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.
2. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar waarmee Onze Minister heeft ingestemd.
3. De kamer voor gerechtsdeurwaarders zendt de begroting voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip voorafgaande aan het begrotingsjaar ter instemming aan Onze Minister.
4. Onze Minister stemt niet in met de begroting dan nadat de KBvG is gehoord. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat de kamer voor gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid is gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.
5. Wanneer Onze Minister niet met de begroting heeft ingestemd vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft, kan de kamer voor gerechtsdeurwaarders, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste drie twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.
6. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de kamer voor gerechtsdeurwaarders daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak en de verwachte omvang van de verschillen.
7. De kamer voor gerechtsdeurwaarders zendt het jaarverslag voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip aan Onze Minister.
8. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inrichting van de begroting en de inhoud van het jaarverslag.
B
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een op grond van artikel 35, tweede lid, door Onze Minister benoemd lid of plaatsvervangend lid.
2. Het derde en vierde lid worden genummerd tiende en elfde lid.
3. Na het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd:
3. Voordat een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling wordt genomen op grond van een bij de kamer ingediende klacht, heft de secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
4. De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
5. Indien het griffierecht niet binnen de in het vierde lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer, dan wordt de klacht niet- ontvankelijk verklaard.
6. Indien een klacht in der minne is geschikt ingevolge het tiende lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door de klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
7. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
8. In afwijking van het derde lid, wordt geen griffierecht geheven indien het verzoek of de klacht afkomstig is van:
a. Onze Minister;
b. het Bureau; of
c. de KBvG.
9. Onze Minister kan het in het derde lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
C
Artikel 43, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «te ontzetten uit het ambt.» wordt vervangen door: op deze grond een of meer maatregelen als bedoeld in het tweede lid op te leggen.
2. «De opgelegde boete komt ten bate van de Staat.» wordt vervangen door: De opgelegde boete komt ten bate van de Staat en wordt in mindering gebracht op de in artikel 78 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
D
Na artikel 43 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 43, tweede lid, kan de uitspraak tevens inhouden een veroordeling van de gerechtsdeurwaarder in:
a. de kosten die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken; en
b. de overige kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing voor zover de klacht is ingediend door Onze Minister, het Bureau of de KBvG.
3. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten behoeve van de klager een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van die kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de klager zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door beklaagde. In geval ten behoeve van de klager geen toevoeging is verleend, worden de kosten betaald aan de klager.
4. Op een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is het bepaalde in artikel 43, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
5. De vergoeding van de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt in mindering gebracht op de in artikel 78 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
1. De beslissing tot het opleggen van een geldboete of een proceskostenveroordeling levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
E
In artikel 44 wordt «De artikelen 40 tot en met 43» vervangen door: De artikelen 40 tot en met 43b.
F
Artikel 47 komt te luiden:
G
Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt na de eerste volzin ingevoegd:
De kosten die samenhangen met de uitoefening van het bij of krachtens deze wet geregelde toezicht en de tuchtrechtspaak die ten laste komen van de Staat worden door de KBvG vergoed aan de Staat. De KBvG vergoedt eveneens de kosten die samenhangen met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet geregelde tuchtrechtspraak en ten laste komen van de Staat.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij verordening kunnen regels worden gesteld over de doorberekening van de kosten die de KBvG maakt in verband met de uitoefening van toezicht en tuchtrechtspraak aan haar leden.
De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt na de eerste volzin ingevoegd: De kosten die samenhangen met de uitoefening van het bij of krachtens deze wet geregelde toezicht en de tuchtrechtspraak die ten laste komen van de Staat worden door de KNB vergoed aan de Staat. De KNB vergoedt eveneens de kosten die samenhangen met de uitoefening van de bij of krachtens deze wet geregelde tuchtrechtspraak en ten laste komen van de Staat.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij verordening kunnen regels worden gesteld betreffende de doorberekening van de kosten die de KNB maakt in verband met de uitoefening van toezicht en tuchtrechtspraak aan haar leden.
B
Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het achtste tot en met tiende lid worden genummerd negende tot en met elfde lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede een door Onze Minister benoemd lid en een notaris, een toegevoegd notaris of een kandidaat- notaris. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor de behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, een door Onze Minister benoemd lid en een notaris, een toegevoegd notaris of een kandidaat- notaris en twee leden genoemd in het zesde of zevende lid. Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een door Onze Minister benoemd lid of plaatsvervangend lid.
