Wet van 14 april 2016, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het oog op de bescherming van klokkenluiders rechtsbescherming te regelen, een Huis voor klokkenluiders op te richten en dat het mede in verband met artikel 78a, vierde lid, van de Grondwet noodzakelijk is daartoe wettelijke bepalingen vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Huis voor klokkenluiders:

de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman, voor zover het betreft de taken die in deze wet aan het Huis voor klokkenluiders zijn opgedragen;

b. Huis:

Huis voor klokkenluiders;

c. melder:

een werknemer die naar het oordeel van het Huis het vermoeden van een misstand heeft gemeld;

d. verzoeker:

een melder die het Huis verzoekt een onderzoek in te stellen als bedoeld in artikel 6;

e. Onze Minister:

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

f. werknemer:

degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft verricht dan wel de zelfstandige die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht;

g. werkgever:

degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die de zelfstandige anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten;

h. vermoeden van een misstand:

het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

  • 1°. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

  • 2°. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.

§ 2. Interne procedure

Artikel 2

De werkgever die in de regel ten minste vijftig personen in dienst heeft, stelt een procedure vast voor het omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie.

HOOFDSTUK 2. HET HUIS VOOR KLOKKENLUIDERS

§ 1. De taak van het Huis

Artikel 3
  • 1. Het Huis heeft tot taak:

    • a. het adviseren van een werknemer over de te ondernemen stappen inzake het vermoeden van een misstand;

    • b. het beoordelen of sprake is van een melding als bedoeld in artikel 4;

    • c. het op basis van een verzoekschrift van een verzoeker instellen van een onderzoek naar:

      • 1°. het vermoeden van een misstand;

      • 2°. de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van de melding;

    • d. het formuleren van algemene aanbevelingen over het omgaan met een melding van een vermoeden van een misstand.

  • 2. Het Huis doet jaarlijks aan beide Kamers der Staten-Generaal en Onze Minister verslag van zijn werkzaamheden. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur en artikel 16, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2. De melding

Artikel 4
  • 1. Een werknemer kan bij het Huis het vermoeden van een misstand melden, nadat hij dit vermoeden heeft gemeld bij de organisatie waarbinnen sprake is van de vermoedelijke misstand aan een leidinggevende, een vertrouwenspersoon of een andere in een interne klachtenregeling aangewezen persoon en deze melding niet binnen een redelijke termijn heeft geleid tot aanpak van de misstand.

  • 2. De werknemer kan het vermoeden van een misstand rechtstreeks melden bij het Huis indien van hem in redelijkheid niet gevraagd kan worden dat hij het vermoeden bij de in het eerste lid bedoelde organisatie meldt.

  • 3. Geen melding kan worden gedaan door rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

  • 4. Het eerste lid laat artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering onverlet.

Artikel 5
  • 1. Het Huis beoordeelt of sprake is van een melding van een vermoeden van een misstand met inachtneming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 4.

  • 2. Indien het Huis heeft geoordeeld dat sprake is van een melding van het vermoeden van een misstand, kan het de inhoud van de melding alsmede de identiteit van de melder mededelen aan de werkgever, indien de melder daarmee instemt.

§ 3. Het onderzoek

Artikel 6
  • 1. Een melder kan het Huis verzoeken een onderzoek in te stellen naar het vermoeden van een misstand voor zover het maatschappelijk belang ernstig in het geding is en indien er sprake is van een vermoeden dat ter beoordeling van het Huis staat.

  • 2. De melder kan daarbij tevens verzoeken een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen naar aanleiding van de melding.

Artikel 7
  • 1. Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of diens gemachtigde en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de verzoeker;

    • b. de dagtekening;

    • c. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed, waaronder de naam van de werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, en

    • d. de gronden waarop het vermoeden van een misstand is gebaseerd.

  • 2. Artikel 9:28, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het verzoekschrift.

Artikel 8

Op het verkeer tussen het Huis en de verzoeker is hoofdstuk 2 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 2:3, eerste lid, van die wet.

Artikel 9

Het Huis geeft gevolg aan het verzoek, bedoeld in artikel 6, tenzij artikel 12 van toepassing is of de melding betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan een procedure bij de strafrechter aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een zodanige procedure is gedaan.

Artikel 10
  • 1. Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en het openbaar ministerie, binnen een half jaar na de inwerkingtreding van de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in de gevallen waarin zowel het Huis een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit ten aanzien van hetzelfde voorval. De afspraken behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 2. De afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling worden neergelegd in een samenwerkingsprotocol.

  • 3. Indien in een concreet geval zowel het Huis een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit, plegen het Huis en het openbaar ministerie, met inachtneming van het samenwerkingsprotocol, overleg over de inrichting van beide onderzoeken.

Artikel 11

Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en Onze Minister wie het aangaat, binnen een half jaar na inwerkingtreding van de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in de gevallen waarin zowel het Huis een onderzoek instelt naar een vermoeden van een misstand als ook ten aanzien van hetzelfde voorval het opleggen van een bestuurlijke sanctie wordt overwogen. Artikel 10, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te zetten indien:

  • a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7;

  • b. het verzoek kennelijk ongegrond is;

  • c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door het Huis, dan wel de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

  • d. een verzoek, dezelfde misstand betreffende, bij het Huis in behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden, door het Huis is afgedaan;

  • e. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is geoordeeld, of

  • f. de verzoeker naar het oordeel van het Huis onvoldoende meewerkt aan een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 13

Indien het Huis geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt het dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de verzoeker en de werkgever mede.