C
Na artikel 94 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De kamers voor het notariaat stellen jaarlijks een jaarverslag op alsmede een begroting van de in het daaropvolgende jaar te verwachten inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij of krachtens deze wet opgedragen taken en daaruit voortvloeiende werkzaamheden op het terrein van de tuchtrechtspraak. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.
2. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar waarmee Onze Minister heeft ingestemd.
3. De kamers voor het notariaat zenden de begroting voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip voorafgaande aan het begrotingsjaar ter instemming aan Onze Minister.
4. Onze Minister stemt niet in met de begroting dan nadat de KNB is gehoord. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat de kamers voor het notariaat in de gelegenheid zijn gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.
5. Wanneer Onze Minister niet met de begroting heeft ingestemd vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft, kunnen de kamers voor het notariaat, in het belang van een juiste uitvoering van hun taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste drie twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.
6. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doen de kamers voor het notariaat daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak en de verwachte omvang van de verschillen.
7. De kamers voor het notariaat zenden het jaarverslag voor een door Onze Minister te bepalen tijdstip aan Onze Minister.
8. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inrichting van de begroting en de inhoud van het jaarverslag.
D
Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met zestiende lid worden genummerd achtste tot en met tweeëntwintigste lid.
2. De volgende leden worden toegevoegd:
2. Voordat een klacht als bedoeld in het eerste lid in behandeling wordt genomen, heft de secretaris een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de kamers voor het notariaat.
3. De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
4. Indien een klacht niet ter kennis van de kamer wordt gebracht maar in der minne is geschikt als bedoeld in het twaalfde lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door de klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de betrokken notaris, toegevoegd notaris dan wel kandidaat-notaris.
5. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken notaris, toegevoegd notaris dan wel kandidaat-notaris.
6. In afwijking van het tweede lid, wordt geen griffierecht geheven indien de klacht afkomstig is van:
a. Onze Minister;
b. het Bureau; of
c. de KNB.
7. Onze Minister kan het in het tweede lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
3. Aan het negende lid (nieuw) wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voorts is een klacht niet ontvankelijk als het griffierecht niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
E
Artikel 103a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het bedrag van de opgelegde geldboete wordt in mindering gebracht op de in artikel 87 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
2. In het vierde lid wordt «boete» vervangen door: «geldboete» en wordt «een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, d of e, op te leggen» vervangen door: een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 48, tweede lid, op te leggen.
F
Na artikel 103a worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Indien een klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in artikel 103, eerste lid, kan de uitspraak tevens inhouden een veroordeling van de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris in:
a. de kosten die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken; en
b. de overige kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt.
2. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing voor zover de klacht is ingediend door Onze Minister, het Bureau of de KNB.
3. De beslissing tot veroordeling in de kosten, bedoeld in het eerste lid, bevat het bedrag, de termijn waarbinnen en de wijze waarop het bedrag moet worden betaald. Op verzoek van de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris kan de voorzitter van de kamer voor het notariaat de termijn verlengen.
4. In geval van een veroordeling in de kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten behoeve van de klager een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt het bedrag van de kosten betaald aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de klager zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door de notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris. In geval ten behoeve van de klager geen toevoeging is verleend, worden de kosten betaald aan de klager.
5. Worden de kosten niet vergoed binnen de krachtens het derde lid gestelde termijn, dan kan de kamer voor het notariaat, na de betrokken notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord, ambtshalve beslissen een of meer tuchtrechtelijke maatregelen op te leggen als bedoeld in de artikelen 103, eerste lid, of de maatregel als bedoeld in artikel 103, derde lid.
6. De vergoeding van kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt in mindering gebracht op de in artikel 87 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
1. De beslissing tot het opleggen van een geldboete of een proceskostenveroordeling levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
G
In artikel 107, derde lid, wordt «artikelen 99a en 101 tot en met 104» vervangen door: artikelen 99, tweede, derde, vijfde tot en met zevende lid, en de tweede volzin van het negende lid, 99a en 101 tot en met 104.
H
Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met vierde lid worden genummerd derde tot en met vijfde lid.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. De subsidie wordt niet verstrekt dan nadat de KNB of de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, bedoeld in artikel 56 van de Gerechtsdeurwaarderswet, is gehoord over de exploitatiekosten van het Bureau die samenhangen met het uitoefenen van het toezicht als bedoeld in artikel 110, eerste lid, derde volzin, of artikel 30 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
I
Aan artikel 111b wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete en de verbeurde last onder dwangsom wordt in mindering gebracht op de in artikel 87, bedoelde kosten die samenhangen met het toezicht.
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 98 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt genummerd vijfde lid.
2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor zover het begrotingsvoorstel en de meerjarenbegroting zien op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders gehoord. Voor zover het begrotingsvoorstel en de meerjarenbegroting zien op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie gehoord.
B
Artikel 102 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met vierde lid worden genummerd derde tot en met vijfde lid.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor zover het jaarplan ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam stelt de Raad het jaarplan niet vast dan nadat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is gehoord. Voor zover het jaarplan ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam stelt de Raad het jaarplan niet vast dan nadat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie is gehoord.
C
Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede tot en met zevende lid worden genummerd derde tot en met achtste lid.
2. Na het eerste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor zover het verslag ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 45, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt het verslag niet bij Onze Minister ingediend dan nadat de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders is gehoord. Voor zover het verslag ziet op tuchtklachten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Wet op het notarisambt worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam wordt het verslag niet bij Onze Minister ingediend dan nadat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie is gehoord.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 oktober 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet (34 047) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel G komt te luiden:
G
In de artikelen 50, onderdeel g, en 58, onderdeel f, wordt «artikel 46a» telkens vervangen door: artikel 46aa.
b. Onderdeel L vervalt.
B
Artikel II, onderdeel B, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een op grond van artikel 35, tweede lid, door Onze Minister benoemd lid of plaatsvervangend lid.
2. Het derde tot en met zesde lid worden genummerd tiende tot en met dertiende lid.
3. Na het tweede lid worden de volgende leden ingevoegd:
3. Voordat een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar in behandeling wordt genomen op grond van een bij de kamer ingediende klacht, heft de secretaris van de kamer voor gerechtsdeurwaarders een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
4. De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
5. Indien het griffierecht niet binnen de in het vierde lid bedoelde termijn is bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer, dan wordt de klacht niet- ontvankelijk verklaard.
6. Indien een klacht in der minne is geschikt ingevolge het tiende lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door de klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
7. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken gerechtsdeurwaarder.
8. In afwijking van het derde lid, wordt geen griffierecht geheven indien het verzoek of de klacht afkomstig is van:
a. Onze Minister;
b. het Bureau; of
c. de KBvG.
9. Onze Minister kan het in het derde lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
C
Artikel II, onderdeel C, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 43, zesde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. «te ontzetten uit het ambt.» wordt vervangen door: op deze grond een of meer maatregelen als bedoeld in het tweede lid op te leggen.
2. Voor de laatste zin van het zesde lid wordt een volzin ingevoegd, luidende: Het bedrag van de opgelegde boete wordt in mindering gebracht op de in artikel 78 bedoelde kosten die samenhangen met tuchtrechtspraak.
3. De zin «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de invordering van de geldboete.» vervalt.
D
In artikel II, onderdeel D, wordt in artikel 43a, vierde lid, «het bepaalde in artikel 43, vijfde lid» vervangen door: het bepaalde in artikel 43, zesde lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 1 oktober 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet (34 047) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
De onderdelen 2 en 3 van artikel I, onderdeel JJ, komen te luiden:
2. Het tiende lid komt te luiden:
10. Indien de voorzitter van oordeel is dat een klacht onderscheidenlijk een verzoek vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager onderscheidenlijk Onze Minister en de betrokken gerechtsdeurwaarder op ten einde een zodanige schikking te beproeven.
3. Onder vernummering van het elfde lid tot dertiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
11. Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter daartoe leent en uit de klacht blijkt dat deze nog niet is voorgelegd aan de geschillencommissie, bedoeld in artikel 57, derde lid, kan de voorzitter besluiten de behandeling van de klacht te schorsen, en de klager in de gelegenheid stellen het geschil voor te leggen aan de geschillencommissie. Tegen de beslissing is geen voorziening toegelaten.
12. Indien de klacht onderscheidenlijk het verzoek, bedoeld in het tiende lid, niet in der minne wordt opgelost en het geschil, bedoeld in het elfde lid, niet naar tevredenheid van beide partijen wordt opgelost, brengt de voorzitter de klacht ter kennis van de kamer voor gerechtsdeurwaarders.
AB
Artikel Ia wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef van onderdeel G wordt «artikel 46a» vervangen door: artikel 46aa.
b. In de onderdelen P, onder 3, en S, wordt «artikel 46a» telkens vervangen door: artikel 46aa.
c. Onderdeel U vervalt.
B
Artikel I, onderdeel MM, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zesde onderdeel vervalt.
2. Het zevende en achtste onderdeel worden genummerd zesde en zevende onderdeel.
C
Artikel III komt te luiden:
De Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 99, eenentwintigste lid, wordt toegevoegd: Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 7 december 2016
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Uitgegeven de zestiende december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-500.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.