Artikel 14

Het Huis beoordeelt, gehoord de werkgever en de verzoeker, in een vooronderzoek of het verzoek voldoende onderbouwd is. Het Huis streeft ernaar dit vooronderzoek binnen zes maanden af te sluiten. De resultaten van het vooronderzoek worden niet openbaar gemaakt. Indien het Huis van oordeel is dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is, wordt het onderzoek met dat oordeel afgesloten.

Artikel 15
  • 1. Indien het Huis van oordeel is dat het verzoek voldoende onderbouwd is, beoordeelt het Huis of het aannemelijk is dat sprake is van een misstand dan wel, indien sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of de werkgever zich jegens de verzoeker behoorlijk heeft gedragen. Het Huis streeft ernaar het onderzoek binnen een jaar na afronding van het vooronderzoek af te sluiten.

  • 2. Het Huis kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek aan de werkgever aanbevelingen doen.

  • 3. Een oordeel of aanbeveling behelst geen vaststelling van civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met een misstand, noch een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit.

Artikel 16
  • 1. De artikelen 9:29 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis, met dien verstande dat voor «het bestuursorgaan» telkens gelezen wordt: de werkgever en in artikel 9:34, tweede lid, voor «Bestuursorganen» gelezen wordt: Werkgevers. Indien de werkgever vertegenwoordigd wordt door een meerhoofdig orgaan, wordt onder «college» verstaan: dat meerhoofdige orgaan.

  • 2. De artikelen 14 en 15 van de Wet Nationale ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis.

Artikel 17
  • 1. Wanneer een onderzoek is afgesloten, zendt het Huis een concept van het rapport, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel geeft, aan de betrokken werkgever en de verzoeker.

  • 2. De werkgever en de verzoeker kunnen schriftelijk commentaar leveren gedurende een termijn van vier weken, die aanvangt met ingang van de dag na die waarop het concept van het rapport is verzonden. Zij zijn tot geheimhouding van het concept van het rapport verplicht.

  • 3. Indien het commentaar daartoe aanleiding geeft, kan het Huis het rapport aanpassen. Ingeval geen aanpassing conform de essentie van het commentaar plaatsvindt, geeft het Huis in zijn rapport de redenen daarvoor aan.

  • 4. Artikel 9:36, eerste, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het rapport van het Huis met dien verstande dat voor «bestuursorgaan» telkens gelezen wordt: de werkgever.

HOOFDSTUK 3. WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN

Artikel 18

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 628 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Een afwijking als bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid is niet van toepassing op de werknemer die de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een verstoorde verhouding tussen werkgever en werknemer ten gevolge van het te goeder trouw en naar behoren melden bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand.

B

Na artikel 658b wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 658c

De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand.

C

In artikel 670 wordt na het negende lid, onder vernummering van het tiende tot en met dertiende lid, tot elfde tot en met veertiende lid, een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 10. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet opzeggen:

    • a. wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand;

    • b. gedurende het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders;

    • c. tot een jaar na het oordeel van het Huis voor klokkenluiders dat het aannemelijk is dat sprake is van een misstand.

D

In artikel 677, vijfde lid, wordt de zinsnede «artikel 670 leden 1 tot en met 9» vervangen door: artikel 670 leden 1 tot en met 10.

Artikel 19

Artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet komt als volgt te luiden:

  • 3. De ambtenaar wordt in zijn rechtspositie niet benadeeld wegens de omstandigheid dat hij te goeder trouw en naar behoren een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan volgens de procedure, bedoeld in het eerste lid, onder f, of bij het Huis voor klokkenluiders.

HOOFDSTUK 4. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 21

Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen indien de verzoeker meer dan een jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan bij de werkgever of een derde.

Artikel 22

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 23

Deze wet wordt aangehaald als: Wet Huis voor klokkenluiders.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 14 april 2016

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Transponeringstabel bij de Wet Huis voor klokkenluiders

(Kamerstukken II, 2011/12 e.v., 33 258, nr. 1 e.v.)

Oorspronkelijk artikel in stuk nummer 6 (Voorstel van wet zoals gewijzigd naar aan-leiding van het advies van de Raad van State)

Gewijzigd door stuk nummer (nota van wijziging/amendement)

Huidig artikel (Stuk A)

1

n.v.t.

1

2

n.v.t.

2

3

n.v.t.

3

4 [leden 2 en 3 zijn vernummerd]

27 (amendement Bisschop c.s.)

4 [ingevoegde lid 1a vernummerd tot lid 2; leden 2 en 3 vernummerd tot leden 3 en 4]

5

n.v.t.

5

6

n.v.t.

6

7

n.v.t.

7

8

n.v.t.

8

9

n.v.t.

9

9a

15 (tweede nota v. wijziging)

10

9b

15 (tweede nota v. wijziging)

11

10

n.v.t.

12

11

n.v.t.

13

12

n.v.t.

14

13

n.v.t.

15

14

n.v.t.

16

15

n.v.t.

17

nummering hoofdstuk 3.

[vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

16 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

17 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

18 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

19 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

20 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

21 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

22 [vervallen]

15 (tweede nota v. wijziging)

n.v.t.

nummering hoofdstuk 4.

n.v.t.

vernummerd tot hoofdstuk 3.

23

n.v.t.

18

24 [vervallen]

18 (derde nota v. wijziging)

n.v.t.

25

n.v.t.

19

nummering hoofdstuk 5.

n.v.t.

vernummerd tot hoofdstuk 4.

26

n.v.t.

20

27

n.v.t.

21

28

n.v.t.

22

29

n.v.t.

23


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 33 258

Naar boven